Politie
„Vind je hem mooi?” vraagt Erik.
Zijn vader zit op zijn hurken voor de fiets
en
laat zijn hand over het zadel glijden. „Het is
inderdaad een puik karretje.”
„Wat zegt-ie?” vraagt Koen.
„Hij vindt hem gaaf.”
Ja he meneer, en die roest dat geeft niet,
die
schuren we er allemaal af en ik heb thuis nog verf
van mijn vader en kwasten hebben we ook en dat
voorwiel, zo’n wiel zit ook aan de autoped die
bij
ons in de schuur staat en die gebruikt toch nie-
mand meer, want bij ons is iedereen daar veel te
groot voor, dat zei mijn moeder laatst ook al en
of het nou nodig was om dat ding dat toch maar
iedereen in de weg…”
„Stop maar Koen,” zegt Erik en hij wijst
naar
zijn vader die peinzend om de fiets heen loopt.
„Tsja,” zegt Eriks vader.
„De voorband is wel lek hoor,” legt Erik uit.
„En de spaken zijn stuk,” vult Koen aan.
„Hmmmm,” doet Eriks vader.
„En hij lag daar gewoon in de modder!
He
Koen?” zegt Erik snel.
„Had iemand hem misschien verstopt?”
vraagt
zijn vader.
„Verstopt?”
,Ja, dat iemand hem gestolen had en in de
strui-
ken verstopt om hem later op te halen.”
„Nee! Zo lag hij helemaal niet, he Koen? Hij
lag
ook niet echt in de struiken, meer tégen de strui-
ken.”
Koen knikt. „Hij lag daar zo van…” en hij
maakt
een breed gebaar met zijn armen, „zo van: ‘Ik
moet mijn fiets kwijt!’ He Erik?”
Erik knikt. „Dat is het precies. Zo lag hij.”
,Jajaa,” mompelt Eriks vader.
„Zullen we hem dan maar even in de garage
zet-ten?” vraagt Erik. „Naast de werkbank is nog
plek.” Hij loopt vast naar de fiets toe en kijkt
ondertussen vanuit zijn ooghoeken of zijn vader
nog moeilijk wil gaan doen.
,Ja, luister eens jongens.” Daar begint het
al.
„Die fiets is natuurlijk wel van iemand.”
„Nou…” zegt Koen weifelend. Hij kijkt
naar
Eriks vader en houdt dan zijn mond maar.
,Ja, echt. Ik vind dat jullie de politie
moeten
bellen.”
,Ja, jeehee,” mompelt Erik.
„Die pikken hem meteen in!” zegt Koen.
„Heb-
ben we hem helemaal voor niks hiernaartoe
gesleept.”
„Dan zeggen jullie maar dat je een
gevonden
voorwerp hebt en dat je het wilt houden tot de
eigenaar zich meldt. Dat mag.”
„Kunnen we hem dan ondertussen
opknap-
pen?” vraagt Erik.
,Ja, ik weet niet. Waarom niet? Alleen, als
er
iemand voor komt, heb je het allemaal voor niks
gedaan.”
„Moet je hem dan evengoed afgeven?”
vraagt
Koen.
,Ja, natuurlijk.”
„Terwijl je er aan gewérkt hebt?”
„Als iemand kan bewijzen dat het zijn fiets is.”
„Maar, maar dat kunnen ze nooit
bewijzen.
Nooit!” roept Koen boos.
„Wel als ze een fotootje hebben,” zegt Erik.
„Bijvoorbeeld,” zegt zijn vader, „of als ze
het
framenummer ergens hebben opgeschreven.”
Koen knikt stil voor zich uit. „Maar we
mogen
hem houden? Nu bedoel ik dan he.”
„Als jullie beloven datje de politie belt.”
„En we mogen hem ondertussen
opknappen?”
vraagt Koen weer.
,Ja, dat weet ik ook niet. Dat moeten jullie
zelf
weten.”
„We doen het!” zegt Koen. „He, Erik?”
„Tsja, ik weet niet…”
„We doen het! Hebt u steeksleutels meneer?”
„Steeksleutels? Ik dacht dat jullie…?”
,Jaja, nee,” zegt Erik snel, „die halen we bij
zijn
huis. Toch, Koen?”
„O ja.”
„We komen nergens aan,” zegt Erik plechtig.
„O nee, natuurlijk niet. We komen nergens
aan
meneer, helemaal nergens!”
„Nou, vooruit dan maar. En vergeet niet
de
politie te bellen, okee?”
„We zetten eerst de fiets veilig weg,” legt
Erik
uit, „en dan gaan we dat meteen doen. Meteen!”
„Nou, misschien eerst een beetje
schoonmaken
en zo,” mompelt Koen erachteraan. Zachtjes.
Dan is het gezegd.