Rolkoffer

 

 

 

 

 

 

Het is zaterdagavond en het Nederlands elftal oefent in de Kuip. In Rotterdam regent het, maar in Amsterdam is het droog. Ik kuier over straat, en zie hier en daar in de huizen televisies aanstaan. Sport verbroedert niet alleen, het maakt ook eenzaam.

Dan kom ik bij een hoekhuis.

Uit alle ramen valt een fel, flakkerend, groen licht. Dichterbij gekomen, zie ik een enorm plasmascherm in de woonkamer aan de muur hangen. Aan de eettafel zit een jong stel. Fles wijn in een koeler, schaal met zoutjes, glazen, een asbak met een brandende sigaret. Hij kijkt naar de wedstrijd en knipt ondertussen met een keukenschaar zijn nagels, zij kijkt naar een film op haar laptop. Ze zijn allebei zo groen als het gras in Rotterdam, en af en toe oranje, als onze jongens close in beeld zijn.

Ik vervolg mijn weg – het is onwerkelijk stil op straat. Behalve door het voetbal en het aanhoudende slechte weer komt dat door het lange weekend: veel mensen zijn een paar dagen weg. Zelf ga ik ook een paar dagen weg, maar daar denk ik niet aan, tot ik ineens achter me een rolkoffer hoor: van die kleine, harde wielen die over de stoep rollen en op de naad tussen twee tegels even een vermoeid huppeltje maken, een geluid uit duizenden. Ik vertraag om me te laten inhalen, want de koffer heeft haast.

Er horen zachte voetstappen bij.

Een minuut later is het zover: een man komt langszij. In een oogopslag stel ik vast dat hij geen bekende is in deze buurt, maar wel exact weet waarheen hij gaat. We knikken elkaar even kort toe, en dan is zijn koffer al naast me; geen grote koffer, maar het formaat dat in de luchtvaart telt als handbagage. Aan de manier waarop hij de koffer achter zich aan trekt, is te zien dat hij een ervaren reiziger is. Ik weet niet waarom, maar ik vind dat mooi om te zien: man en koffer zijn één, ze kennen de wereld en elkaar, en weten dat ze nu hun einddoel naderen.

Ik zie ze verdwijnen.

En sla een hoek om.

De straat waar ik nu ben, is donker, maar aan het einde gloort de lichtreclame van Leeuw Bier aan de gevel van een café. Als ik passeer, zie ik dat het nagenoeg leeg is: de barkeeper staat achter de bar glazen te poetsen, een klant hangt op een kruk, een halfvol glas bier voor zich, aan een tafeltje verderop zitten twee vrouwen, de hoofden dicht bij elkaar. Vaag klinkt muziek. Het is nog lang geen tijd voor de laatste ronde en er kan nog veel gebeuren vanavond, maar toch is het beeld volmaakt: alles wat hierna komt, zal er afbreuk aan doen.

Ik ga verder.

Mijn eigen straat is niet ver meer. Ik bedenk dat het einde van een wandeling altijd anders is dan het begin, ook al is het een rondje dat je loopt en ook al is het iedere avond hetzelfde rondje. Het geluid van de rolkoffer voegt zich bij de gedachte, en ineens heb ik haast. Ik ga zelf op reis en moet mijn spullen inpakken. Ik ben nog niet eens vertrokken, maar verheug me alweer op de thuiskomst.