Thuiskomst

 

 

 

 

 

 

De oude Volvo draaide aan het einde van de middag verwachtingsvol de stille straat in, maar er was geen plek om te parkeren. Er werd dus gewoon midden op de weg gestopt.

Moeder stapte uit.

Ze droeg een windjack, een veel te dunne, witte broek en natte espadrilles. ‘We zijn er, jongens,’ riep ze, terwijl ze kordaat de achterdeur opende en een klein jongetje aan zijn arm de auto uit trok. Aan de andere kant stapte vader uit, en ook hij opende een achterdeur om zich over een kind te ontfermen – nog een jongetje, maar kleiner dan het eerste.

Moeder was intussen met haar jongetje achter de auto langs naar het huis gelopen. Ze opende de voordeur, duwde het kind de gang in en liep toen terug naar de auto. Vader had de kofferbak opengedaan en tilde er een grote, blauwe koelbox uit.

Moeder nam het tweede jongetje op haar arm en liep naar het huis. ‘Ik zet even theewater op, en dan kom ik,’ riep ze over haar schouder.

Vader laadde uit, twee grote tassen die slordig waren ingepakt en niet dichtgeritst – de kinderpyjama’s staken eruit. Een zak barbecuehoutskool, een tas met golfstokken, een groot net vol ballen, kleurige emmertjes en schepjes, een plastic krat met etenswaren, een kinderfiets. Hij droeg een korte broek en bootschoenen, maar met sokken – blauw met een rood streepje – en een poloshirt, groen. Zijn haar stond woest op zijn hoofd.

Moeder kwam weer buiten.

Op hetzelfde moment reed een zilvergrijze Alfa Romeo de straat in. Uit de auto, alle raampjes stonden open, klonk hard een oudje van de Stones: ‘Beast of Burden’. De auto stopte achter de Volvo en de muziek ging een tandje hoger. Aan het stuur zat een al wat oudere man met een kalend hoofd. Aan de achteruitkijkspiegel bungelde een speelgoedtijger.

‘Eén minuut,’ riep de vader van de Volvo. Zijn vrouw haastte zich met de koelbox en een van de weekendtassen het huis binnen, terwijl hij alle spullen snel van de straat op de stoep zette, de deuren van de auto dichtsloeg en instapte.

De Alfa toeterde.

‘Ja! Hij gaat toch al weg,’ riep de moeder, die weer uit het huis kwam, ‘eikel!’

De Volvo reed weg.

De bestuurder van de Alfa deed ineens zijn muziek uit.

‘Wat zei je?’ riep hij naar de vrouw, die onderweg was naar haar spullen op de stoep.

‘Ik zei: rustig aan, hij rijdt al,’ zei de vrouw. Ze pakte een tas op en boog zich over het kratje met levensmiddelen.

‘Kankerwijf,’ zei de man in de Alfa. Zijn linkerhand trommelde ontspannen op het dak van zijn auto, aan de pink glinsterde een gouden ring.

De vrouw deinsde achteruit. In de verte zag ze haar man de oude Volvo parkeren. In de deuropening achter haar verscheen de oudste van haar twee jongetjes. ‘Mama, ik wil chips,’ riep hij. Daarna viel zijn blik op de Alfa en de kalende man achter het stuur. ‘Mam, kom,’ zei hij toen ernstig.

De man in de Alfa lachte, een nare, schelle lach, zette de Stones weer aan en scheurde weg. Moeder en zoon bleven geschrokken achter – tot vader zich bij hen voegde, toen deden ze alsof er niets was gebeurd.