Wrak

 

 

 

 

 

 

De bel gaat en ik doe open. Twee mannen in uniform stappen de gang binnen. Ze zijn van de gemeente, of van het stadsdeel. Hun jassen kraken. Ze kijken nors en verlegen.

‘Heren,’ begin ik.

‘Heeft u gebeld?’ vraagt een van de twee.

‘Nee. Waarover?’

‘Over een fiets.’

‘Nee. Ik heb niet gebeld.’

Ze kijken elkaar aan. Wat nu?

‘Misschien heeft iemand anders gebeld,’ probeer ik behulpzaam. Zo iemand ben ik wel. De overheid een handje helpen doe ik graag. ‘Wat voor fiets?’

‘Er staat hier een oude fiets in de straat. Iemand heeft gebeld om te vragen of we hem komen ophalen.’

‘Aha.’ Die fiets ken ik.

Hij staat al maanden schuin aan de overkant met een dikke ketting aan een boompje geklonken. Er mankeert niets aan. Een blauwe fiets. Oké, hij is oud. En de voorband is lek. Maar een wrak, nee. Ik zou het geen wrak noemen. Maar er zit wel sinds enige tijd een knalgele sticker op de stang: ‘Dit WRAK is gesignaleerd door de milieupolitie. Verwijdering vindt plaats na –’ Geen datum ingevuld.

‘Aan de overkant staat een wrak,’ ga ik door, ‘maar het is geen wrak. Er zit wel een sticker op.’

‘Dan is het een wrak, meneer.’

‘Vind ik niet,’ zeg ik.

‘Iemand heeft de milieupolitie gebeld, meneer, en die fiets aangegeven als wrak. De politie is komen kijken en heeft de fiets aangemerkt als wrak. Wij zoeken nou degene die heeft opgebeld, dan kunnen we het wrak verwijderen.’

‘Ik heb niet gebeld.’

‘Maar wie dan wel?’

Daar kan ik de mannen niet mee helpen. Maar ze maken ook geen aanstalten het pand te verlaten. Ze staan daar maar, op mijn deurmat. Alsof het hele welslagen van hun onderneming van mij afhangt en het mislukken ervan mij persoonlijk aangerekend kan gaan worden. Ergens in het machtige raderwerk dat ons bestuurt, ben ik gekoppeld aan een fiets die een wrak is.

‘Tsja, een buurman misschien,’ opper ik. We hebben een bejaarde buurman in de straat die met een arendsoog het wel en wee in de openbare ruimte in de gaten houdt. Hem zie ik ertoe in staat een fiets die hem niet bevalt, bij de milieupolitie aan te geven.

Overigens: ik ken die milieupolitie. Het is een diender die met satanisch genoegen door de buurt rijdt om fietsen van stickers te voorzien en arme vrouwtjes met een keutelend hondje op de bon te slingeren. Ik heb hem ook wel eens vlak voor zonsopkomst in een vuilniszak zien graaien.

‘Een buurman,’ herhalen de mannen.

‘Of een buurvrouw,’ vul ik aan. We hebben ook een krasse weduwe in de straat die, als ze haar plantjes op het balkon water geeft, haar ogen goed de kost geeft.

‘Goed, oké,’ zegt een van de mannen, ‘dan gaan we maar weer. Als u niet gebeld heeft…’

‘Nee, ik heb niet gebeld.’

De mannen openen de deur en stappen de straat op. Ze zijn met een grote vrachtwagen. In de laadbak staan allemaal fietswrakken. Op de stoep liggen een grote slijptol, handschoenen en oordoppen. Ze tillen die spullen in de wagen, klimmen in de cabine en rijden weg.

Het wrak waarvoor ze kwamen, staat nog steeds tegen het boompje. Ik zou het eigenlijk als onderduiker in huis moeten nemen, want de mannen komen beslist op een dag terug. Maar ja, het staat vast aan een dikke ketting.