6


Het leek wel of er een wervelwind in Thomas' hoofd rondraasde. Tot het gekolk, vrij onverwacht, stopte. Thomas wankelde. Om hem heen zag hij alleen een zwarte, peilloze diepte. De stilte was angstaanjagend. Thomas opende zijn mond om iets te zeggen en merkte dat het niet lukte. Hij wilde zijn hand uitsteken, maar hij bewoog niet. Het was onmogelijk om te bewegen of te denken. In het donker kabbelde nog steeds een stroom, minder sterk dan daarvoor. Toen het nog rustiger werd, merkte hij ineens dat de Droommeester er ook was.

"Luister," zei de dwerg op dwingende toon. "De droomtijd heeft een bepaalde duur, waar je niets aan kunt veranderen. Als het tijd is om te vertrekken, dan vertrek je. Begrepen?"

Thomas knikte. Hij begon de grip op zijn eigen werkelijkheid weer een beetje terug te krijgen.

"Je moet het echt goed begrijpen: als de droom gaat, ga jij ook. Hoewel ik niet precies weet wanneer dat gebeurt."

"In boeken is het meestal om middernacht," zei Thomas om te helpen.

De dwerg rolde met zijn ogen. "Nee hè," zuchtte hij. "Hij denkt dat hij Assepoester is."

De stroom stond nu helemaal stil. Thomas keek om zich heen. Het zag ernaar uit dat ze in een lange, stenen gang waren.

"Oké," zei de dwerg. "Dit zou het Oude Egypte moeten zijn, zo'n beetje op hetzelfde moment als waarop je de vorige keer vertrok."

"Dan zouden we in de woestijn moeten zijn," zei Thomas.

"En dat zijn we niet, hè?" De dwerg beet op zijn lip. "Ik denk dat we al verder zijn."

"Verder? Hoe bedoel je?"

"Nou, dat lijkt me duidelijk, toch?" vond de dwerg, opgewonden rondkijkend.

Thomas tuurde in het donker. "Ik zie niks."

"Doe je ogen dan ook open!"

Thomas raakte zijn ogen aan. "Ze zijn open! Ik heb zo'n hekel aan dit soort dromen! Ik geloof dat ik wat hulp nodig heb."

"Moet ik nou echt alles doen?" snauwde de dwerg.

"Misschien heb je een tip?" vroeg Thomas net zo kortaf.

"Waarom zeg je niet 'En toen was er licht' of zo?"

Thomas probeerde zich een elektrisch licht voor te stellen. Hij dacht aan een TL-buis. Een lange strook blauwachtig licht verscheen in zijn hand. "Dit kan maar beter niet zo'n Obi-wan Kenobi lichtzwaard zijn," zei Thomas dreigend.

De staaf flikkerde en verdween. Een zaklamp zou handiger zijn, bedacht Thomas. Met een plof landde er iets voor zijn voeten. "Ah!" Hij raapte de lamp op en drukte op het knopje. Er gebeurde niets.

"Exclusief batterijen," zei een pesterige stem in zijn hoofd.

"Inclusief batterijen!" zei Thomas hardop. Een straal licht scheen voor hen uit. "Wauw! Shit!" riep Thomas. Twee stappen voor zich zag hij een diepe put. "Daar had ik makkelijk in kunnen vallen!"

"Ja," zei de dwerg gemeen.

Thomas keek omlaag. "Ik denk dat ik een touw nodig heb."

"Hoe weet je dat er geen slangen in die put zitten?" vroeg de dwerg.

"Omdat..." Thomas aarzelde en begon toen te lachen. "Omdat ik er niet aan had gedacht dat ze er konden zijn."

De dwerg siste als een slang. "Weet je het zeker? Je hebt er nu aan gedacht, nietwaar? Dan heb je wel kans dat ze op je liggen te wachten." Hij giechelde.

"Doe niet zo vreselijk stom." Thomas scheen rond met ie zaklamp. "Ik heb geen touw nodig. Ik heb besloten dat er een trap is die naar een grote kamer leidt. Kom op."

Thomas raakte de muren aan beide kanten aan, terwijl ze de lange trap af liepen.

"Zijn we in een piramide?" vroeg hij. "Of ergens in de Vallei der Koningen?"

"Zeg jij het maar," antwoordde de dwerg.

Thomas richtte de zaklamp omhoog en het licht gleed door de kamer waar ze in gelopen waren. De muren waren bedekt met felle schilderingen van lange rijen hiërogliefen, naast elkaar. Afbeeldingen vulden de muren: van families aan het werk in de velden, bakkers die brood bakten en een pottenbakker achter zijn draaitafel. Vier grote beelden bewaakten de ingang naar een andere kamer.

Thomas keerde zich om naar de dwerg. "Zal ik doorlopen?"

De Droommeester haalde zijn schouders op. "Wil je dat?"

Thomas knikte. Hij wees naar de deur. "Ik wil weten wat daarachter is."

De dwerg kneep zijn ogen tot spleetjes. "Als het goed is, wéét je dat al. Je bedenkt het waar je zelf bij staat..."

Thomas keek van hem weg. "Eh..." Ineens bonkte zijn hart. Misschien had hij nog steeds de grote piramide in gedachten, die ze die middag op school gemaakt hadden - dat ze daarom hier waren, in een soort grafkamer. Maar eerlijk gezegd wist hij dat hij dit niet zelf droomde. Het gebeurde gewoon vanzelf. Het leek of alles ongewoon snel gebeurde: zodra hij eraan dacht, was het er al. Of eigenlijk... zelfs sneller dan hij kon denken.

De dwerg trok aan zijn mouw. "Je dróómt dit toch wel, hè? Ik bedoel, je bent de controle toch niet kwijt?"

"Natuurlijk niet." Thomas trok zich met een woest gebaar los en liep verder. "Jemig," zei hij, de andere kamer binnen lopend.

Ze waren nu in een voorvertrek van de grafkamer, vol met dingen die nuttig konden zijn voor een leven na de dood. Er waren potten en kruiken van goud en koper, beelden van ebbenhout en ceder, meubelstukken, eten en drinken, amuletten, kettingen, juwelen en waardevolle stenen. Elke centimeter van de muren en het plafond was beschilderd. Figuren, dansend, zittend en staand, straalden levendig van de wanden.

"Dit moet het graf van de farao zijn." Thomas liep rond, pakte voorwerpen op en zette ze voorzichtig weer terug. Er stonden kleine, houten beeldjes met gouden versieringen, er lagen zwarte armbanden met glazen kralen en prachtige stenen, dozen met ingewikkelde, ingelegde patronen, en een paar kleine soldaatjes. In een hoek stond een houten mummie-kist. In een andere hoek zag Thomas een troon-achtige stoel, met luipaardkoppen op de armleuningen en vier luipaardpoten als stoelpoten.

Op een bewerkte kast waren de farao en zijn vrouw afgebeeld. Thomas liep ernaartoe. Een fractie van een seconde dacht hij dat de farao op zijn vader leek. Hij keek nog eens naar de vrouw van de farao. Grote veren staken uit haar hoofdtooi, met meteen daarboven de vorm van het lange kruis met de lus. De ankh. Eeuwig leven. Het magische symbool van het leven van de ziel... Thomas wreef over zijn nek. Er groeide een vreemd gevoel in hem, bijna alsof er, behalve de dwerg, iemand naast hem stond. Het zijn waarschijnlijk de schilderingen, zei hij in gedachten tegen zichzelf. Hij werd erdoor omsingeld. Situaties uit het dagelijks leven, mensen aan het werk in de velden, jagers, vissers. De hiërogliefen op de luren leken te trillen van de felle kleuren. De kleding van de geschilderde figuren lichtte wit op, hun ogen met de zwarte kohlranden staarden hem aan. Thomas voelde een rilling. Laura had gelijk: hij had een te grote fantasie.

Maar het gevoel dat hij bekeken werd, was overweldigend. Waren het de tekens waardoor hij zich zo ongemakkelijk voelde? De kleine tekeningetjes van de vogels en de andere dieren, met hun felle ogen? Of waren het de enorme beelden, waarvan sommige glazen ogen hadden, d ie je met een enge blik aankeken, alsof ze echt waren? Thomas raapte zijn gedachten bij elkaar en probeerde zich te concentreren.

Het prikkende gevoel in zijn nek ging niet weg. Hij bleef staan om naar een paar papyrusrollen te kijken en hoorde ineens een zacht geluid.

Thomas bevroor. Dat had hij zich toch niet ingebeeld? Niet expres... maar op de een of andere manier moest hij het bedacht hebben, want niets in deze droom gebeurde zonder dat hij er eerst aan gedacht had, zelfs al was het maar een microseconde. Toch?

Thomas draaide zijn hoofd en luisterde. Daar hoorde hij het weer: een zacht, krakend geluid... en opeens voelde hij een beweging. Hij draaide zich snel om. Het geluid kwam uit de kist die rechtop in de hoek stond. Thomas staarde naar de halfgeopende mummie-kist.

De dwerg lachte vals. "En wat is dit dan, o, Grote Meester van de Gedachten, die zei: 'Mijn droom zal volkomen logisch verlopen'?"

"Het is gewoon een windvlaag."

"Midden in een graf?" zei de dwerg. "Dacht het niet."

"Eh... wij lopen hier rond en dat heeft wat trillingen veroorzaakt, en, eh... en daardoor zijn er een paar stenen losgeraakt," legde Thomas uit. "Volslagen nonsens!"

Thomas deed een paar stappen naar voren. "Laten we dan maar uitzoeken wat erin zit."

"Ja, laten we dat doen. Ik sta achter je... ver achter je," zei de dwerg, bijna ademloos.

Thomas pakte de rand van de kist en trok eraan, zodat de opening groter werd. Toen keek hij in de kist. "O!" Hij stapte snel naar achteren. "Au!" De dwerg wreef over zijn neus. "Wat zie je?" Het lichaam van een jonge man stond rechtop in de kist, zijn handen gekruist over zijn borst. Wat ziet hij er vredig uit, dacht Thomas. Er hing een ankh om zijn nek. Terwijl Thomas ernaar keek, raakte de knoop in het leren bandje los en het kruis met de lus viel met een zachte 'klink' voor zijn voeten. Hij raapte het op en bekeek de amulet van dichtbij. Het leek op de ankh die hij gemaakt had van aluminiumfolie, alleen was deze van echt zilver. Het leren bandje zat nog door de lus.

Thomas draaide het bandje om zijn pols en keek weer naar het gezicht van de jonge man. "O nee!" "Wat nu weer?"

"Het is die jongen," zei Thomas. "De jongen uit mijn eerste droom. Die ik probeerde te redden..." Thomas voelde zich misselijk worden, bij het aanblik van het bleke, wasachtige gezicht, met de gesloten ogen van een dode. "Ik ben te laat teruggekomen," zei hij erdrietig.

Thomas keek nog een paar seconden naar de jongen en tilde zijn handen op om de kist weer te sluiten. Als een laatste groet bracht hij een hand naar het gezicht en raakte het voorzichtig aan. De huid onder zijn vingers was warm.

Thomas schreeuwde en sprong achteruit.

"Au! Au! Au!" schreeuwde de dwerg, hinkend op één been, terwijl hij tegelijkertijd zijn voet en zijn neus vasthield. "Potverdriedubbele piramides! Wat ben je in Ramses' naam aan het doen?"

"Ssst!" siste Thomas. "Stil! Ik denk dat hij nog leeft!"

"Doe niet zo stom." De dwerg praatte zacht, maar heftig. "Je kunt absoluut niet iets tot leven brengen met je fantasie."

"Dat heb ik niet gedaan," fluisterde Thomas.

"Waarom fluisteren we eigenlijk?" fluisterde de dwerg. "Waarom fluisteren we eigenlijk?" zei hij nog een keer, maar nu hardop.

Thomas tilde zijn hand op. "Ssst! Luister."

Het bleef stil. De dwerg deed zijn mond open. Thomas hield zijn vinger op zijn lippen en fronste zijn wenkbrauwen. Zonder geluid vormde zijn mond het woord 'wacht'.

Er gebeurde niets. Alleen een dodelijke stilte van het graf en de stilte van de woestijn eromheen.

En toen hoorden ze allebei een korte zucht.

"Ik ga ervandoor," zei de dwerg. "Dit staat beslist niet op het programma."

Thomas greep de dwerg, die weg begon te lopen, bij zijn arm. "Wacht," zei hij. "Het is maar een jongen."

"Ja, maar hij hoort hier niet te zijn." De dwerg peuterde Thomas' vingers van zijn arm. Hij draaide zich om en keek Thomas lange tijd aan. "Je hebt een grote fantasie."

"Maar... ik heb hem niet bedacht."

"Dat moet wel, kan niet anders."

Thomas schudde zijn hoofd. "Ik wilde hem nog een keer zien, maar ik heb dit niet bij elkaar gedroomd. Jij?"

"Nee, ik ook niet!" De dwerg stampte met zijn voet. "Zo onverantwoordelijk zou ik nooit zijn." Hij keek naar Thomas. "Er zijn triljarden dromen, en ik heb weer het twijfelachtige geluk om in een droom te zitten met een minderjarige, onopgeleide Droommeester, die ook nog eens gelooft dat er allerlei dingen in een droom kunnen gebeuren die de Droommeester niet zelf bedacht heeft!"

"Het gaat inderdaad een beetje vreemd," beaamde Thomas.

"Inderdaad, ja!" De dwerg begon op zijn baard te kauwen.

Thomas leunde voorover en sprak tegen de jongen in de kist. "Kun je me horen?"

De ogen van de jongen gingen open. Ze waren groot van angst.

Thomas slikte zijn eigen angst weg en kreeg het voor elkaar om te glimlachen. "Hallo."

De jongen opende en sloot zijn mond een paar keer. "Wie ben je?" vroeg hij uiteindelijk moeizaam.

"Thomas."

"Thomas." De jongen in de kist herhaalde het woordje heel langzaam, aarzelend. "Wat is Thomas?"

"Dat is mijn naam. Thomas Sierhuis."

De jongen maakte een jammerend geluid. "Osiris... De god van de dood."

"O nee," zei Thomas. "Nee, ik ben geen god!"

De jongen knikte angstig. "Jij bent hier in het graf. Osiris komt naar de doden om ze te beoordelen. Dat weet ik zeker, dat heeft mijn oom me geleerd."

Thomas schudde zijn hoofd en probeerde te bedenken hoe hij kon uitleggen waarom hij in het graf was. Maar hij realiseerde zich dat hij dat zelf eigenlijk ook niet wist. De jongen stond te rillen, van angst of van de kou.

Thomas pakte hem zacht bij zijn arm. "Misschien moeten we het hier even over hebben." Hij maakte een stoel leeg en duwde de jongen er zachtjes in. Toen richtte hij de zaklamp omhoog, naar zijn eigen gezicht.

"Kijk, ik ben gewoon een jongen, net als jij. Hoe heet je?"

"Ik ben Aton van de Ankh." De jongen bekeek Thomas van top tot teen: Thomas' haar zat in een scheiding, hij had een wit T-shirt en een rode boxershort aan.

"Je bent wel een jongen," zei hij, na een tijdje. "Maar je bent niet hetzelfde als ik. Je bent een ander soort mens."

"Ja," zei Thomas enthousiast. "Ik kom uit een ander land."

"Van achter de grote woestijn?"

"Van ver achter de woestijn, en van achter de oceaan."

"Hoe ben je hier dan gekomen?" Aton spreidde zijn vingers voor zich. "Je moet wel een god zijn. Alleen goden kunnen door steen lopen."

"Dat is waar," zei de dwerg met een zware stem. "Hoe verklaar je dat, slimmerik?"

Thomas negeerde hem. "Waarom zit jij in dit graf?"

Aton trok een moeilijk gezicht. "Al vele jaren is er grote onrust in ons land. Toen de farao stierf, vonden de leiders van het hof dat zijn opvolger te jong was voor de troon, dus kozen ze een nieuwe koning. Mijn oom was het daar niet mee eens en ze namen hem gevangen. We zouden worden onthoofd, maar er was een grote zandstorm..." Zijn woorden klonken steeds zachter. Met grote ogen keek hij naar Thomas. "Jij was daar ook!" riep hij uit. "Nu weet ik het weer! Jij kwam op je paard uit de felle zon rijden en redde mij!" Hij keek naar de zaklamp in Thomas' hand. Jij draagt de zon in je hand. Dus moet je wel een god zijn."

"Nee," zei Thomas streng. "Ik ben geen god! Weet je, ik probeer dat nog wel eens uit te leggen. Vertel nou maar hoe je in die mummie-kist terechtkwam." "Ze gaven me een slaapdrank en wachtten tot ze dachten dat ik dood was. Tegelijk met al die andere spullen roegen ze me hier naar binnen, zodat niemand wist raar ik was. Ik wist niet dat ze me in het graf van de farao gestopt hadden." Hij keek langzaam rond. "Dat is voor mij een grote eer."

Naast Thomas klonk het geluid van de dwerg die zijn neus ophaalde.

"We moeten je hier uit krijgen," zei Thomas.

"Kun je niet iets originelers bedenken?" mompelde de

dwerg.

Aton keek hem verward aan. "De priester en de slaven hebben de ingang dichtgemetseld. Dus we kunnen er niet uit."

"Ik kan wel een deur maken," zei Thomas. Hij keek naar de dichtstbijzijnde muur en concentreerde zich. Heel langzaam verscheen er een deur. "Zie je?" Hij stond op, met de zaklamp in zijn hand, en liep in de richting van de deur. Maar na een paar stappen was de deur alweer verdwenen.

"Hé!" riep Thomas en hij draaide zich om naar de dwerg. "Hoe kan dat?"

De dwerg hield de rand van zijn cape omhoog. De zomen van de roodachtige zijde waren grijs van het stof. "De droom verdwijnt. Het is tijd om te gaan."

"Nee," zei Thomas. Hij keek weer naar de muur en was vastbesloten om de deur opnieuw te maken. Deze keer verdween de deur al na een paar seconden. Thomas keerde zich in paniek om naar de dwerg. "We hebben een deur nodig om hier uit te komen."

"Dromen duren niet eeuwig, Thomas," zei de dwerg.

"Maar deze moet nog eventjes doorgaan. Ik móét Aton helpen!"

De cape van de Droommeester ontvouwde zich. Hij was glanzend en doorschijnend geworden.

"We moeten nu terug." De dwerg klonk dwingend.

"Ik laat Aton hier niet achter," zei Thomas.

De cape veranderde snel. De stof was nu bijna onzichtbaar.

"Je moet kiezen," zei de Droommeester. "Je kunt met mij meegaan, of je kunt hier blijven, tussen de wanden van dit graf, voor de komende drieduizend jaar."