5 Onderhandeling
De avond vergleed naar de nacht.
In Mara's kamer brandde gedempt licht. De buitenschermen stonden open om de zachte bries binnen te laten en de lantarenvlammen flikkerden. De Vrouwe van de Acoma stuurde haar bedienden weg, maar liet een van hen chocha brengen. Een ogenblik alleen met Nacoya, voordat de anderen kwamen, deed Mara de opzichtige armbanden af die ze van de Anasati-heer had gekregen. Daarop trok ze haar vuile reismantel uit en bette haar lichaam met een vochtige doek. Het bad moest maar wachten tot ze Arakasi had gesproken.
Nacoya bleef stil terwijl Mara zich verfriste, maar haar ogen bleven onophoudelijk op haar jonge meesteres gericht. Geen van beiden sprak. Het verwijt dat Mara in die oude ogen zag zei alles: het meisje was onervaren en deed domme dingen, misschien zelfs gevaarlijke dingen door zich aan Buntokapi uit te huwelijken. Hij mocht dan niet al te snugger overkomen, maar het was een sterke krijger en al was hij amper twee jaar ouder dan zij, hij was opgeleid in het Spel van de Raad terwijl Mara beschut in de tempel van Lashima had gezeten.
Toen Mara een smaakvol saffraankleurig gewaad aantrok, kwam de bediende terug met de chocha. Ze gebaarde haar toestemming, waarop de slaaf zijn grote dienblad midden op de lage tafel zette en vertrok. Mara knikte naar Nacoya om aan te geven dat de oude vrouw de kopjes en servetten klaar kon leggen.
Haar beide officieren en de vreemdeling verschenen stipt op tijd. Terwijl de nieuwkomer een buiging maakte en plaatsnam tussen Keyoke en Papewaio, nam Mara hem aandachtig op. Arakasi's stijl was vlekkeloos correct en zijn houding paste volmaakt bij de kleren die hij nu droeg in plaats van zijn bedelaarslompen. Plots besefte Mara dat ze zijn rode hemd met de kwastjes eerder had gezien: het was van Papewaio, het hemd dat hij uitsluitend op feestdagen droeg. Mara overwoog wat het betekende, dat hij dit hemd aan Arakasi had geleend. In het uur dat sinds de ontmoeting in de voortuin was verstreken, moest de voormalige spionnenmeester van de Tuscai een bijzonder goede indruk op de eerste slagleider van de Acoma hebben gemaakt. Dat was een sterke aanbeveling, want evenals haar vader stelde Mara groot vertrouwen in Papewaio's intuïtie met betrekking tot mensen.
Gesteund door dit vertrouwen vroeg ze: 'Heeft Lujan gezegd waar we mee bezig zijn?'
Arakasi knikte. 'Hij is weg om nog meer grijze krijgers te zoeken die bij u in dienst kunnen treden.' Hij zweeg even. 'Maar bij iedere werving wordt de kans aanzienlijk groter dat er spionnen infiltreren. Binnenkort kunt u niemand die hier nieuw is nog vertrouwen.'
'Jij zou ook zo'n agent kunnen zijn,' onderbrak Nacoya.
'Oude moeder, ik schiet er niets mee op door te liegen.' Arakasi ontfermde zich over de chochapot, met onberispelijk gemak Nacoya's rol als schenker overnemend. Eerbiedig schonk hij Mara's kopje vol, toen dat van Nacoya, Keyoke en Papewaio alvorens zichzelf te bedienen. 'Als ik een spion was voor een ander huis,' zei hij, 'zou ik gewoon in dienst zijn getreden en bericht van uw wanhopige situatie naar mijn meester hebben gestuurd. En dan konden de moordenaars komen, waarschijnlijk al met de eerstvolgende groep rekruten. Uw vermoedens zouden dan geen enkele praktische waarde hebben gehad, aangezien u samen met uw meesteres zou worden vermoord.' Hij zette de pot neer. 'En als ik hier geen mogelijkheden zag voor mijzelf en mijn agenten, zou ik me voor boer hebben uitgegeven en 's nachts zijn weggeslopen om u nooit meer lastig te vallen.'
Mara knikte. 'Daar valt weinig tegen in te brengen. Vertel ons nu maar eens wat we over jou moeten weten.'
De vreemdeling antwoordde openhartig: 'Zo'n dikke twintig jaar geleden ben ik aangenomen om door het hele keizerrijk een netwerk van spionnen op te zetten. Dit netwerk kan nu wedijveren met alle andere in het land, zelfs met dat van de Krijgsheer. Ik heb zelfs agenten die voor andere spionnenmeesters werken. Eentje is zelfs nog nooit ingeschakeld, maar latent gehouden voor het geval van grote nood -'
Keyoke leunde naar voren. 'De ondergang van uw huis was geen grote nood?'
Arakasi liet zich door Keyoke's onbeleefdheid niet van de wijs brengen. 'Geen van mijn agenten had mijn meester kunnen bijstaan of zijn lot kunnen voorkomen, zeker niet de agent waar ik het over heb. Die werkt namelijk in de Keizerlijke Kanselarij, in de staf van de Krijgsheer.'
Zelfs Keyoke kon zijn verbazing niet verbergen.
'Mijn meester was een man met een grote visie, maar met beperkte middelen,' vervolgde de spionnenmeester. 'Zo verreikend was zijn betrokkenheid bij het verzamelen van informatie, dat hij die niet eens tot zijn voordeel kon aanwenden. Misschien als ik wat minder ambitieuze eisen had gesteld...' Arakasi zette zijn chochakopje nauwelijks hoorbaar neer. 'Als de Minwanabi niet zo bang waren geworden voor het vermogen van mijn heer om al hun zetten te voorzien, was de Tuscai vandaag de dag misschien wel een van de machtigste families van het keizerrijk geweest.' Hij slaakte een spijtige zucht. 'Maar "as is verbrande turf", zeggen ze wel eens. De aanval was simpel en doeltreffend. De krijgers van mijn heer zijn met brute kracht onder de voet gelopen. Sindsdien heb ik geleerd dat mijn agenten weinig nut hebben als hun informatie niet wordt gebruikt.'
Keyoke had zijn chocha bijna niet aangeraakt. Zijn ogen fonkelden in de opkringelende damp. 'En waar zijn uw agenten dan nu?' vroeg hij.
Arakasi wendde zich tot Mara. 'Vrouwe, ik vertel niet wie zij zijn. Als ik u daarmee beledig, dan vraag ik u om vergeving. Ik ben de mensen die mijn meester hebben gediend nog steeds veel verschuldigd en ik weiger hen bloot te stellen aan nog meer gevaar. Als u ons aanneemt, dienen we u onder dezelfde voorwaarden die mijn heer van de Tuscai destijds heeft geaccepteerd.'
Met een oppervlakkige hoofdknik reageerde Mara op Keyoke's waarschuwende blik. 'En die zijn?' vroeg ze en wachtte ingespannen op Arakasi's antwoord.
'Ik hou het toezicht op mijn koeriers en contacten en ik ben de enige die de namen van de agenten kent en weet hoe ze te bereiken zijn. U krijgt alleen te horen waar ze zijn geplaatst.'
Met een klap zette Keyoke zijn chochakopje neer. Nooit eerder had hij zo duidelijk zijn woede laten blijken. 'Dat zijn geen redelijke voorwaarden!'
'Opperbevelhebber,' zei Arakasi, 'ik wil niet moeilijk doen en ik heb mijn meester misschien niet zo goed gediend als ik zelf had gewild, maar ik bescherm de mensen die zo ijverig voor hem hebben gewerkt - onder omstandigheden die voor hen net zo gevaarlijk waren als de strijd voor een soldaat is. Een spion sterft de eerloze dood door de strop. Mijn mensen wagen zowel hun leven als hun eer voor een meester die ze niet zullen verraden. En ik garandeer hun dat hun meester hen niet kan verraden, wat er ook gebeurt.' Hij richtte zijn donkere ogen op Mara en sprak op zachtere toon verder. 'Toen de Minwanabi de Tuscai verpletterden, hebben ze mijn meester ondervraagd... Het is niet nodig hierover in details te treden. Ik weet deze dingen omdat een van mijn mensen voor dood is blijven liggen en een tijdlang toe heeft kunnen kijken alvorens te ontsnappen. Jingu's martelaar was erg doelmatig. Mijn meester had geen informatie achter kunnen houden, hoe dapper hij ook was. Vrouwe, aan u de keus: als u mijn diensten en die van de mensen die voor mij werken verlangt, zult u ons in goed vertrouwen moeten aannemen.'
'En zo niet?'
Arakasi verstilde, zijn handen duidelijk in zicht om iedere eventueel dreigende indruk teniet te doen. Langzaam draaide hij zijn handpalmen naar boven in een berustend gebaar. 'Dan ga ik terug de heuvels in.'
Mara hield haar hoofd een beetje scheef. Nu had de man dan eindelijk heel even zijn ware gevoelens getoond. De mogelijkheid om opnieuw huiskleuren te dragen was belangrijker voor hem dan hij wilde toegeven. Om hem niet onnodig in verlegenheid te brengen, vroeg ze alleen maar: 'En dan?'
Arakasi haalde zijn schouders op. 'Mijn vrouwe, ik heb in vele vermommingen gewerkt om mijn identiteit geheim te houden. Ik kan wagens maken, fluitspelen, schrijven en rekenen. Ook ben ik een talentvol bedelaar, als ik het mag zeggen. Ik red me wel, twijfelt u daar maar niet aan.'
Met een priemende blik keek Keyoke hem aan. 'Volgens mij zou je zonder veel moeite een positie kunnen verwerven en een gemakkelijk leven kunnen leiden, als je dat wilt. Dus wat deed je eigenlijk in de bossen bij de verschoppelingen?'
Weer schokschouderde Arakasi, alsof het hem niet kon schelen dat zijn motieven in twijfel werden getrokken. 'Ik hou contact met Saric en de anderen van de Tuscai. Ik heb vaak zaken voor hen gedaan in de steden, omdat ik daar nu eenmaal goed in ben. En via hen kwam ik in contact met Lujan en zijn bende. Ik was nog maar net in Sarics kamp toen Lujans oproep kwam en toen dacht ik: laat ik maar eens meegaan om te kijken wat dit voor merkwaardige kwestie was.' Mara schuin aankijkend voegde hij eraan toe: 'Ik moet zeggen dat ik bewondering heb voor de manier waarop u de traditie ombuigt naar uw behoeften, vrouwe.'
'Alleen wanneer het niet anders kan, Arakasi, en nooit om met de traditie te breken,' antwoordde Mara. Ze keek de man een tijdlang aan. 'Maar je hebt nog steeds niet gezegd waarom je je netwerk niet hebt opgedoekt. Het lijkt me een stuk veiliger om gewoon op te gaan in de rol die je uitbeeldde toen je meester stierf en die tot het einde van je dagen uit te spelen.'
Arakasi glimlachte. 'Veiliger wel, ja, ongetwijfeld. Alleen al met de onregelmatige contacten die ik in de afgelopen vier jaar heb onderhouden, heb ik een paar van mijn mensen in gevaar gebracht. Maar voor onze eer houden we het netwerk in stand.' Hij zweeg een ogenblik. 'Onze redenen maken deel uit van de voorwaarden om bij u in dienst te treden. En die krijgt u pas te horen wanneer u besluit om tot een overeenkomst te komen.'
Keyoke wilde iets zeggen, maar schudde toen alleen maar even met het hoofd. De brutaliteit om op zo'n manier te onderhandelen met de Regent van de Acoma!
Mara wierp een blik op Nacoya, die bedachtzaam het gesprek zat te volgen, en toen op Papewaio, die eenmaal knikte met het hoofd, Arakasi zwijgend zijn goedkeuring verlenend.
Mara haalde diep adem. 'Ik denk dat ik de wijsheid van je voorwaarden wel inzie, spionnenmeester. Maar wat gebeurt er met je netwerk als jou iets overkomt?'
'Eens in de zoveel tijd nemen mijn agenten even contact met elkaar op. Mocht een nidra besluiten te gaan zitten op de plek waar ik net een dutje lig te doen en er aldus een einde aan mijn carrière komt, maakt zich binnen een maand tijd een andere agent aan u bekend - met het onweerlegbare bewijs dat hij net zo goed te vertrouwen is als ik.'
Mara knikte. 'Maar vertrouwen is nu juist de moeilijkheid. Het zou van ons allebei erg dom zijn om te snel alle voorzichtigheid te laten varen.'
'Uiteraard.'
Een lichte bries deed de vlammen in de lantarens flakkeren en even waren de schaduwen in de kamer onrustig. Zonder erbij na te denken maakte Nacoya een gebaar tegen onheil en het mishagen van de goden, maar Mara was te zeer in beslag genomen om zich zorgen te maken over bijgeloof. 'Als ik instem met je voorwaarden, treed je dan in dienst?'
Arakasi maakte een lichte buiging vanuit het middel, een gebaar dat hem sierlijk afging. 'Hoe graag ik ook opnieuw een huis zou dienen, meesteres, er is nog een ding. Wij houden het netwerk in stand op gronden van eer. Nadat Huize Tuscai was gevallen, heb ik samen met de mensen die voor mij werkten een eed gezworen. We treden niet in dienst als we die eed moeten breken.'
'Wat heb je dan gezworen?'
Hij keek Mara recht aan. In zijn ogen was een fanatieke drift zichtbaar, ongemaskeerd door enige poging tot slinksheid. Op vlakke toon zei hij: 'Wraak op de Heer van de Minwanabi.'
'Aha.' Mara leunde achterover tegen haar kussens en hoopte dat haar eigen bevlogenheid niet zo duidelijk te zien was. 'Kennelijk hebben we een gemeenschappelijke vijand.'
Arakasi knikte. 'Voorlopig. Ik weet dat de Acoma en de Minwanabi met elkaar in onmin leven, maar politieke stromingen zijn onderhevig aan -'
Met een opgeheven hand legde Mara hem het zwijgen op. 'Tussen de Acoma en de Minwanabi bestaat een bloedvete.'
In zichzelf gekeerd keek Arakasi naar de versleten hiel van de sandaal die hij onder zijn knie had gelegd. Zo diep was zijn stilte dat alle aanwezigen in de kamer het er koud van kregen. Dit was een man met een schijnbaar grenzeloos geduld, gelijk de boomheer, de slang die zich onzichtbaar uitstrekte over een boomtak, onvermoeibaar wachtte tot er een prooi voorbij kwam en dan met onverwachte razernij toesloeg. Toen Arakasi uiteindelijk weer bewoog, merkte Mara dat de spanning van dit onderhoud niettemin aan zijn zelfbeheersing begon te knagen. Ondanks zijn bekwaamheid en ervaring beleefde de spionnenmeester dezelfde tegenstrijdige emoties als de sjofele soldaten en bedienden die naar haar toe waren gekomen. Hij kreeg dan wel een nieuw begin, maar hij kon net zo goed weer meesterloos worden. Doch zijn stem verried geen innerlijk tumult toen hij zei: 'Als u ons aanneemt, zweren mijn getrouwen en ik trouw aan de Acoma.'
Mara knikte.
Plots werd Arakasi's gezicht bezield. 'Laten we dan meteen beginnen, mijn meesteres, want als u snel bent, kunt u groot voordeel behalen. Voordat ik naar de heuvels ging, heb ik wat tijd doorgebracht in het noorden, bij een vriend in het huis Inrodaka. Onder de arbeiders daar deed het praatje de ronde dat in het westen, bij de bossen aan de grens van het landgoed van hun heer, een cho-ja-korf is waar pas een nieuwe koningin is geboren.'
'Is daar nog geen bericht van gestuurd?' vroeg Mara, ogenblikkelijk geïnteresseerd.
Arakasi gebaarde van niet. 'De Heer van de Inrodaka is een stille man die maar weinig gasten ontvangt en nog minder vaak buiten de grenzen van zijn landgoed vertoefd. Maar de tijd dringt. Binnenkort gaat het nieuws met de fruittelers de rivier op en verspreidt zich als een lopend vuurtje door heel het keizerrijk, maar voorlopig bent u de enige Regerend Vrouwe of Heer die weet van een nieuwe cho-ja-koningin die binnenkort op zoek gaat naar een huis. En ze krijgt minstens driehonderd krijgers mee.' Een fonkeling van humor vonkte in zijn ogen. 'En als u haar trouw weet te winnen, kunt u er zeker van zijn dat daar geen spionnen tussen zitten.'
Mara stond op. 'Als dat zo is, moeten we nog voor de ochtend vertrekken.' Een cho-ja-korf voor haar landgoed was een geschenk van de goden. Cho-ja's mochten dan vreemde wezens zijn, maar ze waren felle en trouwe bondgenoten. En als de nieuwe koningin haar nest begon met driehonderd soldaten, die stuk voor stuk voor twee Tsurani telden, dan kon dat aantal met de jaren uitgroeien tot enkele duizenden, en zoals Arakasi al zei, daar konden onmogelijk agenten van vijandelijke huizen bij zijn. 'Laat de baanmakers klaarstaan binnen het uur,' zei ze tegen Keyoke. 'We beginnen aan onze reis naar deze korf bij het eerste licht.' Terwijl de opperbevelhebber vertrok, richtte ze haar aandacht op Arakasi. Jij gaat met ons mee. Papewaio regelt de bedienden en zorgt ervoor dat jij niets te kort komt.'
Daarmee was het gesprek ten einde. Toen Mara's adviseurs opstonden om te vertrekken, tikte Nacoya de spionnenmeester op de arm. 'Het kind weet niets van de cho-ja's. Hoe moet ze nu gaan onderhandelen?'
Ongedwongen hoffelijk pakte Arakasi de oude vrouw bij de hand en nam haar mee naar de deur alsof ze zijn gekoesterde oudtante was. 'Het uitzenden van een nieuwe koningin komt zo zelden voor dat eigenlijk niemand op de onderhandelingen kan zijn voorbereid. De Vrouwe van de Acoma moet domweg alles doen wat de nieuwe koningin verlangt.'
Terwijl het tweetal door de gang verdween, kon Mara haar opwinding nauwelijks bedwingen. Alle gedachten aan haar naderende huwelijk werden overschaduwd door dit nieuws. De aanwezigheid van een korf op het landgoed was niet alleen een eer en een bron van militaire macht, want behalve uitmuntende krijgers waren de cho-ja's ook bedreven in de mijnbouw en konden ze van diep uit de aarde kostbare metalen en edelstenen delven waarvan hun ambachtslieden juwelen van ongeëvenaarde schoonheid maakten. Ook kenden de insectoïde wezens het geheim van het maken van zijde, de koele zachte stof die zo werd gewaardeerd in het warme klimaat van het keizerrijk. Hele oorlogen waren gevoerd om het monopolie in de zijdehandel, tot er bij keizerlijke verordening werd bepaald dat gilde noch edelman dit alleenrecht mocht bezitten. Tegenwoordig kon iedere heer die aan zijde wist te komen erin handelen.
De producten van de cho-ja's waren waardevol en de wezens zelf waren niet veeleisend: graan en dingen van leer. Om die redenen deden huizen een moord om een korf op hun landgoed te hebben. En ondanks het aantal korven in het keizerrijk, was het slechts eens in een mensenleven dat de cho-ja's een nieuwe koningin voortbrachten.
Maar Mara moest de nieuwe koningin er wel van zien te overtuigen naar Acoma-land te verhuizen. Als haar dat niet lukte, zouden vertegenwoordigers van andere huizen volgen, net zo lang tot de koningin een aanbod kreeg dat haar wel aanstond. En zoals Arakasi al had opgemerkt, wat bij een vreemdsoortig wezen als een cho-ja in de smaak viel bleef een mysterie.
Lujan vertrok met zijn groep naar de heuvels om naar nieuwe rekruten op zoek te gaan, bijna onopgemerkt in de drukte van bedienden die bezig waren met het brengen van voorraden voor het escorte dat ging onderhandelen met de nieuwe cho-ja-koningin.
Ruim voor zonsopgang verliet Mara haar kamers. De drijvers waren nog niet begonnen aan hun taak om de nidra's naar de weiden te brengen en er hingen nog steeds nevelslierten boven het dauwnatte gras. Gehuld in donkere stof tegen het vocht wachtte ze voor een onopgesmukte draagkoets met Jican aan haar zijde. Zijn schrijfplankje stond vol aantekeningen en hij hield zijn griffel in de aanslag voor de instructies die Mara hem op het allerlaatste moment nog toevoegde.
Ineens beet ze geagiteerd op haar lip. 'Goden, door de opwinding was ik het bijna vergeten!'
Jican trok zijn wenkbrauwen op. 'Meesteres?'
'Uitnodigingen voor de bruiloft.' Ze schudde het hoofd van frustratie. 'Nacoya zal je wel helpen aan de gepaste rituele verzen. Zij weet nog beter dan ik wie er een uitnodiging moet krijgen en wie mag worden genegeerd. Zorg ervoor dat je haar namens mij vraagt om alle dingen die ik ben vergeten te verzorgen.'
Terwijl hij haastig notities maakte, vroeg Jican: 'En de zomerveemarkt, meesteres? De dieren die worden geveild moeten van tevoren zijn ingeschreven bij het fokkersgilde.'
'Tot dusver heb je goede beslissingen genomen,' zei Mara, zich ervan bewust dat ze geen tijd meer had. 'Ik vertrouw op jouw oordeel.'
Keyoke arriveerde met een troep keurkrijgers en Papewaio en Arakasi stonden al een stukje verderop te wachten, pratend met elkaar.
Met de stille doelmatigheid van veteranen stelden de mannen zich op en in korte tijd stond iedereen op zijn plaats. Keyoke liep naar haar toe, gekleed in de donkere wapenrusting die zo geschikt was om onopvallend door de wildernis te trekken. Op zijn officiershelm zat slechts een enkele korte pluim en zijn sierlijke ceremoniële zwaard had plaatsgemaakt voor het wapen dat hij in de strijd gebruikte.
Vlak voor Mara bleef hij staan en maakte een buiging. 'Meesteres, de mannen staan paraat. Uw dragers zijn gereed met de voorraden en de baanmakers zijn al op pad. We kunnen vertrekken op uw bevel.'
Mara stuurde Jican weg, hem voorspoed en geluk met de handel wensend. Toen beklom ze haar draagkoets en nam plaats op de kussens. 'Stuur de mannen op mars,' gelastte ze.
Toen de halfnaakte dragers haar gewicht op de schouders namen, voelde ze even een siddering van angst. Dit was geen formeel staatsbezoek aan een andere heer, maar een brutale zet om een voordeel te behalen op alle andere deelnemers aan het Spel van de Raad. Zo'n brutaliteit bracht risico's met zich mee. Toen de groep de bocht nam rond een lage heuvel en Mara haar landhuis zag verdwijnen, vroeg ze zich af of ze het ooit terug zou zien.
Geleid door Arakasi repte het Acoma-gevolg zich heimelijk over de paden van het achterland. Met de dag zag Mara de spanning in het gedrag van de soldaten toenemen. Tsuranese krijgers verloren nooit hun discipline in het bijzijn van hun Regerend Heer of Vrouwe, maar op vorige tochten had ze hen rond het kampvuur horen praten, gekscherend en grappenmakend. Nu deden de mannen er het zwijgen toe, uitsluitend sprekend wanneer dat nodig was en dan nog op fluistertoon. Over hun gewoonlijk zo geestdriftige gezichten lag nu het ondoorgrondelijke masker van Tsuranese krijgers.
Op de derde dag hielden ze zich schuil tot het vallen van de avond, waarop ze in het donker verder trokken, haastig, om ontdekking te voorkomen, kauwend op thyzabrood en gedroogd nidravlees. Met het aanbreken van de volgende dag drongen ze diep door in het territorium van een naburig heer, waarbij ze verscheidene malen in de buurt kwamen van patrouilles van het landgoed. Keyoke hield zijn mannen dicht bijeen en vermeed alle contact. Zelfs een onbeduidend heer kon de kans aangrijpen om overtreders af te straffen als hij dacht dat zijn mannen Mara en haar vijftig bewakers wel konden verslaan. En als er ook maar één andere heer op de hoogte was van de geboorte van de koningin, dan liepen ze niet slechts de kans om onderweg te worden aangevallen, maar reëel gevaar daartoe.
Het reizen vermoeide Mara. Ze vond geen rust, niet alleen vanwege het onophoudelijke voortgaan in angst, maar ook door de opwinding van wat haar te wachten stond. Als ze deze nieuwe korf voor haar landgoed wist te winnen, deed dat meer voor het voortbestaan van de Acoma dan tien sluwe intriges in de Hoge Raad.
Er verstreken nog eens vier dagen, de ene nog uitputtender dan de andere. Op onregelmatige uren hield de groep halt om wat te slapen, want 's nachts moesten ze op hun hoede zijn voor patrouilles of de oversteek wagen door open weideland of thyzavelden langs de oevers van de talrijke zijrivieren van de Gagajin. Bij die gelegenheden bestond de achterhoede uit slaven die de onder de voet gelopen zaailingen weer rechtop zetten om alle sporen van hun voorbijgaan uit te wissen.
Tegen de zonsopgang van de negende dag zat Mara als een soldaat op de kale grond een maaltijd te eten van kaas en brood. Ze riep Keyoke en Arakasi bij zich. Beiden sloegen beleefd het aanbod af om met haar mee te eten, aangezien ze hun eigen koude rantsoen al eerder hadden genuttigd. Ze bestudeerde hun gezichten, het ene gerimpeld, leerachtig, vertrouwd en onveranderlijk als de dageraad, het andere schijnbaar weinig meer dan een illusie, een masker, passend bij het personage dat het ogenblik vereiste. 'We zijn door drie territoria getrokken, alle drie streng bewaakt. Toch heeft geen enkele patrouille alarm geslagen. Ligt dat aan de buitengewone vaardigheden van mijn gids en mijn opperbevelhebber of is het altijd zo makkelijk om met een troep gewapende soldaten een ander landgoed van het keizerrijk binnen te dringen?'
'Een zeer terechte vraag, meesteres.' Arakasi keek haar aan met wat leek op het begin van respect. 'Er is geen netwerk van spionnen nodig om te zien dat Keyoke een onovertroffen officier is. Zijn ervaring wordt overal in het keizerrijk gerespecteerd.'
Op dit compliment neigde Keyoke zijn hoofd naar de spionnenmeester. 'Zonder de goede raad van Arakasi zou het ons nooit zijn gelukt. Hij bezit een indrukwekkende kennis van het achterland, iets wat de Acoma in komende tijden nog zal waarderen.'
Mara herkende hierin een stilzwijgende acceptatie van Arakasi. De spionnenmeester keek haar aan met de scherpheid van een soldaat, een houding die hem natuurlijk af scheen te gaan. 's Mans vermogen om zich uit te geven voor wie hij maar wilde, maakte Mara enigszins nerveus. 'Zeg eens eerlijk,' zei ze, 'zou het je net zo gemakkelijk afgaan om een gewapende strijdmacht door het land van de Acoma te leiden?'
Arakasi begon te lachen, een onverwacht geluid in een zo grimmig kamp. 'Meesteres, beslist niet. Keyoke wordt wijd en zijd bewonderd om zijn kennis van de krijgskunst. Hij kent de gevaren van een regelmatig, onveranderlijk patrouilleringsschema. Hij is verstandig en sluw, ook wanneer hij maar weinig mannen tot zijn beschikking heeft.' Met een respectvolle blik op de opperbevelhebber voegde hij eraan toe: 'Vooral wanneer hij maar weinig mannen tot zijn beschikking heeft. Het is voor een eenling al moeilijk om zonder toestemming Acoma-land te betreden, laat staan voor een troepenmacht.'
Onmiddellijk reageerde Keyoke. 'Je zegt moeilijk, niet onmogelijk.'
Arakasi knikte even met het hoofd. 'Dat is waar.'
'Lujans grijze krijgers schenen er weinig moeite mee te hebben om onze nidra's mee te nemen,' merkte Mara op.
Arakasi kon zijn grijns niet inhouden. 'Ook dat is waar, maar hij genoot het voordeel dat ik hem had verteld waar en wanneer hij moest toeslaan.'
Keyoke werd gevaarlijk stil. 'Het schijnt dat we iets te bespreken hebben.' Met een handgebaar gaf hij de wens aan zich terug te trekken. 'Mijn vrouwe?'
Mara weigerde haar toestemming. 'Wordt er ergens in het keizerrijk een landgoed zo goed bewaakt dat er geen vreemdeling of verschoppeling kan binnendringen?'
'Eentje maar,' zei Arakasi, kennelijk onbezorgd over Keyoke's toorn. 'Het landgoed van de Heer van de Dachindo, helemaal in het oosten.'
Mara glimlachte, alsof ze een kleine overwinning had behaald. 'Nu, Keyoke, hebben Arakasi en jij inderdaad iets te bespreken.' Ze keek de twee mannen na, die opstonden en een stukje verderop gingen staan, zacht pratend, de hoofden dicht bijeen in de nevelgrijze dageraad. Hoe Keyoke zich ook stoorde aan de gesuggereerde tekortkomingen van zijn verdediging van het landgoed, uiteindelijk zou zijn wijsheid zegevieren. Alle informatie die de spionnenmeester te bieden had om de bescherming van zijn meesteres te verbeteren, zou hem zeer welkom zijn. Ervan overtuigd dat nog vóór haar bruiloft de Dachindo niet meer het enige landgoed was waar overtreders niet konden binnendringen, stuurde ze een slaaf om haar kam te halen. In de laatste minuten voordat de groep weer verder trok langs het pad, wijdde ze zich aan de frustrerende taak haar lange haren te ontwarren zonder de hulp van een dienster.
Het werd een hete dag. Zonder een onvertogen woord marcheerden de soldaten door een langzaam veranderend landschap. De laaglandvlakte met de lappendeken van velden en weiden maakte plaats voor beboste heuvels met een kruin van steen. De bomen waren oud en verwilderd, gesluierd in bloesemende wingerds en doornstruiken. Maar hoe zwaarder het terrein was, des te opgewekter werden de mannen. Ze waren goed opgeschoten en toen het middaglicht nog schuin over het pad viel, bereikten de reizigers de grens aan de andere kant van het Inrodaka-landgoed. Arakasi vroeg om een pauze. Terwijl de soldaten hun velduitrusting verwisselden voor glanzend gelakte wapenrustingen, zei hij: 'We moeten dit pad verlaten en over deze kam naar dat andere pad daar.' Hij wuifde naar een inkeping in de bossen, nauwelijks meer dan een wildspoor, dat omhoogliep, dichtere bebossing in.
Keyoke stokte in zijn bewegingen, zijn gepluimde helm half uitgepakt. 'Ik dacht dat cho-ja's hun korf bouwden in het open veld of een vallei.'
Arakasi wiste zich het zweet van het voorhoofd. Het zou al vlug donker worden en hij leek bezorgd dat ze hun bestemming vóór het vallen van de avond niet zouden bereiken. 'Bijna helemaal waar, tenminste, ik heb nog nooit gehoord van een korf die niet in het vrije veld stond.' Hij wees naar het pad. 'Verderop wordt het bos dunner. Een voet of duizend hoger ligt een grasvallei. Daar moeten we zijn.'
Mara had het gehoord. 'Dus die korf staat niet op Inrodaka-Iand?'
'Nee, maar er bestaat niettemin een soort verdrag.' Arakasi gebaarde naar het noorden, waar het woud een dichte, verwilderde aanblik bood. 'Dit gebied hoorde vroeger bij een groter landgoed, de goden mogen weten hoeveel jaar geleden. Toen die heer viel, wie hij ook geweest mag zijn, werd zijn territorium verdeeld onder de veroveraars, waaronder de Inrodaka. Dit gebied is nooit door iemand opgeëist. Het is niet zulk goed land. Er staat een hoop hout, maar het is lastig om het te kappen, en er zijn een stuk of drie weiden voor dieren, maar er loopt geen pad naar toe. De cho-ja's accepteren echter de Inrodaka als hun landheer zonder er een punt van te maken. Wie weet hoe ze denken?' Terwijl hij de voorste soldaten het pad op stuurde zei hij: 'Vanaf hier moeten we behoedzaam en terughoudend zijn. Misschien worden we aangehouden door cho-ja-soldaten. We mogen niet vechten. Met een nieuwe koningin in de korf zijn zelfs de meest ervaren krijgers erg gespannen en agressief. Ze kunnen een aanval veinzen, dus laat niemand een zwaard trekken, want anders worden we allemaal afgeslacht.'
Na een kort overleg met Keyoke gaf Mara haar goedkeuring aan Arakasi's bevel. In heldergroene Acoma-gelederen begonnen ze aan de klim. Het pad liep steil naar boven, zigzaggend tussen puntige rotsuitstulpingen. Per draagkoets was de reis nu niet meer mogelijk en zelfs te voet moest Keyoke zijn vrouwe bij de steilste stukken bijstaan. Dit was geen bergpad dat voor mensen was aangelegd, maar een wildspoor van kumi's - de zespotige berggeiten van Kelewan - en van de behendige cho-ja's. De dragers hadden het meeste te lijden, zwetend en kreunend onder hun last terwijl anderen met vereende krachten de lege koets omhoogsleepten.
De zon scheen nog steeds heet op de ruggen van de soldaten. Waar ze kwamen, vlogen allerlei vreemdsoortige vogels op uit de bomen en het struikgewas wemelde van het wild. Gefascineerd door deze volkomen nieuwe en vreemde aspecten van het woudleven, klaagde Mara geen moment over zere voeten.
Kort voor zonsondergang werd er in de voorhoede geroepen. Keyoke pakte Mara bij de arm en bracht haar snel naar de kop van de stoet, waar een twaalftal cho-ja-soldaten stond, speren dwars voor het bovenlichaam, paraat maar niet dreigend. De glimmend zwarte wezens, met zes gelede poten en een in segmenten verdeeld insectenlijf, zagen er in Mara's ogen allemaal identiek uit, alsof ze gegoten waren in een mal van een gildemeester. Op het zien van deze vreemde wezens was Mara geheel van haar stuk gebracht.
'Dit zijn oude korfkrijgers,' zei Keyoke. 'Ze vallen niet aan, tenzij wij daartoe aanleiding geven.'
Keyoke's woorden brachten haar enigszins tot bedaren. Even gespannen als de leden van haar escorte wachtte ze af terwijl haar opperbevelhebber naar voren liep en salueerde, zijn opgeheven arm gebogen, de handpalm naar voren. 'Eer aan uw korf.'
De dichtstbijzijnde cho-ja antwoordde met verrassend verstaanbare stem: 'Eer aan uw huis, mannen van de Acoma. Wie voert het woord? De korf moet van uw aanwezigheid op de hoogte worden gebracht.'
'Ik ben Keyoke, opperbevelhebber van de Acoma.'
De voorste cho-ja salueerde terug. Toen hij bewoog, zag Mara dat zijn lichaam bestond uit een groter achterlijf met vier uit drie geledingen bestaande poten en een kleiner bovenlijf, ongeveer vergelijkbaar met een mensenlichaam, met twee welhaast menselijke armen. Zijn lijf was beschermd door een chitinepantser en langs elk van de bovenarmen liep een rand die er net zo scherp uitzag als een zwaard. Op zijn kop had hij een helm van duidelijk Tsuranese makelij. Het gezicht eronder was ovaal, met grote facetogen boven twee gleuven op de plaats van de neus.
De onderkaak en mond van de cho-ja waren verrassend menselijk, maar zijn stem klonk hoog en monotoon. 'Ik ben Ixal't, krijgsleider van de tweede afdeling van korf Kait'lk.'
'Nu weet ik het weer.' Keyoke ontspande zich ten dele, alsof hij een oude bekende zag. 'U diende tijdens de invasie in de Thurilse Hooglanden.' Dat verklaarde hoe deze cho-ja de huiskleur van de Acoma kon herkennen. Met een handgebaar vroeg Keyoke Mara naast hem te komen staan. 'Dit is onze Vrouwe van de Acoma. Ze komt onderhandelen met uw nieuwe koningin.'
De metaalachtige facetogen flitsten even over het meisje naast Keyoke. Toen deed de cho-ja een redelijke imitatie van een menselijke buiging. 'Welkom, vrouwe. U komt precies op het goede moment. De nieuwe krijgers zijn rusteloos. Er zijn veel larven uitgekomen en we zijn overbevolkt. U kunt doorgaan en mogen uw goden deze onderhandelingen zegenen.'
Lichtvoetig ging de cho-ja opzij om de groep Tsurani door te laten. Mara was nieuwsgierig naar de onverwachte deskundigheid van haar opperbevelhebber. 'Keyoke, ik wist niet dat jij zoveel over de cho-ja's wist.'
'Ik weet iets over hun krijgers, maar niet meer dan een ander. Ik heb met een paar van hen gediend, jaren geleden - toen uw grootvader aan het hoofd van vele huizen de strijd aanbond met de Oosterse Unie.' Als de oude veteraan de druk van de jaren op zijn schouders voelde rusten, dan liet hij daar niets van blijken. Met amper een spoor van inspanning daalde hij het moeilijk begaanbare pad af.
'De cho-ja's schenen ons wel vriendelijk te ontvangen.'
'Meesteres, dat waren oude gedisciplineerde soldaten,' waarschuwde Arakasi. 'Keyoke deed er juist aan om hun officier aan te spreken. Maar van nu af aan moeten we, tot we de korf bereiken, op onze hoede zijn. Er zijn veel jonge krijgers uitgebroed om de nieuwe koningin tijdens haar reis te beschermen, en die zijn over het algemeen erg ongedisciplineerd en agressief - vlug geneigd tot geweld tot de jonge koningin veilig en wel in haar nieuwe korf zit.'
Keyoke duwde een doornentak boven het pad opzij. 'Zo te horen heb jij een hoop verstand van cho-ja's, Arakasi,' zei hij.
De terugzwiepende tak ontwijkend antwoordde de spionnenmeester: 'Niemand heeft een hoop verstand van cho-ja's. Maar ik heb me een keer een week lang in een cho-ja-korf verborgen gehouden voor moordenaars van de Minwanabi. Daar heb ik wat over hen geleerd. Ik stel nu eenmaal veel vragen over dingen die ik niet begrijp, als de gelegenheid zich voordoet.'
Mara's belangstelling was gewekt. Ook toen de grond het reizen per koets weer toeliet, bleef ze lopen. 'Vertel eens wat meer over de cho-ja's, Arakasi. Hoe gaat het er bij hen aan toe?'
'De oudere exemplaren zijn net zo bestendig als de seizoenen, vrouwe,' zei hij. 'De jongen zijn onvoorspelbaar. Ze worden uitgebroed in een grote gemeenschappelijke broedplaats. Een stuk of tien vrouwtjes van lagere rang, de rirari, doen niets dan eieren leggen.' Rirari was een oud-Tsuranese term voor een tweederangs koningin, zoiets als een hertogin. 'Maar de eieren zijn onvruchtbaar. De koningin slikt ze heel in en stuurt ze langs een plek in haar lichaam waar ze vruchtbaar worden, en dat niet alleen.'
'Wat dan nog meer?' vroeg Mara.
'Op een of andere manier bepaalt de koningin, als Ze door een fokmannetje wordt gedekt, het geslacht en de functie van ieder ei, of ze laat het steriel. Zo is het me tenminste verteld.'
'Kunnen ze dat zelf kiezen?' verbaasde Mara zich. 'Vertel verder.'
'Mannetjes-cho-ja's kunnen ruwweg in drie groepen worden onderverdeeld: fokkers, werkers en soldaten. De werkers zijn of intelligent of sterk, ambachtsmannen of lastdieren, afhankelijk van de behoeften van de korf. De soldaten zijn zowel sterk als intelligent. De fokkers zijn dom, maar die hebben dan ook maar één taak, namelijk paren met de koningin.'
Met een zijdelingse blik stelde Arakasi vast dat Mara nog steeds geboeid luisterde. Ook de soldaten die vlakbij liepen, sloegen acht op de woorden van de spionnenmeester. Hij ging verder: 'Als de koningin eenmaal haar intrek heeft genomen in de koninklijke zaal, komt ze niet meer van haar plaats. Ze wordt onophoudelijk gevoed door werkers terwijl ze door de rirari van eieren wordt voorzien en door de fokkers wordt gedekt. Een fokker paart uren aan een stuk door, tot hij de uitputting nabij is en wordt vervangen door een ander. U zult het wel zien wanneer we aan de oude koningin worden voorgeleid.'
'Fascinerend.' Een beetje buiten adem bleef Mara even staan, want het pad liep weer steil omhoog. 'En de jongen?'
'Van de vrouwtjes weet ik niet zoveel,' gaf Arakasi toe. 'Maar alle onvolgroeide mannetjes mogen vrij spelen, evenals de mensenkinderen - behalve dan dat deze jonge cho-ja's ronddartelen als nidrakalveren, tot ze van de ene op de andere dag wakker worden en weten dat hun tijd om te dienen is aangebroken. Pas wanneer er een nieuwe koningin is, worden de soldaten zo snel mogelijk uitgebroed en grootgebracht. Dit levert echter agressieve en onvoorspelbare krijgers op, vrees ik. Ze zijn vlug boos en alleen de nieuwe koningin kan hen tot ogenblikkelijke gehoorzaamheid brengen.'
Arakasi viel stil, want het pad kwam boven aan een helling om meteen weer steil naar beneden te lopen naar een vallei die als een plooi tussen de heuvels lag. Door de kromme takken van twee julobomen zagen ze in de laatste zonnestralen een weideveld. Het smaragdgroene gras was onnatuurlijk vlak gemaaid.
'Daar ligt de korf, achter die bomen,' wees Arakasi.
Keyoke gaf het bevel gelederen te vormen. In slagstelling gingen de soldaten verder, met hun vrouwe in het midden.
Toen haar escorte bij de julobomen kwam, versnelde Mara's hartslag van opwinding. Tussen de opwaarts wijzende speren van haar krijgers zag ze aan de andere kant van het grasveld een enorme bult oprijzen, zo oud dat er kleine bomen in waren opgeschoten. Aan een kant was een ingang zichtbaar van bogen, geschraagd door prachtig versierd steenwerk. Over het harde zandpad dat naar binnen liep, haastten zich honderden cho-ja's van en naar de korf, om redenen die slechts aan hen bekend waren.
Mara bleef staan en liet de slaven haar draagkoets brengen. Haar opwinding mocht dan te groot zijn geweest om zich over het pad te laten dragen, maar ze zou de cho-ja-koninginnen ontmoeten als een vrouwe van een groot huis. Toen de dragers de draagbalken weer op de schouders namen, stelden Keyoke en Arakasi zich aan weerszijden van haar op. Allen stonden klaar. Eén van de soldaten zette een klaroen aan de lippen en blies een aankondigingssignaal. Toen commandeerde de opperbevelhebber van de Acoma Mara's escorte in stevige pas vanuit de bossen het open veld in.
Eerst veranderde er niets. De cho-ja-werkers bleven druk in de weer, tot de mensen de valleibodem bereikten. Toen doken er ineens tien gedaanten op van achter de rechterkant van de korf. Als een kudde op hol geslagen nidra's stormden ze naar voren, de poten dreunend op de groene zoden.
'Krijgers,' zei Arakasi. 'Laat de mannen zich kalm houden. Dit is hoogstwaarschijnlijk een schijnaanval.'
Licht zwetend onder zijn wapenrusting lichtte Keyoke de mannen in. Geen van hen bracht de wapens in de aanslag, al zouden velen wellicht de wijsheid van dit bevel in twijfel hebben getrokken, want de cho-ja's kwamen in een razende galop op hen af. Nog dichterbij kwamen ze, tot de Acoma-soldaten de messcherpe randen langs hun bovenarmen in het schemerende licht zagen fonkelen. Toen ze dicht genoeg genaderd waren om tot een treffen te komen, bogen de cho-ja's op het allerlaatste moment af. Met een geluid dat leek op een menselijke lach renden ze terug naar de korf.
Met een sidderende zucht van opluchting keek Mara hen na. 'Wat zijn ze snel. Hoe hebben we hen ooit kunnen temmen?'
Het zweet van zijn voorhoofd vegend keek Arakasi haar met een lankmoedige glimlach aan. 'Dat hebben we ook nooit, vrouwe. De mensen gingen het land bewonen dat de cho-ja's toch niet wilden hebben, totdat de koninginnen merkten dat hun korven waren omsingeld. Tegen die tijd was het voor beide partijen makkelijker een verdrag te sluiten dan te vechten. Als je een confrontatie met een cho-ja-strijdmacht wilt overleven, heb je bedreven soldaten nodig. Geprikkelde cho-ja's zijn zeer dodelijk.'
Terwijl het gevolg in gestage pas naar de bult trok, verschenen er steeds meer cho-ja's. Weldra gingen er honderden aan weerszijden voorbij, sommigen met emmers aan het bovenlijf, anderen met een gordel vol gereedschap rond het middel.
Door deze bedrijvigheid werd Mara's nieuwsgierigheid gewekt en ze gluurde door het gordijn van haar draagkoets. 'Arakasi, is deze korf van normale grootte?'
'Een beetje groter dan de meeste andere, maar niet opmerkelijk veel groter.'
'Hoeveel cho-ja's wonen erin?'
'Twintig tot vijfentwintigduizend,' antwoordde Arakasi zonder aarzelen.
Mara was perplex. Vlak voor haar lag een stad in de wildernis. 'Hoeveel gaan er met de nieuwe koningin mee?'
'Dat weet ik niet. Vroeger splitsten de korven zich geloof ik op als de bevolkingsdruk te groot werd.' Arakasi haalde zijn schouders op. 'Tegenwoordig is er weinig logica te bespeuren in de keuze om een nieuwe koningin voort te brengen. Want ondanks dat ze ononderbroken fokken, hebben de cho-ja's hun aantallen wel in de hand. Misschien moet de oude koningin zich per generatie voortplanten. Misschien is het toeval wanneer er een nieuwe koningin komt. Ik weet het niet.'
Van dichtbij was de bult een symmetrische steile heuvel. De soldaten gingen strakker in het gelid lopen, want het werd druk op de weg. Het gras was hier weggesleten, zodat er voortdurend stof opwolkte rond de bedrijvige voeten. Verscheidene malen werd Mara's gezelschap benaderd door groepen jonge cho-ja's, die wezen, staarden met metalig glinsterende ogen en opgewonden kwetterden in hun eigen taal, maar de volwassenen sloegen weinig acht op de bezoekers. Er scheerde een stel werkers langs met bundels hout die met vier man nog niet te tillen waren, ook al kreeg een cho-ja het voor elkaar.
Toen kwam er een groep jonge krijgers naar Mara's colonne gerend. De werkers gingen hen met vervaarlijk zwaaiende bundels hout uit de weg, met geklik van hun kaken uiting gevend aan hun vrees. Binnen enkele ogenblikken waren de Tsurani omsingeld. Keyoke liet halt houden. In het wervelende stof sloegen de speerschachten tegen de grond toen de soldaten hun formele rustpositie innamen, ook al toonden de cho-ja's zich vechtlustig. Geen van hen droeg een wapen of een helm, zoals de bewakers op de heuvelkam. Maar met hun machtige, van nature beschermde lijven en de messcherpe bovenarmranden waren het nog steeds afschrikwekkende tegenstanders.
Arakasi bleef in positie naast de koets. Keyoke repte zich naar voren. Nauwelijks was de opperbevelhebber aan het hoofd van de colonne of een van de cho-ja's ging tot de aanval over. Met het buitengewone vermogen van zijn ras om vanuit razende snelheid ineens stokstijf stil te blijven staan, hield hij halt op slechts een paar duim afstand van Keyoke en bleef daar trillend staan, alsof hij zich maar amper kon beheersen. Toen de cho-ja verder geen provocerende dingen deed, maakte Keyoke behoedzaam een hoffelijke buiging. 'Wij zijn van de Acoma,' verkondigde hij. 'Mijn Vrouwe van de Acoma wenst een onderhoud met uw koningin.'
Terwijl aan weerszijden de werkers ononderbroken voorbijtrokken, bleef de cho-ja-krijger roerloos staan. Stil en gespannen letten de Acoma-soldaten op tekenen van dreiging aan het adres van hun meesteres terwijl Arakasi Keyoke van raad voorzag. 'Volgens mij verstaan deze krijgers geen Tsuranees. Deze hier is amper volwassen. Misschien worden we gedwongen onszelf te verdedigen. Als de voorste krijger aanvalt, komen de anderen hem misschien te hulp. Als we hem uitdagen, doen ze dat zeker. Sla alleen de directe aanvallers af, want het kan zijn dat sommigen ons juist willen helpen.'
Keyoke reageerde met een miniem hoofdknikje. Zijn hand sloot zich losjes rond het gevest van zijn zwaard, zag Mara, maar hij maakte geen aanstalten het wapen te trekken, zelfs niet toen het wezen plots de kop schuin hield om beter te kunnen kijken naar de strijder in de heldergroene wapenrusting. Slepend verstreken er lange, gespannen minuten. Toen kwam er een andere, grotere cho-ja naderbij. Net zo zenuwachtig als haar escorte wachtte Mara af terwijl de nieuwkomer zich een weg baande door het gedrang van jonge krijgers. Vlak naast de cho-ja tegenover Keyoke bleef hij staan en schreeuwde met hoog en klikkend stemgeluid iets wat leek op een bevel. Verscheidene jonge omstanders lieten hun bovenarmen zakken en repten zich weg, maar de meesten bleven, waaronder de cho-ja die Keyoke de weg versperde. Zonder waarschuwing greep de grotere cho-ja de jongeling rond het middel van het bovenlijf en haakte zijn ledematen in een onwrikbare greep. Even persten de twee cho-ja's zich tegen elkaar aan, kreunend van inspanning, hun chitinepantsers knarsend. De eerste cho-ja wankelde, werd uit zijn evenwicht getrokken en viel op de grond, waar hij een ogenblik in paniek om zich heen schopte. De oudere krijger zette een poot op de jongere cho-ja, hield hem zo even in bedwang en stapte toen achteruit om de jongeling in de gelegenheid te stellen overeind te krabbelen. Zodra hij stond, draaide hij zich bliksemsnel om en stoof weg, met de andere jonge krijgers in zijn kielzog.
De achtergebleven cho-ja klikte verontschuldigend en salueerde. 'Eer aan uw huis, mensen.' Keyoke salueerde terug en de cho-ja zei: 'Die jongen had nog nooit een mens gezien. Hij stond op het punt om aan te vallen en de anderen zouden hem hebben gevolgd als ik hem niet had neergeworpen.'
Zacht, maar zodanig dat iedereen het kon horen, zei Arakasi: 'Choja's zijn het kwetsbaarst als ze op de grond liggen. Ze zijn uitzonderlijk lichtvoetig en doodsbang om hun evenwicht te verliezen.'
'Dat is zo,' beaamde de cho-ja. 'Toen ik die jongen omvertrok en hem tegen de grond gedrukt hield, wist hij dat ik zijn meerdere was en verzette hij zich niet langer tegen mij. Ik ben Ratark'l, soldaat van de Kait'lk.' Op zeer menselijke wijze maakte hij een buiging en gebaarde hen toen hem te volgen. 'Uw kleuren ken ik niet, mensen, maar ik zie wel dat u niet van de Inrodaka bent. Zijn mannen dragen de kleur die niet te zien is en die de mensen rood noemen.'
'Wij zijn van de Acoma.' Keyoke wees naar Mara's koets en zei: 'Dit . is mijn meesteres, de Vrouwe van de Acoma. Ze is van ver gekomen voor een ontmoeting met uw koningin.'
Schijnbaar geïrriteerd draaide de cho-ja eenmaal rond zijn as. 'Mijn kennis van uw taal schiet nu te kort. Van uw heren weet ik af. Maar wat is een vrouwe?'
Keyoke antwoordde met een imitatie van het cho-ja-gebaar voor respect. 'Zij is onze regent.'
De cho-ja sprong bijna op. Zijn ogen fonkelden en met een eerbied die hij daarvoor niet had getoond, boog hij zijn hoofd in de richting van de koets waarin Mara zat, uit het zicht. 'Regent! Nog nooit hebben wij een van uw koninginnen gezien, mens. Ik ga meteen naar mijn koningin om haar van uw komst in te lichten.'
Met een ruk draaide de cho-ja zich om en schoot door het gedrang van het handelsverkeer naar de ingang van de korf. Enigszins van zijn stuk door deze kortaangebonden manier van doen draaide Keyoke zich om naar Arakasi. 'Wat maak jij daarvan?'
Arakasi haalde zijn schouders op en gaf aan dat de stoet maar moest verdergaan naar de korf. 'Ik denk dat het huisgarnizoen nog nooit een Tsuranese vrouw heeft gezien. Er komen hier alleen maar handelslieden en boodschappers van de Heer van de Inrodaka. Het is heel goed mogelijk dat dit de allereerste keer is dat er een Regerend Vrouwe komt onderhandelen met een korfkoningin. Dat zou interessant kunnen blijken.'
Keyoke liet halt houden. 'Gevaarlijk?'
Arakasi dacht na. 'Waarschijnlijk niet, al kan ik dat niet met zekerheid zeggen, met die jonge krijgers die zo staan te springen om te verhuizen naar een nieuwe korf. Maar toch, ik heb nog nooit gehoord dat de choja's een gast kwaad hebben gedaan. Voorlopig zullen we dus wel geen gevaar lopen.'
Vanuit haar draagkoets zei Mara: 'Het risico kan me niet schelen, Keyoke. Als het niet komt tot een bondgenootschap met de nieuwe koningin...'
Keyoke wierp zijn meesteres een blik toe. Evenals Nacoya wist hij dat ze haar eigen plannen smeedde en bij niemand te rade ging. Maar in tegenstelling tot de kindermeid, accepteerde hij dat feit. De opperbevelhebber knikte met zijn gepluimde hoofd en hervatte de mars naar de korf.
Toen de soldaten bij de ingang kwamen, stapte er vanonder de bogen een erewacht naar voren, aangevoerd door een tweetal cho-ja-krijgers met op hun helm een kam en pluimen in de stijl van een Tsuranese officier. Zonder dat er een bevel was gegeven, verlegden de onophoudelijk langs lopende cho-ja's met een last of een boodschap ogenblikkelijk hun route naar kleinere openingen aan weerskanten van de hoofdingang. Het Acoma-gevolg hield halt voor de erewacht. Terwijl het stof wervelend tot rust kwam, maakte de voorste cho-ja een buiging vanuit de plek waar zijn lijfsegmenten bijeenkwamen. 'Ik ben Lax'l, opperbevelhebber van korf Kait'lk.'
Ook Keyoke maakte een buiging. 'Ik ben Keyoke, opperbevelhebber van de Acoma. Eer aan uw korf.'
'Eer aan uw huis, Keyoke van de Acoma.'
Daarop gebaarde Keyoke naar de draagkoets. 'Daarin zit Mara, Regerend Vrouwe van de Acoma.'
Meteen gedienstig zei Lax'l: 'Eén van onze krijgers bracht het bericht van de komst van een mensenkoningin. Is zij het?'
Voordat Keyoke kon antwoorden, zei Arakasi: 'Ze is nog jong, maar zij zal de moeder van Acoma-heren zijn.'
Alle cho-ja's in de erewacht uitten plots een scherpe kreet. Alle activiteit rond de ingang werd gestaakt. Even bleef iedereen roerloos staan, mens en cho-ja. Toen maakte de opperbevelhebber van de cho-ja's een diepe buiging, als een knielende nidra. Een paar tellen later volgden alle cho-ja's in zicht, met en zonder last, zijn voorbeeld. Toen ze daarop schuifelend overeind kwamen en hun weg vervolgden, zei Lax'l: 'Wij heten de mensenkoningin welkom in korf Kait'lk. Onze koningin wordt onverwijld van uw komst op de hoogte gesteld. Ook willen we haar de reden van uw komst vermelden, als u het ons toestaat.'
'Dat sta ik toe,' zei Mara prompt. Aangezien enig oponthoud onvermijdelijk was, liet ze de dragers haar koets neerzetten, al bleef ze verborgen achter het gaasgordijn. 'Zeg uw koningin dat wij komen verzoeken om de eer te mogen onderhandelen teneinde de korf van de nieuwe koningin te laten bouwen op Acoma-land.'
Hierop hield de cho-ja zijn kop schuin. Verbaasd deed hij een bovenarm omhoog. 'Het nieuws verspreidt zich snel door het keizerrijk. De jonge koningin is amper uit het ei en nog niet eens zover om zich bovengronds te wagen.'
Mara beet op haar lip. Tijd was nu van cruciaal belang, nu de datum van de bruiloft vaststond en haar landgoed kwetsbaar was in haar afwezigheid. Nacoya en Jican waren zeer bedreven, maar ze konden niet voorkomen dat vijandelijke spionnen het bericht verspreidden dat ze weg was op een geheime missie. Iedere dag van haar afwezigheid verhoogde het gevaar van een aanval op een garnizoen dat nog steeds gevaarlijk onderbezet was.
Gedreven door een impuls en een krachtige, intuïtieve ambitie rukte Mara het gordijn opzij. 'Opperbevelhebber van de cho-ja's,' zei ze, voordat Arakasi of Keyoke het haar konden afraden, 'als de nieuwe koningin mij niet buiten kan ontvangen, kom ik wel naar haar toe, indien uw regent het toestaat.'
Arakasi schrok zichtbaar en Keyoke verstarde met zijn hand halverwege zijn kin om met zijn duim te krabben. Het was een aanmatigend verzoek en geen van beiden had enig idee hoe de cho-ja's zouden reageren. Even hielden alle krijgers hun adem in terwijl de cho-ja's stonden te trillen op dezelfde manier als de jonge krijger die hen kort daarvoor nog had willen aanvallen.
Maar Lax'l bleek eerder onzeker dan kwaad. 'Vrouwe koningin, geen mens heeft ons ooit zo'n verzoek gedaan. Wacht hier, dan zal ik het gaan vragen.' Vliegensvlug draaide hij zich om en schoot de korf in.
Langzaam liet Keyoke zijn arm zakken. 'Dat was een gevaarlijke zet, meesteres. Als de koningin aanstoot neemt aan uw verzoek, zijn uw krijgers in een minderheid van tweehonderd tegen een.'
'En toch scheen die cho-ja-officier niet beledigd,' merkte Arakasi op, 'alleen maar verbaasd.' Hij schudde zijn hoofd in een gebaar dat bewondering kon uitdrukken.
Niettemin hield Keyoke zijn soldaten paraat. Met de wapens binnen handbereik wachtten allen tot de cho-ja-aanvoerder terugkwam.
Plots schoot Lax'l vanuit de duisternis van de ingang te voorschijn. Hij maakte een diepe buiging, waarbij de glanzende bol van zijn kopsegment bijna door het stof ging. 'Het is onze koningin een eer dat u bereid bent haar te bezoeken in het hart van de korf om haar dochter te zien. Ze laat u binnen met een officier, vijf soldaten en zoveel werkers als u nodig hebt. Vrouwe van de Acoma, kom meteen, want mijn koningin wacht op u in de grote zaal.'
Mara gaf het teken door de gordijnen en een enigszins verbijsterde Keyoke koos Arakasi en vier soldaten om met Lax'l mee te gaan. Toen zei de opperbevelhebber tegen de achterblijvende soldaten het zich gemakkelijk te maken zolang hun meesteres afwezig was. In korte tijd had Mara haar bedienden uitgekozen en ging ze met haar wacht de heuvel in, waar ze de avondschemering verruilden voor de duisternis in de tunnel.
Mara's eerste indruk was van vochtige, gronderige geuren met een ander aroma erdoorheen, een nootachtige, kruidige reuk die van de cho-ja's zelf moest zijn. De grote boog waar ze onderdoor gingen, was verfraaid met beeldhouwwerken van ongeëvenaarde subtiliteit, ingelegd met kostbare metalen en edelstenen. Mara kon de verrukte uitroepen van Jican al horen als het Acoma-landgoed ambachtslieden wist te werven die zulk werk konden leveren. De schaduwen werden dieper toen de tunnel omlaag liep, uit het directe zicht van de ingang. Achter haar gordijnen kon Mara niets zien tot haar ogen zich hadden aangepast aan de duisternis. De opperbevelhebber van de cho-ja's holde vooruit met de karakteristieke snelheid van zijn ras. De mensen moesten stevig doorlopen om hem bij te houden, en het hijgen van de slaven die de koets door een doolhof van omlaaglopende gangen droegen werd op een merkwaardige manier versterkt. De tunnels waren in de grond uitgehouwen en verstevigd met een onbekend mengsel dat zo hard werd als steen. Geluiden werden op dit oppervlak helder weerkaatst, waardoor het kraken van wapens en wapenrustingen een griezelig aspect kreeg. Steeds dieper marcheerde de groep, door krommingen die golfden zonder zichtbaar patroon. Op kruispunten waren merkwaardige lichtbollen geplaatst, zorgend voor eilandjes van licht tussen lange stukken schemering. Kijkend naar de bollen zag Mara tot haar grote verbazing dat er noch olie, noch vuur in zat en ze vroeg zich af hoe die gloed werd opgewekt. Haar draagkoets schudde door het onophoudelijk gedrang van cho-ja's, bezig met hun korfzaken. De meesten keken op om even naar de mensen te staren alvorens weer verder te lopen.
Terwijl de derde kruising achter haar verdween, dacht Mara na over de verschillende cho-ja's die ze zag. De krijgers zagen er allemaal even krachtig uit, met hun enorme achterlijf en de brede schouders van het bovenlichaam. Met hun indrukwekkende lengte waren ze nog eens de helft groter dan de langste Tsuranu. De werkers waren opmerkelijk kleiner, gedrongener en veel kalmer en vreedzamer. Maar ze had ook anderen gezien, lichtvoetiger dan de werkers, doch minder ontzagwekkend dan de krijgers. Toen ze Arakasi ernaar vroeg, antwoordde hij: 'Ambachtslieden, meesteres.'
De weg werd steeds steiler naarmate ze dieper afdaalden in de korf. Met grotere regelmaat kwamen ze langs kruisingen en de cho-ja-geur werd zwaarder. Uiteindelijk werd de gang breder en kwamen ze uit in een grote spelonk met een groot aantallichtbollen. Mara duwde de gordijnen van haar koets open en staarde verrast en verwonderd rond. Aan het plafond van alle tunnels naar de zaal hingen kleine cho-ja's, ongeveer zo groot als een mensenkind van vijf, met op hun rug doorschijnende vleugels die zo razendsnel sloegen dat de beweging in het schemerige licht een waas was. Elk van hen hield een minuut of twee rust om daarna het slaan voor een gelijke periode te hervatten. Deze voortdurende verandering deed de lucht gonzen met welhaast muzikale ritmeveranderingen. Arakasi zag Mara's verbazing en legde uit: 'Dit moeten vrouwelijke werkers zijn.'
'Ik dacht dat je alleen wat over de mannetjes wist,' merkte Mara op.
'Deze soort heb ik nog nooit gezien,' gaf hij toe, 'maar alleen de wijfjes hebben vleugels.'
Op dat moment wierp Lax'l een blik achterom op Mara en haar escorte en gaf blijk van een onvermoed scherp gehoor. 'Uw adviseur heeft gelijk, vrouwe koningin. Dat zijn steriele vrouwtjes die u daar ziet. Denken kunnen ze niet en hun enige functie is het in beweging houden van de lucht in de diepgelegen tunnels en zalen. Zonder hun inspanning zou het hier beneden moeilijk worden om adem te halen.'
Vlug loodste hij het Acoma-gezelschap de zaal door, sloeg een hoek om en betrad een lage gang, die al snel verder naar beneden liep. De slaven die Mara's draagkoets droegen, hijgden nu zo zwaar dat Mara een wisseling overwoog, maar ineens kwam de tunnel uit in wat alleen maar de koninginnezaal kon zijn.
De cho-ja-koningin was immens, minstens dertig voet lang van haar kop tot aan het uiteinde van haar tweede bovenlijf. Haar zwart glanzende gestalte lag uitgespreid op een aardhoop, en bij het zien van haar verschrompelde poten besefte Mara dat de koningin nooit van haar plaats kwam. Delen van haar lichaam waren bedekt door schitterende draperieën waartussen haar werkers zich beijverden om haar enorme lijf te verzorgen en haar vlijtig van alle gemakken te voorzien. Hoog boven haar, schrijlings achter op haar bovenlijf, zat een gedrongen mannetje met op zijn krijgerachtige lichaam de kleine kop van een werker. Met een ritmische beweging schommelde hij heen en weer.
Wijzend met zijn hoofd zei Arakasi: 'Een fokker, mijn vrouwe. Er is er altijd minstens een bij de koningin.'
Voor haar stonden twaalf mannetjes opgesteld, sommigen met een kam op de helm, anderen zonder zichtbare versiering. Allen wachtten in beleefde stilte op de komst van het Acoma-gezelschap. Aan weerskanten van de zaal lagen kleinere versies van de koningin. Rondom elk van hen waren werkers in de weer. Mara hierop attenderend, mompelde Arakasi: 'Dat zullen wel rirari zijn, de lagere koninginnen die de eieren leggen.'
Lax'l gaf aan dat ze moesten wachten en schoot toen met een luide reeks klikken naar voren. Meteen werd het stil in de zaal, al bleven de werkers hun taken uitvoeren. De dragers zetten Mara's koets op de vloer en met Keyoke's hulp stapte ze uit. Niet langer verborgen achter de gaasachtige draperieën voelde ze zich klein, bijna verloren in een zaal die minstens viermaal zo groot was als de ceremoniële zaal van de Anasati. Van dichtbij was de koningin overweldigend. Met grote wilsinspanning haar zelfbeheersing bewarend, bleef Mara staan terwijl een van de slaven uit haar gevolg een met juwelen behangen mantel over haar schouders drapeerde. Ze deed haar best niet te bibberen toen de monsterlijke koningin haar indringend opnam. De donkere facetogen toonden geen expressie. Mara verdroeg het met een kalm voorkomen, al begonnen haar knieën te knikken toen haar bediende achteruit stapte. Toen nam de cho-ja-koningin het woord en haar stem was verrassend zacht en teer voor zo'n gigantische gedaante. 'U bent de mensenkoningin?'
Mara maakte een lichte buiging en de juwelen op haar mouwen fonkelden in het zwakke licht. 'Ik ben Mara, Regerend Vrouwe van de Acoma. Wij kennen geen koninginnen zoals u, maar ik regeer over mijn huis zoals u over uw korf.'
De koningin maakte een geluid. Haar chitineuze gelaat bewoog niet, maar haar houding wekte de indruk dat ze geamuseerd was en het geluid had wat weg van lachen.
'Ik had niet verwacht dat uw soort zich voortplant zoals wij, Mara van de Acoma. Ik heb gehoord van uw merkwaardige manier van paren. Ik ben erg oud, maar tot nu toe wist ik alleen van het bestaan van Regerende Heren bij de mensen. Hoe komt het dat u het bevel hebt en de mannen die u vergezellen niet?'
Mara legde uit dat een vrouw alleen aan de macht kwam wanneer er in een adellijke familie geen mannelijke erfgenamen meer waren. De koningin luisterde aandachtig en toen Mara was uitgesproken, zei ze: 'U mensen bent zo vreemd. We vragen ons vaak af waarom u zo vaak strijdt. Maar ik dwaal af. De nieuwe koningin, mijn dochter, staat te trappelen om een mensenkoningin te ontmoeten, vooral nu die zich uit eerbied voor de gebruiken van ons volk ondergronds heeft gewaagd.'
De oude koningin liet een harde fluittoon horen, waarop een paar cho-ja-werkers naar voren kwam. Tussen hen in hadden ze een cho-ja die kleiner was dan alle anderen die het menselijke gezelschap tot dusver was tegengekomen. Een tijdlang bleef Mara staan staren voordat ze het begreep. 'Is dit de nieuwe koningin?'
'Zo was ik eens ook, lang geleden. Ze groeit snel en over een paar weken is ze groot genoeg om te regeren. Een paar maanden daarna begint ze met de voortplanting.'
De jonge koningin bekeek Mara aandachtig, om haar heen lopend om beter te kunnen zien. Ze liep met een gratie die de andere cho-ja's niet vertoonden, met vloeiende, zelfs soepele tred en zonder de rappe bewegingen die Mara bij de werkers en soldaten had gezien. Terwijl ze sprak in de kliktaal van haar ras, lieten de heldere facetogen Mara geen moment los.
'Als onze jongen worden geboren, spreken ze onze taal al, omdat die hun wordt geleerd terwijl ze nog in de eierzak zitten,' zei de cho-ja-matriarch. 'Uw taal moeten ze leren nadat ze zijn uitgekomen. Mijn dochter zal de komende tijd niet met u kunnen spreken.'
Onder de kritische blik van de jonge koningin begon Mara's huid te tintelen van onbehagen, maar ze bewoog zich niet en wachtte af tot de kleine cho-ja klaar was met haar onderzoek en stil werd. De oude koningin vertaalde in het Tsuranees wat de jonge cho-ja had gezegd: 'Ze zegt dat jullie er allemaal zo raar uitzien - angstaanjagend.' Tegen Mara voegde ze eraan toe: 'Al ziet u er minder angstwekkend uit dan de mannen.'
Mara maakte een lichte buiging voor de nieuwe koningin. 'Zeg haar alstublieft dat ik vind dat ze er schattig uitziet.' Het was geen holle vleierij. Al zou de jonge koningin op een dag even reusachtig worden als haar moeder, op dit moment was ze fijn gebouwd en leuk om te zien. In tegenstelling tot de blauw getinte mannen, had ze een diepbruine kleur en beschikte ze over een eigenschap die Mara alleen maar kon omschrijven als vrouwelijk.
Toen de oude koningin het had vertaald, maakte de nieuwe koningin een trillend geluid, kennelijk van plezier.
'Wij komen om een verdrag te sluiten,' ging Mara verder. 'Wij zouden deze nieuwe koningin en haar volgelingen graag willen uitnodigen om een korf op ons land te bouwen. We zouden zo snel mogelijk willen beginnen met de onderhandelingen.'
'Dat begrijp ik niet,' antwoordde de oude koningin. 'De onderhandelingen zijn al begonnen.'
Mara voelde een steek van bezorgdheid. Het viel haar zwaar dat de gebeurtenis plots zo'n definitief karakter had gekregen, want ze had vertrouwd op Arakasi's raad. Beleefd probeerde ze tijd te winnen. 'Ik ben erg moe van de lange reis. Heb ik wellicht uw instemming om een dag te rusten voordat we over deze dingen praten?'
De oude koningin herhaalde het verzoek en kwam vervolgens met het antwoord van de jonge koningin. 'Mijn dochterkoningin zegt dat ze nu wil horen wat u te bieden heeft.'
Mara keek naar Arakasi, die fluisterde: 'Als u weggaat, kunt u haar daarmee beledigen en verspeelt u iedere kans om haar opnieuw te spreken.'
Ineens voelde Mara zich doodmoe. De opwinding van het bereiken van de korf had haar het afgelopen uur op de been gehouden, maar nu had ze het gevoel dat ze op instorten stond. Door de spanning van het gesprek met de jonge koningin, na het moordende tempo van de afgelopen week, was het alsof er een zware nevel in haar hoofd hing. Toch scheen er geen andere keus te zijn dan doorgaan. Ze liet een kussen uit haar koets op de vloer leggen en nam plaats in een zo formeel mogelijke houding om de onderhandelingen te openen. 'Wat zijn de wensen van uw dochter om op Acoma-land te komen wonen?'
De jonge koningin hurkte neer door haar vier poten onder zich te vouwen terwijl ze haar bovenlijf rechtop hield, de armen op zeer menselijke wijze over elkaar geslagen. Ze richtte haar grote ogen op Mara en sprak. De oude koningin vertaalde. 'Mijn dochter wil weten of de grond van uw landgoed nat is of droog.'
'Allebei,' antwoordde Mara onmiddellijk. 'Het Acoma-grondgebied is erg uitgestrekt en vruchtbaar, en varieert van blank staande thyzavelden tot hooggelegen woudgrond. We hebben weideland dat omhoog loopt tot in de heuvels, waar het veel lijkt op de omgeving van deze korf.'
De jonge koningin luisterde naar haar moeders vertaling en gaf antwoord. 'Mijn dochterkoningin wil haar gevolg onderbrengen in de buurt van drinkwater, maar niet waar de grond te nat is. Ook vraagt ze om een plek uit de buurt van het woud, omdat het oude wortelstelsel het graven van de bovenste tunnels moeilijk maakt. De eerste zaal moet snel gegraven worden, want ze wil niet langer bovengronds blijven dan strikt noodzakelijk is.'
'We zouden haar de lage nidrawei ten westen van de rivier kunnen geven,' overlegde Mara met Keyoke. 'In het oosten kunnen de slaven nieuw land voor de kudde vrijmaken.' Toen de opperbevelhebber instemmend knikte, zei Mara: 'Zeg uw dochter maar dat we haar een lage heuvel in een open weideveld bieden, op korte afstand van helder drinkwater. Het land ligt aan de hoogste van de twee oevers van de rivier en blijft altijd droog, ook in de regentijd.'
De oude en de jonge koningin raakten verwikkeld in een discussie. De cho-ja-taal van klik- en fluitgeluiden leek een stuk effectiever dan menselijke woorden, tenzij de vreemde wezens ook buiten de taal om nog informatie uitwisselden. Zenuwachtig wachtte Mara af.
Ineens galmde er een schel gefluit door de grote zaal van de korf. Mara's gevolg verstijfde en het gesprek tussen de oude koningin en haar dochter werd abrupt afgebroken.
Vrezend dat de verstoring een alarmsignaal was, greep Keyoke naar zijn zwaardgevest. Maar Arakasi pakte de opperbevelhebber bij de bovenarm en fluisterde op dringende toon: 'Zodra er op zo'n korte afstand van twee koninginnen een zwaard wordt getrokken, zijn we er allemaal geweest.'
De oudere koningin toonde geen schrik, maar de cho-ja-mannen vlak bij haar waren allemaal al half overeind gekomen in een gevechtshouding vanwaaruit ze in een oogwenk tot de aanval konden overgaan. De messcherpe chitineranden op de half opgeheven bovenarmen wezen licht bevend naar Keyoke. De oude opperbevelhebber had eerder cho-ja's in de strijd gezien. Het scheelde maar een haar of deze krijgers vielen aan. Hij liet zijn zwaard los en meteen keerden de krijgers voor de oude koningin terug naar hun hurkende positie. Arakasi liet zijn ingehouden adem ontsnappen en probeerde hem enigszins gerust te stellen. 'Als er gevaar dreigt, zullen deze krijgers zowel ons als hun koningin beschermen.' Daar zag Keyoke de logica van in en hij knikte, maar ging niettemin dichter bij zijn vrouwe staan.
Op de verhoging bewoog de oude koningin even met een bovenarm en klikte een keer. In antwoord op haar bevel stond Lax'l op van zijn plaats en schoot weg.
Hem nakijkend vroeg Mara zich af of ze ooit zou wennen aan de snelheid waarmee de cho-ja's konden lopen als het moest. Als boodschappers zouden ze hun weerga niet kennen, en dat deed haar plotseling denken aan een kinderrijmpje dat Nacoya altijd opzei. De laatste zin daarvan was: 'De cho-ja's zijn het eerste met goed nieuws en vroegrijp fruit.' Het werd algemeen beschouwd als vermaak voor kleine kinderen, maar Mara vroeg zich nu af of er een kern van waarheid in het versje school.
Even later kwam Lax'l terug. Hij wisselde rappe fluit- en klikgeluiden uit met zijn matriarch en toen de oude koningin daarop sprak, waren alle mijmerijen over kinderliedjes op slag uit Mara's gedachten verdreven.
'Vrouwe koningin van de Acoma,' zei de cho-ja-regent, 'er is zojuist bericht gekomen dat er een heer van uw soort naar de korf is gekomen om met u te wedijveren om de gunsten van de nieuwe koningin.'