De euthanasieverklaring

Drup was gelukkig, de huwelijks staat beviel haar goed, ze had een goede baan gevonden als consultant in de gezondheidszorg, werkte hard, nam de tijd voor leuke dingen en sprak haar ouders regelmatig.

Op een dag belde haar vader haar op. Of ze op een rustig moment samen konden praten. Ze spraken af in haar ouderlijk huis. Drup was benieuwd wat er zou zijn. Het was lang geleden dat een serieus gesprek werd aangekondigd. Maar serieus werd het. Serieus en emotioneel.

Haar ouders waren inmiddels op leeftijd. Enkele van hun vrienden kwakkelden met hun gezondheid, sommigen gingen dood. Drup hoorde verschillende verhalen over een lang en vreselijk ziekbed. Haar ouders waren naar aanleiding van die ervaringen gaan nadenken over hun levenseinde en ze hadden een aantal besluiten genomen die ze met Drup wilden bespreken.

Voorop stond dat ze het heft in eigen hand wilden houden. Ze hadden een goed leven geleid, ze wilden ook goed sterven. Als zij geen menswaardig bestaan meer zouden kunnen leiden zou hun leven afgelopen moeten zijn. Hun grootste schrikbeeld was afhankelijk te worden van intensieve zorg door anderen. Zij wilden geen uitzichtloos ziekbed. En beslist niet eindigen in een verpleeghuis, waar ze hun eigen zelfstandigheid geheel zouden verliezen.

Ze hadden hun voorbereidingen getroffen, een euthanasie­ verklaring getekend en die uitvoerig met hun huisarts besproken. Deze had begrip voor het standpunt van Drups ouders getoond en toegestemd hen te helpen als hun tijd gekomen was.

Drups ouders wilden dat niet alleen de huisarts, maar ook de kinderen wisten hoe zij over ziekte en dood dachten. En het ging zelfs nog verder dan dat: ze wilden dat één van hen gemachtigd zou zijn op te treden als zij daartoe zelf niet meer in staat zouden zijn. De vraag was duidelijk. Wilde Drup dat doen?

Drup was verward. Ze vond het zwaar om te praten over de dood van haar ouders. Ze hield zoveel van hen, dat ze niet wilde denken aan een afscheid.

En eigenlijk vond ze het ook meer op de weg van haar oudste broer liggen om een dergelijke verantwoordelijkheid op zijn schouders te nemen.

Maar als ze nuchter nadacht begreep ze heel goed waarom haar ouders haar hadden gevraagd. Zij was altijd de regelaar geweest. Zij kende bovendien door haar werk de medische wereld het beste van alle kinderen. En misschien stonden haar ouders en zij elkaar ook wel het meest na, omdat ze een flinke tijd alleen met hen had gewoond.

Drup wist dat zij zou moeten handelen als het erop aan kwam. Zij en niemand anders. Zodat er zou gebeuren wat haar ouders wilden.

Voordat Drup antwoordde vroeg zij haar ouders tot in detail wat hun wensen waren. Waar lag de grens van niet meer willen leven? Wat te doen als zij bijvoorbeeld niet meer zelf zouden kunnen eten, niet meer kunnen drinken? Ze schoot, ondanks de droefheid van het onderwerp, in de lach toen haar vader zei dat hij nooit kwijlend met een luier om in bed zou willen liggen.

Het verhaal was duidelijk. Haar ouders wilden uit het leven stappen als zij geen beschaafd leven meer zouden kunnen leiden en zij wilden dat moment zelf bepalen. Na een waardig leven zou ook hun einde waardig moeten zijn.

Er vloeiden tranen. Er werd getroost, Drups ouders verzekerden haar dat het nog lang niet zover was. Ze waren immers nog goed van lijf en leden. Maar ze hielden wel rekening met het feit dat de situatie ineens kon veranderen. En dan wilden ze zelf aan de touwtjes kunnen trekken. Met de hulp van Drup als dat nodig mocht zijn. Vandaar de expliciete vraag aan Drup: konden ze op haar rekenen? Durfde zij de verplichting om de belangen van haar ouders zonodig te behartigen op haar schouders te nemen?

Er was geen twijfel mogelijk. Hoewel Drup een last op zich gelegd voelde, was ze ook dankbaar en trots dat haar ouders haar dit vertrouwen gaven. Ze omhelsde haar vader en haar moeder en beloofde dat, als het nodig mocht zijn, zij zou handelen in hun geest. Tot in de dood. Ze zou voor hen zorgen, voor hun leven én voor hun dood. Uit liefde, uit respect.