Zwemmen

„Zo! Dat gaat mooi,” zegt Erik. Met drie flinke
tikken van de hamer heeft Koen de tweede moer
van het voorwiel los. Het kapotte wiel met de
verbogen spaken en de lekke band kunnen ze er
nu zo uit pakken.

„Geef dat andere wiel eens,” zegt Koen. Met zijn
hand veegt hij zijn haren uit zijn ogen. Op zijn
voorhoofd blijft een zwarte streep achter. Tegen
de muur staat het wiel van de oude autoped al
klaar.

„Past het?” vraagt Erik.

„Natuurlijk past het. Geef die moeren even, die
kunnen we nog prima gebruiken.” Met zijn han-
den draait Koen de moeren erop en met de ring-
sleutel en de hamer tikt hij ze stevig aan. „Vast is
vast, zegt mijn broer altijd. En stoppen voor-
dat-ie breekt.”

Erik knikt.

„En nu,” zegt Koen, terwijl hij overeind komt
en de ringsleutel van een afstandje op de werk-
bank mikt, „verfhalen!”

„Moeten we hem niet eerst testen?” vraagt Erik.

„Ben je gek? En iedereen hem herkennen
zeker?”

„Maar we zijn er toch al lang mee op straat
geweest?”

„Des te erger, jongen. Van nu af aan mag nie-
mand meer weten wat we aan het doen zijn. En
als morgen iemand zegt dat ze ons met een oran-
je fiets hebben gezien waar ‘Polaris’ op stond,
dan… dan… dan ontkennen we!”

„Okee.”

„Alles moet nu geheim. Alles. Kun jij boven
twee handdoeken halen, denk je?”

„Wat moeten we daar dan mee?”
Koen doet zijn armen smekend in de lucht. ,Jij
snapt ook niet veel, he? Voor onder onze armen
natuurlijk! Dat ze denken ‘O kijk, die twee gaan
naar het zwembad’. In plaats van ‘Wat zijn die
nou aan het doen?’”

„Ah ja, slim bedacht. Maar wat moet ik dan zeg-
gen als mijn vader vraagt waar ik handdoeken
voor nodig heb?”

„Hmmmm.”

„Koen?”

,Jajee, ik weet het ook niet zo gauw. Vraagt hij
dat dan?”

„Zeker weten.”

„Misschien moeten we dan maar naar het
zwembad lopen als twee jongens die hun hand-
doeken vergeten zijn.”

„En hun zwembroek.”

„En hun zwembroek. Die kan je huren, weetje,
dat heb ik ook weieens gedaan toen mijn neefje
kwam logeren en hij zijn zwembroek niet bij zich
had.”

„Maar dat weten die mensen op straat toch alle-
maal niet.”

„Iedereen weet dat soort dingen. We kunnen
toch gewoon in de richting van het zwembad
lopen en dan via een omweg naar mijn huis voor
de verf?”

Erik schudt zijn hoofd. „Ik geloof nooit dat het
werkt, Koen.”

„Heb jij dan soms een beter idee?”

Peinzend kijkt Erik naar hun fiets. Met het
nieuwe voorwiel erop zou je er zo op weg kun-
nen rijden. Achterovergeleund op het lange
zwarte zadel. Met zijn tweeën. „Misschien,” zegt
hij, wat zachter dan eerst, „misschien moeten we
die handdoeken niet zomaar pakken. Misschien
moeten we bij mijn vader ook gewoon doen of
we echt naar het zwembad gaan.”

Koen kijkt Erik een tijdje aan, en geeft hem dan
een klap op zijn schouders.

„Wat denk je?” vraagt Erik.

Koen knikt. „En dan stiekem weer terug.”

,Ja, we kunnen hier achter langs door het gan-
getje.”

Ze grijnzen naar elkaar en knikken allebei.

„Vraag jij het?” zegt Koen.

„Vragen? Ik zèg gewoon dat we gaan zwemmen.
Het is toch zeker vakantie.”

,Ja, ze zitten altijd te zeuren dat we iets spor-
tiefs moeten doen.”

„Precies.” En alvast een beetje boos loopt Erik
de garage uit om de handdoeken te halen.