Epiloog

Estoril, Portugese kust, heden.

De rode auto met open dak parkeerde naast de weg, tussen het asfalt en het ijzeren hekje. Aan de andere kant strekte het strand zich uit tot aan de horizon en in de verte liep het omhoog in een kartelige klip. In de lucht dansten de meeuwen en soms doken ze in de avondzee. Ablon draaide de sleutel van de wagen en schakelde de motor uit. Naast hem deed Shamira haar zonnebril af om het schitterende landschap te kunnen bewonderen. ‘Waarom stoppen we?’ vroeg ze.

      ‘Ach, een oude gewoonte uit Atlantis,’ antwoordde de hemeling. Onder zijn zitting trok hij een klein pakket vandaan. Hij deed het portier van de auto open en liep naar het hekje. ‘Ik ben zo terug.’

      ‘Haast je niet,’ zei de vrouw. Ze was gefascineerd door het landschap. ‘Wat mij betreft blijven we hier altijd.’

      De engel liep het zand op en naar de rand van de oceaan. Uit het pakpapier haalde hij een voorouderlijke boekrol, een dikke rol die er antiek uitzag. Het papier was vergeeld maar onbeschreven. Het was wit en had geen titel. ‘Het Boek des Levens,’ fluisterde hij voor zich uit. Hij moest denken aan zijn droomleven, een bijna schimmige belevenis, die nu alleen nog in zijn herinnering voortbestond.

      De Cherubijn wierp de boekrol in zee. De zon was zijn getuige. Het boek ketste over het water en bleef even drijven voordat het zonk. Ondertussen gloeide een symbool in zijn arm als een met ijzer gebrand zegel. De inscriptie gloeide als een teken van vuur totdat het helemaal uitdoofde. De fetisj van de dodenbezweerster was volledig. De tweede rune – de rune van de geest – beëindigde zijn functie en zo bleef het geheugen van de engel-krijger in stand. ‘Daar verdrinkt de laatste band met een vergaan universum,’ dacht de Cherubijn toen het Boek des Levens in de golven verdween. ‘Een nieuwe kans voor de wereld.’

      Hierna liep hij terug naar de auto. ‘Wat een heerlijke dag,’ riep de tovenares uit en keek naar de kristalheldere zee. Een zwak briesje beroerde de donker wordende golven. ‘De mooiste dag die er bestaat,’ zei de hemeling instemmend. De vrouw richtte haar aandacht van de wolken op de horizon. ‘Soms droom ik van het einde van de wereld,’ bekende ze vol bewondering voor de kustlijn. ‘Ik blijf maar denken aan de profetieën over de Apocalyps en vraag me af of de menselijke soort op een dag de planeet zal vernietigen, zoals beschreven is in het heilige boek.’ In de bestuurdersstoel draaide Ablon zich weg van het stuur.

      ‘De Apocalyps is het begin van een koninkrijk van vrede na een periode van grote veranderingen,’ legde hij uit. ‘Dat vertellen alle godsdiensten ons, al lijken ze vaak vol van het noodlot. Het einde van de wereld zal geen tijdperk van dood, maar van wedergeboorte zijn. De Apocalyps zal er niet door een oorlog komen, maar door een evolutie. Tenminste dat geloof ik.’

      De dodenbezweerster raakte vol tederheid het gezicht van de gevleugelde aan, maar zij leek verward.

      ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg de engel bezorgd.

      ‘Niets,’ zei ze. ‘Ik voelde me ineens als het ware wakker geworden uit een nachtmerrie.’

      Ablon nam haar in zijn armen, bracht zijn hoofd dicht bij het hare en kuste haar langdurig.

      ‘Nou, slaap niet in.’

      Hij richtte zijn blik op de weg en gaf gas.

      ‘Waar gaan we naartoe?’ wilde ze weten en bond haar haren met een rood lint bij elkaar.

      ‘Maakt dat wat uit?’

      De wagen reed weer midden op de weg en de bestuurder versnelde. Op het strand sprong een vis boven het water uit en een krabbetje verstopte zich in het zand. De stroming had een zwart steentje aangevoerd. Het rolde het strand op en lichtte op in de stralen van de avondzon. Het was een stukje basalt, maar bovenop stond een merkwaardig teken in bas-reliëf uitgehouwen. De contouren ervan leken erg op de runes uit Atlantis die te zien waren op de grote obelisk van de voorouderlijke hoofdstad. Ooit heeft een afvallige engel het brokstukje in de zee gegooid, maar dat is alleen maar in een droom gebeurd, in een ingebeelde, fantastische en al lang vergeten werkelijkheid. Nu keerde de steen terug naar het ware universum en voldeed daarmee aan de wens van zijn drager. Het was de rune van de vrede.

EINDE