8 Erfgenaam
Het kind schopte.
Even werden Mara's ogen groot, toen ontspande ze zich en legde de perkamenten die ze had zitten lezen opzij om met een flauwe glimlach op haar ronde buik te kloppen. Het kind kon nu ieder moment geboren worden. Ze voelde zich zo log als een nidrakoe, ook al hield Nacoya nog steeds vol dat ze niet het gewicht had dat ze moest hebben. Schuifelend op haar mat deed ze een vergeefse poging een gemakkelijker houding te vinden. Ze bad tot de godin van de vruchtbaarheid dat de inspanningen die de oude vroedvrouw zich vóór de conceptie had getroost voor een zoon hadden gezorgd. Laat het een jongetje zijn, zodat ze niet nogmaals de aandacht van haar man zou moeten trekken om een erfgenaam voor de Acoma te krijgen.
Weer schopte het kind, krachtig nu, en Mara snakte naar adem. Ze wuifde het hulpvaardige dienstertje dat toeschoot weg en pakte de perkamenten, die het verslag bevatten van Jicans verkoop successen met de eerste cho-jaanse goederen, weer op. Nu al was dit kind in haar rusteloos, alsof hij zich met zijn kleine handjes en voetjes een weg het leven in kon beuken. Hij, dacht Mara, en er verscheen een glimlach om haar lippen. Het zou inderdaad een zoon zijn, als hij in de baarmoeder al zo hard schopte, en hij zou haar huis tot grote hoogte brengen. Op een dag was hij Heer van de Acoma.
Een kreet van buiten deed haar opschrikken uit haar mijmerij. Ze knikte en het dienstmeisje ging vlug het scherm openmaken. Heet woei de wind naar binnen, met de droge geur van het stof van de velden. Mara greep naar de opwaaiende perkamenten, maar was te laat. Ze dwarrelden over de vloer, en haar boodschapper bukte zich om ze op te rapen. Mara uitte een verwensing. Die gold echter niet de perkamenten, maar de groep soldaten die over het gemaaide grasveld buiten marcheerde, met een onbesuisde Buntokapi aan het hoofd. Zijn haar was piekerig van het zweet en zijn hemd was gerafeld, wat te verwachten was na de ontberingen van een week lang jagen. En zoals gewoonlijk zou hij haar in haar kamer komen opzoeken nadat hij zijn wapens had schoongemaakt, doch voordat hij in bad was geweest.
Mara zuchtte. Het was zo rustig geweest toen haar heer er niet was. Nu bereidde ze zich voor op wanorde.
Toen de jagers dichterbij kwamen, maakte Mara een gebaar. Twee meisjes hielpen haar moeizaam overeind. Misa, de knapste van de twee, had nu al klamme handen. Mara had medelijden met haar. De aanwezigheid van haar man maakte de meisjes zenuwachtig, aangezien hij er zomaar een mee naar zijn slaapkamer kon slepen. In ieder geval was zij door haar zwangerschap van die verfoeilijke verantwoordelijkheid verlost. Met een flits van kwaadaardigheid nam Mara zich voor Jican te vragen lelijke slavinnen te kopen als Bunto hem weer voor meisjes naar de veiling stuurde.
De jagers bereikten het grindpad. Het rinkelen van hun uitrusting leek luider te worden naarmate de mannen ingetogener werden bij het naderen van hun meesteres. Niettemin bleven ze opgewonden en Buntokapi scheen zich niet in het minst te beteugelen. Hij rook naar het bos. Mara zag opgedroogde bloedvlekken op zijn mouwen. Hij zwaaide in haar richting en wees over zijn schouder als een kunstenaar die een meesterwerk onthulde.
Achter hem liepen twee slaven met een lange paal, waaraan een harige, oranje-grijs gestreepte bundel hing. Mara herkende het witte oogmasker en de slagtanden van een sorkat. Het dodelijke nachtroofdier zwierf door de regenwouden ten zuiden van het landgoed. Door zijn angstwekkende snelheid was het een machtig jager en een verschrikking voor herders en drijvers, omdat de tamme nidra's een makkelijke prooi vormden en de sorkat niet bang was voor mensen. Toen zag Mara een pijl met de groene strepen van de Acoma uit de schoft van het beest steken, vlak achter de indrukwekkende kaken. Aan de stand van de pijl te zien had Buntokapi recht voor het aanstormende beest gestaan en hem met een enkel boogschot geveld. Het was een indrukwekkend staaltje jagerskunst. Wat Buntokapi's verdere kwaliteiten ook waren, hij had blijk gegeven van grote moed en formidabele vaardigheid met de boog.
Kijkend van zijn buit naar de brede glimlach op zijn gezicht kon Mara een ogenblik bijna vergeten dat de man volkomen gespeend was van enig gevoel. Hij had een hekel aan poëzie, tenzij het schunnig was. Zijn muzikale smaak neigde naar het ordinaire - minstreel- en volksdeuntjes - en hij had totaal geen geduld voor de gratie van tai-dotheater of opera. Kunst wist hij alleen te waarderen als het onderwerp erotisch was. Maar in de jacht blonk hij uit en niet voor de eerste keer betreurde Mara dat Tecuma het te druk had gehad met Halesko en Jiro om ook zijn derde zoon op te leiden. Hoe diep ze Buntokapi bij gelegenheid ook verachtte, in aanleg was er veel in hem aanwezig. Als hij was onderwezen in de manieren en gedragsnormen die een Anasati pasten, zou hij een man met grote kwaliteiten hebben kunnen worden. Maar haar spijt duurde slechts tot Buntokapi het huis betrad.
Hij zwaaide op zijn benen, een beetje dronken van de tanlobessenwijn die hij onderweg naar huis had ingenomen. Stinkend naar kampvuur, zweet en wat het ook was dat hij als ontbijt had gegeten, leunde hij tegen de deurpost naar zijn vertrekken en wuifde naar zijn slaven, die de dode sorkat voor Mara's voeten legden. 'Laat ons alleen,' commandeerde hij zijn garde.
Terwijl de krijgers vertrokken, zette hij zijn vuisten op zijn heupen en schreeuwde: 'Daar, wat vind je ervan, mijn vrouw? Wat een beest is dat, hè.'
Mara neigde het hoofd, beleefd haar afkeer verborgen houdend. Het beest stonk al net zo erg als de jager. Op de ogen en de slappe tong zaten zwermen vliegen en het karkas en de paal maakten de vloer vuil die pas in de was gezet was. Om zo snel mogelijk van zowel het beest als de man af te zijn, deed ze een poging tot vleierij. 'Mijn heer toont grote moed en vaardigheid door zo'n beest te verslaan. De herders in het zuiden zullen je lof bezingen, Bunto.'
'Wat kan mij de lof van een stom stel herders nou schelen!' schetterde haar man met een dronken grijns. 'Ik zeg je dat de kop er fantastisch uit zal zien boven de schrijftafel waar die verschoten banier nu hangt.'
Op het laatste moment slikte Mara haar protest in om Buntokapi's woede niet over zich af te roepen. Die banier was een aandenken aan een van de eerste Acoma-overwinningen en had al eeuwenlang de werkkamer van de Heer van de Acoma gesierd, maar Buntokapi gaf geen zier om traditie. Hij veranderde naar hartelust, meestal uit een pervers soort kwaadaardigheid om onmiskenbaar duidelijk te maken dat hij Regerend Heer was. Mara voelde een onverwachte steek van droefenis over het feit dat ze zich door wanhoop tot zo'n huwelijk had laten drijven.
'Vrouw!' blafte Buntokapi, Mara uit haar overpeinzingen rukkend. Onderdanig maakte ze een buiging, al viel het haar moeilijk door haar zwangerschap. 'Ik wil dat die sorkatkop wordt opgezet en boven mijn schrijftafel in mijn werkkamer wordt gehangen. Zorg ervoor! Ik moet in bad.' Toen, alsof hem ineens iets te binnen schoot, tuurde hij door de schemering van de kamer en priemde met een vinger naar Misa. 'Jij daar, meisje, meekomen. Ik heb iemand nodig die mijn rug wast, en mijn bediende is ziek.'
Het knappe dienstmeisje verliet haar meesteres. Iedereen wist dat haar taak een wat persoonlijker karakter zou krijgen dan het inzepen van de rug van haar meester. Berustend ging ze mee met Buntokapi, die op zijn hielen rechtsomkeert maakte en wegmarcheerde, zijn meer dan een dag dode en reeds rottende buit druppelend op de drempel achterlatend.
Mara vocht een ogenblik tegen een aanval van misselijkheid. Met een kalmte die zo breekbaar was als porselein riep ze de kleine jongen die als boodschapper dienst deed uit de hoek waar hij ineengedoken zat - Buntokapi had de neiging hem een draai om zijn oren te geven zodra hij in de weg liep. 'Kedo, haal twee slaven uit de keuken om dit weg te dragen naar de slager. Zeg de knecht die de trofeeën maakt dat hij de kop moet opzetten. Als hij klaar is, laat hem dan brengen naar de werkkamer van mijn heer om hem op de aangewezen plek op te hangen.' Even stilde Mara weer een van die kleine smartelijkheden die sinds haar bruiloft deel uitmaakten van het dagelijkse leven. Tegen het dienstmeisje dat er nog stond, zei ze: 'Juna, haal de banier boven de schrijftafel weg, rol hem voorzichtig op en breng hem naar mij. Ik zorg ervoor dat hij goed wordt bewaard.'
Met klepperende sandalen vertrok de boodschappenjongen en het meisje volgde. Een losse lok haar achter een oor hakend, keerde Mara terug naar haar documenten. Laat Buntokapi maar spelen met de meisjes en de jager en de krijger uithangen. Zijn obsessies hielden hem tenminste bezig en dat was een goede zaak. In combinatie met de beperkingen van haar zwangerschap stelde het haar in de gelegenheid iedere dag de handelsverslagen te bestuderen. Binnen de begrenzingen die Buntokapi stelde, ging Mara door met het regelen van de zaken van de Acoma. En ze leerde ervan. Dagelijks begreep ze beter wat een huis werkelijk tot grote hoogte bracht. Hardop denkend zei ze: 'Ik vraag me af of we recente landkaarten hebben.'
'Meesteres?' zei de dienaar die nog binnen was.
Maar Mara staarde slechts intens naar een onbestemd punt tussen haar perkamenten en de gevlekte snuit van de sorkat. De volgende keer dat haar heer op jacht ging of in Sulan-Qu een bezoekje ging brengen aan de gokhuizen of de vrouwen van het Rieten Leven, zou ze eens in haar vaders kasten zoeken naar landkaarten. Toen bedacht ze ineens met een schok dat die kasten niet meer van haar vader waren, maar toebehoorden aan een echtgenoot die haar vijand was.
De wijn spetterde kleverig rood over het linnengoed toen Buntokapi zijn hoornen drinkbeker over de tafel smeet. Het bestek rinkelde. Hij knipperde een keer met zijn ogen alsof hij versteld stond van zijn eigen kracht, maar zijn woede luwde niet. 'Vrouw; val mij niet lastig!' De kracht van zijn stem deed de vlammen in de lampen beven. Kalm en bedaard bleef Mara voor haar echtgenoot zitten, die tot kort daarvoor nog lomp mee had zitten zingen met een paar minstrelen. 'Zie je niet dat ik geniet van deze voorstelling? Jij zit toch altijd te klagen dat ik gedichten moet lezen en naar muziek moet luisteren? Hoe kan ik nou luisteren als je de hele tijd aan mijn kop zit te zeuren?'
Mara verborg een grimas. Buntokapi's kritiekloze waardering had te maken met het feit dat een van de muzikanten de rondborstige dochter van de andere was. De strakke stof van haar gewaad en de hoeveelheid huid die niet door de korte zoom en open kraag werd bedekt, droegen ongetwijfeld bij aan de bekoring die hun armzalige zangkunst op hem uitoefende.
Met enige bitterheid hield Mara de tekstrol omhoog die ze uit het pad van de gemorste wijn had gegrist. 'Mijn heer, deze beslissingen kunnen niet wachten -'
'Ze wachten als ik zeg dat ze wachten!' schreeuwde Buntokapi. De bediende die met doeken en een kom was gekomen, begon gehaast aan de schoonmaak. 'En hou nu je mond, vrouw.'
Gehoorzaam ging Mara naast hem zitten. De bediende, klaar met het opdeppen van de wijn, repte zich weg. Met een rood aangelopen gezicht gebaarde Buntokapi de muzikanten hun spel te hervatten en probeerde zich verwoed te concentreren op het lied dat het meisje aan het zingen was. Maar de zachte, roerloze gratie van Mara's aanwezigheid was een van de weinige dingen die hem op de zenuwen konden werken, en even later vroeg hij geërgerd: 'Goed, wat is er aan de hand?'
De muzikanten weifelden en zetten onzeker het laatste couplet in. Zwijgend overhandigde Mara hem een tekstrol. Toen haar japon verschoof, werd zichtbaar dat ze nog zes andere rollen in de plooien van het kledingstuk had gestoken. Na een snelle blik op de eerste zei hij: 'Dit zijn huishoudbegrotingen en rekeningen. Waarom moet ik daarmee worden lastig gevallen?' Woest keek hij zijn vrouw aan, zonder acht te slaan op de muzikanten, die bij ontstentenis van zijn toestemming om op te houden hakkelend hun toevlucht namen tot een refrein.
'Dit is uw landgoed, mijn heer,' zei Mara vlak. 'Zonder uw toestemming mag niemand ook maar een cinti van uw rijkdom uitgeven. Een paar kooplieden uit Sulan-Qu hebben een beleefd doch dringend verzoek tot betalen gestuurd.'
Krabbend in zijn kruis bekeek hij met een vuil gezicht de lijsten. 'Vrouw! Hebben we de middelen om deze dingen te betalen?' De muzikanten waren klaar met hun ballade en Buntokapi's stem klonk luid in de stilte.
'Natuurlijk, echtgenoot.'
Op zachtere toon zei hij: 'Betaal ze dan.' Zijn gezicht betrok. 'En waarom kom jij hiermee naar mij? Waar is Jican?'
Mara gebaarde naar de rollen. 'U hebt hem bevolen deze dingen niet aan u te richten, echtgenoot. Hij gehoorzaamt, maar daar worden deze zaken niet mee opgelost.'
Buntokapi's irritatie sloeg om in woede. 'Dus moet mijn vrouw me komen pesten als een klerk! En iedere keer als er iets moet gebeuren moet ik zeker mijn toestemming geven, hè?'
'Het is uw landgoed,' herhaalde Mara, zich afvragend of dit de juiste gelegenheid was om hem voor te stellen het beheer van het huis aan haar over te dragen.
Maar hij slaakte een zucht en met een mildheid die ze nog nooit van hem had gehoord zei hij: 'Dat is zo. Dan zal ik deze ongemakken maar moeten verdragen, denk ik.' Zijn ogen dwaalden over de mollige vyelliste en richtten zich toen op Mara's dikke buik. Het contrast was stimulerend. 'Goed, zorg ervoor dat je niet oververmoeid raakt, vrouw; Ga naar bed. Als ik dan toch naar die tekstrollen moet kijken, laat ik de muzikanten ter afleiding doorspelen.'
'Echtgenoot, ik -' Mara zweeg, plots beseffend dat ze een vergissing had begaan. Buntokapi sprong op, greep haar bij de schouders en sleurde haar overeind. Werktuiglijk sloeg ze haar armen voor haar buik om het ongeboren leven dat daar groeide te beschermen. Het gebaar voorkwam dat Buntokapi haar sloeg, maar het kon zijn woede niet wegnemen. Als versteend keken de muzikanten toe hoe Buntokapi Mara aan de schouders door elkaar schudde. 'Vrouw, ik heb je gewaarschuwd! Ik ben niet dom! Die rekeningen worden bekeken, maar pas als het mij uitkomt.' Zijn woede leek toe te nemen tot ze bijna tastbare vorm aannam en de atmosfeer in de kamer verduisterde. Het maanlicht achter de schermen leek donkerder te worden en de muzikanten lieten hun instrumenten zakken en doken ineen. Mara beet op haar lip, versteend in de greep van haar man als een gezen voor een relli. Hij schudde haar weer door elkaar, opdat ze zijn kracht leerde kennen. 'Hoor je, vrouw? Jij gaat naar bed. En als je ooit nog een keer iets doet tegen mijn wil, stuur ik je weg!'
Met een steek van angst viel Mara bijna op haar knieën toen hij losliet. Ze verborg haar emoties achter een buiging die diep genoeg was voor een slavenmeisje en drukte haar voorhoofd op de vloer, die nog kleefde van de wijn. 'Ik smeek mijn echtgenoot om vergeving.' Haar woorden waren vurig oprecht, want als Buntokapi het nodig vond als Regerend Heer zijn rechten over een lastige echtgenote te laten gelden en haar van het landgoed stuurde naar een woning met kostgeld en twee dienstmeisjes, zou ze nooit meer in staat zijn invloed uit te oefenen op de zaken van de Acoma. Dan zou haar vaders trotse familie worden wat deze ongemanierde bruut ervan wenste te maken en was alle hoop om onder het vazalschap aan de Anasati uit te komen voorgoed verloren. Te bang om te beven, te bang zelfs om adem te halen, wachtte Mara roerloos af, haar gezicht een masker waarachter ze de doodsangst in haar hart verborg. Ze had gehoopt Buntokapi te vervelen met kostenposten die hij niet begreep, teneinde wat bewegingsvrijheid los te peuteren om een paar plannen in werking te stellen, maar in plaats daarvan had ze bijna een ramp veroorzaakt.
Vol afkeer keek Buntokapi naar haar gebogen rug, tot hij zich weer liet afleiden door de inhoud van het gewaad van de vyelliste. Nu werkelijk verveeld, en geërgerd door de stapel tekstrollen die op hem lag te wachten, gaf hij zijn vrouw een duw met zijn voet. 'Naar bed nu, vrouw.'
Onhandig stond Mara op, opgelucht, maar boos op zichzelf. Dat ze zo bij haar man had aangedrongen kwam deels omdat ze gepikeerd was geweest dat hij Mara en de zaken van de Acoma kennelijk van minder belang achtte dan de weelderig gevormde boezem van een minstreelmeisje. Maar door haar gebrek aan zelfbeheersing had ze bijna de toekomst van de Acoma verspeeld. Van nu af aan was voorzichtigheid en uitzonderlijke sluwheid geboden.
Lichtelijk in paniek probeerde ze een manier te verzinnen om Nacoya's raad in te winnen. Maar de oude vrouw sliep allang en Mara liet het nu wel uit haar hoofd om de rechtstreekse bevelen van haar heer ongehoorzaam te zijn en Nacoya door een bediende te laten wekken. Gefrustreerd en onzekerder dan ooit streek Mara haar gerimpelde gewaad glad over haar schouders en verliet de kamer met de geslagen houding van een bestrafte, onderdanige echtgenote. Maar toen de muziek weer begon en Buntokapi's blik zich vestigde op de boezems pleet van de vyelliste, begon haar hoofd opnieuw te malen. Ze zou het volhouden, ze zou een manier vinden om de zwakheden van haar man en zelfs zijn alles overheersende lust uit te buiten. Als ze dat niet deed, was alles verloren.
'Vrouw?' Fronsend gebogen over een stuk perkament op zijn schrijftafel zat Buntokapi zich te krabben.
'Ja, Bunto?' Mara concentreerde zich op haar naald en draad, deels omdat die in haar handen een eigen leven schenen te leiden en altijd in de knoop raakten, maar voornamelijk omdat ze het toonbeeld van zachtmoedigheid en gehoorzaamheid moest zijn. Sinds het incident met de muzikanten en de huishoudrekeningen had Buntokapi haar voortdurend nauwlettend in het oog gehouden, gespitst op enig teken van ongehoorzaamheid.
Mara stak de naald door een gewaad voor haar ongeboren kind, ook al was de kwaliteit van haar naaiwerk op zijn zachtst gezegd gebrekkig. Geen erfgenaam van de Acoma zou ooit in zo'n vod gekleed gaan. Maar als Buntokapi naaien een gepaste bezigheid achtte voor zijn zwangere vrouw, dan moest ze meespelen, met op zijn minst een schijn van enthousiasme.
De Heer van de Acoma verplaatste zijn knobbelknieën onder de tafel. 'Ik schrijf mijn vader terug. Moet je horen: "Beste vader, gaat het u goed? Ik heb al mijn worstelwedstrijden in het soldatenbad in Sulan-Qu gewonnen. Het gaat mij goed. Het gaat Mara goed.'" Hij keek haar aan met een zeldzame concentratie op zijn gezicht. 'Het gaat je toch goed, hè? Wat zal ik nog meer schrijven?'
'Waarom vraag je niet of het je broers goed gaat?' zei Mara, haar irritatie nauwelijks verhullend.
Ongevoelig voor het sarcasme knikte Buntokapi met het hoofd, een goedkeurende uitdrukking op zijn gezicht.
'Meester!'
De kreet van buiten deed Mara zich bijna in haar vinger prikken. Ze zette de kostbare metalen naald op een veilige plek terwijl Buntokapi met verrassende snelheid naar de deur schoot. Weer werd er dringend geroepen en zonder op bedienden te wachten schoof Buntokapi het scherm open en zag een zwetende, stoffige soldaat.
'Wat is er?' vroeg Buntokapi, onmiddellijk minder geërgerd, want krijgskundige zaken gingen hem gemakkelijker af dan die van de pen.
Met uitzonderlijke haast maakte de krijger een buiging en Mara zag dat zijn sandalen strak rond zijn enkels waren gebonden. Hij had een behoorlijke afstand gerend om deze boodschap over te brengen. Haar onderworpen rol vergetend luisterde ze mee naar de soldaat, die een paar keer diep adem haalde en zei: 'Slagleider Lujan stuurt bericht over een grote groep bandieten die over de weg naar Holan-Qu hierheen komt. Hij heeft positie ingenomen bij de kleine bron onder de pas om hen aan te vallen als ze door willen stoten, want hij denkt dat ze ons komen overvallen.'
Kordaat nam Buntokapi de leiding. 'Hoeveel zijn het er?' En met een tegenwoordigheid van geest en een attentheid die hij zijn huishoudstaf nog nooit had betoond, gaf hij de vermoeide koerier met een gebaar te kennen dat hij kon gaan zitten. Zachtjes gaf Mara een bediende de opdracht water voor de man te gaan halen.
De koerier liet zich op zijn hurken zakken en bracht verslag uit. 'Een hele grote groep, meester. Misschien wel zes compagnieën. Het zijn vrijwel zeker grijze krijgers.'
'Zoveel?' zei Bunto hoofdschuddend. 'Dat kon wel eens gevaarlijk worden.' Hij draaide zich om naar Mara. 'Ik moet je nu verlaten, mijn vrouw. Vrees niet. Ik kom terug.'
'Moge Chochocan uw geest bewaren,' sprak Mara de rituele woorden en ze boog haar hoofd zoals een vrouw dat voor haar heer behoorde te doen. Maar ondanks de schijn die ze moest ophouden kon ze zich niet geheel afzijdig houden in deze gevaarlijke kwestie.
Toen Buntokapi met ferme tred naar buiten liep, gluurde ze door haar oogharen naar de stoffige boodschapper. Hij was nog jong, maar zijn littekens verrieden zijn ervaring in de strijd. Mara herinnerde zich zijn naam: Jigai, vroeger een zeer gewaardeerd lid van Lujans bende. Zijn ogen stonden hard en ondoorgrondelijk toen hij het hoofd ophief om het water aan te nemen dat het dienstmeisje kwam brengen.
Mara voelde een steek van onzekerheid. Hoe zouden deze man en zijn makkers het vinden om tegenover mannen te staan die door een speling van het lot van kameraden waren veranderd in vijanden? Geen van de nieuwkomers had tot nog toe in de strijd tegenover een Acoma-vijand gestaan. Dat dit eerste treffen met grijze krijgers was, baarde haar grote zorgen.
Gefrustreerd keek ze naar de soldaten die langs het grote huis renden om zich in formatie op te stellen, elk van hen onder leiding van een van de wachtleiders, die op hun beurt de bevelen opvolgden van de slagleiders, die onder de zekere leiding van Keyoke stonden. Rechts van zijn gepluimde gestalte stond Papewaio, die als eerste slagleider de leiding overnam als de opperbevelhebber sneuvelde in de strijd. Mara kon alleen maar bewondering voor hen opbrengen, want de Acoma -soldaten waren in ieder opzicht fiere Tsuranese krijgers. De voormalige verschoppelingen waren niet te onderscheiden van degenen die in dienst van het huis waren geboren. Haar vertwijfeling nam iets af. Dank zij de veiligheid die de krijgers van de cho-ja-koningin boden, hoefde alleen Tasido's compagnie achter te blijven om het landgoed te bewaken.
Even overwoog Mara de voordelen die het zou hebben om binnen korte tijd meer verre familieleden onder de Acoma-kleuren te roepen. Met meer krijgers konden de troepen worden gesplitst en met Papewaio en nog iemand anders als krijgsleider, zou de Acoma dan twee garnizoenen hebben...
Een luide schreeuw maakte een eind aan haar gedachten. Daar kwam Buntokapi aangebeend, met vlak achter hem aan een bediende, druk bezig met het vastgespen van stukken wapenrusting rond zijn onverstoorbaar doormarcherende meester. Toen haar heer zijn plaats aan het hoofd van de colonne innam, bracht Mara zich in herinnering dat dit leger niet onder haar bevel stond. Niet meer. Haar gedachten verstomden.
Tot spoed gemaand door Buntokapi's stem nam de laatste man zijn plaats in de formatie in. Volledig bewapend, aan zijn zij een met kwastjes versierde schede rond het zwaard dat hij in de strijd het liefst gebruikte, vertoonde de gewoonlijk zo logge Heer van de Acoma de typische karakteristieken van een Tsuranees krijger: gedrongen, taai, met een paar benen waar hij mijlenver op kon hardlopen en genoeg uithoudingsvermogen om daarna nog te vechten tegen een vijand. In vredestijd was Buntokapi nors en grof, maar voor de strijd was hij geknipt.
Kordaat gaf hij zijn bevelen door. Mara luisterde naar hem, staande in de deuropening van haar verblijf, trots op het spektakel in de voortuin.
Toen schopte het kind. Ze kromp ineen van de kracht van zijn voetjes. Tegen de tijd dat zijn kwade luim voorbij was, had het Acoma-garnizoen het landgoed al verlaten, vierhonderd man in groene wapenrusting, glinsterend in de zon, met gezwinde pas op weg naar de kloof waar Mara destijds de val had opgezet voor Lujan en zijn mannen.
In stilte bad ze dat deze confrontatie even gunstig voor de Acoma zou uitpakken als de vorige.
Zonder dat ze was ontboden, verscheen Nacoya om haar meesteres bij te staan. Haar oude oren hadden de opschudding niet gemist en op karakteristieke wijze had ze flarden nieuws van de soldaten verzameld, dingen die de jonge echtgenote dolgraag wilde weten, maar die ze niet langer te horen kon krijgen. Nadat ze een bediende had weggestuurd om gekoeld fruit te halen en Mara op haar kussens had laten plaatsnemen, ging ze bij haar meesteres zitten om te wachten.
Het was nog maar net halverwege de ochtend, dacht Mara met een blik op de cho-jaanse klok op de tafel waaraan haar man nog maar een kwartier geleden had zitten schrijven. Vlug maakte ze een berekening. De eerste ochtendpatrouille moest de verkenners van de bandieten hebben ontdekt en hun hoofdmacht de hoge pas hebben zien binnengaan. Tijdstippen en plaatsen distillerend uit de snippers nieuws die Nacoya had vergaard, begon Mara te glimlachen. Het gesprek waar ze Arakasi en Keyoke toe had aangezet op de reis naar de cho-ja-korf had resultaten opgeleverd. Eén van de dingen die de spionnenmeester had genoemd, was de noodzaak om vóór het krieken van de dag het gebied ten westen van het landgoed te doorkruisen, omdat het daar voor boeven niet erg moeilijk was om Acoma-patrouilles te ontlopen: in het donker konden ze zich terugtrekken in de bergen, om overdag weer naar beneden te komen. Lujans patrouille, die op het middernachtelijk uur vertrok, was tegen zonsopgang hoog genoeg in de heuvels boven de Acoma-landerijen om eventuele sporen van bandieten op tijd waar te nemen. En de sluwe ex-bandiet kende alle schuilplaatsen tussen de grenzen van de Acoma en Holan-Qu op zijn duimpje.
Plotseling moe - want haar zwangerschap was vermoeiend - at Mara wat zoete stukjes fruit terwijl de geluiden van de in allerijl naar de heuvels marcherende Acoma-soldaten over de velden zweefden. De cho-jaanse klok tikte zachtjes en het stampen stierf steeds verder weg, tot Mara niet meer kon zeggen of ze het nog steeds hoorde of dat het slechts verbeelding was.
Tegen de middag schonk Nacoya kruidenthee en liet ze geroosterd brood en zoete bessenpasta brengen, met fruit en kaj sung: een dampende kom thyza met kleine stukjes riviervis, groenten en noten. Om haar te behagen kwam de hoofdkokkin zelf de schalen naar haar meesteres brengen, maar Mara was zich nauwelijks bewust van wat ze at.
Beseffend dat Mara's afwezigheid weinig van doen had met vermoeienis, zei Nacoya: 'Vrouwe, vrees niet. Uw heer Buntokapi komt ongedeerd terug.'
'Dat moet,' zei Mara met een frons.
En in een onbewaakt moment zag Nacoya een zweem van woede en vastberadenheid achter het kalme masker van haar vroegere pupil.
'Als hij nu doodgaat, is alles voor niets geweest...' zei Mara. Plotseling alert zocht Nacoya Mara's blik - en het meisje keek meteen een andere kant op. In de vaste overtuiging dat hier iets was dat haar begrip te boven ging, doch listig genoeg om te kunnen raden waar het toe zou leiden, liet de oude vrouw zich achterover zakken. Ze kon wachten. Als de jonge Vrouwe van de Acoma haar plannen voor zichzelf wenste te houden, dan moest dat maar zo zijn. Dit uiterst gevaarlijke plan kon al in een vroeg stadium mislukken als erover werd gesproken, ook al was dat met een geliefd en vertrouwd persoon. Nacoya observeerde, maar liet niets blijken van de angst die haar oude hart omklemde. Ze begreep het. Ze was een Tsurana. En onder het dak van de meester was het woord van de meester wet.
Buntokapi liet zijn troep soldaten halthouden en tuurde tegen de zon in naar twee Acoma-soldaten die op een draf naderden, hun silhouetten zwart tegen de gloed aan de horizon. Buiten adem, onder het stof, maar trots ondanks hun vermoeidheid, brachten de mannen hem een saluut, waarna de voorste rapporteerde: 'Heer, de bandieten kamperen in een kleine vallei, aan de andere kant van de heuvelkam waar slagleider Lujan de wacht houdt. Hij denkt dat ze vóór zonsopgang op pad gaan.'
Zonder een moment te aarzelen draaide Buntokapi zich om naar Keyoke. 'We rusten hier uit. Stuur twee verse mannen om Lujan te gaan halen.'
De opperbevelhebber voerde de bevelen van zijn heer uit en gaf de manschappen plaats rust. De soldaten deden hun helmen af en gingen langs de weg zitten, maar zonder vuur te maken, opdat hun aanwezigheid niet werd verraden.
Met een duidelijke zucht gespte Buntokapi zijn helm los. Het was dan wel een praktisch uitrustingsstuk, maar ook zwaar, en naar Tsuranees gebruik werd het versierd om de wapenfeiten van de drager kenbaar te maken. Sinds kort zat er een reep sorkathuid langs de rand, als aanvulling op de golvende staart van zarbihaar die aan de kam was bevestigd. Dergelijke trofeeën zagen er schitterend uit tijdens parades, maar tot zijn grote irritatie ontdekte de jonge Heer van de Acoma nu dat ze ook extra gewicht betekenden tijdens een lange dagmars. Voorzichtig tilde hij het ding van zijn hoofd en kamde met zijn knokkels zijn zwarte haar tot stekels.
Toen hurkte hij neer, met zijn rug tegen een gladde rots langs het pad, waar zijn officieren zich bij hem verzamelden. 'Keyoke, wat is dat voor een vallei waar die mannen het over hadden?'
Ook de opperbevelhebber ging op zijn hurken zitten en met zijn dolkpunt tekende hij een ruwe schets van de omgeving in het stof. 'Zo ziet het eruit, heer. De weg uit Holan-Qu versmalt bij een lage heuvelkam en komt uit op een kleine vallei met een bron, vlak voordat het pad weer omhooggaat en uitkomt bij dit pad, zo'n zes mijl verderop.' Hij somde de feiten op zonder gewag te maken van de hinderlaag die zijn vrouwe had gelegd om Lujan en zijn mannen in dienst van de Acoma te krijgen.
'Goeie plek voor een val,' mompelde Buntokapi en krabde aan een insectenbeet.
Keyoke zei niets, maar wachtte geduldig af terwijl zijn meester zijn zwaardriem losgespte en zich uitrekte. 'Maar we moeten toch eerst wachten op Lujans verslag. Maak me maar wakker als hij er is.' Buntokapi vouwde zijn armen achter zijn hoofd en deed zijn ogen dicht.
Met een blik van onderdrukte irritatie stond Papewaio op. Keyoke volgde hem en zei tegen Buntokapi: 'Ik zal wachtposten uitzetten, heer.'
Buntokapi gromde goedkeurend en de twee officieren lieten hun heer dutten. Binnen het uur kondigde een kreet van de wacht Lujans komst in het kamp aan.
Nog voordat hij werd geroepen, schrok Buntokapi wakker. Hij kwam overeind, krabde aan een reeks nieuwe insectenbeten en keek naar een stoffige Lujan die naar hem toeliep en salueerde. De gewezen verschoppeling had zes mijl gerend, maar vertoonde nauwelijks tekenen van vermoeidheid, behalve dat hij hijgde. Keyoke en Papewaio kwamen bij hem staan en Buntokapi greep zijn helm, drukte hem op zijn warrige haar en wees op de krabbels in het stof. 'Laat maar zien.'
Neerhurkend trok Lujan zijn dolk en plaatste hij wat bijzonderheden op de kleine landkaart die Keyoke had getekend. 'Er zijn zes compagnieën van vijftig man via drie verschillende routes naar deze vallei getrokken, heer. Ze kwamen langs hier, hier en hier.'
Buntokapi's hand bleef zweven boven de rode plekken op zijn been. 'Zijn ze niet verder gegaan naar het hogere dal, met dat meertje?'
'Nee, heer.' Lujan aarzelde.
Buntokapi gebaarde ongeduldig in de invallende schemering. 'Nou? Wat? Vertel op.'
'Er is hier iets... wat niet klopt.'
Buntokapi krabde over zijn buik, zijn borstplaat omhoog houdend met zijn duim. 'Ze gedragen zich niet als bandieten, hè?'
'Nee,' zei Lujan met een flauwe glimlach, 'naar mijn idee eerder als geoefende soldaten.'
'Grijze krijgers?'
'Misschien wel,' zei Keyoke.
'Ha!' Buntokapi's stem werd bitter. 'Minwanabi, of mijn moeder heeft een stomme hond gebaard. Al voordat ik ging trouwen wist ik van de bloedvete tussen Jingu en de Acoma. En mijn vader heeft me pas nog gewaarschuwd voor een onverwachte aanval.' Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Ik weet zeker dat hij wist dat die op handen was.' Buntokapi zweeg betekenisvol, maar zei niet wat zijn verdere conclusies waren. Zijn stem kreeg een norse klank. 'Heer Jingu denkt dat zijn mannen de beste van het keizerrijk zijn en dat jullie heer maar een onnozele stier is. En naar het schijnt is hij verwaand genoeg geworden om mijn vaders toorn te riskeren. Maar toch is hij nog niet sterk of arrogant genoeg om zijn eigen kleuren te voeren, hè? We zullen hem eens laten zien dat hij zich in de eerste twee punten heeft vergist' - hij blafte een rauwe lach - 'en gelijk had met het laatste.' Zijn blik vestigde zich op Keyoke. 'Ik denk dat je al een plan hebt, hè, opperbevelhebber?'
Met een onbewogen gezicht zette Keyoke zijn dolk op de lijnen waar het pad aan deze kant van het dal versmalde. 'Naar mijn idee kunnen we hen hier met weinig moeite tegenhouden, mijn heer.'
Buntokapi frunnikte aan de kwastjes van zijn zwaardschede. 'We kunnen hen beter het dal in laten komen en een compagnie achter hen langs sturen om hen vast te zetten.'
In het snel afnemende licht bekeek Keyoke de tekening. Hij herinnerde zich ieder detail van zijn vorige patrouille. Kalm gaf hij zijn mening. 'Als er een compagnie in alle stilte langs deze hoge kam trekt, kan die tegen zonsopgang in positie zijn. Dan is de terugtocht afgesloten en kunnen de bandieten met een snelle uitval in de vallei misschien worden verpletterd.'
'Goed plan, maar ik denk dat we niet aanvallen.' Met een diepe frons verduidelijkte Buntokapi: 'We blijven stil zitten, als bange vogeltjes, hè? Ze trekken langs ons heen, diep dat valleitje in, en dan springen wij op en laten het pijlen en stenen regenen tot ze op de vlucht slaan.'
Lujan knikte waarderend. 'Maar dan ontsnappen ze.'
Wrijvend langs zijn kaak met een stompe duim dacht Buntokapi na over hetgeen er voor hem lag. 'Nee, zie je,' zei hij ten slotte, 'we slaan toe vlak voordat ze bij de tweede heuvelkam komen, zodat ze denken dat ze op onze verkenningspatrouille zijn gestuit. Maar het grootste deel van onze mannen ligt achter hen te wachten.' Hij grijnsde vals. 'Die bandieten denken dan dat de rest van het Acoma-garnizoen nog vóór hen zit, om de grenzen van het landgoed te verdedigen. Dan vluchten ze terug langs de weg die ze gekomen zijn, recht op onze pijlen, schilden en zwaarden af.' Hij zweeg even en vervolgde: 'Papewaio, jij gaat met Lujan naar de andere kant van het dal.' Vlug maakte hij een rekensom. 'Vijftig van de beste boogschutters blijven hier, de rest van de mannen neem je mee. Keyoke neemt twintig boogschutters en stelt zich op bij de pas over de hoge kam, net buiten het zicht.' Er verscheen een dreigende blik in zijn ogen. 'Keyoke, als de bandieten komen, laat de mannen dan strijdkreten schreeuwen, tegen hun schilden slaan en door het stof heen dansen, zodat de vijand denkt dat hij een heel leger voor zich heeft. Wie blijft oprukken, schiet je neer.'
De zaak was besloten en Buntokapi slingerde zijn boog over zijn schouder. 'De schutters zoeken dekking op de kloofrand boven de bandieten, waar ze des te beter dood en verderf over hen uit kunnen storten. Het is 't verstandigst dat ik het bevel neem over deze compagnie.'
Terugdenkend aan de oefeningen op het erf voor de kazerne, knikte Keyoke beamend. Buntokapi mocht dan traag zijn met het zwaard, maar op de boog was hij een duivel. Inmiddels opgewonden gaf Buntokapi een paar laatste instructies aan Papewaio om ervoor te zorgen dat er geen enkele bandiet door de gelederen zou komen.
Grimmig toekijkend vanuit de schaduw van zijn helm kon Keyoke alleen maar bewondering hebben voor het vermetele plan. Buntokapi ging uit van een overwinning - en met de stoutmoedige wendingen die de jonge Heer van de Acoma had toegevoegd, was de bandietenbende misschien inderdaad ten dode opgeschreven.
Ineengedoken op de heuvelkam zwaaide Buntokapi naar de schutter die aan de overkant van de vallei verborgen zat. Maar de mannen die zich in de diepte roerden, konden zijn signaal niet zien, want de vroege ochtendnevel lag als een witte deken over het dal, waardoor het zicht beperkt was tot zo'n twaalf el. De zon wist de kam van de oostelijke toppen nog maar amper rood te kleuren en de mist zou nog verscheidene uren blijven hangen. De indringers waren nog maar net in beweging gekomen. Hier zat een man tussen de struiken op zijn hurken om zich te ontlasten, daar waren anderen zich aan het wassen bij de bron. Anderen sloegen het stof uit hun dekens of verzamelden droog hout voor een vuurtje voot de thee. Slechts weinigen hadden hun wapenrusting al aan. Misschien waren er schildwachten uitgezet, maar dan waren die niet te onderscheiden van de andere krijgers, die zich de slaap uit de ogen liepen te wrijven. Geamuseerd door de achteloosheid van de vijand koos Buntokapi zachtjes lachend zijn doel- de man in de struiken - en liet los. Zijn pijl sloeg in met een doffe klap en de strijd barstte los.
Het eerste slachtoffer viel met een gesmoorde kreet. Ogenblikkelijk daarop vuurden de andere Acoma-schutters vanaf de heuvelkam. Dertig overvallers werden neergeschoten voordat er iemand onder hen kon reageren. Toen was heel de bende plots in rep en roer. Tussen nog wapperende dekens en in het vuur rollende kookpotten zochten de aangevallen bandieten ijlings naar dekking. Grinnikend liet Buntokapi zijn tweede pijl los, die een man in het kruis trof. Kronkelend over de grond liet de man een vluchtende kameraad struikelen. Er zaten veel te veel mannen op elkaar in de kleine ruimte en door hun paniek was de slachting niet moeilijk. Voordat hun aanvoerders de orde konden herstellen, lagen er nog eens twintig op de grond. Overal werden bevelen geschreeuwd. Het werd voor de Acoma-schutters steeds lastiger mikken doordat de overvallers zich laag hielden en dekking zochten onder omgevallen bomen, achter rotsblokken en zelfs in ondiepe kuilen. Niettemin troffen hun pijlen doel.
Op het luide bevel van een officier deden de indringers een uitval naar de Acoma.Waarschijnlijk dacht de officier dat hij een patrouille voor zich had die van plan was zijn mannen terug de heuvels in te drijven. De bandieten die zich wisten te hergroeperen voor de tegenaanval bereikten de schaduw van de tweede heuvelkam en werden verrast door luid geschreeuwen het kraken van wapenrustingen. Vijf man in de voorhoede stortten ter aarde met pijlen in hun lijf toen Keyoke's boogschutters zich lieten gelden.
Met een schok bleven de voorste soldaten staan en nog eens twaalf mannen gingen neer voordat de achterhoede hun hachelijke situatie begreep en de officier het bevel gaf om terug te trekken.
Terwijl het zonlicht de nevel beroerde en de mistflarden rood kleurde, gingen de dertig schutters waar het 'leger' in werkelijkheid uit bestond verder met hun moordende werk. Elkaar verdringend en bij bosjes stervend trokken de indringers zich door de smalle bergpas terug. Een verrukte Buntokapi schatte dat een derde van hun troepenmacht dood of gewond op de grond lag. In hoog tempo bleef hij schieten en rekende uit dat er nog eens een derde zou zijn neergeschoten voordat zijn slachtoffers zich al vluchtend zouden stuklopen op de Acoma-soldaten die verderop stonden te wachten. Doch ruim voordat hij geen doel meer had om op te schieten, was hij door zijn pijlen heen. Gefrustreerd door het onvermogen tot doden, greep hij een grote kei, mikte op een man die vlak achter een rotspunt lag en slingerde de steen weg. Hij werd beloond met een kreet van pijn, en verhit door zijn strijdlust zocht hij nog meer stenen.
Weldra volgden andere boogschutters wier voorraad ook was uitgeput zijn voorbeeld en binnen de kortste keren daalde er een regen van stenen op de indringers neer. In het oosten steeg er stof op boven het pad, en er klonk geschreeuw; Keyoke en zijn mannen wekten de indruk dat het 'leger' tot de aanval overging. Verscheidene bandieten sprongen geschrokken op terwijl anderen in paniek op de vlucht sloegen in westelijke richting. Buntokapi liet zijn laatste steen neersuizen. In vuur en vlam over de nabije glorie en overwinning trok hij zijn zwaard en schreeuwde: 'Acoma!'
De mannen onder zijn bevel volgden hem in zijn roekeloze aanval omlaag langs de steile hellingen van de vallei. De stenen die onder hun voeten losraakten, denderden met hen mee naar beneden. Aangekomen op de bodem van de vallei werd de achtervolging ingezet. Bijna tweehonderd bandieten lagen dood of stervend op de grond terwijl in het westen de overlevenden zich stortten op de klaarstaande schilden, speren en zwaarden van de mannen onder Papewaio en Lujan. Als een bezetene rende Buntokapi naar het strijdtoneel voordat de laatste vijand was verslagen. Tegenover hem stond een man in een eenvoudig wit gewaad met een wanhopige blik in zijn ogen. Het simpele ronde schild dat de man droeg deed Buntokapi denken aan zijn eigen schild dat hij in zijn opwinding ergens boven tussen de rotsen had laten liggen. Zich vervloekend om zijn onoplettendheid viel hij de bandiet aan, met bijna kinderlijke vreugde schreeuwend: 'Acoma! Acoma!'
De indringer bereidde zich voor op een zwaardgevecht, maar Buntokapi sloeg het opgeheven zwaard opzij en stortte zich tegen het schild, zich liever verlatend op zijn kracht en massa dan het gevaar te lopen een vaardiger strijder tegenover zich te vinden. De man wankelde achteruit en Buntokapi hief zijn zwaard. Met twee handen bracht hij het omlaag met een klap die het schild kliefde en de arm eronder brak. Schreeuwend viel de bandiet achterover.
Moeiteloos weerde Buntokapi een zwakke poging om te steken af. Met een waanzinnige grijns stak hij zelf toe en zijn tegenstander stierf met een gorgelende kreet. Vlug trok de Heer van de Acoma zijn kling los en stormde achter de Acoma-schutters aan die hem in zijn onstuimige afdaling naar de valleibodem waren gevolgd.
In het westen raasden de geluiden van de strijd. Hijgend, vechtlustig en uitzinnig over zijn eigen kracht en dapperheid stoof Buntokapi door de kleine pas tussen de rotsen. De mist werd dunner, een gouden gordijn waardoorheen wapenrustingen en bebloede zwaarden glinsterden tegen een achtergrond van schaduwrijk gebladerte. De vluchtende indringers waren gestuit op een muur van Acoma-soldaten. Papewaio had geknield zittende schilddragers opgesteld met schutters erachter en speerdragers ernaast. Minder dan een op de twintig bandieten hadden die gelederen weten te bereiken en nog terwijl Buntokapi op zijn korte benen kwam aangestampt, zag hij die laatste vijanden sterven op de punten van de lange speren.
Ineens werd het griezelig stil in het omringende woud. Lopend tussen de in groteske houdingen liggende lijken hoorde hij voor het eerst het kreunen van de gewonden en stervenden, maar dat deed zijn opwinding niet)uwen. Hij liet zijn blik dwalen over de slachting die zijn plan had aangericht en ontdekte de pluim van een officier. Met over elkaar geslagen armen hield Papewaio toezicht op het verbinden van een gewonde soldaat.
Buntokapi baande zich een weg tussen de omstanders door. 'En?'
'Mijn heer.' Zonder de gewonde uit het oog te verliezen salueerde Papewaio met zijn zwaard. 'Ze aarzelden toen ze onze linies zagen - dat was hun fout. Hadden ze doorgestoten, dan zouden onze verliezen groter zijn geweest.'
De man op de grond kermde toen het verband over zijn wond werd aangetrokken. 'Niet zo strak!' blafte Papewaio, een ogenblik de aanwezigheid van zijn op verslag wachtende heer vergetend.
Maar Buntokapi's verrukking over de overwinning was zo groot dat hij zich er niet aan stoorde. Leunend op zijn bebloede zwaard vroeg hij: 'Hoeveel man hebben we verloren?'
Papewaio keek op. 'Dat weet ik nog niet, maar het zijn er niet veel. Daar komt de opperbevelhebber net aan.' Hij draaide zich even om, gaf wat instructies voor de verzorging van de gewonde krijger en liep toen mee met de Heer van de Acoma.
Stoffig van zijn inspanningen, de neveldruppels parelend in zijn pluimen, kwam Keyoke hen tegemoet. Toen ze hem bereikten kwam ook Lujan bij hen staan. Met een minimum aan woorden wisselden de officieren hun informatie uit en Buntokapi's hart zwol van trots. Met een speelse mep op Keyoke's schouder brulde hij: 'Zie je wel, ze zijn op de vlucht geslagen, precies zoals ik zei. Ha!' Hij fronste zijn wenkbrauwen, maar niet van ongenoegen. 'Zijn er gevangenen?'
'Ik denk zo'n dertig, mijn heer,' zei Lujan, zijn stem merkwaardig vlak na de opgewekte klanken van zijn meester. 'Een aantal zal het nog goed doen als slaaf. Wie hun officieren waren kan ik niet zeggen, aangezien ze geen van allen pluimen droegen.' Betekenisvol zweeg hij even. 'Noch huiskleuren.'
'Ach, wat!' Buntokapi spoog. 'Dit zijn Minwanabi-honden.'
'Eentje in ieder geval.' Lujan wees naar een dode man die nog geen twintig voet verderop lag. 'Die vent heb ik gekend...' - bijna verried hij zijn ongewone herkomst - 'voordat ik mijn huiskleuren kreeg. Dat is de oudere broer van een jeugdvriend en die is in dienst gegaan bij de Kehotara.'
'Minwanabi's troeteldier!' Buntokapi zwaaide met zijn met bloed bevlekte zwaard alsof de aanwezigheid van een soldaat van Jingu's vazal zijn stelling bewees.
Met een flauwe glimlach stapte Lujan buiten bereik van het zwaard. 'Het was een slecht mens. Misschien is hij verschoppeling geworden.'
Buntokapi kon hier de humor niet van inzien en schudde het zwaard in Lujans gezicht. 'Dit was geen bandietenbende! Dat hondsvot van een Jingu denkt dat de Acoma een zacht eitje is dat onder leiding staat van een vrouw. Nou, nu weet hij dat hij een man tegenover zich heeft gehad.' Met een ruk draaide hij zich om, dreigend met zijn wapen door de lucht zwaaiend. 'Ik zal een koerier naar Sulan-Qu sturen om een paar rondjes weg te geven in de kroegen aan de haven, dan weet Jingu nog dezelfde dag dat ik hem in zijn neus heb geknepen.'
Buntokapi's bracht zijn zwaard omlaag. Hij staarde even naar het opdrogende bloed en stak het wapen toen in de versierde schede. Eén van de slaven kon het wapen later wel poetsen. Met een enthousiasme dat door zijn officieren niet werd gedeeld, zei hij: 'We zoeken het thuis wel uit. Ik heb honger en ik ben vies. We vertrekken meteen!'
Hij beende weg, Keyoke, Papewaio en Lujan achterlatend om de mannen te organiseren, draagbaren voor de gewonden te maken en de compagnieën terug naar het landgoed te brengen. De Heer van de Acoma wilde voor het eten thuis zijn en zijn door de strijd vermoeide soldaten konden hem weinig schelen. Die konden uitrusten als ze terug waren in de kazerne.
Terwijl de mannen zich naar hun plaats in de formatie repten, keek Papewaio naar zijn opperbevelhebber. Even ontmoetten hun ogen elkaar en beide mannen dachten hetzelfde. Deze lompe, onbehouwen man, amper meer dan een kind, was gevaarlijk. Terwijl ze uiteengingen om hun taken te verrichten, deden ze allebei in stilte een gebed voor vrouwe Mara.
De uren verstreken en de schaduwen werden korter. De zon klom naar zijn hoogste punt en de nidraherders keerden terug van de weilanden voor het middagmaal. De bedienden en slaven deden hun werk alsof er niets aan de hand was. Mara hield rust, probeerde te lezen, maar kon zich niet concentreren op de gecompliceerde organisatie van landerijen en bedrijven van de tientallen grote heren en honderden kleinere in het keizerrijk Op een nacht, een maand geleden, had ze gedacht een patroon te hebben ontdekt in de manier waarop de verre bezittingen van een landgoed waren gelegen, maar na uren nadere studie was ze tot de slotsom gekomen dat die visie een illusie was. Maar uit dergelijke bezigheden was een andere gedachte opgekomen: de ligging van het bezit van een familie, hoe onbetekenend ook, kon zich wel eens tot een belangrijk feit ontpoppen; een fijne nuance die bruikbaar was in het Spel van de Raad. In de hitte van de middag overpeinsde Mara deze nieuwe invalshoek.
De zon ging onder en in de koelere lucht van de avond zat ze lang en stil aan de maaltijd. De bedienden hielden zich rustig, wat ongebruikelijk was wanneer hun heer er niet was. Haar zwangerschap ervarend als een zware last ging Mara vroeg naar bed. Ze droomde onrustig. Verscheidene malen schrok ze wakker met kloppend hart, haar oren gespitst op geluiden van terugkerende manschappen, maar in plaats van marcherende voeten en krakende wapenrustingen klonken alleen het zachte loeien van nidra's en het tjirpen van insecten door de nachtelijke stilte. Ze had geen flauw idee hoe het haar man en Keyoke afging tegen de bandieten in de bergen, behalve dan dat de vrede op het landgoed niet werd verstoord. Vlak voor zonsopgang viel ze in een diepe, beklemmende slaap.
Ze werd wakker met de zon op haar gezicht, omdat ze 's nachts in haar rusteloosheid het scherm had opengezet. Haar ochtendmeisje was vergeten het te sluiten en nu al lag ze te zweten van de hitte. Mara kwam overeind in haar kussens en werd ineens misselijk. Zonder de tijd te nemen om een bediende te roepen, rende ze naar het kleine kamertje om over te geven. Het ochtendmeisje hoorde haar en kwam aangerend met koele doeken. Toen bracht ze haar meesteres terug naar haar mat en rende weg om Nacoya te halen.
Nog voordat ze de deur uit was, hield Mara haar tegen. 'Nacoya heeft al genoeg aan haar hoofd,' zei ze bits en gebaarde knorrig naar het open scherm. Vlug ging het meisje het dichtdoen, maar de schaduw haalde niets uit. Bleek en zwetend ging Mara achterover liggen. De hele dag maakte ze zich zorgen, zonder zich een moment te kunnen concentreren op de handel, die haar anders altijd zo wist te boeien.
Het werd middag, maar de mannen kwamen niet terug. Mara werd ongerust. Was Buntokapi geveld door een bandietenzwaard? Was de slag gewonnen? Het wachten putte haar uit en hulde haar geest in schimmen van twijfel. Achter de schermen kroop de zon naar zijn hoogste punt en Nacoya kwam het middagmaal brengen. Blij dat haar misselijkheid over was, wist Mara een beetje fruit en wat zoete flensjes naar binnen te werken.
Na de maaltijd legde de Vrouwe van de Acoma zich neer om de hete middag rustend door te brengen. Slapen kon ze niet. Terwijl de schaduwen van de bladeren op de schermen langzaam langer werden, hoorde ze de geluiden van buiten minder worden. De vrije arbeiders trokken zich terug in hun hutten. De slaven kregen geen middagpauze, maar als het even kon, deden ze van het eerste tot en met het vierde uur van de middag het minst zware werk.
Het wachten werd een last van duizend stenen. Zelfs de koks in de keuken waren humeurig. In de verte hoorde Mara een bediende schelden tegen een slaaf die een klusje in de bijkeuken niet naar behoren had uitgevoerd. Doodziek van de stilte stond ze op en toen Nacoya kwam informeren wat ze voor haar kon betekenen, gaf Mara een bits antwoord. Het werd stil in de kamer. Later sloeg ze het vermaak van muzikanten of dichters af. Kort daarop stond Nacoya op om ergens anders haar taken te vervullen.
Pas toen de schaduwen purper over de heuvels vielen, was in het huis het geluid van terugkerende soldaten te horen. Mara hield haar adem in, tot ze zingende stemmen herkende. Toen brak er iets in haar. De tranen van opluchting rolden over haar gezicht, want als de vijand had getriomfeerd, zou ze de strijdkreten hebben gehoord waarmee de op het landgoed achtergebleven soldaten werden aangevallen, en als Buntokapi was gesneuveld of de aanval van de Acoma was afgeslagen, zouden de krijgers zwijgend zijn teruggekomen. Maar in plaats daarvan verkondigden de lustig door de namiddaghitte galmende stemmen de overwinning voor de Acoma.
Mara stond op en gebaarde de bedienden de deur naar de voortuin open te doen. Moe, maar niet langer gespannen, bleef ze met een hand tegen de deurstijl staan wachten tot de Acoma-compagnieën in het zicht marcheerden, hun heldergroene wapenrustingen mat door een laag stof. De officierspluimen hingen slap, maar de mannen marcheerden in gelijke tred en hun lied schalde door de lucht. De woorden mochten dan soms haperen, want voor velen waren de coupletten nog nieuw, maar toch, dit was een overwinning voor de Acoma. Oude soldaten en voormalige bandieten zongen met evenveel vreugde, want de strijd had een hechte band gesmeed. Hun prestatie was zeer welkom, na het leed dat dit huis nog amper een jaar geleden had bezocht.
Buntokapi kwam meteen naar zijn vrouw toe en maakte een lichte buiging, een formaliteit die Mara verraste. 'Mijn vrouw, we hebben gezegevierd.'
'Ik ben zo ontzettend blij, mijn echtgenoot.' Dat haar antwoord zo oprecht klonk, was voor hem weer een verrassing. Haar zwangerschap scheen veel van haar te vergen, want ze zag er niet goed uit.
Ongewoon verlegen bracht Buritokapi verslag uit. 'Het waren Minwanabi- en Kehotara-honden, verkleed als grijze krijgers, die in de heuvels boven ons land probeerden door te dringen. Ze waren van plan ons bij het eerste licht te overvallen terwijl iedereen nog sliep.'
Mara knikte. Zo zou ze zelf zo'n overval ook hebben gepleegd. 'Waren het er veel, mijn heer?'
Buntokapi trok zijn helm af bij de riem en smeet hem naar een gereedstaande bediende. Met beide handen krabde hij hevig door zijn vochtige, plakkerige haar, zijn mond half open van tevredenheid. 'Ayee, wat ben ik blij dat hij af is.' Turend naar zijn vrouw in de deuropening zei hij: 'Wat? Veel?' Op zijn gezicht verscheen een bedachtzame uitdrukking. 'Een hoop meer dan ik had verwacht ...' Over zijn schouder schreeuwde hij naar Lujan, die met Keyoke de verspreiding van de mannen regelde. 'Slagleider, hoeveel waren het er uiteindelijk?'
'Driehonderd, mijn heer,' klonk het antwoord vrolijk boven de heksenketel in de voortuin uit.
Mara onderdrukte een huivering en legde een hand op haar buik, waar het kind bewoog.
'Driehonderd man dood of gevangen,' herhaalde Buntokapi trots.
Toen, alsof hem iets te binnen schoot, schreeuwde hij nogmaals door de tuin: 'Lujan, hoeveel van onze mannen?'
'Drie dood, drie dodelijk gewond en nog eens vijf zwaar gewond.' Het antwoord was slechts iets minder uitbundig, waaruit Mara opmaakte dat Lujans rekruten goed hadden gevochten.
'Wat vind je daarvan, mijn vrouw?' zei Buntokapi met een grijns. 'We hielden ons boven hen verborgen en stortten een regen van pijlen en keien over hen uit, en toen dreven we hen tegen onze schilden en zwaarden. Dat had je vader niet beter gekund, hè?'
'Nee, mijn echtgenoot.' Ze gaf het niet graag toe, maar het was waar.
Buntokapi's opleiding tot soldaat was geen verspilde tijd geweest. Een vluchtig moment maakten haar gebruikelijke verachting en afkeer plaats voor trots op de daden die haar man in naam van de Acoma had verricht.
Lujan stak de voortuin over, vergezeld van een soldaat die luisterde naar de naam Sheng. De ontberingen van die dag hadden de zwierige bravoure van de slagleider niet aangetast en met een grijns begroette hij zijn vrouwe alvorens een buiging te maken en de opschepperij van zijn meester te onderbreken. 'Heer, deze man heeft iets belangrijks te vertellen.'
De soldaat salueerde. 'Meester, een van de gevangenen is familie van me. Ik ken hem goed. Het is de zoon van de zus van de vrouw van mijn vaders broer en hij is geen grijze krijger. Hij is in dienst getreden bij de Minwanabi.'
Mara verstijfde en haar adem stokte. Buntokapi's brulde: 'Ha! Wat heb ik je gezegd? Breng die hond hier.'
Er ging een golf door de menigte in de voortuin en er stapte een potige bewaker in zicht. Hij duwde een man voor zich uit wiens handen achter op zijn rug waren gebonden, en smeet hem aan Buntokapi's voeten op de grond.
'Ben jij van de Minwanabi?'
De gevangene gaf geen antwoord.
Zonder rekening te houden met de aanwezigheid van zijn vrouw schopte Buntokapi de man tegen het hoofd. Ondanks haar haat jegens de Minwanabi kromp Mara ineen. Nogmaals harkten de noppen onder Buntokapi's sandaal over het gezicht van de man, die omver rolde en bloed spuwde. 'Ben jij van de Minwanabi?' herhaalde Buntokapi.
Maar de man gaf geen krimp. Trouw, dacht Mara door haar misselijkheid heen. Dat had ze al verwacht. Jingu zou nooit kwetsbare mannen op zo'n gevaarlijke onderneming sturen, want heel zijn status en eer waren verloren als hij verantwoordelijk kon worden gesteld. Toch kon de waarheid niet geheel verborgen blijven. Er kwam nog een Acoma-soldaat met een gelijkluidend verhaal: verscheidene grijze krijgers waren herkend als Minwanabi of leden van het huis van Jingu's vazal, de Kehotara.
Buntokapi schopte de man op de grond nog een paar maal, maar kreeg als enige reactie een blik vol giftige haat. Het brute geweld eindelijk beu zei Buntokapi: 'Deze stomkop bevuilt Acoma-grond. Hang hem op.' Hij richtte een paar fonkelende ogen op Keyoke. 'Hang ze allemaal maar op. We hebben geen slaven nodig en honden kunnen niet goed werken. Knoop ze op langs de kant van de weg en zet er een bord bij waarop staat dat dit lot een ieder wacht die het Acoma-terrein wederrechtelijk betreedt. Stuur dan de wachtleiders naar de stad om wijn te kopen in de kroegen en te drinken op de mannen van de Acoma die de Minwanabi hebben verslagen.'
Keyoke zei niets, maar zijn gezicht stond strak. Buntokapi bracht de Heer van de Minwanabi een verschrikkelijke slag in het gezicht toe door zijn soldaten in het openbaar op te hangen. Krijgsgevangenen werden ofwel eerzaam gedood met het zwaard, ofwel als slaven te werk gesteld. Alleen bij zeer oude, verbitterde vetes liet iemand zijn vijand zo'n zware belediging incasseren. En in het openbaar opscheppen over zo'n daad was vragen om vergelding - een vergelding, zo verschrikkelijk dat het bondgenootschap met de Anasati niet toereikend zou zijn om hen te beschermen. Mara besefte wat er op het spel stond. Als Jingu toornig genoeg werd, zou de volgende bende overvallers wellicht niet bestaan uit driehonderd man, verkleed als grijze krijgers, maar uit drieduizend zwaar bewapende soldaten in het oranje-en-zwart van de Minwanabi, als insecten over het Acoma-land uitzwermend. Mara zag Keyoke met zijn duim langs zijn kin schrapen en begreep dat hij net zo bezorgd was als zij. Ze moest proberen haar man tot andere gedachten te brengen.
'Mijn heer.' Mara legde een hand op Buntokapi's vochtige mouw. 'Deze soldaten deden alleen maar hun plicht.'
Er verscheen een dierlijk licht in Buntokapi's ogen. 'O ja?' De onverwachte kalmte van zijn stem was des te ijzingwekkender door de oprechte klank ervan. 'Maar dit zijn toch gewoon maar grijze krijgers, bandieten en verschoppelingen, mijn vrouw? Je hebt me hem toch horen vragen of hij van de Minwanabi was? Als hij bevestigend had geantwoord, zou ik hem eervol met mijn eigen zwaard hebben gedood. Maar het is een gewone misdadiger en die hangen we op, hè?' Er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht en hij schreeuwde naar de mannen in de tuin: 'Mijn bevelen blijven ongewijzigd.'
Vlug gingen de Acoma-soldaten touw halen en de gevangenen werden voortgedreven over het grindpad naar de bomen langs de keizerlijke hoofdweg. Eén van de ambachtslieden liep weg om het bord te maken waarmee hun schande openbaar zou worden gemaakt ,en tegen zonsondergang zou de laatste zijn opgehangen.
De soldaten die er niet bij betrokken: waren gingen terug naar de kazerne. Zonder zijn sandalen uit te trekken stapte Buntokapi het grote huis binnen en de noppen onder zijn zolen kerfden splinters uit de houten vloer toen hij zich op zijn hielen omdraaide en om bedienden riep. Zich in het geheugen prentend dat ze de vloer door een slaaf opnieuw moest laten schuren en boenwassen, ging Mara terug naar haar kussens. Haar man stuurde haar niet weg, zodat ze moest blijven terwijl de bedienden hem uit zijn wapenrusting hielpen.
Zijn brede schouders strekkend toen de zware borstplaat was verwijderd, zei de Heer van de Acoma: 'Die Minwanabi-heer is een stommeling. Hij denkt mijn vader te krenken door mij te doden en dan zijn aandacht te kunnen richten op jou, een eenvoudig vrouwmens. Hij had geen idee wat voor een soldaat hij zou treffen, hè? Wat een geluk dat je mij hebt gekozen in plaats van Jiro. Mijn broer mag dan slim zijn, maar een krijger is het niet.' Weer kwam dat dierlijke lichtje in Buntokapi's ogen en Mara zag er iets meer in dan alleen maar sluwheid. Ze moest het eens zijn met de opmerking die Buntokapi tijdens hun huwelijksnacht had gemaakt. Deze man met wie ze was getrouwd was niet dom.
Rustig probeerde ze zijn opgewonden bui tot bedaren te brengen. 'Het was vandaag inderdaad erg fortuinlijk voor de Acoma om door een soldaat te worden geleid, mijn heer.'
Buntokapi zwol van trots op het horen van deze lovende woorden. Hij draaide zich om en gaf het laatste stuk van zijn wapenrusting aan zijn bediende. Toen hij zijn vuile handen zag, keek hij ernaar en gaf ineens toe aan de vermoeidheid van de afgelopen twee dagen. 'Ik ga eerst een poos in bad, mijn vrouw, en daarna kom ik bij je terug voor ons avondmaal. Ik ga maar niet naar de stad. De goden hebben het niet op een man met te veel trots en misschien is het maar beter om Jingu niet verder in zijn hemd te zetten dan ik al heb gedaan.'
Hij ging naar het scherm en liet in de zachte avondbries zijn zweet opdrogen. Zwijgend keek Mara naar hem. Zijn gedrongen lichaam met de o-benen zag er komisch uit tegen de achtergrond van de gele avondhemel, maar ze kreeg het alleen maar koud van die aanblik. Toen Buntokapi vertrok, staarde ze naar de stapel vuile kleren en de sandalen die hij op de vloer had achtergelaten. Haar gedachten werden zo duister dat ze Nacoya niet hoorde binnenkomen. De oude vrouw maakte een buiging en fluisterde bijna onhoorbaar sissend in haar oor: 'Als u hem uit de weg wilt ruimen, doe het dan snel, vrouwe. Hij is veel slimmer dan u dacht.'
Mara knikte alleen maar. Van binnen telde ze de uren. Pas wanneer haar kind geboren was. Niet eerder.
'Mara!'
De kreet galmde door het huis. Met behulp van haar meisjes kwam de Vrouwe van de Acoma overeind. Ze was pas halverwege de deur van haar verblijf toen de deur openschoof en Buntokapi binnenkwam, zijn gezicht rood van woede.
Ogenblikkelijk maakte ze een buiging. 'Ja, Bunto?'
Hij hief een vlezige hand op en schudde met een stapeltje papieren.
Op ieder vel stonden kleine rijtjes met getallen. 'Wat zijn dit? Ik vond een hele stapel op mijn schrijftafel toen ik wakker werd.' Zoals hij langs haar heen stampte, leek hij sprekend op een woedende nidrastier. Zijn bloeddoorlopen ogen, de erfenis van een avondje met vrienden, droegen daar alleen maar aan bij.
Een paar jonge soldaten, tweede en derde zonen van families die trouw waren aan de Anasati, hadden hun tocht naar de Stad op de Vlakte even onderbroken voor een bezoek. Ze hadden tot laat zitten praten, want hun huizen waren bezig met het verzamelen van manschappen voor een voorjaarscampagne tegen de barbaren op Midkemia, de wereld aan de andere kant van de magische scheuring. De oorlog ging zijn derde jaar in en door de verhalen over enorme rijkdommen overwoog een aantal politiek neutrale huizen toe te treden tot de Alliantie voor de Krijg. Dergelijke verschuivingen stelden de Krijgspartij en de conservatieve Keizerspartij in staat te dingen naar alleenheerschappij in de Hoge Raad. De Heer van de Minwanabi was een trouwe aanhanger van de Krijgspartij, die onder leiding van de Krijgsheer stond, en de Heer van de Anasati was de centrale figuur in de Keizerspartij, een zeer prestigieuze positie omdat die was beperkt tot bloedverwanten van de keizer.
Buntokapi smeet de papieren naar zijn vrouw. 'Wat moet ik met al die rotzooi?'
'Mijn echtgenoot, dat zijn de maandrapporten van het huis, de kwartaalverslagen en -begrotingen van uw bedrijven en goederen van de verafgelegen bezittingen...' - ze sloeg haar ogen neer om te zien wat er nog meer rond haar voeten verspreid lag - 'en een raming van de vraag naar nidrahuid voor het komende jaar.'
'Maar wat moet ik daar mee?' Geïrriteerd wierp Buntokapi zijn handen omhoog. Van de derde Anasati-zoon was altijd gedacht dat hij beroepssoldaat zou worden, naar hogere rangen opklimmend zoals Keyoke en Papewaio hadden gedaan, of dat hij zou trouwen met de dochter van een rijke koopman die aansluiting zocht bij een invloedrijk huis. Nu hij de stoutste verwachtingen van zijn vader had overtroffen, bleek hij totaal onvoorbereid op het regeren over een groot huis.
Mara hurkte neer - door haar zwangerschap kon ze onmogelijk bukken - en begon geduldig de rondgestrooide papieren bijeen te rapen. 'Het is de bedoeling dat u deze rapporten leest, goedkeurt, afkeurt of verbetert en terugstuurt naar het desbetreffende lid van uw huishouding, Bunto.'
'En Jican dan?'
'Hij kan u van advies dienen, echtgenoot.' Weer wachtte ze op een gelegenheid om wat verantwoordelijkheid van zijn schouders te nemen, maar hij zei slechts: 'Goed. Laat de hadonra maar naar mijn werkkamer komen als ik heb gegeten.' Zonder een nader woord griste hij de papieren uit de hand van zijn vrouwen vertrok.
Mara wenkte haar boodschapper. 'Ga Jican halen.'
Korte tijd later verscheen een hijgende Jican. Aan de inktvlekken op zijn handen zag Mara dat de boodschapper hem had gevonden in de schrijversvleugel, aan de andere kant van het huis. Toen hij zijn buiging had voltooid, zei Mara: 'Mijn heer vraagt of je hem bij kunt staan met de talrijke zakelijke kwesties aangaande de Acoma, Jican. Wil je hem gaan helpen als hij in bad is geweest en heeft gegeten?'
Het was duidelijk dat de hadonra er een afkeer van had zich met een ploeterende Buntokapi in één ruimte te bevinden, maar hij zei alleen maar: 'Ja, vrouwe.'
Mara keek hem aan. 'Mijn heer is niet vertrouwd met de handel, Jican. Misschien is het maar beter dat je iedere kwestie langzaam en tot in detail behandelt.'
Jicans gezicht bleef onveranderd, maar zijn ogen leken op te lichten. 'Zeker, meesteres.'
'Neem zoveel tijd als je nodig hebt,' vervolgde Mara met een flauw glimlachje. 'Ik denk dat je wel genoeg gespreksonderwerpen kunt vinden om tot vanavond door te gaan, misschien zelfs tot diep in de nacht.' 'Natuurlijk, meesteres.' Jican werd enthousiaster. 'Ik zal instructies geven dat ik niet mag worden gestoord zolang heer Buntokapi mijn hulp nodig heeft.'
De hadonra was altijd al vlug van begrip geweest. Mara verheugde zich over zijn eigenschappen, al liet ze daar niets van blijken. 'Dat is goed, Jican. En aangezien mijn heer interesse toont in huishoudelijke zaken, neem je maar alle documenten mee waarvan je denkt dat hij ze nodig heeft.'
Met onderdrukte vreugde in zijn stem zei Jican: 'Ja, meesteres.'
'Dat was het.' Mara wuifde hem weg en stond langzaam op, peinzend over andere kwesties die onder de aandacht van haar man dienden te worden gebracht. Maar terwijl ze haar plannen smeedde, voelde ze angst. Ze had een gevaarlijk pad gekozen. Als ze een misstap beging, stond ze niet onder bescherming van de wet of het zwaard. Ineens was het zonlicht op het beschilderde scherm haar zeer dierbaar. Mara deed haar ogen dicht en reciteerde lange tijd in zichzelf de leringen van de zusters van Lashima.
Mara kromp ineen van het geluid van Buntokapi's enorme hand op menselijk vlees. Er was weer een slaaf die morgen kon pronken met een dikke wang of een blauw oog. Voorbereid op de onvermijdelijke woedeuitbarsting, was het geen verrassing voor haar dat het scherm naar haar verblijf zonder kloppen werd opengeschoven. Ook wanneer hij niet boos was, betoonde Buntokapi haar zelden de hoffelijkheid waar ze volgens haar rang recht op had.
'Mara,' begon hij, op het punt van ontploffen, en Mara vloekte inwendig toen hij naar binnen beende en voor de tweede keer die week met zijn strijdsandalen de vloer bekraste. Gelukkig had de slaaf die de schade moest herstellen het recht niet om te klagen.
Zwetend in zijn zware wapenrusting bleef Buntokapi staan. 'Ik heb al dagen doorgebracht met die belangrijke zakenkwesties waarvan Jican zegt dat ik er persoonlijk naar moet kijken! Voor het eerst in een week tijd heb ik wat met mijn soldaten geoefend, en wat vind ik als eerste als ik moe van de inspanningen thuiskom? Nog meer van die dingen!' Hij smeet een dikke stapel documenten op de grond. 'Ik word er doodziek van! Wie keek naar al die dingen voordat ik hier kwam?'
Bescheiden sloeg Mara de ogen neer. 'Dat deed ik, echtgenoot.' Buntokapi's woede veranderde op slag in verbazing. 'Jij?'
'Voordat ik u ten huwelijk vroeg, was ik Regerend Vrouwe.' Haar toon was luchtig, alsof het iets onbelangrijks was. 'Het beheren van het landgoed was mijn taak, zoals het nu uw taak is.'
'Ayee!' riep Buntokapi van frustratie uit. 'Moet ik dan letten op ieder klein detail?' Hij rukte zijn helm van zijn hoofd en riep om assistentie. Er verscheen een bediende in de deuropening. 'Ga een gewaad halen,' commandeerde Buntokapi. 'Ik blijf geen minuut meer in dit harnas. Mara, kom me helpen.'
Ongemakkelijk kwam Mara overeind en liep naar haar man, die zijn armen gespreid hield. Terwijl ze de gespen die de borst- en rugplaten verbonden losmaakte, raakte ze hem zo min mogelijk aan, want hij was vies.
'Als u wilt,' zei ze, 'kunt u een paar van die dingen door iemand anders laten doen. Jican is heel goed in staat om te zorgen voor het dagelijkse bestuur van het landgoed. Als u het te druk hebt, wil ik hem wel bijstaan in het nemen van beslissingen.'
Buntokapi trok de gelakte platen over zijn hoofd en slaakte een zucht van verlichting. Niet gewend te tillen, had Mara grote moeite met het gewicht, tot haar man de last met een hand overnam en de zware wapenrusting op de vloer gooide. Bezig het nauwsluitende wattenhemd uit te trekken, zei hij door een dempende laag stof: 'Nee. Jij moet voor onze zoon zorgen.'
'Of dochter,' kaatste Mara terug, geïrriteerd dat de echtgenote wel goed genoeg was voor het werk van een lijfbediende, maar niet de rekeningen mocht doen. Ze knielde neer en gespte de groene lederen scheenbeschermers los van Buntokapi's harige kuiten.
'Ach wat, het wordt toch een jongen. En zo niet, dan moeten we het nog een keer proberen, hè?' Verlekkerd keek hij op haar neer.
Zonder iets van haar weerzin te laten blijken, maakte Mara de kruislings gevlochten sandalen los, die al even dik onder het vuil zaten als de brede voeten die ze beschermden. 'Zoals mijn heer het wil.'
Buntokapi deed zijn korte gewaad uit. Nu slechts gekleed in een lendendoek, stak hij er zonder zich aan iemand te storen een hand in om in zijn kruis te krabben. 'Maar ik zal Jican toestemming geven de beslissingen te nemen in de zaken die hij sinds je vaders dood onder zijn hoede heeft gehad.' De bediende kwam met het schone gewaad en de Heer van de Acoma trok het vlug aan, zonder eerst een bad te nemen. 'Dat kan die hadonra best. En voor belangrijke zaken kan hij nog steeds bij me komen. Ik ga een poosje naar Sulan-Qu. Een paar van mijn vrienden zijn daar -'
Verbouwereerd zweeg hij toen Mara ineens naar de stof van haar daggewaad greep. De hele ochtend had ze al lichte weeën gehad, maar dit was een sterke en haar gezicht werd krijtwit. Eindelijk was het zover. 'Bunto!'
De normaal zo driftige man was plotsklaps zowel opgetogen als ontsteld. 'Het is tijd!'
'Ik denk het,' zei ze met een kalme glimlach. 'Laat de vroedvrouw komen.'
Voor het eerst van zijn leven bekommerd zat Buntokapi zo verwoed op Mara's hand te kloppen dat hij haar bijna een kneuzing had bezorgd toen de vroedvrouw kwam, op de voet gevolgd door Nacoya. Beide vrouwen joegen hem weg met een bruuskheid waar geen echtgenoot in het keizerrijk tegen opgewassen was. Als een geslagen hond ging Buntokapi weg, met een blik over zijn schouder door de deur verdwijnend.
Het daarop volgende uur bracht hij ijsberend door in zijn werkkamer, wachtend tot zijn zoon was geboren. Terwijl het tweede uur voortkroop, liet hij wijn en iets te eten brengen. De avond verstreek zonder een bericht uit de verloskamer. Als een ongeduldig man die met zijn bezorgdheid geen kant op kon, dronk hij wijn, at zijn maaltijd en dronk weer wijn. Na etenstijd liet hij muzikanten komen en toen bleek dat hun spel zijn zenuwen niet kon kalmeren, liet hij het hete bad in gereedheid brengen dat hij die middag niet had genomen.
In een zeldzaam eerbiedige bui besloot hij het zonder het gezelschap van een meisje te stellen. Het bedspelleek hem wat ongepast terwijl zijn vrouw lag te bevallen van zijn erfgenaam, maar er kon toch ook weer niet van hem worden verwacht dat hij zonder enige verkwikking bleef zitten wachten, dus brulde hij naar de boodschappenjongen dat die een grote kruik acamel moest gaan halen. Dat kon geen kwaad, besloot hij terwijl de bedienden de schermen wegtrokken en heet water in zijn tobbe goten. Met zeep en handdoeken stonden ze klaar. Buntokapi kleedde zich uit en klopte op zijn uitdijende buik. Terwijl hij zich in het water liet glijden, gromde hij iets in zichzelf over de noodzaak om meer te oefenen met het zwaard en de boog teneinde in vorm te blijven. Een zwakker man zou er moeite mee hebben gehad, maar Buntokapi ging gewoon in het hete water zitten. Hij nam de kelk acamel aan die hem werd aangereikt en dronk hem in een teug leeg.
Bedeesd gingen de bedienden te werk. Geen van hen had behoefte aan een pak slaag omdat hij per ongeluk sop in de brede, bolle kelk had laten vallen en de acamel had verpest.
Klotsend liet Buntokapi zich achterover zakken. Afwezig neuriede hij een liedje terwijl de bedienden hem inzeepten. Terwijl hun handen zijn stijve spieren kneedden, raakte hij door de hitte in een slaperige, teerhartige stemming, en ten volle genietend van het bad sukkelde hij langzaam in slaap.
Toen sneed er een snerpende gil door de lucht. Bunto schoot overeind in de tobbe, zijn acamel omvergooiend en de bedienden natspattend met schuim en water. Met bonzend hart tastte hij om zich heen naar een wapen en verwachtte de bedienden te zien vluchten voor hun leven terwijl gewapende mannen aan kwamen rennen, maar alles bleef kalm. Hij keek naar de muzikanten, die wachtten op zijn bevel te gaan spelen, maar toen hij zijn mond opendeed, werd de stilte verscheurd door een tweede kreet.
Toen wist hij het. Mara, tengere kleine Mara, was zijn zoon aan het baren. Weer klonk een gil en de pijn die eruit sprak was iets wat Buntokapi in zijn jonge leven nog nooit had gehoord. Mannen die in de strijd getroffen werden uitten harde, woedende kreten en het gekreun van gewonden was laag en deerniswekkend. Maar dit geluid ... Dit weerspiegelde de foltering van iemand die gekweld werd door de rode god zelf.
Zijn hand ging naar de acamel en er trok een duistere razernij over zijn gezicht toen hij de kelk niet zag staan. Vlug raapte een van de bedienden hem van de vloer, schonk hem vol en plaatste hem in de handen van zijn meester. Nadat Buntokapi hem had leeggedronken, zei hij: 'Ga kijken of er niets mis is met mijn vrouw.'
De dienaar rende weg en Buntokapi gebaarde een ander hem opnieuw in te schenken. Na een paar lange ogenblikken waarin Mara's gekwelde kreten door de nacht schalden, kwam de bediende terug en zei: 'Meester, Nacoya zegt dat het een zware bevalling is.'
Buntokapi knikte, dronk opnieuw en voelde de verdovende warmte van het wijndistillaat oprijzen uit zijn maag. Weer klonk er een gil, gevolgd door een snik. Geïrriteerd riep de Heer van de Acoma boven het kabaal uit: 'Speel wat hards en levendigs.'
De muzikanten zetten een mars in. Buntokapi leegde de kelk. Geërgerd door Mara's kreten die door de muziek heen sneden, smeet hij de kelk weg en gebaarde om de kruik. Hij zette hem aan zijn lippen en nam een diepe teug. Zijn hoofd begon te tollen. Het gillen scheen hem te bestoken als een zwermende vijand die zich niet liet weren door een schild. Buntokapi dronk door tot zijn zintuigen beneveld waren. Er verspreidde zich een warme gloed door zijn lichaam en met een domme grijns op zijn gezicht bleef hij zitten tot het water begon af te koelen. Nog steeds maakte de meester geen aanstalten om op te staan en bezorgd gingen de bedienden in de weer om meer water heet te maken.
Er werd een nieuwe kruik acamel gebracht en na een tijdje kon Buntokapi, Heer van de Acoma, de muziek nog maar amper horen, laat staan het nimmer aflatende geschreeuw van zijn kleine vrouwtje dat zo'n moeite had met het baren van zijn kind.
Het ochtendkrieken kleurde de schermen zilver. Uitgeput van een nacht zonder slaap schoof Nacoya de deur naar de werkkamer open en gluurde naar binnen. Haar heer lag achterover in het koude water van de tobbe te slapen, met open mond snurkend. Onder zijn slappe hand rolde een lege acamelkruik heen en weer. Drie muzikanten zaten gebogen over hun instrumenten te slapen en de badknechten stonden erbij als soldaten na een zware veldslag, de handdoeken kreukelig neerhangend in hun handen. Met een uitdrukking van pure walging op haar gerimpelde gezicht schoof Nacoya het scherm met een klap dicht. Wat was ze blij dat heer Sezu niet meer hoefde mee te maken dat zijn opvolger, Buntokapi, Heer van de Acoma, in zo'n conditie lag te slapen terwijl zijn vrouw lang had gezwoegd om hem een gezonde zoon en erfgenaam te baren.