Alleen op de wereld

Een paar dagen nadat de huisarts de vooruitzichten had geschetst, kwam Drup weer bij haar vader aan het bed. Hij zat rechtop, was erg onrustig en vroeg zijn dochter de huisarts te bellen. Hij wilde hem spreken, hij wilde dit leven niet langer leven. Hij was hulpbehoevend geworden, hij kon niet meer voor zichzelf zorgen, hij voelde zich zwakker en zwakker worden. Hij had het gevoel dat hij steeds minder op zijn geest kon vertrouwen. Hij was af en toe de tijd kwijt, droomde veel en warrig. Hij had soms moeite het hier en nu van andere tijden te onderscheiden.

De stappen voor levensbeëindiging moesten nu genomen worden. Nu kon hij nog spreken, nu was hij nog min of meer helder van geest. De vooruitzichten waren van dien aard dat Drups vader niet langer wilde wachten.

Drup maakte de afspraak. De huisarts kwam, zag en sprak.

Van actieve euthanasie kon geen sprake zijn. De huisarts zei gebonden te zijn aan de regels bij wet gesteld. Vader had geen fysieke pijn, dus van ondraaglijk lijden in de zin der wet was geen sprake, vond hij. En zolang dat er niet was kon hij Drups vader niet helpen. Hij suggereerde de familie zich te concentreren op de mogelijkheden het resterende leven zo aangenaam mogelijk te leven. En die mogelijkheden waren er, dat had hij al eerder uitgelegd.

Drups vader hees zich rechter op in bed en sprak onverwacht sterk. Hij herinnerde de huisarts aan zijn eigen woorden dat hij binnenkort niet meer zou kunnen slikken, niet meer zou kunnen spreken. Was dat lijden genoeg? Mocht hij de huisarts herinneren aan eerdere gesprekken die zij hadden gevoerd over euthanasie? En de toegezegde medewerking van de huisarts toen de euthanasieverklaring door de vader werd besproken en ondertekend?

Het hielp allemaal niets, de huisarts bleef bij zijn standpunt. Hij kon en hij wilde niet meewerken. De tijd was er nog niet rijp voor. Hij begreep heel goed dat Drups vader het moeilijk had met de lichamelijke ongemakken, met de afhankelijkheid van derden voor verzorging. Maar dat was niet genoeg. De patiënt was naar zijn idee simpelweg niet ziek genoeg.

Drup nam het woord. Ze vroeg of de arts ervan overtuigd was dat haar vader helder van geest was en in volle overtuiging sprak. De huisarts beaamde dat.

Drup vroeg of haar vader en de huisarts over actieve euthanasie hadden gesproken en dat de huisarts had toegezegd dat er gehandeld zou worden wanneer de tijd daar zou zijn. Ook dat beaamde de arts. En hadden beide heren gesproken over de omstandigheden waaronder de vader niet meer wilde leven? En was de volkomen afhankelijkheid van zorg door anderen daar een deel van? Zeker. En had de arts beloofd te helpen als die omstandigheden zich zouden voordoen? Ja. Vond de arts dat de situatie van haar vader uitzichtloos was?

Jazeker.

De huisarts wist precies waar Drup heen wilde. Hij besefte dat Drup hem aan de eerder getekende euthanasieverklaring wilde houden. Maar hij voelde zich klem zitten tussen patiënt en wet. Hij zei dat dit geval niet voldeed aan de juridische eisen waaraan moest worden voldaan om actief te mogen handelen. Maar misschien, als de vader in het verpleeghuis zou worden opgenomen en de omstandigheden verder waren verslechterd, zou de verpleeghuisarts wel...

De huisarts ging, in zijn poging de last op de schouders van een volgend behandelend arts te leggen, geheel voorbij aan de hem bekende wens van Drups vader dat hij nooit naar een verpleeghuis wilde gaan.

Drup doorzag het hele proces maar er was nog een kans. Zou de huisarts, als hij dan niet actief wilde helpen, wel bereid zijn middelen voor te schrijven zodat haar vader zijn eigen leven kon nemen? De huisarts schudde zijn hoofd. Drup hield vol. Zou de huisarts niet kunnen helpen zonder dat iemand daar iets van zou weten? Zonder melding te maken van een onnatuurlijke dood? Haar vader was immers ziek, niemand zou vragen stellen als hij kwam te overlijden. De huisarts stond op, verdedigde zich nogmaals met een beroep op wetgeving, de strikte regels, de onstuitbare drang van het Openbaar Ministerie de wet te handhaven. Hij was bang. Dat was duidelijk. Hij was ervan overtuigd dat zijn patiënt ziek was, zich in een uitzichtloze situatie bevond, nooit meer beter zou worden. Maar hij durfde niet te handelen.

Drups vader had zijn hoofd afgedraaid, zijn gezicht grauw en verbeten. Hij voelde zich alleen op de wereld.

De dokter verliet het huis.