1 Vrouwe
De priester luidde de gong.
Het geluid galmde door de hoge, met felgekleurde sculpturen gesierde koepels van de tempel. De enkele noot kaatste heen en weer, wegstervend tot een herinnering, een schim van geluid.
Mara knielde, en de koude stenen tempelvloer onttrok onmiddellijk alle warmte aan haar. Ze huiverde, zij het niet van de kou, en keek toen iets naar links, waar een andere te initiëren novice in identieke houding neerknielde, en evenals zij de witte hoofddoek van de orde van Lashima, de godin van het innerlijk licht, opsloeg. In een ongemakkelijke houding door de doek die als een tent van haar armen afhing, wachtte Mara ongeduldig op het moment waarop deze kon worden afgedaan en vastgeknoopt. Ze had de doek nog maar amper opgetild, maar nu al hing het ding als lood aan haar armen. De gong klonk opnieuw; Mara herinnerend aan de eeuwige aanwezigheid van de godin. Ze kromp innerlijk ineen vanwege haar oneerbiedige gedachten. Juist nu mocht haar aandacht niet afdwalen. In stilte smeekte ze de godin om vergeving, met als excuus haar nervositeit, die werd veroorzaakt door vermoeidheid, opwinding en een lichte vrees. Mara bad tot de Vrouwe haar te leiden naar de innerlijke vrede waar ze zo vurig naar zocht.
Weer galmde de gong, de derde van tweeëntwintig slagen: twintig voor de goden, één voor het Hemelse Licht, en één voor de onvolmaakte kinderen die nu gezamenlijk in dienst zouden treden van de godin van wijsheid in de Hoge Hemel. Met haar zeventien jaar stond Mara op het punt afstand te doen van het wereldlijke leven, evenals het meisje naast haar, dat over nog eens negentien gongslagen haar zuster zou zijn, ook al hadden ze elkaar pas twee weken geleden voor het eerst ontmoet.
Mara dacht na over haar zuster in spe. Dra was een humeurig kind uit een clanloze, doch rijke familie uit de provincie Lash terwijl Mara afkomstig was van een oude, machtige familie, de Acoma. Dat Dra toetrad tot de tempel was om de vroomheid van haar familie openbaar te maken. Het was haar opgedragen door haar oom, die zichzelf had aangesteld als Heer van de familie, en deze wilde laten opnemen in iedere clan die daar maar toe bereid was. Mara had bijna de wil van haar vader moeten trotseren om tot de orde te mogen toetreden. Toen de meisjes bij de eerste ontmoeting hun verhalen hadden uitgewisseld, had Dra haar eerst niet eens geloofd. Daarna was ze haast boos geworden omdat de dochter van zo'n machtig heer zich de rest van haar leven schuil zou houden achter de muren van de orde. Mara's afkomst verzekerde haar van een goede positie in de clan, machtige bondgenoten, een hele reeks invloedrijke huwelijkskandidaten, en uiteindelijk van een goed huwelijk met een zoon van een ander machtig huis. Haar eigen zelfopoffering, zoals Dra het noemde, was uitsluitend voor de komende generaties meisjes van haar familie, opdat die konden beschikken over zaken die Mara verkoos af te zweren. Niet voor de eerste keer vroeg Mara zich af of Dra wel een goed zuster van de orde zou zijn. Maar evenmin voor de eerste keer betwijfelde ze tegelijkertijd of ze zelf de Zusterschap wel waardig was.
De gong galmde, zwaar en klankrijk. Even deed Mara haar ogen dicht, smekend om leiding en troost. Waarom werd ze nog steeds door twijfels geplaagd? Over achttien gongslagen zouden familie, vrienden en bekenden voor altijd tot het verleden behoren. Heel haar voorbije leven was dan afgesloten, van het vroegste kinderspel tot de zorgen van een edelmansdochter over de rol van haar familie in het Spel van de Raad, die eeuwigdurende strijd om de overheersing waar heel het Tsuranese leven om draaide. Dra zou haar zuster worden, hoe groot de verschillen in afkomst ook mochten zijn, want binnen de Orde van Lashima werden persoonlijke eer of een familienaam niet erkend. Alleen de dienst aan de godin, door kuisheid en gehoorzaamheid, gold dan nog.
Nogmaals klonk de gong; de vijfde slag. Mara gluurde even naar het hoge altaar. Tussen de bewerkte bogen knielden zes priesters en priesteressen voor het standbeeld van Lashima, wier gelaat voor de initiatie ongesluierd was. Het vroege ochtendlicht zond een iele gloed door het hoog in de koepels geplaatste lancetvenster. Als tastende vingers reikte het licht door de halfduistere tempel. De morgenschemer leek de godin liefkozend te strelen en verzachtte het helle schijnsel van de ceremoniële kaarsen die om haar heen stonden opgesteld. Wat zag de Vrouwe er vriendelijk uit in het ochtendrood, dacht Mara. De Vrouwe der Wijsheid staarde neer met een beginnende glimlach rond haar gebeeldhouwde lippen, alsof een ieder onder haar vleugels liefhebbend werd beschermd in zijn of haar zoektocht naar innerlijke vrede. Mara bad dat het zo zou zijn. De enige priester die niet op zijn knieën zat, sloeg nogmaals op de gong. Het zonlicht, dat weerkaatste op het metaal, goot een stralende uitbarsting van goud over het donkere gordijn dat voor de ingang naar de binnenste tempel hing. Toen het oogverblindende licht verdween, klonk de gong opnieuw.
Nog vijftien keer zou hij worden geluid. Mara beet op haar lip, ervan overtuigd dat de zachtmoedige godin haar een kleine dwaling wel zou vergeven. Haar gedachten waren als in kristalscherven weerspiegelend licht, heen en weer flitsend, rusteloos.
Ik ben niet erg geschikt voor de Zusterschap, bekende Mara stilzwijgend, omhoogstarend naar het standbeeld. Heb alstublieft geduld met me, Vrouwe van het Innerlijk Licht. Weer wierp ze een blik op haar metgezellin. Dra zat stil en kalm, de ogen gesloten. Mara besloot haar gedrag te imiteren, ook al ontbrak haar de bijbehorende innerlijke rust. De gong klonk nogmaals.
Zoekend naar het verborgen centrum van haar wezen, haar wo, trachtte Mara haar geest tot rust te brengen. Een paar tellen lukte dat. Toen rukte de volgende gongslag haar terug naar het heden. Mara onderdrukte haar ergernis en verplaatste haar gewicht een beetje om de pijn in haar armen wat te verzachten, vechtend tegen de drang om een zucht te slaken. De innerlijke kalmte, haar bijgebracht door de zusters die haar tijdens haar noviciaat hadden onderwezen, ontglipte haar weer, ook al had ze zes maanden lang in het klooster gezwoegd voordat ze waardig werd bevonden om hier in de Heilige Stad door de priesters van de Hoogtempel te worden beproefd.
Weer werd de gong geluid; zijn roep klonk even onverschrokken als die van de hoorn die de Acoma-krijgers in formatie had doen rijden. Wat hadden ze er allemaal dapper uitgezien in hun groene wapenrustingen, vooral de officieren met hun zwierige pluimen, de dag dat ze vertrokken om mee te gaan vechten met de troepen van de Krijgsheer. Mara maakte zich zorgen over de voortgang van de oorlog in de barbarenwereld, waar haar vader en broer dienden. Een veel te groot deel van de familiestrijdmacht was daar ingezet. De Hoge Raad van de clan was verdeeld in haar loyaliteit, en aangezien geen enkele familie duidelijk de leiding had, eiste de bloedige politiek een zware tol van de Acoma. De families van de Hadama-clan waren alleen in naam verenigd, en verraad door verre verwanten van de Acoma die bij de Minwanabi in de gunst probeerden te komen, was bij lange na niet uitgesloten. Had Mara bij haar vader een stem in het kapittel gehad, dan zou ze hebben aangedrongen op afscheiding van de Krijgspartij en misschien zelfs op aansluiting bij de Blauwe-Wielpartij, die alleen interesse in de handel veinsde te hebben terwijl de leden in stilte de macht van de Krijgsheer trachtten in te dammen...
Mara fronste haar wenkbrauwen. Weer had ze zich laten afleiden door aardse zaken. Ze verontschuldigde zich tegenover de godin en schudde alle gedachten aan de wereld die ze achterliet van zich af.
Toen de gong weer klonk, gluurde Mara even omhoog. Het stenen gezicht van de godin leek nu milde ontstemming uit te drukken. Deugdzaamheid begon bij jezelf, bracht ze Mara in herinnering. Hulp kwam alleen voor hen die waarlijk op zoek waren naar verlichting. Mara sloeg haar ogen neer.
De gong gonsde. Dwars door het wegstervende scala aan harmonieën heen drong een ander geluid, een totaal misplaatste verstoring van de orde. Sandalen schuifelden over de stenen van het voorportaal, begeleid door het doffe tikken van wapens en wapenrustingen. Aan de andere kant van het gordijn hield een priester de indringer staande met een streng gefluister. 'Stop, krijger! Je mag de binnenste tempel nu niet binnen! Dat is verboden!'
Mara verstijfde door een ijzingwekkend voorgevoel. Vanonder het baldakijn van de opgehouden hoofddoek zag ze de priesters op de verhoging geschrokken overeind komen en zich naar de indringer wenden. De gong sloeg een slag over en viel stil.
Doelbewust stevende de Hoge Vader Overste naar het gordijn, op zijn voorhoofd een frons van verontrusting. Mara kneep haar ogen stijf dicht. Kon ze de buitenwereld maar net zo gemakkelijk buitensluiten, dan zou niemand haar kunnen vinden. Maar het geluid van de voetstappen hield op en werd vervangen door de stem van de Hoge Vader Overste. 'Wat is uw reden voor deze wandaad, krijger? U verstoort een zeer heilig ritueel.'
Er klonk een galmende stem. 'Wij zoeken de Vrouwe van de Acoma!' De Vrouwe van de Acoma. Als een ijskoud mes dat diep in haar buik werd gestoken, sneden de woorden door Mara's ziel. Die ene zin veranderde haar leven onherroepelijk. Innerlijk verzette ze zich hevig, schreeuwend dat dit niet waar kon zijn, maar ze beheerste zich en bleef kalm. Nooit zou ze haar voorouders te schande maken door in het openbaar haar smart te tonen. Langzaam stond ze op en zei met beheerste stem: 'Ik ben hier, Keyoke.'
Alle priesters en priesteressen keken naar de Hoge Vader Overste, die naar Mara liep en vlak voor haar bleef staan. De op zijn ambtsgewaad geborduurde symbolen schitterden en vonkten toen hij gebaarde naar een priesteres, die haastig naast hem kwam staan. Toen keek hij Mara in de ogen en zag de ingehouden pijn die daar verborgen lag. 'Dochter, onze Meesteres van Wijsheid heeft duidelijk een ander pad voor je beschikt. Ga met Haar liefde en in Haar genade, Vrouwe van de Acoma.' Daarop maakte hij een lichte buiging.
Mara boog terug en gaf haar hoofddoek aan de priesteres. Zonder acht te slaan op Ura's afgunstige zucht, draaide ze zich ten slotte om naar de brenger van de tijding die haar leven had veranderd.
Net buiten het gordijn stond Keyoke, de opperbevelhebber van de Acoma. Hij keek met vermoeide blik naar zijn meesteres. De oude krijger, zijn huid vol littekens, stond fier rechtop, ondanks zijn veertig trouwe diens~aren. Hij stond klaar om naar het meisje toe te snellen en haar een ondersteunende arm te bieden, haar misschien zelfs voor andere ogen af te schermen, mocht de spanning haar te veel worden.
Arme, immer trouwe Keyoke, dacht Mara. Deze boodschap was voor hem ook niet gemakkelijk geweest. Ze zou hem niet teleurstellen door haar familie te schande te maken. Ondanks deze tragedie behield ze het voorkomen en de waardigheid die van de vrouwe van een groot huis werden verwacht.
Keyoke boog toen zijn meesteres naderbij kwam. Achter hem stond de lange, zwijgzame Papewaio, zijn gezicht zoals altijd een ondoorgrondelijk masker. Hij, de sterkste krijger in het Acoma-gevolg, was de kameraad en lijfknecht van Keyoke. Ook hij maakte een buiging en hield het gordijn voor Mara opzij toen ze langs hem heen liep.
Mara hoorde hen allebei achter haar aan komen, aan weerskanten van haar, Papewaio een stap achter Keyoke, tot in het laatste detail vormelijk correct. Zwijgend liep ze voor hen uit, door de overdekte tuin die de binnenste tempel scheidde van de buitenste. Tussen twee tot het plafond reikende zandstenen zuilen gaapte de ingang naar de buitentempel, waar ze verder liepen door een lange gang, langs meesterlijke fresco's die de verhalen van de godin Lashima verbeeldden. In een wanhopige poging om zichzelf af te leiden van de pijn die haar dreigde te overweldigen, dacht Mara aan de geschiedenis die elk kunstwerk voorstelde: hoe de godin de rode god Turakamu te slim af was en het leven van een kind wist te redden; hoe ze zich verzette tegen de toorn van keizer Inchonlongabula en de verwoesting van de stad Migran voorkwam; hoe ze de eerste geleerde het geheim van het schrijven bijbracht. Mara sloot haar ogen toen ze langs haar lievelingsverhaal kwamen: hoe Lashima, vermomd als een verschrompeld oud besje, het geschil oploste tussen een boer en zijn vrouw. Ze wendde haar ogen af van die beelden, want ze behoorden tot een leven dat haar nu was ontzegd.
Veel te snel kwamen ze bij de buitendeur. Even bleef ze staan boven aan de versleten marmeren treden. Beneden in de hof stond een halve compagnie schildwachten in de frisgroene wapenrustingen van de Acoma. Een aantal had pasverbonden wonden, maar allen sprongen in de houding en salueerden met de vuist voor het hart toen hun vrouwe in het zicht verscheen. Mara verdrong haar opkomende vrees. Als gewonde soldaten escortedienst hadden, waren de gevechten wel zeer genadeloos geweest en waren er veel dappere krijgers gesneuveld. Dat de Acoma zo'n teken van zwakte moesten vertonen, deed Mara's wangen gloeien van woede. Ze daalde de trap af, dankbaar voor het tempelgewaad dat haar knikkende knieën verborg. Onder aan de trap stond een draagkoets voor haar klaar. Twaalf slaven stonden bewegingloos te wachten tot de Vrouwe van de Acoma had plaatsgenomen. Toen namen Papewaio en Keyoke hun positie in, aan weerskanten van de koets. Op Keyoke's bevel pakten de slaven de draagbalken en tilden de koets op hun bezwete schouders. Mara keek strak voor zich uit achter de lichte, met borduurwerk versierde gordijnen aan weerskanten van de draagkoets terwijl de soldaten zich voor en achter hun meesteres opstelden.
De draagkoets slingerde een beetje toen de slaven op weg gingen naar de rivier. Moeizaam zochten ze zich een weg door het gedrang op de straten van de Heilige Stad. Ze passeerden karren, getrokken door de trage zespotige nidra's, en werden op hun beurt ingehaald door dravende boodschappers en kruiers met een last op hun schouders of hoofd, haastig op weg naar klanten die een toeslag betaalden voor snelle levering.
De drukte en het lawaai van de handel buiten de poort was een nieuwe klap voor Mara. Binnen de beschutting van de tempel was de schok van Keyoke's komst nog niet volledig tot haar doorgedrongen. Ze vocht tegen haar tranen, overweldigd omdat ze de waarheid begon te beseffen. Ze wilde het niet uitspreken, alsof de waarheid kon worden geloochend door te zwijgen. Maar ze was een Tsurana, en een Acoma. Lafheid kon het verleden niet veranderen, noch de toekomst voor altijd op afstand houden. Ze haalde diep adem, trok het gordijn opzij opdat ze Keyoke kon zien, en ze verwoordde wat niet te betwijfelen viel. 'Ze zijn allebei dood.'
Keyoke knikte even met het hoofd, eenmaal. 'Uw vader en broer waren allebei ingezet voor een zinloze aanval op een barbarenstelling. Het was moord,' zei hij, in stevig tempo meelopend naast zijn meesteres. Zijn gezicht bleef onbewogen, maar zijn stem verried zijn bitterheid.
Met een bruuske beweging verrnijdden de slaven een botsing met een wagen vol met bijna rijpe, sappige jomachs. Ze liepen naar de steiger aan de rivier. Mara keek naar haar gebalde vuisten. Ze concentreerde haar aandacht op het langzaam openen en ontspannen van haar vingers. Na een lange stilte zei ze: 'Vertel me wat er is gebeurd, Keyoke.'
'Toen de sneeuw op de barbarenwereld smolt werden we erop uitgestuurd om de wacht te houden tegen een mogelijke aanval van de barbaren.' De oude krijger draaide met zijn schouders om de herinnering aan uitputting en verlies van zich af te schudden, maar zijn stem bleef zakelijk. 'De soldaten van de barbarensteden Zuen en LaReu waren al in het veld, vroeger dan verwacht. We stuurden onze koeriers naar de Krijgsheer die zijn kamp had in de vallei in de bergen, de Grijze Torens noemen de barbaren ze. In afwezigheid van de Krijgsheer gaf zijn onderbevelhebber uw vader het bevel de barbarenstelling aan te vallen. We -'
Mara onderbrak hem. 'Die onderbevelhebber, die is toch van de Minwanabi?'
Op Keyoke's gezicht was een zweem van goedkeuring te zien, alsof hij wilde zeggen: ondanks uw verdriet houdt u het hoofd koel. Ja. De neef van heer Jingu van de Minwanabi, Tasaio, de enige zoon van zijn overleden broer.' Mara kneep haar ogen tot spleetjes terwijl hij zijn relaas hervatte. 'We waren verreweg in de minderheid. Uw vader wist dat, we wisten het allemaal, maar uw vader, eervol als hij was, heeft zijn bevelen zonder meer opgevolgd. We vielen aan. De onderbevelhebber beloofde onze rechterflank te steunen, maar zijn troepen zijn nooit verschenen. In plaats van hun aanval met de onze te coördineren, bleven de Minwanabi-krijgers achter, alsof ze zich voorbereidden op een tegenaanval. Tasaio gaf hun daartoe de opdracht.
'Maar vlak voordat we door een tegenaanval werden overwonnen, kwam er steun vanuit de vallei: elementen van de strijdmachten onder de banieren van Omechkel en Chimiriko. Ze hadden geen idee van het verraad en vochten dapper om ons vanonder de hoeven van de barbarenpaarden te halen. Op dat moment vielen de Minwanabi aan, als om de tegenaanval af te weren. Ze arriveerden net toen de barbaren zich terugtrokken. Voor iemand die er niet vanaf het begin bij was geweest, leek het domweg alsof het net niet tot een treffen met de barbaarse vijand kwam. Maar de Acoma wisten dat ze door de Minwanabi waren verraden.'
Mara perste haar lippen opeen. Heel even verried Keyoke zijn bezorgdheid dat het meisje de herinnering aan haar vader te schande zou maken door te huilen voordat de traditie het toestond. Maar in plaats daarvan sprak ze op kalme toon, met beheerste woede in haar stem: 'Dus mijn heer van de Minwanabi heeft het moment aangegrepen om mijn vader de dood in te sturen, ondanks ons bondgenootschap binnen de Krijgspartij?'
Keyoke zette zijn helm recht. 'Inderdaad, mijn vrouwe. Jingu van de Minwanabi moet Tasaio hebben opgedragen de bevelen van de Krijgsheer te wijzigen. Dat was een brutale zet van Jingu. Als ons leger hun positie aan de barbaren had moeten afstaan, zou Tasaio de toorn van de Krijgsheer over zich hebben afgeroepen en een oneervolle dood voor zichzelf hebben verdiend. Maar Almecho heeft de steun van de Minwanabi nodig in de strijd, en al is hij nog zo boos op Jingu's neef, hij houdt zijn mond. Hij wordt er niet beter of slechter van. Voor de buitenwereld was het slechts gelijkspel, zonder winnaar. Maar in het Spel van de Raad hebben de Minwanabi getriomfeerd over de Acoma.' Voor het eerst in haar leven hoorde Mara een zweem van emotie in Keyoke's stem. Op haast bittere toon zei hij: 'Papewaio en ik zijn door uw vaders bevel gespaard gebleven. Hij liet ons achterblijven met deze kleine compagnie - met de opdracht u te beschermen, mocht er gebeuren wat er is gebeurd.' Op zijn gebruikelijke bruuske toon voegde hij eraan toe: 'Mijn heer Sezu wist dat uw broer en hij die dag waarschijnlijk niet zouden overleven.'
Met een steen in haar maag liet Mara zich terugzakken in de kussens. Haar hoofd deed pijn en ze voelde iets verstrakken in haar borstkas. Langzaam haalde ze een paar keer diep adem en keek toen aan de andere kant van de draagkoets naar buiten, waar Papewaio met een zorgvuldig neutraal gehouden gezicht meemarcheerde. 'En wat vind jij, mijn dappere Pape?' vroeg ze. 'Hoe zullen we de moord op ons huis gaan beantwoorden?'
Onbewust krabde Papewaio met zijn linkerduim over het litteken op zijn onderkaak, zoals hij vaak deed wanneer hij onder druk stond. 'Uw wil geschiede, mijn vrouwe.'
Uiterlijk gedroeg de eerste slagleider van de Acoma zich ontspannen, maar Mara voelde dat hij het liefst zijn speer en zijn getrokken zwaard ter hand zou nemen. In een woest en onbeteugeld moment overwoog Mara ogenblikkelijk terug te slaan. Op haar commando zou Papewaio de Heer van de Minwanabi in zijn eigen slaapkamer, te midden van zijn leger, te lijf gaan. Ook al zou de krijger het als een eer beschouwen bij die poging het leven te laten, ze schudde de belachelijke impuls van zich af. Noch Papewaio, noch een ander in het groen van de Acoma kon binnen een halve dagmars van de Heer van de Minwanabi komen. En trouwens, op krijgers die zo zeldzaam trouw waren als hij moest je zuinig zijn.
Verlost van het kritische oog van de priesters nam Keyoke Mara indringend in zich op. Ze ontmoette zijn blik en hield die vast. Ze wist dat haar gezicht grimmig stond en dat het krijtwit was, maar ook wist ze dat ze zich erg goed hield onder het nieuws. Keyoke keek weer voor zich uit en wachtte de volgende vraag of opdracht van zijn meesteres af.
Onder deze mannelijke aandacht, al was die afkomstig van een oude getrouwe van de familie, nam Mara zichzelf in ogenschouw, zonder zich illusies te maken, zonder kritisch of vleiend te zijn. Ze was een goed ogende jonge vrouw, niet knap, vooral niet wanneer ze rimpels in haar voorhoofd trok omdat ze diep nadacht of zich ergens zorgen over maakte. Maar als ze lachte was ze zeer bekoorlijk - dat had een jongen haar tenminste een keer gezegd - en ze had een zekere aantrekkingskracht, een bezielende energie, waardoor ze erg levendig kon zijn. Ze was slank, soepel in haar bewegingen, en haar goed verzorgde lichaam had het oog weten te vangen van menig zoon van naburige huizen. Nu zou een van die zonen naar alle waarschijnlijkheid een noodzakelijke bondgenoot blijken om het tij van politiek fortuin te keren dat het huis Acoma dreigde te overspoelen. Met haar bruine ogen half geloken overdacht ze de ontzaglijke verantwoordelijkheid die op haar schouders was geworpen. Met een wee gevoel in haar maag besefte ze dat de vrouwelijke eigenschappen van schoonheid, spitsvondigheid, charme en bekoring nu allemaal moesten worden aangewend ten bate van de Acoma, samen met de hoeveelheid intelligentie die de goden haar hadden toebedeeld. Ze vocht tegen de angst dat haar gaven onvoldoende zouden blijken voor die taak. En voordat ze het wist, rezen de gezichten van haar vader en haar broer op voor haar geestesoog. Het verdriet welde in haar op, maar ze drong het terug. Smart moest wachten tot later.
'We hebben veel te bespreken, Keyoke,' zei Mara zacht, 'maar niet hier.' In het gedrang van het stadsverkeer konden er overal vijanden lopen: spionnen, moordenaars of vermomde informanten. Mara sloot haar ogen om de verschrikkingen van zowel de verbeelding als de werkelijke wereld buiten te sluiten. 'We praten waar alleen de oren die trouw zijn aan de Acoma het kunnen horen.' Keyoke gromde een bevestiging. In stilte dankte Mara de goden dat hij gespaard was gebleven. Hij was een rots in de branding, en die had ze hard nodig.
Uitgeput liet Mara zich in de kussens zakken. Ze moest haar verdriet de baas worden om na te kunnen denken. Haar vaders machtigste vijand, Heer Jingu van de Minwanabi, was er bijna in geslaagd om een van zijn grootste ambities te verwezenlijken: de totale ondergang van de Acoma. De bloedvete tussen de Acoma en de Minwanabi bestond al generaties lang, maar al had geen van beide huizen ooit de overhand weten te krijgen, toch had een van de twee van tijd tot tijd de grootste moeite gehad zichzelf te beschermen. Nu was het huis Acoma echter ernstig verzwakt en bevonden de Minwanabi zich op het hoogtepunt van hun macht; ook waren ze vrijwel even vermogend als de familie van de Krijgsheer. Jingu werd al door vazallen bediend, met als eerste de Heer van de Kehotara, wiens macht die van Mara's vader kon evenaren. En naarmate de ster van de Minwanabi hoger rees, zouden zich meer huizen bij hen aansluiten.
Geruime tijd bleef Mara liggen achter de wapperende gordijnen, schijnbaar in slaap. Het was maar al te duidelijk in wat voor een penibele situatie ze zich bevond. Al wat nog tussen de Heer van de Minwanabi en diens doel in stond was zijzelf, een jong meisje dat nog maar tien gongslagen verwijderd was geweest van het zusterschap in de Orde van Lashima. Dat besef gaf haar een bittere smaak in haar mond. Als ze lang genoeg in leven wilde blijven om de eer van de familie te herstellen, moest ze zich beroepen op al haar middelen en actief deelnemen aan het Spel van de Raad. Ze moest een manier zien te vinden om de heer van een van de Vijf Grote Families van het Keizerrijk Tsuranuanni in zijn bedoelingen te dwarsbomen.
Mara knipperde met haar ogen en dwong zich wakker te worden. Terwijl de draagkoets door de drukke straten van Kentosani, de Heilige Stad, werd gedragen, had ze onrustig liggen doezelen om de spanning van die dag van zich af te zetten. Nu werd de koets zacht wiegend neergezet op de kade.
Te verdoofd om genoegen te scheppen in de drukte aan de havenkant gluurde Mara door de gordijnen. Toen ze pas in de Heilige Stad was aangekomen, was ze verrukt geweest over de veelkleurige menigte. Overal waren mensen uit alle uithoeken van het keizerrijk te zien geweest. Alleen al de aanblik van de familieboten uit de steden langs de rivier de Gagajin had haar in vervoering gebracht. Volgehangen met banieren lagen ze te schommelen aan hun trossen, als trotse gepluimde vogels te midden van de scharrelhoenders, zoals handelsvletten en koopmanspramen, die er druk omheen bewogen. De geuren, de geluiden, alles was zo anders geweest dan op haar vaders landgoed; haar landgoed nu, verbeterde ze zichzelf. Verscheurd door die erkenning zag Mara amper de slaven die met stoffige, bezwete, bijna geheel naakte lijven zwoegden in de stralende zon om de bundels met goederen aan boord van de rivierboten te brengen. Deze keer bloosde ze niet, zoals ze had gedaan toen ze hier voor het eerst kwam in het gezelschap van de zusters van Lashima. Weliswaar was mannelijk naakt niets nieuws voor haar. Als kind had ze gespeeld in de buurt van het soldatenverblijf terwijl de mannen een bad namen, en jarenlang had ze met haar broer en zijn vrienden gezwommen in het meer boven de nidraweide. Maar het zien van blote mannen nadat ze de vleselijke wereld had afgezworen was op een of andere manier toch anders geweest. Na het bevel van de begeleidende zuster van Lashima om de andere kant op te kijken was de neiging tot gluren des te sterker geworden. Die dag had ze zich moeten beheersen om niet naar die slanke, gespierde lijven te staren.
Maar vandaag konden de slaven haar met hun lichaam niet bekoren, net zo min als de bedelaars met hun zegenspreuken voor een ieder die een aalmoes voor de slechter bedeelden overhad. Mara had geen oog voor het riviervolk, dat voorbij slenterde met de zwierige pas van lieden die hun leven doorbrachten op het water, heimelijk neerziend op de landrotten, en doorgaans pratend op luide toon, hun taal doorspekt met rauwe grappen. Alles scheen minder kleurrijk, minder levendig, minder boeiend, nu ze keek door ogen die ineens zoveel ouder waren geworden. Nu wierp ieder zonovergoten schouwspel tevens een donkere schaduw; En in die schaduwen smeedden vijanden een snood plan.
Ijlings verliet Mara haar draagkoets. Ondanks het witte gewaad van de novice van Lashima bewoog ze zich met de waardigheid die van een Vrouwe van de Acoma werd verwacht. Met de blik strak naar voren gericht liep ze naar de boot die haar stroomafwaarts zou brengen, naar Sulan-Qu. Papewaio maakte de weg voor haar vrij, eenvoudige werklieden ruw opzij duwend. In de buurt liepen andere soldaten, lijfwachten in heldere kleuren, die hun meesters begeleidden van de boten naar de stad. Keyoke hield hen scherp in de gaten terwijl hij naast Mara meeliep over de kade.
Geflankeerd door haar officieren betrad Mara de loopplank en keek uit naar een stil en donker plekje waar ze alleen kon zijn met haar verdriet. Maar op het moment dat ze voet op het dek zette, kwam de bootsmeester op haar af. Zijn korte rood-met-paarse gewaad kwam haar schreeuwend voor na de sobere kledij van de priesters en zusters in het klooster. Aan zijn polsen rinkelden jade sieraden toen hij een overgedienstige buiging maakte en zijn gerenommeerde passagier de beste accommodatie aanbood die zijn nederige boot te bieden had: een stapel kussens onder een midscheeps geplaatst baldakijn met rondom dunne gordijnen. Mara liet het stroopsmeren toe tot ze had plaatsgenomen, een vereiste hoffelijkheid als ze de man geen gezichtsverlies wilde laten lijden. Eenmaal gezeten maakte ze het de bootsmeester door haar zwijgzaamheid duidelijk dat zijn aanwezigheid niet langer gewenst was. Op het treffen van een doof oor voor zijn gekeuvel liet de man het gordijn vallen en verkreeg Mara eindelijk min of meer de zo door haar gewenste rust. Terwijl de huissoldaten het baldakijn omringden, gingen Keyoke en Papewaio tegenover haar zitten, hun gebruikelijke alertheid benadrukt door een grimmige ondertoon van strijdvaardige spanning.
Schijnbaar starend naar het wervelende water vroeg Mara: 'Keyoke, waar is mijn vaders... mijn eigen boot? En waar zijn mijn dienstmeisjes?'
'De Acoma-boot ligt aangemeerd in Sulan-Qu, mijn vrouwe. Ik was· van oordeel dat een nachtelijk treffen met soldaten van de Minwanabi of hun bondgenoten minder waarschijnlijk zou zijn als we gebruik maakten van een huurboot. Omdat de kans op overlevenden die kunnen getuigen dan groter is, denkt de vijand misschien twee keer na om vermomd als bandieten een aanval te doen. En ik was bang dat uw dienstmeisjes een belemmering zouden vormen, mochten we moeilijkheden krijgen.' Tijdens het spreken gleden Keyoke's ogen speurend over de kade. 'Dit vaartuig legt voor de nacht altijd aan bij andere boten, zodat we nooit alleen op de rivier zijn.'
Mara knikte en deed haar ogen een lange seconde dicht. 'Goed,' zei ze zacht. Ze had op afzondering gehoopt, wat op deze huurboot onmogelijk te vinden was, maar Keyoke's zorgen waren zeer zeker gegrond.
Heer Jingu was in staat een hele compagnie soldaten op te offeren om de laatste Acoma te vermoorden, in de zekerheid dat hij genoeg manschappen in kon zetten om Mara's bewakers te overweldigen. Maar dat zou hij alleen maar doen als hij zich zeker wist van succes, om vervolgens tegenover de andere heren in de Hoge Raad net te doen of hij van het hele voorval niets wist. Iedereen die deelnam aan het Spel van de Raad zou op zijn vingers kunnen natellen wie voor een dergelijke slachtpartij verantwoordelijk was, maar de regels van de etiquette moesten altijd worden gerespecteerd. Eén ontsnapte reiziger, een Minwanabi-krijger die werd herkend, een opmerking die toevallig werd gehoord door een bomer van een andere boot, en het zou gedaan zijn met Jingu. Als zijn aandeel in zo'n veile hinderlaag in de openbaarheid kwam, zou hem dat veel prestige in de Raad kosten en zou het voor een van zijn 'trouwe' bondgenoten wellicht een teken kunnen zijn dat hij de zaken niet meer in de hand had. En dan had hij misschien wel net zoveel te vrezen van zijn vrienden als van zijn vijanden. Zo ging dat nu eenmaal in het Spel van de Raad. Keyoke's keuze van vervoer kon wel eens net zo'n afschrikwekkend middel tegen verraad zijn als een extra strijdmacht van honderd zwaarbewapende mannen.
De stem van de boots meester schalde door de lucht toen hij de slaven beval de trossen los te gooien. Een stoot en een bons en ineens kwam de boot in beweging, wegschommelend van de kade, de traag wervelende stroming in. Mara achtte het nu aanvaardbaar zich ontspannen te tonen en ging liggen. De slaven boomden de boot voort, hun magere, door de zon gebruinde lichamen simultaan bewegend, gecoördineerd door een simpel liedje.
'Hou hem in het midden,' zong de roerganger voor.
'Pas op voor de oever,' antwoordden de bomers.
Het liedje kreeg ritme en de roerganger begon er eenvoudige teksten bij te verzinnen, alles in de maat. 'Ik ken een lelijk wijf!' riep hij.
'Pas op voor de oever!'
'Een kont van hier tot gunter!'
'Pas op voor de oever!'
'Ik was een keer bezopen!'
'Pas op voor de oever!'
'En nu is zij mijn vrouw!'
Het gekke liedje kalmeerde Mara, en ze liet haar gedachten afdwalen. Haar vader had zich lang en fel uitgesproken tegen haar intreding. Nu het aanbieden van excuses niet meer tot de mogelijkheden behoorde, had Mara er bittere spijt van dat ze hem bijna ongehoorzaam was geweest. Haar vader had zich alleen maar laten vermurwen omdat zijn liefde voor zijn enige dochter groter was dan zijn behoefte aan een vanuit politiek standpunt geschikt huwelijk voor haar. Het afscheid was onstuimig geweest. Heer Sezu van de Acoma kon voor zijn vijanden soms net een woeste harulth, het reusachtige, door drijvers en jagers intens gevreesde roofdier, lijken, maar zijn dochter had hij nooit iets kunnen ontzeggen, hoe onredelijk haar eisen soms ook waren geweest. Al had hij zich met haar nooit zo op zijn gemak gevoeld als met haar broer, toch had hij haar altijd haar zin gegeven, en alleen de kindermeid Nacoya had haar opvoeding streng in de hand gehouden.
Mara deed haar ogen dicht. De platte huurschuit bood enige mate van veiligheid, zodat ze zich nu kon verbergen in de donkere schuilplaats van de slaap. De mensen buiten de gordijnen van dit kleine paviljoen zouden slechts denken dat ze vluchtte voor de verveling van een lange rivierreis. Maar rust bleek onbereikbaar toen de herinneringen aan de broer, van wie ze had gehouden als van het leven zelf, bovenkwamen: Lanokota met de mooie donkere ogen die altijd klaarstond voor zijn aanbiddelijke kleine zusje. Lano, die harder kon lopen dan de krijgers van zijn vaders huis en die de jaarlijkse zomerspelen in Sulan-Qu drie keer achter elkaar had gewonnen, iets wat nadien niemand meer had klaargespeeld. Lano had altijd tijd voor Mara gehad en had haar zelfs een beetje leren worstelen -tot grote woede van Nacoya, die niet wilde dat een meisje aan zo'n ongepast tijdverdrijf deelnam. En Lano had ook altijd wel een mop te vertellen gehad, doorgaans een schuine, om zijn zusje aan het lachen en blozen te maken. Als ze niet voor een contemplatief leven had gekozen, dan zou ze iedere huwelijkskandidaat hebben afgemeten aan haar broer... Lano, wiens vrolijke lach nooit meer zou schallen als ze bij het avondeten zaten. Zelfs hun vader, altijd streng, had nooit weerstand kunnen bieden aan de aanstekelijke humor van zijn zoon. Voor haar vader had Mara altijd eerbied en bewondering gehad, maar van haar broer had ze gehouden, en nu welde het verdriet in haar op.
Krachtig bedwong ze haar emoties. Dit was geen geschikte plek om te rouwen, daar moest ze nog mee wachten. Ze richtte zich op praktische zaken en vroeg aan Keyoke: 'Zijn de lichamen van mijn vader en broer geborgen?'
Met een bittere klank in zijn stem antwoordde Keyoke: 'Nee, mijn vrouwe, helaas niet.'
Mara beet op haar lip. Er zou dus geen as in de heilige boomgaard worden bijgezet. In plaats daarvan zou ze een aandenken aan haar vader en broer moeten kiezen, een lievelingsvoorwerp van beiden, om te begraven naast de heilige natami, de steen waarin de familiegeest van de Acoma huisde, opdat hun geesten de weg terug naar Acoma-grond zouden kunnen vinden om te rusten bij hun voorouders tot het Wiel van het Leven weer een slag was gedraaid. Mara deed haar ogen weer dicht, half van emotionele uitputting, half om haar tranen terug te dringen. Telkens wanneer ze probeerde te slapen, brachten de herinneringen haar met een schok terug tot bewustzijn. Na een paar uur raakte ze met het schommelen van de boot, het zingen van de roerganger en het steeds terugkerende antwoord van de slaven vertrouwd, en als reactie daarop vervielen haar lichaam en geest in een soortgelijk ritme en vond ze ontspanning. De warmte van de dag en de rust op de rivier wisten Mara uiteindelijk toch diep in slaap te sussen.
De boot legde aan in Sulan-Qu, onder het vurige gele licht van de dageraad. Terwijl vanaf de rivier nevelslierten het land op dreven, openden de winkels en kramen aan de waterkant hun luiken ter voorbereiding op de markt. Vlug liet Keyoke de draagkoets aan land brengen, nu het nog rustig was op straat. Over korte tijd zou het verstikkende gedrang van handkarren, kruiers, klanten en bedelaars overal langs de handelskaden losbarsten. Binnen enkele minuten waren de slaven klaar. Nog steeds gekleed in het witte gewaad van Lashima's zusterschap, gekreukt door zes dagen gebruik, beklom Mara doodmoe haar draagkoets. Toen ze zich in de kussens liet zakken waarop het symbool van haar familie, de shatravogel, was geborduurd, besefte ze pas hoezeer ze opzag tegen haar thuiskomst. Ze kon zich de grote ruimtes van het landhuis niet voorstellen zonder Lano's rumoerige stemgeluid of de tekstrollen die haar vader overal op de vloerkleden van zijn werkkamer liet liggen als hij moe was van het lezen van verslagen. Met een flauw glimlachje dacht Mara aan haar vaders afkeer van zakendoen, ondanks het feit dat hij er goed in was. Hij gaf de voorkeur aan de krijg, de spelen en de politiek, maar ze kon zich nog goed herinneren dat hij haar een keer had gezegd dat alles geld kostte, en de handel dus nooit mocht worden verwaarloosd.
Toen de koets werd opgetild, stond Mara zich een bijna hoorbare zucht toe. Ze wou dat de gordijnen wat meer afzondering boden. Nu moest ze zich de blikken laten welgevallen van de boeren en arbeiders die met het eerste licht op straat verschenen. Vanaf hun groentenkarren en van achter hun kramen waar de goederen werden opgesteld, keken ze op naar de langstrekkende vrouwe en haar gevolg. Versleten als ze was door die voortdurende aandacht, doorstond Mara de moeizame tocht door straten waar het snel steeds drukker werd. Ze gaf zich over aan sombere overpeinzingen, schijnbaar alert, doch zich totaal niet bewust van de gewoonlijk zo onderhoudende straatbeelden van de stad.
De luiken voor de balkons op de bovenverdiepingen gingen open en de kooplieden stalden hun waren uit boven de hoofden van de kopers. Als men het eens was over de prijs werd het overeengekomen geldbedrag in een mandje naar boven gehaald, waarna de goederen werden neergelaten. De legitieme prostituées sliepen nog, zodat een op de vijf à zes balkons gesloten bleven.
Met een glimlach dacht Mara aan de eerste keer dat ze de Dames van het Rieten Leven had gezien. Al sinds mensenheugenis stelden de prostituées zich ten toon op de balkons, zich koelte toewuivend in de nimmer aflatende hitte in de stad. Het waren allemaal mooie vrouwen, hun gezichten opgemaakt met zachte kleuren en hun haar in een koninklijk kapsel opgestoken. Hun schaarse kledij was gemaakt van de duurste stoffen en met prachtig borduurwerk versierd. Bij het zien van zoveel schoonheid had Mara in haar kinderlijke onschuld luidkeels verkondigd dat zij later net zo wilde worden als de dames op de balkons. Het was de enige keer in haar leven geweest dat ze haar vader met een mond vol tanden had gezien. Tot op de ochtend dat ze vertrok naar de tempel had Lano haar met het voorval geplaagd. Nu zouden zijn speelse schimpscheuten haar nooit meer het schaamrood naar de kaken doen stijgen.
Bijna tot tranen toe geroerd schudde Mara die herinnering van zich af en zocht naar wat afleiding buiten haar draagkoets, waar handige venters hun waren verkochten vanaf handkarren op de hoeken van de straten, waar bedelaars voorbijgangers aanklampten met meelijwekkende verhalen, waar jongleurs hun kunsten vertoonden, en kooplieden zeldzame, schitterende zijde omhooghielden als ze voorbijkwam. Maar geen van hen wist haar te verlossen van haar pijn.
De markt verdween, en ze verlieten de stad. Buiten de muren van Sulan-Qu strekten de akkerlanden zich uit in de richting van een reeks blauwachtige bergen aan de horizon. De Kyamakaketen was niet zo onherbergzaam of zo hoog als de enorme Hoge Muur in het noorden, maar de valleien waren niettemin ruig genoeg om een schuilplaats te bieden voor bandieten.
De weg naar Mara's landgoed voerde door een moeras dat alle pogingen tot drooglegging had weerstaan. De dragers uitten mompelend hun klachten, geplaagd door insecten. Een enkel woord van Keyoke legde hun het zwijgen op.
Toen ging de weg door een bos van ngaggibomen, wier lange onderste takken een groenblauw schaduwdak vormden. De reizigers trokken verder naar heuvelachtiger gebied, kleurrijk beschilderde bruggen overstekend wanneer de door de mens aangelegde wegen werden onderbroken door de beken die het moeras onophoudelijk van water voorzagen. Ze kwamen bij een gebedspoort, een in felle kleuren getooide boog, opgericht door een rijk man, als dank aan de goden voor hun zegeningen. Iedere reiziger die onder zo'n boog door trok, zei in stilte een dankgebed en kreeg er een kleine zegening voor terug. En toen de gebedspoort achter haar verdween, bedacht Mara dat ze in de komende dagen alle genade nodig had die de goden haar wilden geven, wilde de naam Acoma blijven voortbestaan.
Het gezelschap verliet de weg, afslaand naar hun eindbestemming. Op de thyzavelden stonden de shatra's als oude mannetjes voorovergebogen op zoek naar larven en insecten. Omdat de vogels voor een deel verantwoordelijk waren voor een goede oogst, werd de aanwezigheid van de enigszins lachwekkende steltlopers beschouwd als een teken van geluk. Daarom had de Acoma een gestileerde shatra als centrale figuur opgenomen in het familiewapen. Mara kon nu niet lachen om het vertrouwde beeld van de shatra's met hun stelten en hun immer bewegende spitse oortjes, maar voelde in plaats daarvan een diepe onrust, want de aanblik van vogels en arbeiders betekende dat ze Acoma-terrein had bereikt.
De dragers versnelden hun pas. Ach, wat had Mara graag gehad dat ze het tempo vertraagden, of omkeerden en haar ergens anders heen droegen. Maar haar aankomst was al opgemerkt door de arbeiders die brandhout verzamelden in de bossen tussen de velden en weidelanden langs het grote huis. Hier en daar werd er gezwaaid of geroepen door de mensen die gebogen gingen onder de takkenbossen op hun rug, in evenwicht gehouden met een band rond het voorhoofd. Hun begroeting was hartelijk, en ondanks de reden van haar terugkeer verdienden ze meer dan afstandelijkheid van hun meesteres.
Mara hees zich overeind en knikte vriendelijk glimlachend terug.
Rondom haar spreidde het landgoed zich voor haar uit; toen ze het voor het laatst had gezien, was ze in de verwachting geweest dat ze nooit meer terug zou komen. Er was niets veranderd aan de heggen, de goed onderhouden velden en de keurige buitengebouwen waar de arbeiders huisden. Maar ach, bedacht ze toen, ze was ook nog geen jaar weggeweest.
De draagkoets ging langs de nidraweiden. De middagstilte werd verstoord door het klaaglijk geloei van de kudde en het 'hup-hup-hup' waarmee de drijvers, zwaaiend met hun stokken, de dieren opporden in de richting van de hokken waar ze werden gecontroleerd op parasieten. Mara keek naar de grazende runderen, hun grijze huiden taankleurig van de zon. Verscheidene beesten hieven een stompe snuit op, en een paar gedrongen stierkalveren dreigden met een aanval om vervolgens op hun zes stevige poten weg te draven en zich achter hun moeder te verstoppen. Het kwam Mara voor alsof ze wilden vragen wanneer Lano terugkwam om zijn gedurfde streken weer op de humeurige fokstieren uit te proberen. De pijn van het verlies werd groter naarmate ze dichter bij huis kwam. Ze trok een moedig gezicht toen de dragers de bocht namen naar de brede, door bomen geflankeerde laan die naar het hart van het landgoed leidde.
Verderop lag het grote centrale huis, gebouwd van balken en papierschermen die konden openschuiven om ieder zuchtje wind ter verkoeling van de middaghitte binnen te laten. De adem stokte Mara in de keel. Tussen de geurige akasi's lagen geen honden met de tong uit de bek kwispelstaartend te wachten tot de Heer van de Acoma thuiskwam. In zijn afwezigheid werden ze altijd in de kennel gehouden. Nu was die afwezigheid permanent. Maar toch, hoe eenzaam en leeg het grote huis zonder geliefde familieleden ook mocht zijn, thuiskomen betekende afzondering. Straks kon Mara zich terugtrekken in de heilige boomgaard en de smart die ze zeven uitputtende dagen lang had opgekropt, de vrije teugel laten.
Toen de koets en het gevolg langs een kazerne kwamen, stelden de soldaten van haar huisgarnizoen zich op langs de weg die ze zou gaan. Hun wapenrustingen glommen en hun wapens en versieringen zagen er keurig uit, maar behalve die van Keyoke en Papewaio was slechts een enkele officierspluim te zien. Mara voelde een koude hand om haar hart en keek naar Keyoke. 'Wat weinig krijgers, opperbevelhebber. Waar zijn de anderen?'
Keyoke bleef strak voor zich uit kijken, het stof dat aan zijn gelakte wapenrusting kleefde negerend, evenals het zweet dat onder zijn helm vandaan droop. Stijfjes zei hij: 'Zij die konden zijn teruggekomen, vrouwe.'
Mara deed haar ogen dicht, niet in staat haar geschoktheid verborgen te houden. Die eenvoudige mededeling van Keyoke hield in dat met haar vader en broer bijna tweeduizend soldaten waren gesneuveld, velen van hen met een jarenlange staat van dienst. De meesten hadden hun vader en grootvader opgevolgd in dienst van de Acoma. Sommigen hadden zelfs nog op wacht gestaan naast Mara's wieg.
Sprakeloos van verslagenheid telde Mara de opgestelde soldaten en voegde hun aantal bij dat van haar lijfwacht. Zevenendertig krijgers had ze nog in dienst, een armzalig deel van het garnizoen dat onder het bevel van haar vader had gestaan. Van de vijfentwintighonderd krijgers in Acoma-groen waren er vijfhonderd als bewakers toegewezen aan Acoma-bezittingen in verafgelegen steden en provincies. Driehonderd waren voor deze laatste campagne al in de oorlog aan de andere kant van de scheuring omgekomen. Op het hoogtepunt van hun macht hadden de Acoma tweeduizend soldaten in dienst; nu werd het hart van het landgoed beschermd door nog geen vijftig man. Verdrietig schudde Mara het hoofd. Met haar treurden nog vele vrouwen om de verliezen die aan de andere kant van de scheuring waren geleden. De schrik sloeg haar om het hart toen ze besefte dat de Acoma-troepen te gering in aantal waren om een aanval af te slaan, ook al ging het om een overval, indien een bende bandieten zo brutaal zou zijn de bergen uit te komen. Nu begreep Mara waarom Keyoke het landgoed in gevaar had gebracht door zo'n groot deel, vierentwintig van de zevenendertig man, van het resterende garnizoen als escorte mee te nemen. Eventuele spionnen van de Minwanabi mochten er niet achter komen hoe zwak de Acoma precies waren. Een gevoel van wanhoop daalde als een verstikkende deken op haar neer.
'Waarom heb je me dat niet eerder verteld, Keyoke?' vroeg ze.
Louter stilte was het antwoord, maar Mara begreep het. Haar trouwe opperbevelhebber was bang geweest dat ze onder het nieuws zou zijn bezweken als ze alles in een keer had gehoord. En dat had niet mogen gebeuren. Er waren zoveel Acoma-soldaten gesneuveld dat ze niet zomaar mocht toegeven aan haar radeloosheid. Als ze zich nu door wanhoop liet overweldigen, verwerd hun offer uit naam van de Acoma tot een bespotting, en zouden ze voor niets gestorven zijn. Nu ze hals over kop in het Spel van de Raad was gestort, had Mara ieder sprankje verstand en wijsheid nodig dat ze had als ze niet, onervaren als ze was, verstrikt wilde raken in het net van intriges dat om haar heen werd gesponnen. Het tegen haar huis gepleegde verraad zou niet ophouden tot zijzelf, een onervaren jong meisje, de Heer van de Minwanabi en zijn vazallen had verslagen.
De slaven hielden halt in de voortuin. Na een keer diep en haperend adem te hebben gehaald, dwong ze zich uit de draagkoets te stappen; met opgeheven hoofd schreed ze naar de met krullen versierde bogen van de zuilengang die rondom het hele huis liep. Daar bleef ze staan wachten tot Keyoke de koets had weggestuurd en haar escorte het bevel gaf in te rukken. Toen de laatste soldaat had gesalueerd, draaide ze zich om en werd ze met een buiging begroet door haar hadonra, de landgoedbeheerder. De man had zijn functie pas betrokken en zijn loensende voorkomen was Mara onbekend. Maar naast hem stond de kleine gerimpelde gedaante van Nacoya, de kindermeid die Mara van kleins af aan had opgevoed. Achter hen stonden nog meer bedienden.
Opnieuw was de verandering een slag voor Mara. Voor het eerst in haar leven kon ze zich niet storten in de troostende omhelzing van de oude vrouw. Als Vrouwe van de Acoma moest ze met een formeel hoofdknikje langs lopen, waarna Nacoya en de hadonra haar zouden volgen langs de houten traptreden naar de schaduwrijke binnentuin van het grote huis. Vandaag moest ze zich groot houden en net doen of ze de pijnlijke weerspiegeling van haar eigen smart in Nacoya's ogen niet zag. Bijna beet Mara op haar lip, doch net op tijd hield ze zich in. Dat zenuwtrekje had haar al menige berisping van Nacoya opgeleverd. Ze haalde diep adem en betrad het huis van haar vader. Door het gemis van zijn voetstappen op de gladde houten vloer voelde ze zich nog eenzamer worden.
'Vrouwe?'
Mara bleef staan, haar dichtgeknepen handen verborgen in het verkreukelde wit van haar gewaad. 'Wat is er?'
De stem van de hadonra klonk opnieuw. 'Welkom thuis, mijn vrouwe,' was zijn formele begroeting. 'Ik ben Jican, vrouwe.'
'Wat is er met Sotamu gebeurd?' vroeg Mara zacht.
Jican sloeg zijn ogen neer. 'Hij is gestorven van verdriet, mijn vrouwe, en is zijn heer in de dood gevolgd.'
Meer dan een enkel hoofdknikje wist Mara niet op te brengen; ze hervatte de gang naar haar vertrekken. Het verraste haar niet eens dat de oude hadonra na heer Sezu's dood had geweigerd nog te eten of te drinken. Aangezien hij al wat ouder was geweest, had het vast maar een paar dagen geduurd tot hij was gestorven. Onwillekeurig vroeg ze zich af wiens voorstel het was geweest om Jican tot nieuwe hadonra te benoemen. Toen ze de hoek omging in een van de brede gangen langs de binnentuin, zei Nacoya: 'Mijn vrouwe, uw vertrekken liggen aan de overkant van de tuin.'
Weer was een hoofdknikje Mara's enige reactie. Haar persoonlijke bezittingen waren al overgebracht naar haar vaders verblijf, het grootste van het gebouw.
Houterig stak ze de vierkante tuin over die het hart vormde van alle Tsuranese landhuizen. Het houtsnijwerk van de galerijen op de bovenverdieping, de bloembedden en de fontein onder de bomen in het midden kwamen haar zowel vertrouwd als onontkoombaar vreemd voor na de stenen architectuur van de tempels. Mara liep door tot ze voor de deur naar haar vaders vertrekken stond. Op het scherm prijkte het schilderwerk van een strijdtafereel, waarin de Acoma tijdens een legendarische veldslag een in de vergetelheid geraakte vijand hadden overwonnen. Jican de hadonra schoof de deur open. Mara aarzelde een ogenblik. De schok om haar eigen spullen in de kamer van haar vader te zien werd haar bijna te veel, alsof het een uiting van verraad was. Met de schok kwam de herinnering weer naar boven: de laatste keer dat ze over deze drempel was gestapt, was de avond dat ze ruzie met haar vader had gemaakt. Gewoonlijk was ze een kalm en gehoorzaam kind, maar die ene keer had haar driftbui in niets ondergedaan voor die van hem.
Met werktuiglijke bewegingen liep Mara verder. Ze stapte op de geringe verhoging, liet zich neerzakken op de kussens en wuifde de dienstmeisjes, die klaar stonden om haar op haar wenken te bedienen, weg. Daarop kwamen Keyoke, Nacoya en Jican binnen en maakten een formele buiging voor haar. Papewaio bleef bij de deur staan om de ingang vanaf de tuin te bewaken.
Met hese stem zei Mara: 'Ik wil rust. De reis was vermoeiend. Ga weg.' Onmiddellijk verlieten de meisjes het vertrek, maar de drie dienaren aarzelden. Wat is er?' vroeg Mara.
'Er is veel te doen,' antwoordde Nacoya, 'en een groot aantal zaken kunnen niet wachten, Mara-anni.'
Het gebruik van de verkleinvorm van haar naam was liefkozend bedoeld, maar voor Mara symboliseerde het alles wat ze had verloren. Ze beet op haar lip en de hadonra zei: 'Mijn vrouwe, veel zaken zijn verwaarloosd sinds... uw vaders dood. Er moet op korte termijn een groot aantal beslissingen worden genomen.'
Keyoke knikte. 'Vrouwe, uw opvoeding vertoont gebreken voor iemand die over een groot huis moet regeren. U moet de dingen leren die we Lanokota hebben geleerd.'
Ziek van de herinneringen aan de woordenwisseling die ze de avond voor haar vertrek met haar vader had gehad, deed het haar pijn om eraan te worden herinnerd dat haar broer niet langer erfgenaam was. Welhaast smekend zei ze: 'Niet nu. Nog niet.'
'Kind,' zei Nacoya, 'u mag uw naam niet teleurstellen. U -'
'Nog niet!' zei Mara op luide toon, haar stem hees van te lang ingehouden emoties. 'Ik heb nog geen tijd gehad om te treuren! Ik zal naar jullie luisteren als ik in de heilige boomgaard ben geweest.' Bij het laatste zakte haar woede, alsof met die kleine uitbarsting al haar energie was opgebruikt. 'Alsjeblieft,' voegde ze er zacht aan toe.
Onbewust plukkend aan zijn livrei deed Jican een stap achteruit, klaar om zich terug te trekken. Hij wierp een blik op Keyoke en Nacoya, maar die bleven allebei staan. 'Vrouwe, het moet nu,' zei de opperbevelhebber. 'Straks komen onze vijanden in actie om ons te vernietigen. De Heer van de Minwanabi en de Heer van de Anasati zijn allebei van mening dat Huize Acoma is verslagen. Het zal nog een paar dagen duren voordat ze erachter komen dat u uw kloostergelofte niet hebt afgelegd, al kunnen we zelfs daar niet zeker van zijn. Hun spionnen hebben misschien al doorgegeven dat u bent teruggekomen, en in dat geval zijn uw vijanden nu al plannen aan het smeden om het voortbestaan van dit huis voorgoed onmogelijk te maken. Uw verantwoordelijkheden laten niet op zich wachten. In korte tijd moet u zich veel zaken meester maken als de Acoma willen blijven voortbestaan. De naam en de eer van uw familie ligt nu in uw handen.'
Op een manier die sinds haar vroege jeugd niet was veranderd, hief ze haar kin op. 'Laat me alleen,' fluisterde ze.
Nacoya deed een stap naar haar toe. 'Kind, luister naar Keyoke. Onze vijanden zijn overmoedig door ons verlies en u heeft geen tijd om toe te geven aan uw verdriet. De dingen die u hebt geleerd om u tot een goed echtgenote voor de zoon van een ander huis te maken, zijn onvoldoende voor een Regerend Vrouwe.'
Het bloed gonsde in haar oren toen Mara schreeuwde: 'Ik heb er niet om gevraagd om Regerend Vrouwe te worden!' Hoewel ze gevaarlijk dicht het punt was genaderd waarop ze in tranen zou uitbarsten, stortte ze niet in door haar woede. 'Tot vorige week zou ik een zuster van Lashima worden, en dat was alles wat ik in dit leven wilde! Als de eer van de Acoma via mij moet worden gewroken op de Minwanabi en als ik daar raad en scholing voor nodig heb, dan moet dat allemaal maar wachten tot ik in de heilige boomgaard ben geweest en mijn eerbied heb betoond ter nagedachtenis aan de gevallenen!'
Keyoke wierp een blik op Nacoya, die knikte. De wens van de jeugdige Vrouwe van de Acoma, het breekpunt nabij, moest geëerbiedigd worden. Maar de oude meid was zelfs daarop voorbereid. 'De boomgaard is voor u in gereedheid gebracht,' zei ze. 'Ik ben zo vrij geweest om uw vaders ceremoniële zwaard en Lanokota's manwordingsgewaad klaar te leggen waarmee hun geesten kunnen worden teruggeroepen.'
Keyoke wees naar een rijkelijk versierd kussen waar de twee voorwerpen bovenop lagen.
De aanblik van het zwaard dat haar vader op hoogtijdagen droeg en het gewaad dat haar broer had gedragen op de dag dat hij volwassen was geworden, was meer dan het meisje kon verdragen. Terwijl de tranen in haar ogen opwelden, zei ze: 'Laat me alleen!'
Het drietal aarzelde, ook al kon ongehoorzaamheid aan de Vrouwe van de Acoma worden bestraft met de dood. Als eerste draaide de hadonra zich om en verliet de vertrekken van zijn meesteres. Keyoke volgde, en Nacoya verliet haar als laatste, maar voordat ze vertrok, herhaalde ze: 'Kind, de boomgaard is in gereedheid gebracht.' Toen schoof ze langzaam de brede deur dicht.
Toen ze eindelijk alleen was liet Mara de tranen over haar wangen stromen, al zorgde ze ervoor dat ze niet hardop snikte. Ze stond op en pakte het kussen met het zwaard en het gewaad.
De rouwceremonie was een besloten aangelegenheid. Alleen familieleden mochten de contemplatietuin betreden, hoewel er onder normale omstandigheden een statige optocht van bedienden met de nabestaanden zou zijn meegelopen tot aan de heg die de ingang aan het zicht onttrok. In plaats daarvan verliet ze nu in haar eentje haar vertrekken.
Eerbiedig droeg ze het kussen naar de boomgaard, met de zoom van haar verkreukelde witte gewaad door het stof slepend.
Zelfs doof en blind zou ze de weg nog hebben kunnen vinden. Haar voeten waren vertrouwd met het pad, tot op de laatste steen en de kleinste knoestige juloboomwortel naast de ceremoniële poort. Rondom de gaard stond een dichte haag, ter afscherming. Alleen de Acoma mochten naar binnen, en natuurlijk de priester van Chochocan wanneer de gaard werd gezegend, en ook de tuinman die de struiken en planten verzorgde. Tegenover de poort stond ook een haag, opdat niemand naar binnen kon gluren.
Mara ging de poort door en haastte zich naar het midden van de tuin. Daar, te midden van een groep in figuren gesnoeide fruitbomen, stroomde een smal beekje dat uitkwam in de heilige vijver. Het door de overhangende takken schijnende blauwgroen van de hemel werd in het rimpelende oppervlak weerspiegeld. Aan de waterrand stak een groot rotsblok omhoog uit de aarde, gladgeslepen door eeuwenlange blootstelling aan de elementen. Eens was de shatra van de Acoma diep in het oppervlak gebeiteld, maar nu was alleen nog diens kam amper zichtbaar. Dit was de natami van de familie, de heilige rots die de geest van de Acoma belichaamde. Mocht de dag ooit komen dat de Acoma zich gedwongen zagen dit land te ontvluchten, dan zou dit aanbeden bezit worden meegevoerd, en zouden alle naamdragers hun leven geven om het te beschermen. Als de natami in handen zou vallen van een ander, hield de familie op te bestaan.
Mara wierp een blik op de heg aan de andere kant van de boomgaard. Daar lagen drie door haar voorouders buit gemaakte natami's begraven onder een stenen plaat, ondersteboven, zodat de bewerkte bovenkant het zonlicht nimmer meer zou zien. Mara's voorzaten hadden in het Spel van de Raad drie families verwoest. Nu liep haar eigen familie het gevaar zich bij hen te voegen.
Naast de steen was een gat gegraven, de vochtige aarde ernaast opgehoopt. Mara legde er het kussen met haar vaders zwaard en haar broers gewaad in. Met blote handen duwde ze de aarde terug in het gat en klopte de grond stevig aan, zich niet bekommerend om haar witte gewaad dat werd bevlekt.
Toen kwam ze vanuit haar gehurkte positie overeind, ineens bevangen door de plotselinge drang om te lachen. Ze schrok van de vreemde, onwezenlijke giechelbui die haar overviel. Ondanks dat dit de aangewezen plek was, weigerden de zo lang onderdrukte tranen en pijn te komen.
Ze haalde diep adem om de lachbui te onderdrukken. Allerlei beelden flitsten door haar hoofd, en ze voelde haar borsten, keel en wangen heet opgloeien. De ceremonie moest doorgaan, ondanks haar vreemde gevoelens.
Naast de vijver stonden een klein flesje en een licht rokende brander, met daarnaast een kleine dolk en een schone witte japon. Mara pakte het flesje, haalde de stop eraf en goot de geurige oliën die erin zaten uit over de vijver, lichtglinsteringen over het wateroppervlak verspreidend. 'Rust, mijn vader; rust, mijn broer,' zei ze zacht. 'Kom naar jullie voorvaderlijke grond, en rust bij onze voorouders.'
Ze legde het flesje neer en met een ruk scheurde ze de bovenkant van haar gewaad open. Ondanks de hitte kreeg ze kippenvel op haar kleine borsten toen de zachte bries plotseling langs haar blote, vochtige huid streek. Ze bracht een hand omhoog, en weer scheurde ze haar jurk, naar oeroude tradities. Met de tweede scheur uitte ze een kreet, een halfslachtig geluid, weinig meer dan zacht gejammer. De traditie vereiste dat ze haar verlies aan haar voorouders toonde.
Nogmaals scheurde ze haar gewaad, vanaf de linkerschouder, zodat hij tot haar middel open hing. De kreet die volgde bestond echter meer uit woede om haar verlies dan uit smart. Met haar linkerhand trok ze toen de jurk van haar rechterschouder. Deze keer kwam haar snik diep uit de keel en schoot de pijn vanuit het binnenste van haar maag omhoog.
Tradities, waarvan de oorsprong in een ver verleden lagen, maakten alle onderdrukte gevoelens los. Alle kwelling die ze had beheerst, kwam nu naar boven, oprijzend uit haar onderbuik, naar haar maag en borst, om als een kreet aan haar mond te ontsnappen. Met het geschreeuw van een gewond dier gaf Mara uiting aan haar woede, weerzin, kwelling en verlies.
Schreeuwend van smart, bijna verblind door haar tranen, sloeg ze met haar hand in de bijna uitgedoofde brander. Ze negeerde de pijn van de nog hete kolen en smeerde de as uit over haar borsten en langs haar ontblote buik omlaag. Dit symboliseerde het verassen van haar hart, en weer snikte ze, haar lichaam schokkend terwijl haar geest zocht naar verlossing van de gruwelen van de moord op haar vader, haar broer en honderden trouwe krijgers. Met haar linkerhand greep ze in de grond naast de natami. Terwijl ze de vochtige aarde in haar haren smeerde, sloeg ze zich met een vuist op het hoofd. Ze was één met de grond van de Acoma, en naar die grond zou ze terugkeren, gelijk de geesten van de gevallenen.
Nu sloeg ze met haar vuist op haar dij, onderwijl de rouwwoorden uitsprekend, bijna onverstaanbaar door haar gehuil. Ze jammerde van verdriet, heen en weer schommelend op haar knieën.
Toen pakte ze de kleine metalen dolk, een familie-erfstuk van immense waarde dat door de eeuwen heen alleen voor deze ceremonie was gebruikt. Ze haalde het lemmet uit de schede en maakte een snee in haar linkerarm. De opvlammende pijn bood een tegenstem voor de krankzinnige pijn in haar hart.
Ze hield haar gewonde arm boven de vijver en liet druppeltjes bloed in het water vallen, zoals de traditie voorschreef. Nogmaals trok ze aan haar gewaad en scheurde het in stukken van haar lijf. Nu ging ze nog slechts gekleed in een lendendoek. Ze wierp de vodden met een gesmoorde kreet van zich af. Al trekkend aan haar haren, teneinde haar smart door pijn te laten wegspoelen, sprak ze de oeroude woorden die haar voorouders opriepen getuige te zijn van het verlies van haar dierbaren. Toen wierp ze zich plat voorover op de verse aarde van het graf en leunde met haar hoofd tegen de natami.
Nu de ceremonie was voltooid, stroomde Mara's verdriet als het water van het beekje, dat haar tranen en bloed meevoerde naar de rivier en vervolgens naar de verre zee. Door de reinigende werking van het rouwritueel zou de pijn uiteindelijk worden verzacht, maar dit was het moment waarop ze haar tranen en treurnis de vrije loop kon laten zonder zich ergens voor te hoeven schamen. Mara liet zich wegzinken in de ene na de andere golf van smart die opwelde uit het diepste binnenste van haar ziel.
Er klonk geluid, geruis van bladeren, alsof er iemand tussen de takken boven haar hoofd' zat. Mara, verdiept als ze was in haar verdriet, merkte het amper op, ook niet toen er een donkere gedaante naast haar neersprong. Voordat ze haar ogen kon opendoen, werd er met sterke vingers aan haar haren getrokken. Met een ruk schoot Mara's hoofd naar achteren. Er ging een schok van angst door haar heen. Ze verzette zich wild en ving een glimp op van een man in een zwart gewaad, achter haar. Toen kreeg ze een daverende klap in haar gezicht. Haar haren werden losgelaten, en er zwiepte een koord over haar hoofd. Intuïtief greep ze ernaar. Haar vingers raakten verstrikt in de lus die haar binnen enkele seconden had moeten doden, maar toen de man het wurgtouw strak trok, voorkwam haar handpalm dat de knoop in het midden haar strottehoofd verbrijzelde. Toch kon ze geen adem halen. Haar poging om om hulp te schreeuwen werd gesmoord. Ze probeerde weg te rollen, maar haar belager gaf een ruk aan het koord en hield haar stevig vast. Een trap die ze van haar broer bij het worstelen had geleerd leverde haar een spottend gromlachje op. Ondanks haar vaardigheid was Mara geen partij voor de moordenaar.
Het koord werd strakker getrokken en sneed pijnlijk in haar hand en hals. Mara snakte naar adem, maar er kwam niemand en haar longen stonden in brand. Spartelend als een vis aan een lijn werd ze door de man overeind gesleurd. Alleen door haar onbeholpen greep op het koord voorkwam ze dat haar nek werd gebroken. Het bloed gonsde Mara in de oren. Hulpeloos greep ze met haar vrije hand om zich heen. Haar vingers raakten verstrikt in kleding. Ze trok, maar was niet sterk genoeg om de man uit zijn evenwicht te brengen. Door een gebulder als van branding heen hoorde ze zijn zwoegende ademhaling toen hij haar van de grond optilde. Toen, verslagen door zuurstofgebrek, viel haar geest omlaag, de duisternis in.