Hoekhuis

 

 

 

 

 

 

Op de hoek van de straat staat een huis leeg. Vorige week was het nog bewoond. De verhuizing van de bewoners hebben we gemist. Ze kunnen overal heen zijn: het buitenland, een Vinex-wijk, een iets groter huis een paar straten verderop.

Weg, dat zijn ze.

Maar het huis staat er nog, met de verhalen die erbij horen. Straks wonen er nieuwe mensen, en maken de verhalen plaats voor nieuwe verhalen – dan lossen de oude verhalen geruisloos op. Zo gaat het met mensen, zo gaat het ook met verhalen.

Het is een huis met veel ramen. Er woonde een jong stel; hij een rommelig type met een grote passie voor de scheepvaart. Het huis stond vol oude nautische instrumenten en aan de muren hingen zeegezichten, trossen, kabels, koperen lantarens. Iets klopte niet; waarom zo veel van die spullen? Alsof de man de jongenskamer uit zijn ouderlijk huis naar zijn eerste eigen woning had versleept.

Zijn vrouw was een rijzige blondine, maar niet erg opvallend. Het moederschap hakte erin, dat was goed zichtbaar. Ze had twee kleine kinderen. Dat was duidelijk zwaarder dan ze zich had gerealiseerd. Erg goed was het huwelijk bovendien niet, maar in het voorbijgaan was het moeilijk de vinger erop te leggen. Af en toe was een huiselijke twist hoorbaar. Soms zag je de echtelieden woest zwijgend naast elkaar op de bank zitten, de ruimte tussen hen in maximaal. Niets bijzonders eigenlijk, maar aangrijpend, omdat het zo zichtbaar was, vanwege die grote ramen.

Op een dag was hij weg.

In het holst van de nacht vertrokken: van de ene op de andere dag waren alle scheepsattributen uit het huis verdwenen. Ineens zag het er kaal en wat armzalig uit. Maar de vrouw, die er nog woonde, liet zich niet kennen. Bij mooi weer zat ze met vriendinnen op de stoep witte wijn te drinken, en ze ging steeds mooiere schoenen dragen. Keek ze aanvankelijk nogal timide de wereld in, nadat haar man en zijn schepen haar hadden verlaten, werd haar blik brutaler, gretig bijna. Alleen ’s ochtends was het nog afzien: twee kleine kinderen die de deur uit moesten, geklungel met een bakfiets, rugzakjes, broodtrommels, jassen.

Enfin.

Er kwam een nanny, een dik, Pools meisje. Dit leverde kostelijke scènes op, want de Poolse kon niet fietsen en zonder bakfiets zijn twee kinderen een onhanteerbare opgave in Amsterdam. Dus er moest geoefend, en geoefend, en uiteindelijk had het kind het onder de knie. Met pijn in het hart, maar toch ook opgelucht, kon de moeder zich nu iedere ochtend uit de voeten maken. Iets later volgden dan haar kinderen met hun nanny, de kleintjes huilend in de bak van de fiets, het Poolse meisje dapper op de pedalen. Aan het einde van de straat gloorde schraal het ochtendlicht.

De moeder ging er intussen steeds beter uitzien. Ze verwisselde haar fiets voor een Ford Ka, en haar kleding werd steeds strakker – Claudia Sträter, dat werk. De vermoeide, wat gebogen tred van vroeger veranderde in een kek getrippel, af en toe hoorde je haar stem lachend door de straat schallen; dan telefoneerde ze met de nieuwe man in haar leven, of met haar vriendinnen om over hem te roddelen.

Nu is ze dus weg, met haar kinderen en de nanny. Het lege hoekhuis vertelt niet waarheen ze zijn gegaan. Het staat leeg te zijn, zoals huizen dat kunnen. Al met al heeft de hele kwestie maar een paar maanden geduurd, en toch is er een hoop veranderd.