Goed schudden
„Hebben jullie kruipolie?” vraagt Koen
wanneer
ze teruglopen naar de garage van Erik. „Met
kruipolie gaat het ook.”
„Hebben jullie dat dan niet?”
,Ja, mijn broer, in zijn gereedschapskist. Maar
daar zit een hangslot op. Die idioot! Jullie heb-
ben het toch ook wel?”
„Ik weet het echt niet en we mochten ook
ner-
gens aankomen, joh.”
„Nee, maar toch wel voorzichtig. Waarom zou
je niet ergens voorzichtig aan mogen komen?
We
zetten het toch weer terug. Hee Erik! Of dacht
die vader van jou soms dat we het niet terug zou-
den zetten?”
,Ja, ik weet niet.”
„Maar hebben jullie kruipolie?”
„Misschien op de plank, waar al die
potjes
staan. Weet jij hoe het eruitziet?”
„Ik denk het wel.”
„Maar, Koen…”
„Erik luister: van kruipolie heb je maar
heel
weinig nodig. Zeg maar gerust niks eigenlijk,
bijna niks. Hij merkt het niet eens en we zetten
het gewoon precies terug waar het stond.”
In de garage ligt de steeksleutel op de grond
en
de moer zit nog steeds vast. Erik klimt op een
omgekeerde emmer en kijkt op de plank aan de
muur, waarop zijn vader allemaal potjes en fles-
jes heeft staan. „Siliconenkit? Is dat wat?”
„Nee, dat is niks. Staat er nergens een
spuitbus
of zo?”
„Ik zie niks. Of toch, wacht.” Vanachter
een
ingedeukt verfblik haalt Erik een gele spuitbus
met een zwarte dop te voorschijn.
„Wat staat erop?”
„Oil.”
„Dat is het!”
„Kroon Oil,” leest Erik. „Is dat goed?”
„Moet haast wel. Wat staat er nog meer?”
„Bescherming en smering van
gereedschappen,
en dan een heleboel andere dingen, even kijken,
o hier: bouten en moeren, kettingen.”
„Bouten en moeren. Zie je wel. En verder?”
„Goed schudden voor gebruik.”
,Ja, dat klopt. Dat doet mijn broer ook
altijd.
Geef maar hier.”
Vanaf zijn emmer geeft Erik de gele bus
aan
Koen, die er meteen heftig mee begint te schud-
den. Binnenin tikt iets, het lijkt wel een knikker.
„Waarvoor is dat?” vraagt Erik.
„Dat weet ik ook niet, maar dat is altijd
bij
zulke bussen. Dat je hoort dat je schudt mis-
schien.”
„Maar dat weet je toch zo ook wel? Dat zie
je
toch?”
„Nou ja, voor blinden dan,” besluit Koen.
,Ja, misschien.”
„Ik denk het wel, eigenlijk. Anders weet ik
het
niet.”
„Zou het zo al goed zijn?”
Koen knikt. Hij haalt de zwarte dop van
de
spuitbus en loopt ermee naar de fiets. „Hou jij
hem vast, dan spuit ik.”
Erik zet de fiets rechtop en Koen gaat op
zijn
hurken bij de moer zitten. Hij schudt de spuitbus
nog een paar keer flink heen en weer en drukt
dan stevig op het witte knopje boven op de bus.
„Er komt niets uit,” zegt hij, en drukt nog een
keer.
„Koen, hou op!”
„Maar er komt niks uit.”
„Kijk dan, op mijn broek. Je spuit naar opzij!”
„O shit! Een doekje, snel!”
Erik laat de fiets tegen de muur vallen en
rom-
melt op de werkbank van zijn vader om een
doekje te zoeken. „Een oude onderbroek?”
„Pak maar.”
De onderbroek is van Eriks vader geweest.
Hij
is groot, met een ruime uitgang van voren, en zit
onder de verfvlekken. Koen pakt hem uit zijn
handen en begint op de olievlek op Eriks broek
te boenen.
„Gaat het?” vraagt Erik.
„Nee, niet erg.”
„Hoezo niet erg?”
„Hij wordt steeds groter.”