Pleidooi voor het recht
op zelfbeschikking

Pleidooi voor het recht
op zelfbeschikking

Liberale wetgeving

Ondanks de liberale wetgeving die we in Nederland hebben op het terrein van euthanasie, krijgt een aantal patiënten geen goede dood. Zij worden uiteindelijk niet geholpen, terwijl ze wel een euthanasieverklaring hebben getekend.

Het onderwerp is vergaand verjuridiseerd. Een zachte dood lijkt geen zaak meer te zijn van de patiënt, zelfs niet van de arts, maar van allerlei regels. De focus van het belang van de patiënt is verschoven naar de juridische afwegingen die een arts moet maken om te kunnen handelen. De patiënt is daardoor op de tweede plaats beland.

Dit Pleidooi is geschreven om toekomstige patiënten van de knelpunten op de hoogte te stellen en om een mogelijke oplossing te geven.

Velen denken dat zij rustig de laatste fase van hun leven in kunnen gaan en dat ze kunnen vertrouwen op de euthanasieverklaring waarin hun doodswens is neergelegd. Dat het vaak anders gaat is in het Sprookje en de Ervaringen rond het sterfbed beschreven.

Praktijk staat centraal

Het betoog is geschreven vanuit de praktijk en is gevoed door de vele gesprekken die ik heb gevoerd met patiënten, hun familie en artsen.

Het is geen aanval op de artsenij. Zonder twijfel hebben zij het beste met hun patiënt voor en als zij weigeren tot euthanasie over te gaan, hebben zij daar vaak respectabele redenen voor.

Respect

Respect is ook het uitgangspunt voor dit pleidooi. Respect voor het leven, maar ook voor de dood. Deze twee onlosmakelijke met elkaar verbonden onderwerpen zijn zo broos dat daar alleen maar met grote waardigheid over gedacht en gesproken kan worden.

Maar ook respect voor verschillende meningen is heel belangrijk. Niemand verlangt van tegenstanders tegen euthanasie dat zij daar zelf om gaan vragen, maar voorstanders willen hun wens om op een zelf gekozen tijdstip te mogen sterven daardoor niet belemmerd zien.

Opbouw pleidooi

Het pleidooi is als volgt opgebouwd:

• De situatie zonder wetgeving voor euthanasie.

• De Euthanasiewet.

• Consequenties hiervan voor arts en patiënt in de praktijk.

• De problemen.

• Vijf stellingen voor de toekomst.

• Oplossing van problemen op de korte termijn.

Wellicht ten overvloede: waar ‘hij’ staat kan ook ‘zij’ worden gelezen.

Euthanasie in het geheim

Vroeger was euthanasie verboden. Het gebeurde wel, waarschijnlijk zelfs wel meer dan nu, maar het voltrok zich in het geheim. Alleen de huisarts, de patiënt en soms de familieleden waren er bij betrokken. De arts werd veel minder dan nu het geval is, op de vingers gekeken. Zolang de naasten hun mond hielden bleef het voor de autoriteiten onduidelijk wat er precies aan het bed was gebeurd. Bovendien hadden die autoriteiten de neiging noch de mogelijkheden om alles precies in de gaten te houden. Patiënten konden dus met een gerust hart hun leven èn hun dood in handen van de arts leggen met wie zij een vertrouwensrelatie hadden.

Dit gold veel minder in ziekenhuizen en andere instellingen. Daar was de kans groter dat iemand alarm zou slaan bij een onregelmatige dood. Vooral in instellingen van Christelijke signatuur was het risico voor de arts dan te groot om te handelen. Euthanasie was immers gewoon verboden en de arts liep het risico de gevangenis in te gaan.

Er zijn geen officiële cijfers over aantallen, maar op basis van gesprekken met oudere huisartsen kan toch vrij zeker vastgesteld worden dat euthanasie veertig of vijftig jaar geleden vaker voorkwam dan nu. De vraag is hoe dat kan, terwijl het toen verboden was en nu wettelijk is toegestaan.

De reden lijkt, tegenstrijdig genoeg, juist te liggen in die legalisering. Omdat met invoering van de Euthanasiewet regels gesteld zijn waaraan moet worden voldaan, is het voor menig arts een zware belasting geworden. Hij moet aan zoveel voorwaarden voldoen, dat een groot aantal artsen er van terugschrikt.

De Euthanasiewet van 2002

In de rechtspraak waren vanaf de zeventiger jaren zorgvuldigheidseisen ontwikkeld die de arts moest naleven om zonder straf opgelegd te krijgen, euthanasie te kunnen toepassen. In 2002 werd euthanasie echt geregeld in de ‘Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’, beter bekend onder de naam de Euthanasiewet (bijlage 1).

De hoofdregel is dat euthanasie strafbaar blijft ingevolge het Wetboek van Strafrecht, maar dat een arts een patiënt onder bepaalde voorwaarden mag laten sterven. De arts moet dan aan de zogenaamde zorgvuldigheidseisen voldoen. Deze leveren een strafuitsluitingsgrond op. Of aan die zorgvuldigheidseisen is voldaan, wordt achteraf getoetst door een Regionale Toetsingscommissie euthanasie.

De zorgvuldigheidseisen van de Euthanasiewet zijn:

• Er moet sprake zijn van een vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt.

• Er moet sprake zijn van uitzichtloos en ondraaglijk lijden.

• De patiënt is voorgelicht over zijn situatie en vooruit­ zichten.

• De arts en de patiënt zijn tot de overtuiging gekomen dat er geen redelijke andere oplossing is.

• Eén andere, onafhankelijke arts heeft de patiënt gezien.

• De levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding moet zorgvuldig door de arts worden uitgevoerd.

Wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan kàn de behandelend arts besluiten om de patiënt te helpen. Kàn, hij hoeft niet. Omgekeerd is die vrijheid er niet. Als niet aan alle wettelijke criteria is voldaan móet de arts het verzoek afwijzen, wil hij niet het risico lopen te worden vervolgd.

Hulp bij zelfdoding

Als een arts niet actief wil ingrijpen, maar wel inziet dat de hulpvraag reëel is, kan hij de middelen verstrekken en de patiënt die zelf laten innemen. Voor hulp bij zelfdoding gelden dezelfde regels als voor euthanasie. Dus ook hier moet de arts voldoen aan de zorgvuldigheidseisen en moet hij rekening houden met onderstaande procedures.

Procedures

Voordat een arts overgaat tot euthanasie of hulp bij zelfdoding moet een tweede onafhankelijke arts de patiënt hebben gezien en schriftelijk verslag uitbrengen met daarin zijn oordeel over de zorgvuldigheidseisen.

Hoewel in theorie ook bij een negatief oordeel van de tweede arts de behandelend arts tot euthanasie over zou mogen gaan, leert de praktijk dat de arts dat niet zal doen. Slechts als beide artsen van mening zijn dat de patiënt geholpen mag worden, zal de arts handelen.

Wanneer de patiënt is gestorven moet de arts zijn onnatuurlijke dood melden aan de gemeentelijk lijkschouwer. Sinds 1 juni 2009 is de arts verplicht daarvoor een ‘Modelverslag behandelend arts’ te gebruiken, waarin vragen over de ziekte van de patiënt zijn opgenomen, welke behandelmethoden besproken zijn en waarin voorts gemotiveerd wordt waarom de arts heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan (bijlage 2).

Vervolgens stuurt de gemeentelijk lijkschouwer de volgende informatie naar de Regionale Toetsingscommissie:

• Het ingevuld modelverslag van de arts.

• Het verslag van de consultatie door de tweede, onafhankelijke arts.

• De wilsverklaring van de inmiddels overleden patiënt.

• En het formulier ingevolge art. 10 van de Wet op de Lijkbezorging.

De Regionale Toetsingscommissie, bestaande uit een oneven aantal leden, waaronder in elk geval een jurist, een ethicus en een arts, oordeelt op basis van de verkregen informatie of de arts zorgvuldig heeft gehandeld. Zij doet dat binnen een termijn van zes weken die eenmaal verlengd mag worden met nog eens zes weken.

Als het oordeel van de Regionale Toetsingscommissie positief is, gaat de arts vrijuit.

Als blijkt dat de arts niet aan èèn van de voorwaarden van art. 2 van de Euthanasiewet heeft voldaan, wordt dit gemeld aan het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie en de regionale inspecteur voor de gezondheidszorg. Het Openbaar Ministerie beziet dan of er sprake is van een strafbaar feit en of ze zal overgaan tot strafvervolging. De inspecteur beoordeelt of de arts tuchtrechtelijk moet worden aangepakt.

De arts wordt dus met een hele procedure geconfronteerd als hij iemand laat sterven.

In het oog springende zaken

Bij bestudering van de Euthanasiewet valt een paar dingen op:

•  Het accent ligt niet op de patiënt. Van de 24 artikelen is er één artikel (art.2, lid 1) dat gaat over de kern van de zaak, namelijk wanneer een patiënt een zachte dood mag krijgen. Alle andere artikelen gaan over procedures, commissies en benoemingen.

•  De wet introduceert veel ingewikkelde procedures die artsen moeten doorlopen, waarmee veel tijd is gemoeid en wat niet hun ‘echte’ werk is.

•  Euthanasie en hulp bij zelfdoding worden in de wet gelijk gesteld.

•  De wet maakt veel begrippen niet duidelijk, waardoor het erg lastig wordt voor arts en patiënt te beoordelen of euthanasie is toegestaan.

•  Alleen artsen mogen euthanasie toepassen en hulp geven bij zelfdoding. Alleen zij kunnen voor strafuitsluitingsgronden in aanmerkingen komen. Anderen, familieleden, vrienden zijn in elk geval strafbaar als zij hulp bieden bij het sterfproces.

Een aantal begrippen moet door rechterlijke uitspraken, jurisprudentie genoemd, in de loop der tijd verduidelijkt gaan worden.

Dat maakt het voor hulpverleners en patiënten niet makkelijk: ze moeten alle ontwikkelingen op dit terrein continue bijhouden om goed in te kunnen schatten of euthanasie binnen de regels valt of niet. Maar dat is bijna niet te doen, niet voor de arts, niet voor de patiënt. Het is te gecompliceerd en te tijdrovend.

Onduidelijke begrippen

1. Ondraaglijk en uitzichtloos lijden.

Wat wordt onder uitzichtloos en ondraaglijk lijden precies verstaan?

Uitspraken hebben bevestigd dat terminaal zieken die fysieke pijn lijden een goede kans hebben ‘ondraaglijk’ te lijden. Maar waar precies ‘ondraaglijk lijden’ begint is lastig te objectiveren. Sinds het arrest in de zaak Brongersma is door de Hoge Raad in 2002 vastgesteld dat iemand een ‘medisch classificeerbare aandoening’ moet hebben om onder uitzichtloos en ondraaglijk lijden te vallen. De Heer Brongersma, oud PvdA Senator, in de tachtig was niet ernstig ziek. Hij was het leven moe. De arts Sutorius hielp de oude man bij zijn zelfdoding. De arts werd schuldig verklaard, maar kreeg geen straf opgelegd. Hij heeft weliswaar zeer zorgvuldig gehandeld maar de wet staat hulp bij zelfdoding niet toe als geen sprake is van medisch geclassificeerde lichamelijke of psychische ziekten of aandoeningen, aldus de Hoge Raad in 2002.

In de euthanasie praktijk zien we dat een arts er vaak van uit gaat dat het noodzakelijk is dat een patiënt terminaal moet zijn. Dat het einde van het leven in zicht moet zijn. Strikt juridisch gezien is dit echter geen vereiste. De artsen passen de wet strikter toe dan noodzakelijk is.

2. Een vrijwillig en weloverwogen verzoek.

Iemand die wil sterven moet dat helder en duidelijk kunnen verwoorden. Maar wat moet een demente patiënt doen om te mogen sterven? Het vooruitzicht in een verregaand stadium van deze ziekte de persoonlijkheid te verliezen en totaal ontluisterd te raken is voor velen een reden een euthanasieverklaring op te stellen. Met daarin het verzoek hun leven te beëindigen als zij bijvoorbeeld hun eigen kinderen niet meer herkennen. Strikt genomen mag een arts, wanneer dit vooruitzicht werkelijkheid wordt, overgaan tot euthanasie. Maar hij zal het slechts doen zolang de patiënt nog kan communiceren en kan herbevestigen dat hij de dood nog steeds wil. Hij staat dus onder tijdsdruk. Gezien de verwachte stijging van het aantal dementen zal dit probleem steeds groter worden.

3. Hulp bij zelfdoding.

Is het geven van algemene adviezen hulp bij zelfdoding? En het geven van instructies, bijvoorbeeld over het moment dat iemand een zak over zijn hoofd moet trekken zodat hij stikt? Uit jurisprudentie blijkt dat het eerste niet, het tweede wel als hulp bij zelfdoding wordt opgevat. Ook het verschaffen en het aanreiken van de benodigde middelen valt daaronder. Het ‘erbij zijn’ als morele steun van de patiënt op het moment dat hij zelfmoord pleegt, valt niet onder het begrip. Het directief optreden wel. Op het moment dat iemand anders dan de stervende de leiding neemt en dwingende instructie geeft, is hij strafbaar.

Moeten de begrippen nader worden gedefinieerd?

Zou het rechtszekerheid bieden als alle begrippen tot in detail nader worden omschrijven? Nee. Het is onmogelijk alles te definiëren.

Ten eerste omdat er teveel individuele gevallen zijn met alle nuances van dien. Maar ook omdat het subjectieve een rol speelt. Er is grote kans op verschillende beoordelingen van dezelfde situatie. Ook wanneer alle begrippen in de wet nader bepaald zouden worden zal de onzekerheid over de interpretatie blijven en zullen er ook twijfelgevallen blijven. Precisering van de definities is dus niet de gewenste weg.

De positie van arts en patiënt in de praktijk

De arts: terughoudend

Er zijn situaties waarin het evident is dat de patiënt wil sterven. Waarin de arts ook best zou willen helpen. Maar waarbij het risico bestaat dat bij toetsing geoordeeld wordt dat niet is voldaan aan een van de zorgvuldigheidseisen. De arts leeft gedurende minimaal zes weken en maximaal twaalf weken in onzekerheid of hij - juridisch- juist heeft gehandeld of niet. In het gunstige geval dat geoordeeld wordt dat hij zorgvuldig heeft gehandeld is daarmee de kous af.

Wanneer de toetsingscommissie echter concludeert dat de arts niet zorgvuldig heeft gehandeld, kan er voor de arts een strafrechtelijke of een tuchtrechtelijke procedure volgen die jaren kan duren. Wanneer dat het geval is kan de arts enorme schade oplopen, zelfs wanneer hij wordt vrijgesproken of wordt veroordeeld zonder dat er straf wordt opgelegd. Deze last op de schouders van een arts maakt dat hij terughoudend zal zijn bij het toepassen van euthanasie. Dit alles los van het feit dat het doden van een patiënt op zich geen sinecure is. In een aantal gevallen zal de arts om zichzelf te beschermen dus geen euthanasie toepassen.

Redenen waarom de patiënt geen euthanasie krijgt:

•  Er is volgens de arts geen sprake van ondraaglijk lijden.

•  De arts vindt de situatie niet uitzichtloos.

•  De arts vindt de patiënt er nog niet aan toe.

•  De patiënt is al te ver heen.

•  Er zijn volgens de arts nog wel andere behandelmogelijkheden.

•  Het protocol of de religieuze grondslag in het ziekenhuis of het verpleeghuis staat euthanasie niet toe.

•  De behandelend arts wil geen collega raadplegen.

•  De tweede arts meent dat niet aan de zorgvuldigheids­ eisen is voldaan.

Of, en het is heel eerlijk van de artsen om dat te zeggen, omdat:

•  Er zoveel formulieren ingevuld moeten worden dat de arts tegen al dat extra werk opziet.

•  Er vrees bij de arts bestaat over een eventuele vervolging.

•  De arts niet vooraf kan verifiëren of hij mag handelen omdat de commissie geen oordeel vooraf mag geven.

•  Het voor hem in de praktijk onmogelijk is om exact op de hoogte te zijn van de actuele jurisprudentie en de juiste interpretatie daarvan.

De arts is dus bang. Bang voor de onzekerheid, voor schade aan zijn carrière, voor financiële schade en voor straf. Hij is bang dat een fout of onzorgvuldigheid hem kan ruïneren. Heel begrijpelijk en heel reëel ook.

De patiënt: afhankelijk

De patiënt beslist niet zelf over zijn dood. Ook al heeft hij alles goed voorbereid, een euthanasieverklaring besproken en getekend, op het moment suprème kan hij helemaal alleen komen te staan in zijn doodswens. Hij is de afhankelijke partij in de relatie arts-patiënt.

In drie kwart van de gevallen wordt een bestaande euthanasieverklaring ter zijde gelegd of wordt in geval de arts heeft beloofd te zullen handelen, dit toch nagelaten omdat de arts er niet zeker genoeg van kan zijn dat aan alle wettelijke vereisten is voldaan.

Dat heeft ingrijpende gevolgen voor de patiënt. Want het betekent dat de stervende in de steek wordt gelaten op het moment dat hij op hulp van zijn arts rekent. Juist op het moment van een opgegeven strijd, op het moment dat de patiënt klaar is voor de dood, op het moment van lichamelijke zwakte waardoor het onmogelijk is zelf nog te handelen, staat hij er alleen voor als de arts zich terugtrekt. In plaats van een zachte dood worden pijnstillers gegeven. Of adviezen over hoe om te gaan met de situatie.

De volgende effecten kunnen hiervan het gevolg zijn:

•  De patiënt lijdt. Uitzichtloos, ondraaglijk. Maar niet uitzichtloos en ondraaglijk genoeg om een goede dood te krijgen.

•  De patiënt wil zichzelf van het leven beroven maar hij weet niet hoe dat op een acceptabele manier moet, zonder anderen voor het leven te belasten, zoals door voor een trein te springen of zichzelf op te hangen.

•  De patiënt wil op een nette manier zelfmoord plegen, maar kan niet aan de benodigde medicijnen of hulpmiddelen komen. Hij is te zwak om die middelen te zoeken en te kopen.

•  En als dat wel lukt, is hij niet meer in staat om de handelingen uit te voeren, zoals het prepareren en het innemen van een drankje.

•  Als het wel lukt om zichzelf te doden, sterft hij vaak in eenzaamheid en angst. Dierbaren zijn er niet bij vanwege het risico te worden beschuldigd van hulp bij zelfdoding.

•  Als de stervende niet zelf kan handelen doet in een enkel geval de familie dat. Met het risico dat hun poging om hun dierbare te laten sterven mislukt, omdat ze daarin onvoldoende bedreven zijn.

•  En als het wel lukt, hebben zij jaren angst voor vervolging wegens hulp bij zelfdoding.

•  Als de patiënt dit alles heeft voorzien zal hij eerder overgaan tot zelfdoding dan het geval zou zijn wanneer hij op toegezegde hulp zou kunnen vertrouwen. Hij sterft te vroeg, veel te vroeg. Hij neemt het zekere voor het onzekere en handelt zolang hij dat zelf nog kan. Dit is vooral het geval bij naderende dementie. Zolang niet duidelijk is dat een arts hem zal helpen wanneer hij het zelf niet meer kan verwoorden, bestaat de reële vrees dat de arts het niet aandurft om op basis van een euthanasieverklaring te handelen.

Effect van de Euthanasiewet

Invoering van de Euthanasiewet heeft in theorie dus de mogelijkheid geopend voor legale euthanasie. Maar alléén in die gevallen waarin wordt voldaan aan de strenge wettelijke eisen die daaraan worden gesteld. Wanneer dat niet het geval is mag de arts niet handelen. En wanneer daar zelfs maar twijfel aan is, zàl de arts niet handelen.

Het is dus maar de vraag of de patiënt gebaat is bij de Euthanasiewet. Gezien de praktijk lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat het daadwerkelijk uitvoeren van euthanasie eerder is bemoeilijkt dan bevorderd. En dat leidt tot een probleem. De patiënt kan er niet van op aan dat hij een goede dood zal sterven wanneer hij daar aan toe is. De arts heeft naast de zware taak iemand te moeten laten sterven, extra belasting in de vorm van formaliteiten en lange onzekerheid over de vraag of hij zal worden vervolgd.

Ideale situatie.

De ideale situatie is dat de patiënt zelf de baas is over zijn leven èn over zijn dood. Hij moet zelf kunnen beslissen over zijn einde van het leven.

Dat kan betekenen dat hij het neemt zoals het loopt. Dat hij eventueel lijden ondergaat en dat hij beslist om niet in te grijpen en zich door de dood laat verrassen.

Maar het betekent ook dat iemand de beslissing om actief in te grijpen wel kan nemen. En dat een besluit dat de dood moet komen, idealiter gevolgd wordt door een sterfproces dat respectvol en waardig is. Waarbij noch de stervende, noch de naasten onnodig worden belast. Dit uitgangspunt leidt tot de volgende vijf stellingen:

Stelling 1 Elk volwassen mens heeft een absoluut zelf­ beschikkingsrecht.

Iedereen van 18 jaar of ouder die in staat is om zijn belangen redelijk af te wegen moet het recht hebben om te beschikken over zijn eigen dood.

Of er sprake is van ondragelijk en uitzichtloos lijden bepaalt hij zelf, niet de arts. De arts moet niet oordelen maar hulp geven, met de patiënt overleggen over zijn doodswens en informatie geven over hoe dat kan gaan.

Stelling 2 De wil om te sterven moet weloverwogen en bestendig zijn.

•  De wens tot levensbeëindiging moet weloverwogen zijn. De betrokkene moet geruime tijd eerder, bijvoorbeeld een half jaar, hebben geformuleerd onder welke omstandigheden hij een einde aan zijn leven wenst te maken. Dit moet worden vastgelegd in een document dat in een register gedeponeerd wordt. In gevallen waarin er acuut een noodsituatie ontstaat, bijvoorbeeld na een ernstig ongeval moet van deze termijn afgeweken kunnen worden.

•  Er moet geverifieerd worden of het document werkelijk de wens van de betrokkenen weergeeft en niet die van een derde, zoals bijvoorbeeld een erfgenaam.

•  De wens tot levensbeëindiging moet bestendig zijn. Dat betekent dat het document van tijd tot tijd bekrachtigd moet worden. Bijvoorbeeld elke drie jaar. De betrokkene geeft dan aan dat hij er nog steeds zo over denkt.

•  Wanneer de patiënt wil sterven en hij voldoende bij kennis is moet hem bovendien gevraagd worden of hij inderdaad wil sterven. Gewoon als rechtstreekse vraag. Niet in een moeilijk debat dat er eigenlijk op gericht is om hem van dat voornemen af te brengen.

•  Wanneer de patiënt niet meer in staat is om te bevestigen dat hij nog steeds dood wil, moet worden aangenomen dat zijn eerdere verklaring juist is.

•  Wanneer de in het document beschreven situatie zich voordoet moet de betrokkene geholpen worden. Er mag dan niet worden afgezien van euthanasie omdat het niet meer mogelijk is om te verifiëren of de betrokkene dat nog steeds wil. Dit geldt in geval van dementie, coma of andere omstandigheden.

Stelling 3 De arts moet handelen of doorverwijzen

De arts moet de medicijnen voorschrijven en het middel toedienen wanneer de patiënt wil sterven. Wanneer de arts dit niet wil moet hij dat tijdig te kennen geven en de patiënt doorverwijzen naar een andere arts die wel bereid is te helpen.

Stelling 4 De arts moet toegezegde euthanasie ook uit­ voeren

Wanneer een arts heeft toegezegd onder bepaalde omstandigheden euthanasie te zullen plegen dan moet hij dat ook doen wanneer die omstandigheden zich voordoen, ook wanneer de patiënt op dat moment niet meer opnieuw kan bevestigen dat hij euthanasie nog steeds wil, bijvoorbeeld in geval van dementie.

Stelling 5 Hulp bij zelfdoding niet strafbaar

Iemand van 18 jaar of ouder die wil sterven, maar de benodigde handelingen niet meer zelfstandig kan uitvoeren, moet hulp kunnen krijgen. Mits hij bekwaam en in staat is zijn wil te uiten. De hulp bij zelfdoding kan door een arts of door een ander gegeven worden zonder dat die hulp strafbaar is.

Dit kan door de strafuitsluitingsgrond in de Euthanasiewet uit te breiden tot hulp bij zelfdoding door niet artsen. Degene die de hulp geeft moet een beroep kunnen doen op de strafuitsluitingsgrond als aantoonbaar is dat een gegrond verzoek tot die hulp is gedaan. Daarbij moet het buiten redelijke twijfel zijn dat het de wens van de patiënt is om te sterven is.

Er wordt soms gesteld dat euthanasie en hulp bij zelfdoding uit het Wetboek van Strafrecht zouden moeten. Maar dat is helemaal niet nodig en ook helemaal niet gewenst. Het is voldoende wanneer de strafuitsluitingsgronden in de Euthanasiewet worden verruimd, de toetsing wordt versneld, de procedure wordt versimpeld en de beslissingsbevoegdheid van de mens over zijn eigen leven wordt gerespecteerd.

Zorgvuldig

Dood en leven zijn te belangrijk om er lichtzinnig mee om te gaan. Als het in Nederland ooit zo ver zal komen dat recht op zelfbeschikking bestaat, dan moet grote zorgvuldigheid aan de dag worden gelegd om misbruik en vergissingen zo veel mogelijk te voorkomen. Helemaal zal dat niet lukken. In weerwil van strenge wetgeving zullen er altijd mensen zijn die regels overtreden. Ondanks het feit dat moord en diefstal verboden zijn, bestaan er immers nog steeds moordenaars, dieven en oplichters.

Het zal evenmin mogelijk zijn waterdichte wetgeving te maken. Bij elke regel zijn weer meerdere uitzonderingen te bedenken. Maar dit mag niet verhinderen dat het uitgangspunt, het recht op zelfbeschikking, gewaarborgd wordt.

Mogelijk zouden de in Nederland werkende verenigingen en stichtingen die zich over het probleem van de euthanasie buigen een rol kunnen vervullen. Zij zouden:

•  Een geverifieerd register van wilsverklaringen kunnen aanleggen. Verificatie betekent dat gecontroleerd wordt of de verklaring afkomstig is van de betrokkene zelf en of de wilsverklaring bestendig is. Dus periodieke verificatie of de betrokkene er nog steeds hetzelfde over denkt.

•  Een team van artsen in het leven kunnen roepen die hulp biedt bij zelfdoding of euthanasie.

•  Effectieve juridische bijstand kunnen geven aan degenen die worden aangeklaagd voor hulp bij zelfdoding.

Tegenstanders van de 5 stellingen:
doodgaan wordt te gemakkelijk

Tegenstanders van een recht op beschikking over eigen leven en dood zullen stellen dat iemand wel erg gemakkelijk de dood kan kiezen. En dat het gevaar bestaat dat impulsief wordt gehandeld wat uit de aard der zaak niet meer kan worden teruggedraaid. Als iemand liefdesverdriet heeft, een schrijver in een dip zit of wanneer een speculant zijn geld is kwijtgeraakt op de beurs moet iemand die hulp vraagt om te mogen sterven geweigerd worden. De zorgvuldigheid vereist dat de vraag naar de dood weloverwogen en bestendig moet zijn. Wanneer daar geen sprake van is, moet hulp worden geweigerd. Overigens bestaan er dan nog genoeg andere, beduidend minder charmante methoden voor zelfmoord.

Wachten op die ideale situatie?

De praktijk laat zien dat patiënten afhankelijk zijn van artsen. En dat sommige artsen terughoudend zijn om een goede dood te realiseren. Verenigingen en stichtingen doen grote moeite om die situatie te veranderen en om mensen de mogelijkheid te geven om hun lot in eigen hand te nemen. Maar het kan nog jaren en jaren duren voordat het straffeloos kan. Het is dus volstrekt duidelijk dat de ideale situatie nog niet bestaat en dat dat voorlopig ook nog niet het geval zal zijn. Het is ook maar de vraag of het ooit zover zal komen. Gezien de tegenstand, vooral uit streng religieuze kringen, zal dat in elk geval veel moeite en veel tijd kosten. Niet iedereen is het eens met de stelling dat zelfbeschikkingsrecht in deze zin een grondrecht is voor de mondige mens. Heel veel mensen vinden dat de mens tegen zichzelf beschermd moet worden.

Maar wachten totdat de wet gewijzigd zal zijn, is voor de meeste mensen geen optie. Zeer velen zullen al lang na een lange strijd door de dood ingehaald zijn.

De enige praktische mogelijkheid op korte termijn is zo goed mogelijk gebruik te maken van de ruimte die de huidige wetgeving biedt. Het opzoeken van de grenzen van de wet kan leiden tot een betere behartiging van de belangen van stervenden en hun nabestaanden. Maar ook dat zal nog de nodige jaren vergen, omdat daar de nodige rechterlijke uitspraken voor moeten komen. En de meest ideale situatie met als uitgangspunt dat de patiënt geholpen wordt wanneer hij dat wenst, zal hierdoor nog steeds niet worden gerealiseerd. Wachten tot het beter wordt is dus geen optie.

Maar wat dan?

Het heft in eigen hand nemen door te focussen op zelfdoding. In 1991 publiceerde H. Drion, oud raadsheer in de Hoge Raad, in NRC Handelsblad een essay onder de naam: ‘Het zelfgewilde einde van oude mensen’. Hij pleitte ervoor oude mensen een middel ter beschikking te stellen dat hen de mogelijkheid zou geven om op aanvaardbare wijze uit het leven te stappen. Dit werd al snel ‘de pil van Drion’ genoemd, al heeft hij zelf nooit het woord ‘Pil’ in de mond genomen. Drion stelde dat veel mensen rust zouden vinden in de wetenschap dat zij het verlies van waardigheid konden voorkomen door tijdig maatregelen te nemen. Veel mensen onderschreven zijn visie. Maar tot op de dag van vandaag is dit middel niet beschikbaar.

Hoewel zelfdoding niet verboden is, is het niet makkelijk is om een zachte dood te realiseren. Adequate middelen zijn niet in de supermarkt te koop.

De Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) heeft in november 2009 een website ontsloten met medicatie voor zelfdoding. Leden van de NVVE kunnen daarop informatie vinden over middelen en hun dosering. De benodigde middelen worden echter niet door een arts voorgeschreven en het is dus lastig om ze te pakken te krijgen. Vaak moet hiervoor een reis naar het buitenland worden ondernomen. Bekend is dat veel mensen naar Mexico reizen om daar een medicijn, Nembutal, te kopen dat gebruikt wordt om dieren in te laten slapen.

Als het al lukt om de medicatie te krijgen, kan vervolgens de toediening een probleem zijn omdat het niet altijd door de stervende zelf kan worden gedaan. En ook is het resultaat niet bij alle middelen gegarandeerd, met het gevaar dat na een poging tot zelfdoding het leven zich in een nog deplorabeler toestand manifesteert.

Eisen aan een methode voor zelfdoding.

Om een zachte dood te bereiken moet de methode die gekozen wordt:

•  Bedrijfszeker zijn. Er mag geen risico zijn dat de patiënt weer levend wakker wordt.

•  De methode moet garanderen dat het sterven in een prettige en rustige sfeer kan verlopen. Kalm en ontspannen, eventueel met muziek en naasten er bij. Belangrijk is dat de aandacht gericht kan blijven op het afscheid nemen van de stervende in zijn laatste momenten, zonder dat dit wordt verstoord door angst, pijn, benauwdheid of misselijkheid, die het gevolg kunnen zijn van onvolkomenheden in de gekozen stervensmethode.

•  De stervende moet geen angst hebben voor de dood. De methode moet dus pijnloos zijn. De pijn die de patiënt heeft door zijn ziekte moet worden bestreden en de stervensmethode zelf moet pijnloos zijn zonder dat er direct bewusteloosheid intreedt.

•  De patiënt moet de in het laatste stadium benodigde handelingen nog zelf kunnen verrichten om er voor te zorgen dat zijn nabestaanden niet in het gevang terecht komen voor zijn goede dood.

•  Alle benodigdheden moeten gemakkelijk te verkrijgen zijn, bij voorkeur zonder tussenkomst van een arts.

•  De methode moet schoon zijn. Het lichaam moet na de dood nog intact zijn.

•  De benodigdheden moeten niet te duur zijn.

•  De methode moet zonder gevaar zijn voor de overige aanwezigen. Het gebruik van giftige gassen kan bijvoorbeeld ook voor de aanwezigen fataal zijn.

•  De methode moet geen traumatisch ervaringen opleveren bij de nabestaanden. Het laten gaan van een dierbare is al zwaar genoeg. De laatste momenten moeten vervuld zijn van liefde en acceptatie van wat komen gaat.

Suïcide machine

In navolging van het idee van ‘de pil van Drion’ zou er een suïcide machine moeten zijn. Een machine die zonder tussenkomst van artsen en apothekers verkregen kan worden. Een apparaat dat in de markt voor andere doeleinden gebruikt wordt, zodat bij een vraag daarnaar niet meteen alle deuren dichtgaan.

Een apparaat waarmee men zijn eigen leven kan nemen en dat voldoet aan de bovengenoemde eisen. Dat zo gemakkelijk te bedienen is dat ook een zwakke patiënt het nog zelf kan doen. Daarmee vervalt de lange lijst van middelen die men zou kunnen gebruiken zoals messen, hamers en bijlen, een overdosis geneesmiddelen of drugs. Of methodes die anderen belasten: voor de trein of van een flat springen en verhanging.

De eisen die aan een methode voor goed sterven en een suïcide machine worden gesteld laten weinig bruikbare middelen over. Na evaluatie van alle mogelijkheden blijft het inademen van een gasmengsel zonder zuurstof over. Er is dan geen gevaar voor sterven van de andere aanwezigen, het is schoon, het laat geen sporen na, het kan ruim van tevoren worden gearrangeerd en het apparaat kan gemakkelijk door de stervende zelf worden bediend. Het sterven kan precies worden getimed.

Kunst op het nachtkastje

Een op dit principe gebaseerde suïcide machine volgt ‘de pil van Drion’ op.

‘Kunst op het nachtkastje’, een elegant uitziend apparaat. De machine is niet meer dan een ademmasker zoals dat bijvoorbeeld door slaapapneu patiënten gebruik wordt. Het masker wordt gekoppeld aan een kleine gasfles met Stikstof of Helium middels een reduceerventiel. Stikstof of Helium zijn reukloos, smaakloos en geeft bij inademing een zachte dood.

Groot voordeel is dat het moment van sterven kan precies worden getimed. De stervende kan alles zelf bedienen en de familie kan in respectvolle sfeer het afscheid bijwonen. Op het moment dat hij het leven los wil laten, doet de patiënt het masker op en ontgrendelt een veiligheidspal. Daarna drukt hij een exit-knop in die de gasstroom in werking stelt. De patiënt zal na enkele minuten het bewustzijn verliezen en korte tijd later rustig sterven.

Er zijn echter twee problemen.

1. De machine is nog in een ontwerpfase. Hij bestaat in deze vorm nog niet, is dus ook nog niet getest en zeker nog niet beschikbaar voor iemand die vindt dat zijn tijd is gekomen. Toch zou een dergelijk apparaat beschikbaar moeten zijn voor iedereen die serieus een eind aan zijn leven wil maken en niet wordt geholpen of wil worden geholpen door een arts.

2. De machine kant en klaar in de verkoop hebben zou onder de huidige wetgeving mogelijkerwijs als hulp bij zelfdoding worden aangemerkt. Daarom zou het apparaat in twee delen moeten worden gekocht.

Wellicht dat ook hier de bestaande verenigingen en stichtingen op het gebied van euthanasie een rol kunnen vervullen door:

•  De ontwikkeling van een suïcide machine te bevorderen.

•  De beschikbaarheid van de suïcide machine te bevor­ deren voor mensen die geen hulp bij het sterven krijgen van hun arts of die er om andere redenen de voorkeur aan geven het heft in eigen hand te nemen.

Tot slot

Het recht om zelf te beschikken over de dood is niet bereikt door de Euthanasiewet.

Wachten tot het beter wordt is geen optie. Iemand die wil sterven zou dat zonder anderen te belasten moeten kunnen doen. Waardig, respectvol en zonder angst voor de dood.

“Aan het einde van je leven kun je maar beter een hond of een kat zijn” is een veelgehoorde opmerking. Die transformatie ligt niet binnen de mogelijkheden. Kunst op het Nachtkastje wel. Ik spreek de hoop uit dat dit idee verder wordt uitgewerkt, de productie ter hand wordt genomen en we in de toekomst op een moment dat door ons zelf wordt gekozen, een goede dood mogen sterven.