Doorschijnend blauw
„Er is één klein probleem,” zegt Koen, terwijl
ze
samen naar de sterren van Fivakoer staan te kij-
ken.
„Wat dan?”
„Een slot. We hebben geen slot.”
„Nou èn?” vraagt Erik.
Jongen, snap je dat niet? Zo’n fiets en dan
geen
slot.”
,Je bedoelt…”
„Natuurlijk! Als je even niet kijkt is hij
weg.
Gaat die garage hier op slot?”
„Nou, overdag niet nee.”
„Hier, daar heb je het al.”
„Maar ze stelen toch geen fiets uit een garage?”
„O nee? En als ze ons dan zien fietsen,
wat
dacht je dan dat er gebeurde? Luister nou Erik,
iederéén zou hem wel willen hebben.”
Erik duwt zijn vuisten in zijn
broekzakken.
„Maar het is onze fiets!” zegt hij.
„Precies. En daarom moeten we een slot.
Een
cijferslot.”
„Waarom een cijferslot?”
„Dat zijn de beste.”
„Hoezo dan?”
„Gewoon, dat snapt toch iedereen. Een
sleutel-
tje pikken ze zo uitje broekzak, maar cijfers zijn
geheim. Daar moeten ze je eerst voor martelen.”
Erik knikt. Koen heeft gelijk. „Dan moeten
we
naar de fietsenwinkel,” zegt hij, „om er een te
kopen.”
„Het kan gewoon niet anders.”
„Nee.”
Het is even stil. „Tenslotte hebben we het
gekre-
gen,” zegt Erik dan aarzelend.
„Zei je vader helemaal precies waar het
voor
was?”
„Nou ja, hij gaf het eigenlijk meer.”
„Zonder slot gaat het gewoon niet. En hij
zei
zelf dat we de fiets mochten houden, zolang.”
,Ja.” Erik knispert het briefje van tien gulden
dat nog in zijn broekzak zit tussen zijn
vingers.
„Let jij even op?”
Koen knikt en gaat wijdbeens voor de
fiets
staan. Hun fiets. Erik doet de deur van de garage
achter zich dicht.
Het is stil. Maar Koen hoort buiten
allerlei
geluiden. Hij zet zijn benen nog iets wijder en
duwt zijn handen in zijn zij. Op de grond ziet hij
de hamer liggen. Het handvat is nogal camoufla-
ge geworden. Koen pakt hem op, duwt hem met
de gevlekte steel tussen zijn broekriem en gaat
dan weer voor de fiets staan.
Gelukkig blijft Erik niet lang weg.
„Taadaaaa!” roept hij, als hij de garage
weer
binnenkomt. In zijn hand houdt hij een ronde
kabel van blauwachtig plastic. Het ding glanst
helemaal. Erik draait hem een beetje rond. „In
het licht wordt hij doorschijnend,” legt hij uit.
Aan het eind van het plastic zitten drie ronde
wieltjes die langs goud gekleurde cijfertjes draai-
en.
„Had je genoeg?” vraagt Koen.
„Ik heb nog één vijfentwintig over,” zegt
Erik
en hij laat het geld aan Koen zien.
„Weetje de code?”
Erik kijkt om zich heen. „Ik heb hem op
een
briefje,” fluistert hij.
„Laat kijken,” zegt Koen.
Erik haalt een in elkaar gefrommeld
stukje
papier uit zijn broekzak. „Dat heb ik expres
gedaan,” legt hij uit. „Dan denkt iedereen dat het
zomaar een propje is.”
Koen knikt. Op de grond van de garage
vouwt
Erik het papiertje uit en strijkt het met zijn hand
zo’n beetje glad. Met dikke zwarte lijnen erom-
heen staat, midden op het papier, de code. „Vier-
twee-twee,” leest Koen. Dan herhaalt hij het nog
een paar keer zachtjes. „Een mooi getal,” zegt
hij. Erik pakt het papiertje weer van de grond en
scheurt het in tweeën.
„Kan het zo, of moet het in kleine
snippertjes?”
vraagt hij aan Koen.
„Het lukt zo wel,” antwoordt Koen en hij
pakt
de ene helft van Erik aan. Die hangt het glanzend
blauwe slot om het stuur van FivaKoer en komt
dan weer naast Koen staan.
„Nu zou die cola wel handig zijn,” zegt Erik.
„Het gaat zo ook wel,” zegt Koen. En met
een
plechtig gebaar steken ze allebei hun helft van
het papiertje in hun mond en beginnen te kau-
wen.