11


Aton liet een afschuwelijke kreet horen.

"Ssst!" siste Thomas.

"We zitten opgesloten in het graf!" schreeuwde Aton.

"Nee, man," zei Thomas. Het klonk stoerder dan hij zich voelde. "We zitten in de kastruimte onder het podium. Iemand heeft de deur van de kast dichtgedaan en je hoeft niet echt heel snugger te zijn om te bedenken wie dat waren."

Aton keek in de richting van de piramide. "Waar is die vent die ons bij zich riep?"

"Die is weg. Dat leg ik nog wel uit. Als ik ooit te weten kom hoe het zit," voegde Thomas er zachtjes aan toe. Voorzichtig tastte hij rond, richting de deur. "Nou, laten we eens zien of we er uit kunnen komen."

Thomas duwde hard met zijn schouder tegen de deur. Smalle streepjes licht kwamen langs het kozijn en door de

panelen van de deur.

"We komen hier nooit meer weg," kreunde Aton.

"Jawel, heus wel. Straks komen de schoonmakers en dan roepen we om hulp. Maar misschien hoeven we niet eens zo lang te wachten." Thomas zocht in zijn zakken en tastte over de vloer.

"Wat zoek je?" vroeg Aton.

"De deur zit vast met een haak aan de buitenkant. Als we een dun stukje hout hebben of zo, kunnen we die haak misschien uit het oog duwen."

"Zoiets?" vroeg Aton. Hij hield het stokje van de triangel omhoog. "Die had ik nog in mijn achterzak."

 

Tegen de tijd dat ze op het schoolplein kwamen, was er bijna niemand meer. Van Eddie en Lisa was geen spoor te bekennen.

"Ze hebben mijn ankh," zei Aton zorgelijk. "Het is niet goed dat zulk soort mensen rondloopt met mijn ziel in hun hand."

"Ik weet het. Maar de kans is groot dat ze hem ergens verstopt hebben. Ze houden de dingen die ze gejat hebben nooit meer sinds juf Marjan laatst iedereen z'n zakken liet legen toen er iets was verdwenen. Ik zal aan mijn opa vragen wat we moeten doen om hem terug te krijgen."

Het viel Thomas ineens op dat hij zijn opa heel wat te vragen had vandaag. Hij keek rond en fronste zijn voorhoofd. Zijn opa stond niet op de normale plaats op hem te wachten.

Thomas liep langzaam terug van het hek naar de ingang van de school. Er waren nog maar weinig mensen en geen van hen was zijn opa. Hij ging de school binnen, keek even snel in de gangen en kwam weer naar buiten. Ook aan beide kanten van de straat zag hij niemand die op zijn opa leek.

"Ik snap het niet," zei hij tegen Aton. "Hij komt meestal vroeg, zodat we even kunnen kletsen met mevrouw Turner, bij de oversteekplaats."

"Dan vragen we het toch aan de oversteekmevrouw?" stelde Aton voor.

"Eh... ja." Ze liepen naar de kruising en Thomas riep mevrouw Turner, die aan de overkant stond. "Hebt u mijn opa gezien?"

Mevrouw Turner stak over om met Thomas te kunnen praten. "Nee, ik heb hem niet gezien. Maar hij kan zijn langsgelopen zonder dat ik het gemerkt heb. Het was erg druk vandaag."

"Ik vraag me af waar hij is," zei Thomas bedenkelijk.

Heel af en toe was zijn opa een beetje laat, maar hij bleef nooit langer dan een minuut of vijf weg. Thomas keek nog eens op zijn horloge. De laatste les was al twintig minuten geleden afgelopen.

"Daar komt mevrouw Fortuin met de tweeling," zei mevrouw Turner. "Ze woont in dezelfde straat als je opa. Laten we het aan haar vragen."

Mevrouw Fortuin schudde haar hoofd. "Nee," antwoordde ze het groepje. "Ik heb hem de hele dag nog niet gezien. Hij komt 's ochtends meestal langs mijn huis, als hij de krant gaat halen. Maar ik had het wel een beetje druk vanmorgen, want Paula moest naar de tandarts." Ze glimlachte naar Thomas. "Misschien had je opa een

afspraak en zou je hem ergens anders ontmoeten?"

Thomas groef diep in zijn geheugen. Had zijn opa gezegd dat hij hem vandaag niet op zou komen halen? Thomas vergat nog wel eens wat. Als thuis iemand vroeg of hij iets uit zijn kamer wilde pakken, kon hij zich, als hij daar eenmaal was, al niet meer herinneren wat hij er ook alweer kwam doen. Zijn vader en moeder zeiden dat hij niet goed luisterde, omdat hij te druk bezig was met dagdromen. Hij probeerde het echt wel. Hoewel het erop leek dat het erger werd naarmate hij zich harder probeerde te concentreren.

Zijn opa had een manier voor hem bedacht om dingen te kunnen onthouden. Hij kreeg een grote, koperen gordijnring. Als hij die in een van zijn broekzakken had, was er iets belangrijks dat hij moest onthouden. Dus als zijn opa de tijd of de plaats had veranderd waar ze elkaar zouden zien, dan zou hij gezorgd hebben dat Thomas de gordijnring bij zich had. Thomas voelde in zijn zakken. Geen gordijnring.

Thomas schudde zijn hoofd. "Nee," zei hij tegen mevrouw Fortuin en mevrouw Turner. "Opa heeft niet gezegd dat hij ergens anders heen ging."

"Dan is hij vast nog onderweg," zei mevrouw Turner geruststellend.

"Weet je wat, lopen jullie twee alvast verder," zei mevrouw Fortuin. "Ik woon op nummer 24. Als je opa niet thuis is, wacht je maar even bij mijn deur. Ik moet iets ophalen bij de apotheek en dan kom ik naar huis. Je hoeft dus niet lang te wachten. Als hij er niet is, zullen we je vader of moeder bellen, dan komen we er wel achter wat er aan de hand is."

"Waarschijnlijk kom je hem wel gewoon tegen, jongen," zei mevrouw Turner. Ze legde haar hand op Thomas' schouder terwijl ze met hen overstak.

"Maak je je zorgen?" vroeg Aton toen ze aan de overkant waren.

"Een beetje," gaf Thomas toe. "Het is niks voor opa om te laat te komen. Hij heeft zijn hele leven in het leger gezeten, dus heeft hij een vaste manier van doen voor alles, zelfs voor slapen en eten."

"Mijn oom Horemheb is ook militair," zei Aton. "Hij zit in het leger van de farao. Alles gebeurt daar volgens orders, zelfs lopen en ademhalen." Aton begon met grote stappen te lopen, zijn armen zwaaiend langs zijn lijf.

Thomas lachte. "Zo erg is het nou ook weer niet met mijn opa." Maar het was hem wel opgevallen dat opa altijd rechtop liep, met zijn kin omhoog. Thomas kon de hele weg overzien en er was geen teken van een rechtop lopend, lang iemand met wit haar. Ook niet toen ze de hoek om gingen, opa's straat in. De lange laan met bomen aan beide kanten strekte zich voor hen uit. De stoepen waren leeg. Thomas opende het houten hekje en stapte de nette tuin in. Samen liepen ze om het huis heen, naar de achterdeur.

"Hij zit op slot." Thomas staarde naar de deur. "Hij doet hem bijna nooit op slot."

"Men dient altijd zijn deur af te sluiten," zei Aton plechtig. "Er zijn veel dieven in de wereld."

Thomas wist een vaag lachje te voorschijn te toveren. "Dus dat probleem heb je ook in het Oude Egypte? Onze politie zegt dat diefstal typisch van deze tijd is." Dat had hij onthouden van een lezing door een politieagent, een paar maanden geleden bij hen op school.

Thomas probeerde de deur nog een keer. "Het voelt alsof de grendel er ook op zit. Dat doet hij alleen wanneer hij naar bed gaat. Laten we de voordeur maar proberen."

Ze belden aan, keken door de brievenbus en klopten op de ramen.

"Het is nogal eng, eigenlijk," zei Thomas bezorgd. Hij stapte achteruit en bekeek de voorkant van het huis. De planten stonden gewoon op een rijtje op de vensterbank, de gordijnen bewogen in het geheel niet. "Ik denk dat er iets mis is."

"Misschien kunnen we daardoor naar binnen." Aton wees naar de zijkant van het huis. Het raam van de badkamer, op de eerste verdieping, stond open.

"Die muur is veel te hoog, daar komen we nooit bij," zuchtte Thomas.

"Ik misschien wel. Let maar op."

Naast het huis stond een berk, groot en met een zilvergrijze stam. De bovenste takken waren zo hoog dat ze het dak raakten.

"Hij is lang niet zo hoog als een kokospalm," vond Aton.

"Ik weet het niet," zei Thomas twijfelend, maar Aton had zijn schoenen al uit getrapt en met zijn armen losjes om de stam van de boom zette hij zich met zijn voetzolen af. Bijna dubbelgevouwen klom hij zonder problemen snel omhoog, tot een brede zijtak, waarna hij in enkele seconden bij het badkamerraam was.

Nauwelijks een minuut later had Aton de grendel van de achterdeur gedaan en gingen beide jongens naar binnen.

"Opa!" riep Thomas, terwijl ze een voor een alle kamers in liepen.

Het duurde niet lang voor ze hem vonden. Hij lag net achter de slaapkamerdeur. Zo te zien was hij gevallen toen hij uit bed stapte. Zijn ene arm lag gestrekt en de andere zat dubbel onder zijn borst.

"Opa..." Thomas' stem was nauwelijks nog hoorbaar. Hij zakte op zijn knieën en raakte zijn opa's gezicht aan. De ogen van de oude man trilden.

Aton hurkte naast Thomas. "Waar moet ik heen om de dokter te halen?"

"Dokter?" Thomas' hart ging zo tekeer dat het pijn deed in zijn borst. "Dokter," herhaalde hij.

"Ja." Aton sprak nog duidelijker. "Je moet kalm blijven en me vertellen waar de dokter woont."

Thomas keek in Atons bruine ogen. Zijn eigen ogen werden wazig, zoals altijd gebeurde wanneer hij bang, bezorgd of gestresst was. Zoals wanneer hij probeerde netjes te schrijven, of wanneer hij zich iets belangrijks moest herinneren. "Dokter," zei hij weer.

Aton knikte.

Thomas wist dat er een alarmnummer was dat je kon bellen, maar zijn hersenen werkten gewoon niet. Hij kon het zich niet herinneren. En dan verloren mensen altijd hun geduld met hem. Als het iemand uit zijn klas was, lachten ze hem gewoon uit en liepen dan weg. Volwassenen werden meestal kwaad. Alleen juf Marjan en zijn opa wisten dat ze net even iets langer moesten wachten dan bij iemand anders.

Thomas snikte. Hoe kon hij zo'n belangrijk nummer nou vergeten? Hij móést het nog weten. Het leven van zijn opa kon ervan afhangen. Hij knipperde met zijn ogen en keek Aton weer aan.

"Dokter?" zei Aton weer, nog steeds vriendelijk. Op datzelfde moment keek hij Thomas heel doordringend aan en glimlachte.

Thomas sprong op. "1-1-2!" zei hij meteen. "Aton, leg jij het dekbed over opa heen, hij moet warm blijven. Ik bel het alarmnummer."

De mensen van de ambulance kwamen tegelijk met mevrouw Fortuin en de tweeling binnen. "Ik zal je ouders bellen," zei mevrouw Fortuin terwijl ze keken hoe Thomas' opa op een brancard naar buiten werd gebracht.

"Wees maar niet bang, jongeman," zei een van de mannen van het ambulancepersoneel, die Thomas hielp om in de ambulance te stappen. "Je opa lijkt me een taaie, oude soldaat."

Thomas boog naar voren en pakte voorzichtig zijn opa's hand. Heel onduidelijk, ergens onder de bleke, dunne huid, voelde Thomas een hartslag die gelijk ging met die van hemzelf.

 

Thomas rende. Hij rende hard, zo snel als hij kon. Maar zijn benen waren als lood, zijn bovenbenen en enkels waren zo zwaar dat hij zijn voeten bijna niet kon optillen. Hij wist dat hij dóór moest blijven gaan. Hij moest iets dringends, iets belangrijks doen. Opeens stopte hij. Wat was het? Wat moest hij vinden? Hij keek rond in de dikke mist. Het enige wat hij kon zien was een kleine figuur in een rode cape, die voor hem liep, in de richting van een lange, donkere tunnel. Thomas strekte zich uit en raakte de rug aan.

De cape viel van de schouders en de Droommeester draaide zich om. "Waar is Aton?"

Thomas liet zijn arm langs zijn zij vallen. "Ik weet het niet. Hij is verdwaald, denk ik."

"Verdwaald!" schreeuwde de dwerg. "Verdwaald! Grote galopperende goden! Hoe kun je nou een Oud-Egyptische jongen kwijtraken?"

Thomas schudde zijn hoofd. "Ik weet het niet. Ik was..." Hij zweeg. Wat was hij aan het doen? Hoe en wanneer was hij Aton kwijtgeraakt?

"Luister." De dwerg hield zijn kwade gezicht vlak voor dat van Thomas. "Ik heb zo'n 222 regels moeten breken om in jouw tijdzone te komen, om die jongen naar zijn eigen tijdzone te brengen... en nu dat is gelukt..." De dwerg zuchtte diep. "Nu is hij weg. Kun je hem nog geen twee tellen in de gaten houden?"

"Er is iets gebeurd," zei Thomas. "Maar ik weet niet meer wat. En nu moet ik iets doen, en dat kan ik me ook al niet herinneren."

"Ik zal je vertellen wat je moet doen," snauwde de dwerg. "Je moet Aton vinden en mij helpen om hem naar huis te brengen."

"Hij wil niet meer terug."

"Hij móét terug."

"Waarom?"

De Droommeester aarzelde. "Vanwege de tijd en het noodlot... en, eh... de volgorde van de dingen. Er kunnen vreselijke historische gebeurtenissen verplaatst worden aIs hij niet teruggaat." "Zoals wat?" vroeg Thomas. "Ja, dat weet ik niet precies!"

"Aton gaat echt niet terug naar die grafkamer om daar

dood te gaan," kondigde Thomas aan.

"Hij moet wel."

"Nee!"

"Ja."

"Nee!" schreeuwde Thomas. "Nee! Nee! NEE!" Hij reep de cape en probeerde die vervolgens over het hoofd van de Droommeester te gooien, maar het ding viel over zijn eigen hoofd. Hoe meer Thomas eraan trok en draaide, hoe meer hij verstrikt raakte. De dwerg duwde tegen zijn armen en leek nog een paar handen te hebben gekregen. Nee!" bleef Thomas roepen, terwijl hij vocht tegen de duisternis.

 

"Het is goed, je bent veilig." Zijn vader zat naast zijn bed. "Ik ben er, Thomas." Hij sloeg zijn armen om Thomas' houders en hielp hem om rechtop te gaan zitten, bevrijd in het dekbed. "Je hebt een nachtmerrie. Je maakt je teveel zorgen om opa. Het is al goed."

Opa! Thomas liet zich op zijn kussen vallen en alles kwam weer in beeld. De rit met de ambulance naar het ziekenhuis. Zijn ouders die arriveerden. Uren wachten, zijn opa in bed, die niet meer op zijn opa leek. De dokter die zei dat het een lichte hartaanval was, dat ze naar huis konden gaan, dat het goed zou komen met opa. In de auto naar huis... Hij moest meteen in slaap zijn gevallen toen hij op zijn bed was gaan liggen.

"Kom, dan gaan we naar de keuken," zei zijn vader. "Laura is thee aan het zetten."

"Hier, ukkepuk, neem een slokje." Laura zette een beker thee onder zijn neus. "Held van de dag, volgens mevrouw Fortuin." Ze schoof een trommel chocoladekoekjes naar hem toe. "Belde 1-1-2 en kreeg opa supersnel in het ziekenhuis."

Over Laura's schouder zag hij zijn vader naar hem knipogen en met zijn ogen rollen. Thomas lachte en pakte een koekje.

Zijn moeder legde haar hand op zijn arm. "Ik heb onmiddelijk het ziekenhuis gebeld toen we thuiskwamen. Ze zeggen dat het prima gaat met opa. En ik heb mevrouw Turner en mevrouw Fortuin ook al gesproken. O," voegde ze eraan toe. "Mevrouw Fortuin zei dat met Aton ook alles in orde is. Hij wist wel hoe hij thuis moest komen, zei hij."

Later lag Thomas in bed en keek naar Luke Skywalker, Han Solo en Prinses Leia. Waar is Aton? vroeg hij zich af. De drie staarden naar hem terug. Prinses Leia leek nauwelijks geïnteresseerd.

Aton had gezegd dat hij zelf wel thuis zou komen. In alle drukte rond Thomas' opa had niemand hem de vraag gesteld die Thomas nu wakker hield.

Naar welk 'thuis' ging Aton?