9

EEN SPION IN DE SNACKBAR

Het was Ablon, Aziël en Sieme gelukt een Chevrolet pick-uptruck aan te schaffen met drie zitplaatsen en een Israëlische taxichauffeur. Ze spraken af de wagen tegen het einde van de middag op te pikken op een plein op de berg Sion buiten de grenzen van de oude stad. Om op alles voorbereid te zijn vroegen ze aan de verkoper om twee extra jerrycans benzine in de laadbak te zetten, ook al wist de afvallige dat één volle tank voldoende was om tot de Sinaï te komen. Onder het wachten kochten ze bij een kiosk een landkaart en maakten zich klaar om de route te bestuderen. Vlak na lunchtijd stapten de drie engelen een snackbar binnen vlak bij de centrale souk, een openluchtmarkt vlak bij het kruispunt van de Arabische, Joodse en christelijke wijken in Jeruzalem. Iedereen had spontaan vrijgenomen, waardoor het historische centrum in één grote gebedsruimte was veranderd. Toch ging de souk door, zij het op een zacht pitje. Enkele zaken hadden de deuren geopend, zoals restaurants en apotheken, maar de meeste neringdoenden liepen op straat mee in de processies of vonden toevlucht in kerkgebouwen om voor de vrede te bidden. Ondanks al deze blijken van gelovigheid, zat de stad vol veiligheidsagenten, politiemannen en soldaten, die zich zorgen maakten over het verloop van de oorlog en op hun hoede waren voor een eventuele aanval van islamitische milities.

      Een uur later zat de kleine Arabische snackbar helemaal vol, want veel pelgrims waren van ver gekomen om in hun heiligdommen te bidden. In de heilige stad waren mensen uit Hebron, Gaza en Ramallah aanwezig, maar ook uit Tel Aviv, Eilat en Haifa. Maar nu was de drukte in het restaurant voorbij en zaten er enkel nog een paar lokale klanten, die koffie dronken die uit bronzen potten kwam en waterpijpen rookten, de beroemde aromatische pijpen die bestonden uit kooltjes vuur, een buis en een vaas vol water, waar de rook doorheen gezogen wordt voordat hij in de mond terechtkomt. De hemelingen zochten de meest afgelegen tafel in de zaal vol planken voor borden, wandtapijten, en aan het plafond hangende lampen en prullaria. De rook belemmerde het uitzicht op de uitgang en de sterke geuren van de souk stelden hun neus op de proef. Ablon legde het in doeken gewikkelde pakket, waarin de heilige wreker zat, naast zich neer en spreidde de kaart op tafel uit. Behalve wegen stonden er ook steden, geografische oneffenheden en terreinveranderingen op van Galilea tot Egypte.

      ‘Daar is het!’ merkte Aziël op. ‘Daar, die berg.’

      ‘De berg Horeb,’ zei de generaal. ‘Daar ligt de ingang tot de grot.’

      ‘En tot het portaal dat we zoeken,’ vulde de Isjijn aan. ‘De Horeb ligt ten noorden van de berg Sinaï, al geloven de stervelingen tegenwoordig, dat de twee bergen één en dezelfde zijn.’

      Ablon trok met zijn vinger een denkbeeldige lijn over het papier om het traject te bestuderen.

      ‘Vanuit Jeruzalem gaan we naar het oosten en dan buigen we af naar het zuiden en volgen autoweg 90 die dwars door de Negev-woestijn tot aan Eilat gaat, de laatste Israëlische stad voor de grens met Egypte. Vanaf dat moment bevinden we ons al in de Sinaï en moeten we weg 66 volgen, die langs de Golf van Akaba gaat. Deze weg volgen we tot aan de omgeving van Nuweiba, een kustplaatsje. Vandaar slaan we af naar het westen direct de woestijn in. De asfaltweg houdt vlak bij een kloostercomplex op. Dat is het klooster van de heilige Catharina. Vandaar moeten we te voet verder.’

      ‘Aan de voet van de berg werd een klooster gebouwd,’ merkte Aziël op terwijl hij de aanwijzingen op de kaart volgde. ‘Dat is een bedevaartsoord, maar er zijn vast niet meer dan een dozijn monniken en wat soldaten van het Egyptische leger.’

      Sieme keek naar alle kleuren op de kaart en snapte niet wat ze allemaal betekenden. ‘Wat is dit?’ vroeg ze en wees naar een donkere streep achter de plek waar het klooster stond aangegeven.

      ‘Een bergrug,’ legde Ablon uit. ‘Heel die streek is erg bergachtig en het donkerbruin geeft de hoogste pieken aan. Er ligt een soort rotsachtige corridor, een kloof waar we doorheen zullen moeten voordat we bij het spoor aankomen dat naar de grot leidt.’

      ‘Te zien aan al die militairen hier, zullen de wegen wel geblokkeerd zijn. Mocht het nodig zijn dan moeten we om de blokkades heen reizen. Ik weet nu de weg, ik verdwaal niet. Ik ben alleen bang voor vertraging, maar misschien kun jij ons behulpzaam zijn met je psychische kunst.’

      ‘Als het nodig is... maar mijn macht is beperkt. Ik kan niet een heel leger om de tuin leiden, ook al bestaat het uit menselijken met hun over het algemeen zwakkere wil dan hemelingen.’

      ‘Ik geloof dat we niet veel grote troepen zullen zien, alleen maar wachtposten. Alhoewel, aan grenzen heeft verwarring altijd de bovenhand. Dus alles is mogelijk.’

      Aziël zat recht tegenover de deur en voelde een vreemde energie en een uitstraling die hij niet thuis kon brengen. Hij aarzelde geen moment, stond op en zag een grote en donkere man buiten, die vanwege zijn kwaadaardige aura zeker niet zomaar een sterveling was. Hij kon zijn gezicht niet goed zien vanwege de dikke rook van de waterpijpen en de prullaria die aan het plafond hingen. Zijn overlevingsinstinct kreeg de overhand en de vlammen liepen van zijn handen tot aan zijn ellebogen, klaar om afgeschoten te worden. Aziël was een vuurengel en al kon hij niet zo goed vechten als de Cherubijnen, hij had wel zijn eigen alternatief voor de aanval en de verdediging. Hij lette allereerst op de veiligheid van de mensen die aan de tafeltjes zaten en vuurde dus liever geen salvo af om zijn vijand in lichtelaaie te zetten, want de intensiteit van het vuur kon brand veroorzaken en het hele gebouw verwoesten. Hij rende op de onduidelijke figuur af, klaar om hem te roosteren met zijn goddelijke pyrotechnische vermogens. Maar toen hij nog maar één pas van de spion verwijderd was en hem bijna kon identificeren, werd hij geremd door een onverdraaglijk geluid en het plotselinge gebonk dwong hem ertoe steun te zoeken tegen een lantaarnpaal. Ablon en Sieme, die nog zaten, hoorden het gebonk ook en waren buiten zinnen en konden zich niet bewegen. Het was de vierde bazuin!

      ‘Hij is weg...’ mompelde Aziël nog steeds alleen toen de bazuin ophield. Hij speurde de omgeving af, maar er was geen enkele entiteit te zien. Even later kwamen de afvallige engel en de Serafijnse door de deur. Ze verlieten snel de snackbar om hun vriend te helpen. Maar hij was alweer helemaal bij zijn positieven. ‘We worden gevolgd, generaal,’ waarschuwde de Isjijn hijgend. ‘Er was iemand hier. Helaas heb ik zijn gezicht en zijn ware gestalte niet kunnen zien.’

      ‘Ik weet het. Ik voelde zijn aanwezigheid al toen we uit het vliegtuig kwamen.’

      ‘Nou, laten we achter hem aan gaan! We moeten verhinderen dat de spion verslag uitbrengt aan zijn bondgenoten. Engel of een demon, hij is onze vijand.’

      ‘Nee, Aziël, daar hebben we geen tijd voor. Vanwege de trompet die we zojuist gehoord hebben verliezen we alsmaar tijd voor onze missie. Kijk maar.’ Hij liet zijn collega’s een merkwaardig fenomeen zien, dat alleen gevoelige mensen en mystici kunnen waarnemen. Het weefsel van de werkelijkheid vertoonde scheuren, herkenbaar aan de lichtgevende stukken in het membraan, die als luchtspiegelingen in de hitte trilden. ‘Het weefsel valt uiteen,’ merkte Sieme op.

      ‘We hebben tot morgenochtend de tijd om door het portaal te stappen, want er zijn maar drie bazuinen over voor het Laatste Oordeel en iets minder tijd voor de veldslag van armageddon. Gabriël moet al bezig zijn met de verplaatsing van zijn legioenen.’

      ‘Maar als de spion zijn metgezellen waarschuwt over onze tocht, dan kan het zijn dat wij drieën op een hinderlaag afrennen.’ De afvallige engel had deze dreiging al in ogenschouw genomen.

      ‘We hebben geen andere keuze.’

DE KEUZE VAN SIEME

Het is te voet maar een kleine afstand van de poort van Sion die door de stadsmuur rondom het historische centrum aan de zuidkant gaat, naar de heuvel die het bijbelse Jeruzalem en het beloofde land symboliseert. De voor christenen, joden, en moslims heilige berg Sion lijkt met zijn door bomen omzoomde pleinen en aangename gebouwen eerder een eiland van rust buiten de grenzen van de oude stad. Het belangrijkste gebouw is de kerk van Maria Tenhemelopneming, bekroond met een hoge toren en een koepel met vier kleine torentjes. Hij is ontworpen in de neoromantische stijl en overheerst de top van de heuvel, waar naar men veronderstelt de maagd Maria is gestorven. Ablon had in het plein voor de kerk met de Israëlische taxichauffeur afgesproken, van wie hij de pick-uptruck had gekocht om ermee door de woestijn te trekken.

      Nog steeds in zichzelf gekeerd observeerde Sieme de oude stad vanaf de berg. Een sensatie van angst beroerde haar geest. Het was al bijna vijf uur in de middag en de kou van de woestijn steeg langs de heuvel omhoog. ‘Ik voel dat een duistere aanwezigheid door de oude stad zwerft,’ waarschuwde de meesteres van het brein en ze bekeek de wirwar van straatjes binnen de muren. ‘Een heel machtig wezen speurt onze voetstappen na en kan onze reis elk moment onderbreken.’

      ‘Dat is die vervloekte spion die ik eerder al in het vizier had, dicht bij de markt,’ riep Aziël uit. Hij was nog niet helmaal over die episode in de souk heen.

      ‘Hij is meer dan een spion,’ corrigeerde de Serafijnse. ‘Zijn aura is even sterk als dat van onze generaal. Iemand met zoveel macht kan nooit alleen maar een afgezant zijn. Hij wacht zeker het beste moment af om ons aan te vallen.’

      ‘Nou dan wachten we tot hij vlak bij ons is, Sieme,’ besloot Ablon. ‘Dan kunnen we tenminste tegen hem vechten. Misschien wil hij ons juist wel ver van ons reisdoel weglokken.’ Het gesprek werd door motorgeronk onderbroken. Een man van middelbare leeftijd met lichte huid en zwarte haren, een beetje slap in zijn dijen, bestuurde een kleine vrachtwagen. Toen hij de drie engelen zag, stopte hij. Hij was al vooruitbetaald, maar hij was eerlijk en zou er niet met het geld vandoor gaan, zoals Siemes onderzoek van zijn brein had aangegeven. De bestuurder stapte gehaast uit de cabine, liet zien waar hij de extra benzine had opgeslagen en legde de belangrijkste bedieningsknopjes en het besturingsmechanisme van de pick-up uit. Toen ging hij weg, even snel als hij gekomen was. Ablon ging achter het stuur zitten en nodigde de anderen uit in te stappen. Hij draaide de sleutel in het contactslot om. Hij had de Heilige Wreekster in de kofferruimte achterin gelegd. Aziël zat al op zijn stoel, maar de Serafijnse kwam niet van haar plek buiten de auto. Ze bleef in het licht van de ondergaande zon staan.

      ‘Generaal, ik blijf. Ik ga niet met jullie mee, maar blijf in Jeruzalem.’

      ‘Wat?’ vroeg Aziël verbaasd, maar Ablon gaf alleen maar een licht knikje met zijn hoofd. Hij kende die houding van haar en wist dat hij er niets tegen kon doen. ‘Er zit een entiteit achter ons aan die heel de missie in gevaar kan brengen,’ legde Sieme uit. ‘Jullie beiden kunnen niet blijven om op hem te jagen, maar ik wel. De rebellen hebben de eerste generaal nodig en jij, Aziël, bent de enige die het spoor naar de grot in de Horeb kent.’

      ‘Weet je welke gevaren je loopt?’ vroeg de generaal, al besefte hij, dat ze het risico allang berekend had. De engel-vrouw liep op de afvallige toe en beroerde zijn gezicht. Haar vinger gleed over zijn van leed doorgroefde gelaat, zoals gelovigen dat doen bij heiligenbeelden. Haar ogen schoten vol tranen en haar hart klopte wild. Nog nooit eerder was een Serafijn, een kritisch en berekenend slag engelen, zo intens geraakt door emoties bij het afscheid. ‘Toen ik je twee dagen geleden aantrof in dat geruïneerde appartement, heb ik je gezegd dat ik bereid was mijn leven te geven voor de bescherming van mijn leider. Met deze wetenschap ben ik naar de Haled gekomen, al had ik geen kennis van de mensheid en haar historische vooruitgang. Ik weet dat de Serafijnen bekend staan om hun listige redeneertrant, maar ik heb vanaf het begin de waarheid gesproken. Ik heb nooit aan jouw idealen getwijfeld.’ Toen hij deze woorden hoorde, voelde Aziël een diepe pijn in zijn hart, omdat hij ooit de waardigheid van zijn metgezellin in twijfel had getrokken. Hij stapte meteen uit de auto en in een stevige omhelzing drukte hij haar tegen zijn borst. Hun beider kasten kenmerkten zich door karakter- en persoonlijkheidsverschillen, maar even leken ze allemaal verenigd als tweelingen.

      ‘Ik ga terug naar de oude stad,’ legde ze uit, ‘en zal daar naar de perverse spion zoeken. Als ik niet in staat ben hem tegen te houden, dan kan ik hem in ieder geval ophouden.’

      Ablon dacht erover haar te verbieden om te blijven en te bevelen met hen mee te gaan naar het portaal en die risicovolle onderneming achterwege te laten. Maar dat kon hij niet, want hij moest in de eerste plaats haar beslissing en haar keuze respecteren. Hoeveel keren had hij zichzelf al niet opgeofferd en had hij uiteindelijk onoverwinnelijke obstakels overwonnen. Nee, hij kon haar niets verwijten. Bovendien kon haar hulp veel betekenen. Elke nog zo kleine tegenslag bij de vijand kon heel waardevol zijn. ‘Al staan de kasten waar we elk toe behoren tegenover elkaar, ik moet erkennen dat ik nog nooit zoveel moed in een Serafijn heb gezien,’ gaf de afvallige toe. ‘Ik wens je alle geluk toe, Sieme, meesteres van het brein. Vecht met al je wil en heel je hart. Minder zou ik niet verwachten van een acoliet van Gabriël.’

      ‘Ik ben jouw acoliet, generaal. Wij zijn de nieuwe rebellen en we leven om jou te dienen, want we geloven nog steeds in het woord van God,’ zei ze en liep van de auto weg. ‘Al is de wereld door toedoen van de mensen in waarde gedaald, wij houden niet op de Schepping te prijzen. Wij zijn engelen en dit is onze plicht totdat het licht van de zon en de glans van de sterren doven, tot aan de laatste flikkering van het universum.’ Met deze woorden kerfde Sieme haar bravoure in de eindeloze registers van de geschiedenis. Met dichtgeknepen keel keerde Aziël naar de cabine terug en de pick-up reed weg. De heilige vlam keek nog lang zijn vriendin na totdat haar silhouet te klein werd.

      ‘Ik heb haar slecht beoordeeld, Ablon.’ Hij kwelde zichzelf. ‘Af en toe dacht ik dat zij zich niet volledig voor onze zaak inzette. Nu kwelt me de gedachte dat zij alleen maar om haar goede kanten te bewijzen hier is gebleven.’

      ‘Dit is helemaal Siemes eigen beslissing en wij mogen niet twijfelen aan haar motieven. Niemand kan iemand anders zijn beslissingen kwalijk nemen. Ze heeft het uit vrije wil gedaan. De meesteres van het brein heeft de juiste manier gevonden om haar opdracht te vervullen.’ Bedroefd liet de Isjijn zijn blik zachtjes over het landschap glijden. Ze reden op dat moment door de moderne wijken van de heilige stad, ver van het historische centrum en al bijna op weg nummer 90.

      ‘Als we elkaar weer in het rebellenkamp tegenkomen, hoop ik onze oude geschilpunten bij te kunnen leggen,’ mompelde de vuurengel voor zich uit. Als krijgsheer en veteraan van het slagveld was Ablon liever realistisch. Hij wilde zijn vriend geen pijn doen, maar tegelijk ook geen valse hoop geven. ‘Ik geloof niet dat we haar nog terug zullen zien, Aziël,’ antwoordde hij en nam de afslag naar de kustweg. In de cabine heerste een dodelijke stilte en de heilige vlam zag de berg Sion voor het laatst terwijl de zon in het westen onderging.

MASSADA, FORT VAN DE ZIELEN

‘Europa bestaat niet meer!’ zei een omroeper op een radiozender uit Jordanië. Enkele uren daarvoor had de Oosterse Alliantie onder leiding van China, Rusland en Noord-Korea met een nucleaire raket West-Europa weggevaagd als antwoord op de atoombom die Moskou had vernietigd. Het hoofddoel van de aanval was symbolisch: Berlijn, de Duitse stad die twee jaar daarvoor de conferentie had gehuisvest waarop de Liga van Berlijn was opgericht. Dat was een unie van westerse landen onder leiding van de Verenigde Staten en Europa die een front vormde tegen de belangen van de Oosterse Alliantie. Maar de vernietigende straal beperkte zich niet tot Germania. Van het uiterste noorden van Noorwegen tot aan Sicilië heeft geen enkele natie kunnen ontsnappen. Het gespannen klimaat van vlak na de ontploffing van de eerste bommen was in complete hysterie omgeslagen. In Canada en aan de westkust van Amerika was nog geen schade aangericht maar werden de wegen al overheerst door chaos. Duizenden mensen trokken naar de luchthavens om toevlucht te zoeken in neutrale landen en anderen vluchtten naar het platteland, soms zelfs te voet, omdat alle wegen verstopt waren. Maar ook in de landen van toevlucht die buiten de vuurlinie lagen, was de situatie gevaarlijk. In vele Latijns-Amerikaanse republieken had de parallelle macht van de criminele facties van de wanorde geprofiteerd om op grote schaal te plunderen en staatsinstellingen, politiebureau’s en kazernes aan te vallen. Er ontstond een burgeroorlog waardoor steden in bloed en barbarij gedrenkt werden. In Afrika werden de stranden door een zeebeving schoongeveegd, de haveninstallaties onder water gezet en belangrijke steden als Casablanca, Luanda en Kaapstad vernield – een tragisch gevolg van de schokgolf die in de Atlantische Oceaan veroorzaakt werd door de tweede grote explosie die New York in de as legde.

      Ablon deed de radio uit op het moment dat de weg naar het zuiden boog. Onder het schemerige blauw kon Aziël het dorre landschap en de steriele schoonheid van de Dode Zee zien, met zijn overdadige zoutpannen, die zich over tientallen kilometers aan de oostkant uitstrekten. Het licht geaccidenteerde en onvruchtbare terrein werd doorsneden door de kustlijn van de zee, die in feite een binnenmeer is, waarin de rivier de Jordaan uitmondt. Een grote vollemaan verlichtte het firmament en het oppervlak van het meer. Vanuit het strand steeg onmiskenbaar het aroma van zeezout omhoog en Ablon zag in de verte een hoge berg liggen met erbovenop een brede en recht omhoog stijgende top. Daarbovenop waren de ruïnes zichtbaar van een ongelooflijk fort. ‘Dat is Massada.’ De afvallige wees naar de berg. ‘Het was de hoofdstad van een joodse sekte die bedreigd werd door de Romeinse overmacht. In 73 na Christus is de stad definitief gevallen na een belegering van twee jaar. De verdedigers hebben zelfmoord gepleegd om zich niet uit te hoeven leveren aan de buitenlandse binnendringers. Nu is de top een versterkt fort van schimmen. In Massada waarden nog de schimmen rond van een groep verzetsstrijders die de nederlaag nooit had erkend en daarom niet loskwam uit het astrale plan en niet ten hemel kon opstijgen. Net als Massada lagen er aan de oevers van de Dode Zee tientallen andere op dezelfde manier tijdens duizenden oorlogen en rampen vergane steden.

      En de beroemdste daarvan moest nog komen.

DE DRAGER VAN HET LICHT

In de Sheol verkeerden de demonen en hun hertogen in een gevaarlijke staat van opwinding. Lucifer had weliswaar toegezegd dat ze allemaal aan de oorlog mochten deelnemen en zelfs bevolen dat de helse edellieden bij het klinken van de vijfde bazuin hun hordes naar de haven van de Styx moesten brengen, maar niemand wist wat er daarna ging gebeuren. Samaël was de rechterarm van de duistere aartsengel en het was zijn verantwoordelijkheid om, pas op het laatste moment, de definitieve tactiek van de Morgenster te onthullen. De reactie van de kant van de duistere heren op dit tijdspad was op zijn zachtst gezegd niet mals. Allen, niet één uitgezonderd, vonden Samaël een onkundige huichelaar en ze haatten hem. En dan was er ook nog de raadselachtige afwezigheid van Lucifer. Hij zou blijkbaar niet direct deelnemen aan de vijandelijkheden. Waarom zou hij anders een zo verachtelijke commissaris in zijn plaats laten spreken? De duivelse legers waren bovendien bezorgd om de veldslag zelf. Waar zouden ze na hun samenkomst aan de oevers van de Styx heengaan? Iedereen wist dat de twee engelenfacties – die van Michaël en die van Gabriël – elkaar in het etherische vlak zouden tegenkomen en dat hun strijd zou gaan om de overheersing van het Fort van Sion.

      Hoe moesten de demonen naar het strijdperk toegaan? De rivier de Styx is een spirituele weg, die dwars door dimensies heen gaat, maar de precieze route van haar stroming is alleen bekend aan de mysterieuze schippers en hun schepen zijn over het algemeen niet groot genoeg voor het transport van hele bataljons. En bovendien was het de vraag wie in staat was de prijs voor de reis van de troepen te betalen, want die wordt gewoonlijk geïnd in de vorm van vitale energie. Als zelfs de heer der vulkanen, de machtige Amaël, totaal gevloerd was nadat hij een deel van zijn aura aan de schippers had afgedragen, wie zou dan voldoende essentie over hebben om voldoening te geven aan de veeleisende vervoerders? En wanneer al deze logistieke complicaties zouden zijn opgelost en de horden er daadwerkelijk in zouden slagen op het etherische plan te komen, wat zouden ze dan doen? Zouden ze wachten tot de twee vechtende partijen elkaar hadden afgeslacht of zich aansluiten bij één van de partijen? Een dergelijk vooruitzicht was afschuwelijk voor de hertogen! Vechten aan de kant van welke hemelse factie dan ook was een belediging, want ze waren gezworen vijanden van beide facties. Michaël had de gevallen engelen uit de hemel verdreven en Gabriël baseerde zijn code op de idealen die verspreid waren door de broederschap der afvalligen en hun leider, Ablon, was één van de grootste tegenstanders van de duistere aartsengel. Maar toch gingen de duistere heren uit vrees of uit respect liever niet tegen hun meester in. In zijn macabere rijk voltooiden ze de voorbereidingen voor de botsing. De satanische strijdkrachten werden nu georganiseerd en in beweging gebracht, want de vierde bazuin had reeds geklonken.

      In de grot van de duivel in het dal der veroordeelden zat Lucifer zich in de handen te wrijven, terwijl hij de afloop van zijn plan afwachtte. Geholpen door zijn luitenant, Samaël, trok hij met tegenzin zijn gouden kuras aan, een borstharnas dat goed gebouwde spieren simuleerde en paste bij zijn tengere lichaam. Aan de ceintuur maakte hij de schede van een vuurzwaard vast, een wapen dat slechts was toegestaan aan aartsengelen en normale engelen verboden was.

      ‘Niet zo strak om de ribben, Samaël,’ zei de zoon van de dageraad, terwijl het slangachtige wezen de riempjes waarmee het kuras gesloten werd vastgespte. ‘Neemt u mij niet kwalijk, allerhoogste,’ smeekte de kruiperige en maakte de veters losser. Lucifer bewoog zijn vleugels en ontvouwde het vleermuizenvlies, waaruit zijn ledematen voor het vliegen bestonden en stak ze uit het metalen korset. ‘Ik moet zeggen dat ik me niet lekker voel in dit harnas, maar ik sta klaar voor een plechtige reis, een goede gelegenheid om dit gala-uniform uit de kast te halen.’

      ‘Uwe Majesteit ziet er prachtig uit!’ jubelde de knecht.

      ‘Dank je, Samaël. Jouw lofprijzingen vergroten mijn ego en geven me moed.’ Hij trok het vuurzwaard uit de schede, hield het magnifieke instrument omhoog om er eens goed naar te kijken en probeerde vervolgens een paar slagen na te doen, maar ze waren slap en stuntelig. Hij borg het lemmet weer op, ongeïnteresseerd in de kunst van het schermen.

      ‘En dan heb ik nog dit zwaard...’ zo begon de heer van de Sheol zijn commentaar. ‘Ik heb het nooit echt gebruikt en ingewijd, zoals mijn broeders hebben gedaan. Dit lemmet is onaangeroerd vanaf de dag van de Schepping waarop mijn vader het gesmeed heeft. Ik zou het nu, in de laatste fase van het bestaan van het universum, eigenlijk een naam moeten geven, vind je niet?’

      ‘Als dat uw wens is, mijn geliefde heer en meester...’ antwoordde de slang van Eden.

      ‘Ik zal het Straal der Dageraad noemen, in overeenstemming met zijn zwaardvechter, de Morgenster. Wat vind je daarvan, Samaël? Laten we een eer betuigen aan de nieuwe tijden, aan de nieuwe dagen van roem die aan het einde van de slag van armageddon zullen aanbreken, in de ochtendstond van een wereld van puur plezier en genot. Een bijdrage aan de terugkeer en het principe van de kosmos!’

      ‘Uw woorden zijn even heerlijk als uw verschijning, o zoon van de dageraad!’ sprak de ellendige vleier. Het gesprek zou zich op deze manier nog lang hebben kunnen voortslepen, als er niet een derde persoon bij was gekomen. Uit de duisternis rees de figuur van Amaël op, een door Lucifer vanwege zijn trouw en toewijding gewaardeerde demon. In zijn spirituele vorm had de heer der vulkanen vleugels van een vuur dat glom als lava uit de diepste aarde. Hij droeg een volledig harnas, enigszins overdreven en pompeus, al was het hier en daar door roest aangevreten. Het roodachtige metaal had de vorm van een gotisch kuras met scherpe uiteinden en zware handbeschermers. Zijn bruine gelaat had veel weg van het menselijke gezicht en er liepen tranen van vuur overheen die nooit stopten – een teken van de permanente schaamte en wroeging die hij nog steeds voelde omdat hij Atlantis en Henoch onder water had gezet. Amaël knielde onder aan de trappen naar de troon, waarop de duistere aartsengel zojuist zijn gouden borststuk had rechtgetrokken.

      ‘Mijn trouwe Amaël,’ feliciteerde de duivel hem. ‘Sta toch op! Je komt op het juiste moment.’

      ‘De Zanathus keek zijn meester niet recht in de ogen, maar richtte zich wel in een pompeuze houding op. ‘Ik heb u dit gebracht, mijn heer,’ zei de net aangekomene en reikte zijn meester een perkamenten rol aan. ‘Het is een boodschap van hertog Mammon uit naam van alle andere hertogen en heren uit de hel.’ De Morgenster ontrolde het perkament en bestudeerde het aandachtig. Terwijl hij zat te lezen, liep de boodschapper op de boodschap vooruit. ‘Ze zijn ongeduldig, omdat ze nog steeds niet weten of ze u aan het hoofd van hun legers zullen zien en ook niet wat ze bij aankomst bij de haven van de Styx moeten doen.’

      ‘Ik heb die imbecielen duidelijk gezegd dat ze de bevelen van Samaël moeten opvolgen en dat weten ze heel goed!’ Zo reageerde hij en stak met de kracht van zijn gedachten de brief in brand. ‘Maar des te beter. Door de kwelling van het wachten worden krijgers gretig en kunnen ze niet wachten om het strijdperk in te gaan.’ Na deze woorden hield hij op zijn harnas recht te trekken en richtte zich tot de slang van Eden.

      ‘Samaël...’ riep hij.

      ‘Ja, allerhoogste?’

      ‘Jouw taak begint nu. Ga en doe wat we afgesproken hebben. Ik en ­Amael doen de rest.’

      ‘Uw wil geschiede, meester.’

      En de demon, die half mens half slang was, gleed met kronkelende bewegingen door een donker gat en was weg. Even later zakte de duistere aartsengel neer op zijn troon en keek de melancholieke heer der vulkanen lang aan.

      ‘Edele Amaël, er is zoveel te doen.’

      ‘Als het in mijn macht ligt u te helpen...’

      ‘Ach, jij hebt altijd goed gepresteerd! Je trouw wordt natuurlijk in overweging genomen, maar er zijn dingen die alleen ik kan doen.’ Lucifers gelaatsuitdrukking veranderde. Hij trok een bedroefd en gefrustreerd gezicht. Amaël schrok daarvan, want noch hij noch iemand anders waren ooit getuige geweest van wat duidelijk een zwakte was.

      ‘Soms mis ik mijn vader zo,’ vertrouwde de zoon van de dageraad hem toe. ‘Ik wilde alleen maar bij Hem zijn, al het andere was overbodig. Ik wilde hem bewonderen en van hem houden.’

      ‘Dat begrijp ik, meester,’ mompelde de heer der vulkanen stomverbaasd omdat hij een traan zag biggelen over de wangen van de vorst der duisternis.

      ‘Weet je wat het is om God te zijn, Amaël? Heb je ook maar een idee van de macht die je dan hebt? Weet je wat het betekent om met één keer knipperen van je ogen het hele universum te scheppen?’

      ‘Ik weet niet of het mij past u te antwoorden, heer.’

      ‘Helaas vraagt elke Schepping om een offer,’ zei hij afsluitend. Hij droogde zijn tranen en nam zijn gewone zelfverzekerde houding aan. ‘Jouw hulp is onontbeerlijk, grote Zanathus.’

      ‘Zeg me hoe ik u kan steunen, Morgenster.’

      De duistere aartsengel stond van zijn troon op en liep van de verhoging af.

      ‘Je kent de schippers van de Styx. Je weet waar je ze kunt vinden.’ Dit was geen vraag.

      ‘Ja, ik heb ze al eens gecontracteerd, bij het laatste bezoek van de afvallige engel aan de Sheol.’

      ‘Ik veronderstel dat het betrouwbare entiteiten zijn.’

      ‘Volledig, meester, zolang ze goed betaald worden. Voor de reis eisen ze vitale energie, en dat heeft mij toen volkomen uitgeput. Sinds kort beschik ik weer over voldoende energie voor mijn aura.’

      De heer van de Sheol keek naar zijn dienaar met de kwaadwilligheid eigen aan de hel. ‘Zoals ik al zei... Elke Schepping eist een offer.’ Hij liep naar de tunneluitgang van de grot. Amaël liep mee. ‘Maak je geen zorgen, mijn vriend. Je hebt je opofferingsgezindheid al laten zien. Alles wat ik nodig heb is dat jij me naar die rivierschepsels brengt.’

      ‘Trekken we ten strijde tegen de hemelse legioenen, meester?’ vroeg hij onderzoekend zonder te nieuwsgierig te willen lijken.

      ‘Ik zal mijn beslissing pas op het allerlaatste moment bekend maken. In feite staat alles klaar voor een totale ommekeer na het armageddon. Zodra dit gebeurt zullen diegenen die aan mijn kant staan grote voorrechten genieten.’

      ‘Ik snap het, meester.’

      Gezamenlijk stapten de twee helbewoners over de drempel van de grot en sloegen de knokenweg in die leidde tot de schedelhaven aan de oever van de Styx. ‘Ik ben de drager van het licht, de zoon van de dageraad, de Morgenster. Ik ben de schittering van de zon, de eeuwige gloed,’ declameerde de duivel. ‘Ik ben de zuiverste, de mooiste en de rechtste. Maar ik moet en zal nog hoger gaan en mijn naam heiligen.’ De heer der vulkanen bleef rustig maar vreesde voor de geestelijke gezondheid van zijn meester en bedacht dat hij op dit moment niet bij zijn volle verstand was vanwege de druk van de verantwoordelijkheid die op zijn schouders rustte op een zo kritiek moment als dit. Maar Amaël had het mis. Lucifer was niet waanzinnig geworden. Dit was zijn gewone geestestoestand.

FURIE, KWAADAARDIGHEID EN DOODSVERLANGEN

Het was al bijna nacht toen Sieme van de berg Sion omlaag liep en terugkeerde naar de oude stad. In haar brein was slechts plaats voor één opdracht: het opsporen en verslaan van de duistere kracht die door de nauwe straatjes waarde en een bedreiging was voor de veiligheid van haar kameraden op weg naar de woestijn. De Serafijnse had dus het voordeel van de verrassing aan haar kant en ze wist dat ze snel moest handelen, voordat de geheimzinnige spion doorhad dat Ablon en Aziël niet meer in de stad waren en besloot achter hen aan te gaan. Daartoe was ze van plan zichzelf als lokaas in te zetten en de raadselachtige figuur aan te trekken. Zo maakte ze de afstand tussen haar en haar vrienden groter en probeerde ze hem in een bijzonder gevecht te overwinnen.

      De meesteres van het brein liep door de Sionspoort ten zuiden van het historische centrum en liep de Armeense wijk in. Vandaar liep ze door de Araratstraat in de richting van de christelijke wijk. Onder het lopen stelde ze tot haar schrik vast dat de gelovigen zelfs bij het invallen van de duisternis de kerken niet verlieten. Ze zag dat de lokale bewoners brandende kaarsen in de vensters van hun huizen neerzetten als zwijgend en vreedzaam blijk van afkeer en van protest tegen de globale oorlog. Ze hoorde veraf een melodie, een koor dat christelijke hymnen reciteerde. Ze volgde het geluid tot de oorsprong, de kathedraal van Sint Jacob, één van de mooiste kerken van het heilige land. De grote toegangsdeuren stonden open en binnen zag de Serafijnse honderden gewone mensen in het licht van de olielampen en tegen de met tegels beklede muren te voet lofzangen tot God richtten. Ze begreep ten slotte dat een dergelijke houding herhaald werd in elk godshuis van de oude stad ongeacht de godsdienst. Dit zou voor iedereen een doorwaakte nacht worden, gevolgd door gebeden in de ochtend voor de beëindiging van het conflict waardoor al de helft van de wereld vernietigd was. Sieme was slecht op de hoogte van de menselijke geschiedenis en begreep de ironie van de situatie niet. Jeruzalem was altijd een kruitvat geweest, een plaats van permanente confrontaties, het toneel van bloedige episodes en dodelijke aanslagen, de twistappel van rivaliserende partijen. Maar op het moment dat de hele planeet in strijd verkeerde, ving de stad haar kinderen op ter ere van de martelaren en ter verdediging van haar heilige merktekens. Moslims en joden omhelsden elkaar en baden verenigd voor de wereldvrede. Ze lieten hun geschillen terzijde, want ze waren geen vijanden meer, maar allemaal tegelijk het slachtoffer van dezelfde ramp die niet alleen hun leven, maar ook hun dromen en geloof dreigde te vernietigen. Na zonsondergang was de temperatuur gedaald en hoe hoger de maan rees hoe kouder het werd. De drukte van de voetgangers was weliswaar afgenomen, maar de soldaten van het Israëlische leger en de politie bleven langs alle wegen, lanen en steegjes in geblindeerde jeeps en militaire wagens patrouilleren. Af en toe vloog een helikopter over de stadsmuren, rond de rotskerk, en keerde dan terug naar zijn basis.

      Op één van de hoogste punten van de oude stad ligt de kerk van het Heilig Graf. Het magnifieke gebouw is opgetrokken rondom de plaats waar men veronderstelt dat Christus geleden heeft, begraven en herrezen is. Het complex bestaat uit een aantal kapellen, torens en binnenplaatsen en wordt beheerd door zes christelijke facties, Armeense, Griekse, koptische, rooms-katholieke, Ethiopische en Syrische christenen. Te midden van de bouwwerken vallen twee hoofdgewelven op: een grotere boven de ronde grafsteen van Christus en een kleinere, het Catholicum dat op het laagste niveau van het dak begint en het centrale schip van de kerk bedekt. De klokkentoren staat tegen de hoofdingang van de kerk aan en ligt tegenover de kapel van de Franken, waar de kruisridders in de middeleeuwen binnenkwamen.

      Sieme liep over de voornaamste straat van de christelijke wijk, onder een stenen boog door en langs de zijkant van de moskee van Omar. Ze hield stil op de binnenplaats tegenover de zuidelijke deur van de Heilige Grafkerk. Op het plein stonden zo’n vijfhonderd mensen met een kaars in de hand zachtjes te bidden. Ze vormden een lange rij om het mausoleum te bezoeken, dat bij uitzondering die nacht toegankelijk bleef. De meesteres van het brein wilde geen onderdeel van de menigte uitmaken en liep om het gebouw heen, sprong over een muur en beklom het dak. Op elk van de drie niveaus lag een ruim dakterras, elk met een eigen koepel en boven de kapel van Sint Helena lag nog een vierde kleiner terras. Het gebied werd gewoonlijk door een moslimse huismeester bewaakt, maar was nu vreemd genoeg geheel leeg en de Serafijnse profiteerde van de gelegenheid om naar het hoogste niveau te springen. Daar aangekomen boog ze zich over de stenen borstwering naast de koepel boven het ronde graf en zag de hele stad voor zich. Ze zocht dwars door het weefsel heen naar de bron van de kwaadaardige aanwezigheid die haar in de souk eerder had verrast. Maar in het astrale plan bemerkte ze alleen maar een groep verloren geesten, aan de rand van de wereld dwalende schimmen. Ontmoedigd dacht ze even dat haar opdracht mislukt was. Mogelijk was de vijand al vertrokken en als dat waar was, haalde het niets uit om in Jeruzalem te blijven, terwijl haar kameraden hun tocht voortzetten. Ze stond lange tijd het landschap te observeren en luisterde naar de stroom gebeden die uit de godshuizen opsteeg. Zo verliep een groot deel van de nacht in een periode van vrede. Een korte periode van vrede...

      Om middernacht was Sieme getuige van een angstaanjagende gebeurtenis. In het astrale plan verhief zich op de noordvleugel van de stadsmuur een donkere gedaante en bedekte de poolster. Vanuit deze verduistering straalden mystieke vibraties met een krachtig, kwaadaardig en verdorven aura. De voor de levenden onzichtbare verschijning was spiritueel en veroorzaakte onder de schimmen grote paniek. Deze verdwaalde en door een instinctieve doodsangst beheerste zielen, vluchtten weg als door gloeiende kolen geraakt. Ze drukten zich tegen de muren van het oude centrum. Velen konden vanwege hun afhankelijkheid van het leven de heilige stad niet verlaten. Zelfs de Serafijnse die toch discipline en zelfvertrouwen bezat, voelde haar hart jagen. Maar ze bleef waar ze was. Ze wist nu meer dan ooit zeker dat die entiteit haar opponent was en dat ze hem moest trotseren in naam van haar vrienden en ter ere van de zaak.

      Ze keek beter en identificeerde de bron van het kwaad. Een schepsel met een menselijk lichaam en een vervormd gelaat rende door de hemel als een buffel in de aanval, een snel en spectaculair offensief. Als het vleugels had, hield het die verborgen. Door de afwezigheid van de zwaartekracht op het astrale plan kon het door de lucht lopen. Haar tegenstander was snel en bruut met een grote bek vol puntig geslepen hoektanden. Zijn ogen waren groot en zwart en over zijn vervormde gezicht liep een schuin litteken. Sieme twijfelde er niet meer aan dat dit een demon was en te oordelen naar de kracht van zijn aura misschien wel een medestrijder van Lucifer en een lid van het team van de gevallen engelen. Ondanks haar wanhoop maakte de Serafijnse zich klaar voor de strijd. Ze dacht met een zekere opluchting dat zij zich in de Haled bevond en de vijand in het spirituele plan. Al was het weefsel van de werkelijkheid zwak, het zou het duel klein houden, want de agressor zou haar niet kunnen aanvallen zolang hij niet door het membraan heen stapte en een materiële vorm aannam. En materialisatie vindt nooit snel plaats, want het vereist een minimum aan energie en concentratie. Op deze manier zou haar tegenstander, hoe snel en bloedddorstig ook, haar nooit als eerste kunnen slaan. Sieme stapte van het muurtje af en bekeek het vileine, met reuzensnelheid op haar afrennende schepsel. Terwijl ze van dichtbij zijn ondoorgrondelijke blikken zag, gleed de gedaante over de koepel en balde een vuist om een feilloze klap uit te delen.

      Toen werd ze door doodsangst bevangen. Het weefsel scheurde plotseling als een moederkoek en het monster sprong uit het astrale. Zijn gruwelijke gelaat nam menselijke vorm aan en zijn spirituele lichaam werd bekleed met vlees. De vers gevormde avatar sprong woest op Sieme en gaf haar een klap op de borst. De onvoorbereide engel-vrouw werd tegen de tweede koepel gesmeten, beschadigde een deel van de stenen wand en sloeg het glas uit een boogvenster. Het bloed stroomde met liters uit de longen van de op de binnenplaats uitgestrekte hemelinge. Maar wat was dat? Een demon die door het weefsel heenbrak zonder op zijn minst zijn essentie los te laten? Hoe had hij zo gemakkelijk en snel het membraan kunnen breken? Waar had hij de ongelooflijke behendigheid vandaan tussen beide werelden heen en weer te gaan? Welke macht bezat hij?

      Verzwakt hief Sieme haar hoofd op en zag het gezicht van de moordenaar, en het viel haar op dat hij in zijn fysieke karkas engelachtige trekjes had behouden, want engelen lijken in het algemeen op mensen. Ze beschikte over een benijdenswaardig goed geheugen en ze zag voor haar geestesoog het beeld van een ver verleden en herinnerde zich een oorlogszuchtige Cherubijn die zich had aangesloten bij Lucifers revolutie. ‘Apollyon...’ Ze had het ontdekt en zijn naam kwam over haar bloedrode lippen. ‘De verwoestende engel.’ Ze knielde en probeerde op te staan. ‘Jij was de spion in de souk.’

      ‘Ik ben Apollyon, de verdelger.’ Hij corrigeerde haar en gebruikte de bijnaam die hij in de hel had gekregen. ‘En jij bent, veronderstel ik, Sieme, die ook wel de meesteres van het brein wordt genoemd,’ zei hij vol minachting. ‘Welke trucjes heb je nog meer achter de hand, mijn engelenmeisje.’

      ‘Het juiste soort om misdadigers kapot te maken,’ merkte ze accuraat op. De Malichie maalde niet om het dreigement en greep haar bij de haren. Verzwakt en ontregeld door de klap tegen haar borst beschikte de hemelinge niet meer over de kracht om zich los te rukken. Hij sleepte haar naar de borstwering en tegen de achtergrond van het nachtelijke landschap van de oude stad tilde hij haar van de grond. ‘Kijk goed naar dit vervloekte land, Serafijnse,’ zo begon de demon. ‘Dit is het voorbeeld van de schande der mensen. Kijk eens naar het hart van die verdwaalde zielen en je ontdekt hoeveel bloed er al door deze stad heeft gevloeid. Jullie aanbidden de dieren en beschermen de integriteit van die kleipoppen, maar begrijpen niet wat ze de wereld hebben aangedaan.’

      ‘Jouw meningen raken kant noch wal net als de grootspraak van Lucifer,’ bracht de meesteres van het brein kreunend uit. De pijn van het getrek aan haar haar was verlammend.

      ‘Alleen mijn mening telt,’ gromde de duivelkrijger en met één beweging van zijn arm smeet hij haar opnieuw tegen de middelste koepel. Er kwam een barst in de koepel en een gat in het cement. Minstens vijf stenen blokken vielen op de ronde graftombe. Beneden was een vertrek dat werd beschouwd als het middelpunt van de wereld. Door de vallende stenen raakten de mensen die er om een doopvont heen stonden te bidden gealarmeerd. Met moeite wist Sieme de rand van de koepel vast te grijpen. Ze rolde opnieuw over het dakterras en voorkwam een val van meer dan tien meter. Toen de gelovigen midden in het heiligdom een vrouw aan het dak zagen hangen, stoven ze uiteen en renden de kerk uit om de soldaten te waarschuwen. Door de klap was de arm van de Serafijnse uit de kom geschoten en had ze een diepe snee over het voorhoofd.

      De meesteres van het brein zag dat Apollyon een nieuwe aanval voorbereidde en ze maakte gebruik van het enige wapen waarover ze beschikte: haar psychische macht. Terwijl de moordenaar zijn slag voorbereidde, handelde Sieme snel en deed haar bijnaam recht. Ze wees met de vinger naar haar aanvaller en een onzichtbare straal drong zijn geest binnen. De mentale schok was een bekende techniek van Serafijnen. Ze spoorden de zwakheden van het slachtoffer op, zochten zijn slechtste herinneringen eruit en haalden die ten slotte middels een stortvloed van pijnlijke sensaties op. Het bewustzijn verdroeg bijna nooit de impact hiervan en dan raakte de geest verdoofd. Sterken van geest kwamen pas uren of dagen later bij, maar de zwakken stierven of verkeerden eindeloos lang in de afgrond van de waanzin. De machtige Apollyon kreeg een stevige dreun en viel. Zijn ogen sloten zich. Hij was niet dood maar een eenvoudige flauwte was voldoende voor de engel-vrouw om zijn hart uit te rukken en zijn moordenaarscarrière te stoppen. Met een gebroken arm en een bloedend hoofd stond Sieme op en prees haar waardevolle deskundigheid. Dankzij haar enorme inspanning had ze de verdelger verslagen en haar dure opdracht uitgevoerd. Binnenkort kon ze zich bij haar vrienden voegen.

      Ze sleepte zich tot naast de neerliggende atavar, spande de spieren van haar gezonde arm en opende de hand om die in het karkas te steken. Maar toen ze haar vuist richtte om door het vlees heen te steken, draaide de listige demon zich naar voren en blokkeerde haar slag. Hij was de hele tijd bij bewustzijn gebleven en had haar om een of andere reden om de tuin geleid!’ De Serafijnse schrok en probeerde afstand te nemen, maar Apollyon maakte een tijgersprong en kneep haar keel dicht. Hij verstikte haar met zijn gigantische vingers.

      ‘Dat voelt lekker hé, als je denkt dat je gewonnen hebt?’ gromde de sadistische moordenaar. ‘Dat is een illusie. En jullie, nieuwe rebellen laten je erdoor misleiden. Jullie lopen achter een generaal aan, die verslagen is, en laten je door hem verleiden tot de strijd. Dat leidt tot de dood, tot de leegte van de kosmos.’

      ‘Hoe kan dit?’ kreunde de meesteres van het brein. ‘Niemand heeft ooit mijn mentale schok overleefd.’

      De crimineel glimlachte pervers. ‘Jouw techniek is gebaseerd op de patstelling tussen met elkaar botsende emoties: moed en angst, zekerheid en zwakte, liefde en haat, goed en kwaad. Ik heb al mensen, engelen en goden gedood, en ken goedheid, recht, vriendschap noch vredelievendheid. Alles wat ik in me heb is furie, kwaadaardigheid en doodsverlangen. Mijn geest is ongevoelig voor jouw psychische trucjes. Daar krijg je mij niet mee klein. Ik ben de personificatie van het meest afschuwelijke en gruwelijke van deze wereld. Ik ben het echte kwaad, ik ben onrechtvaardig en wreed en nog nooit verslagen.’

      De verdelger drukte zijn vingers aan totdat Sieme geen adem meer kreeg. Bevangen door duizeligheid stierf ze bijna, maar een afleiding verlengde haar leven. Een schot weerklonk op het dak, gevolgd door een hele regen kogels. Toen pas had de Malichie door dat vijf met korte mitrailleurs gewapende politiemannen via een zijtrap op het dakterras waren geklommen en hun wapens op hem richtten. De agenten waren twee minuten geleden geroepen door de christenen die een stuk van de koepel omlaag hadden zien vallen.

      Geërgerd door deze onderbreking liet Apollyon Sieme los en ze was uit zijn greep bevrijd.

      ‘Wat zijn dit voor insecten?’ zei Apollyon boos. Hij stond midden in de vuurlinie, maar de kogels verwondden hem gewoonweg niet, zo sterk was hij. Zijn immuniteit leek erg op die van Ablon, die ook door geen enkel menselijk wapen getroffen kon worden. Terwijl de projectielen zijn kleren aan flarden schoten, concentreerde Apollyon zich op de mannen. Naast zijn excellente strijdlust, beschikte hij over geheime capaciteiten waaronder een aangeboren neiging tot verwoesting. Hij had met één vuurwolk Sodom verwoest, dus waren deze vijf aanvallers voor hem slechts muggen, die je moest doodmeppen. Hij gaf een mentaal commando en de soldaten werden verlamd door een steek in het hart. Ze lieten hun geweren vallen en gaven bloed op. Schreeuwend van de pijn, voelden de verlamde bewakers een steek door hun borst gaan, terwijl hun hele lichaam kronkelde en hun benen trilden. Hun door bloed al opgepompte hart, barstte tenslotte uit elkaar, scheurde de longen kapot en verspreidde waterige uitwerpselen over heel het dak. Een rode vlek vermengd met flarden kleding was alles dat overbleef van de gewapende politiemannen.

      Apollyon keerde zich weer naar zijn voornaamste slachtoffer. Met een vreselijke bruutheid trapte hij op het gezicht van Sieme totdat haar schedel plat was. Maar hij doodde haar niet. Hij ging nog even verder met de foltering Met de kracht van tien woeste stieren tilde de Malichie een groot rotsblok op en legde het boven op de meesteres van het brein. Ze kon niet meer bewegen.

      ‘Ik ben zo terug, meisje. Niet weglopen, hoor?’ zei hij spottend. Hij was er zeker van dat niemand het zware blok steen kon verwijderen. Tegelijk met de brandweersirenes die de onoplettende bewoners wekten, sprong de agent van de duisternis op de grootste koepel van de heilige grafkerk. Daar bovenop stond een mooi verzilverd kruis dat even groot was als een zwaard en scherpe punten had. Het was het grootste symbool van het christelijke geloof, de icoon die de eeuwige tombe van de Verlosser kenmerkte. Hij hief zijn hand naar het heilige voorwerp, rukte het van zijn basis en droeg het als een wapen terug naar waar Sieme lag. Hij rolde het stenen blok weg, greep haar opnieuw bij de haren en stak haar met de punt van het kruis. De met bloed bedekte zilveren steel drong door de buik, verpletterde de ruggengraat en stak bij de longen uit haar rug. ‘Nu mag je sterven, Sieme en denk maar aan het lot dat je vrienden wacht.’

      Voordat Sieme heenging zag ze haar hele leven in opeenvolgende scènes aan zich voorbijtrekken, haar idealen, de oorlog, de twee hemelse facties en Lucifer die stelling nam door geen belangstelling in de strijd te tonen. ‘Waarom achtervolg je ons, verdelger? Deze oorlog is niets voor jou noch voor je helse meester.’ Apollyon antwoordde met een gelaatsuitdrukking vol haat: ‘Wat ben jij toch onnozel, Sieme. Je hebt geen idee van wat er aan de hand is.’ Na deze woorden gaf hij haar de genadeslag. Hij stak zijn hand in de al verwonde borst van de meesteres van het brein en verwoestte haar hart. Daarop wierp hij de verwoeste avatar ver weg.

      ‘De volgende ben jij, afvallige,’ fluisterde hij om zijn voornaamste doelwit niet te vergeten.

Precies op het moment dat Sieme het leven verliet, trapte Ablon al ver in de woestijn op de rem, en toen de auto stilstond haalde hij diep adem.

      ‘Sieme is dood,’ zei hij zeer beslist.

      ‘Ik heb het ook gevoeld,’ antwoordde Aziël en was zichtbaar van zijn stuk gebracht. ‘De energie van haar aura is verdwenen.’

      De afvallige engel stak zijn hoofd door het raampje en keek naar de sterren.

      ‘Het is al over twaalven en we zijn al een eind opgeschoten,’ zei hij en zette de vaart erin.

      Eerst vond Aziël de generaal veel te streng. Hij veranderde zomaar van onderwerp en leek de dappere daden van de eerbare meesteres van het brein te vergeten. Maar even later begreep hij dat Ablons commentaar consequent was. Met zijn weinige woorden had de eerste generaal slechts het overduidelijke expliciet gemaakt. Sieme had de jager vertraagd en daarmee voor haar vrienden de weg vrijgemaakt om bij het portaal te komen. Ze had haar missie volbracht.

EEN VEER ALS WRAAK

Nog enkele kilometers bleven Ablon en Aziël langs de oevers van de Dode Zee over weg 90 rijden. Het was een heldere en koude nacht, typisch voor de oosterse lente. De weg werd slechts verlicht door het sterke maanlicht. Er waren geen andere auto’s te zien. Vanaf Massada werd de weg een spookachtig spoor. Soms zagen ze een lamp van een woning aan het strand, bij de zoutpannen of de badhuizen langs de kust. Maar alles was op dit moment leeg. Aan de andere kant van de weg lag een dor en bergachtig landschap. Hoe dieper ze in de Negev kwamen, hoe vlakker het terrein werd. De woestijn begint, waar de Dode Zee ophoudt. De bodem is steenachtig en vol lage heuvels en verlaten grotten. Alles ziet er ondanks zijn schoonheid nogal somber uit. De hoge stukken land doen denken aan kerkhoven van rotsen, rondgestrooide brokstukken uit de oude tijd van de grote rampen.

      Uiteindelijk kregen de hemelingen in de cabine van de pick-up een op een vast punt staande schijnwerper langs de weg in het oog. De man die het licht bediende, liet de straal over de weg dansen op zoek naar auto’s.

      ‘Misschien een blokkade?’ vroeg Aziël die in het nachtelijk duister tuurde.

      ‘Het is een door legersoldaten opgezette controlepost,’ legde de generaal uit nadat hij in het donker alle elementen ervan had kunnen thuisbrengen. ‘Er ligt een peloton van op zijn minst vijftig man. Sommigen liggen in een tent en anderen rijden in jeeps en tanks.’ Hij minderde vaart terwijl hij het kamp beschreef. ‘Ze hebben een schijnwerper op een metalen frame geïnstalleerd en onderzoeken de weg nauwkeurig.’ De wagen was nog niet binnen het bereik van het licht gekomen.

      ‘Moeten we niet over de vlakte om de wachtpost heenrijden?’

      ‘Dat zou het beste zijn, maar dan verliezen we veel tijd. Bovendien kunnen ze ons door het lawaai van de motor opmerken en alsnog met hun schijnwerpers vinden.’

      ‘Het is erg jammer dat Sieme niet bij ons is,’ klaagde de Isjijn. Hij rouwde nog steeds om het verlies van hun vriendin.

      ‘Dat klopt. Zij zou de bewakers meteen misleiden. Maar ik zie geen enkele reden waarom ze ons zouden moeten tegenhouden. We hebben geen vuurwapens of explosieven bij ons en we rijden Israël uit en niet in.’ De weg die ze genomen hadden zou hen al snel op Egyptisch grondgebied brengen. ‘Als het echt ernstig wordt kun jij nog altijd ontmaterialiseren en naar het astrale plan overstappen. Ik kan dan proberen ze ervan te overtuigen dat ik geen kwaad in de zin heb. Ik heb dat paspoort nog, dat ik nooit heb gebruikt.’ Aziël stemde ermee in. Hij voelde zich op zijn gemak vanwege het optimisme van zijn aanvoerder. De afvallige engel verhoogde langzaam de snelheid van de wagen en reed op de blokkade af. Zonder het in de gaten te hebben reden ze een gebied van bijzonder belang binnen, waar onvoorspelbare gevaren huisden. Ze bevonden zich in het uiterste zuiden van de Dode Zee.

      Ablon schakelde in de tweede versnelling toen de lichtstraal de cabine bombardeerde. Hij en Aziël zagen hoe een militaire jeep één van de kanten van de weg blokkeerde. Hij halveerde de ruimte en kon zo een eventuele vlucht voorkomen. Aan elke kant van de weg stond een spectaculaire oorlogstank met een 120-millimeterkanon. Daaromheen kruisten vijf gepantserde RAM V-I voertuigen. Aan de rechterkant stonden op de vlakte enkele tenten, waarschijnlijk voor de hogere officieren. Er liepen op zijn minst twintig met geweren en granaten gewapende mannen rond. De rest zat in de voertuigen, de tenten of stond verderop het andere uiteinde van de weg te controleren. Vier wachtposten bewaakten alles vanuit de uitkijkpost waar ze de schijnwerpers bedienden.

      ‘Er klopt iets niet aan die soldaten,’ fluisterde Aziël. ‘Net of ze niet menselijk zijn.’

      ‘Ze lijken anders, maar zijn wel degelijk menselijk.’ Het waren inderdaad gewone mensen. Als ze engelen of vermomde demonen waren geweest, hadden de twee hemelingen de uitstralingen van hun pulserende aura’s moeten voelen. Ablon stopte de wagen op tien meter afstand van de post. Vijf onbeweeglijke recruten hielden hen via het vizier van hun wapens in de gaten. Eentje gebaarde met een korte beweging van de loop dat de bestuurder uit moest stappen. ‘Blijven zitten,’ beval de afvallige aan de Isjijn. ‘Hou je gereed, maar wat er ook gebeurt, je mag ze niet verwonden. Volgens mij zijn deze stervelingen slachtoffers en geen agressoren.’ De generaal wist nog niet welk risico hij liep en stelde zich voor de schutters op. Deze hielden de vingers aan de trekkers. Alle soldaten, in de toren, in de tenten en in de pantserwagens, keken de generaal met een bijzonder cynische en perverse uitdrukking aan. Toen begreep de krijger dat ze het doelwit van een transformatie waren geweest, geen lichamelijke transformatie maar een geestelijke. Ze beschikten duidelijk niet over hun verstand. Er heerste een dodelijke stilte in de woestijn, totdat de afvallige engel sprak.

      ‘Wie zijn jullie?’ vroeg hij in de overtuiging dat de voetsoldaten absoluut geen vriendschappelijke bedoelingen hadden. Hun ziel trilde in hun lichaam, een verschijnsel dat levende wezens niet eigen was. ‘Je zou ons moeten kennen,’ antwoordde een van de dichtstbijzijnde soldaten. Zijn stem klonk monsterachtig alsof hij was opgebaggerd uit een of andere irreëele dimensie. ‘Jij bent een engel en wij hebben nooit een goede relatie met jullie gevleugelden gehad. Dat zijn we niet vergeten.’ De officieren wachtten Ablons antwoord niet af en schoten meteen. Luide salvo’s sloegen putjes in het asfalt waar rook uit opsteeg. De inslag van projectielen in de keiharde bodem en in de radiator van de pick-up was duidelijk te horen.

      Ondertussen mikte op de observatiepost een schutter op Aziël, maar deze lette goed op en ontmaterialiseerde op het juiste moment, zodat de kogel het venster van de wagen doorboorde en in de rugzitting terecht kwam. Zijn avatar loste in blauwige tonen op en hij dook weg achter het weefsel. Op het astrale plan sloeg de Isjijn zijn vleugels uit en zweefde door de kap van de wagen alsof die niet bestond. Toen de rook van het asfalt was opgetrokken troffen de aanvallers geen enkel spoor van Ablon aan. Ze hoopten hem met lood doorboord en in doodstrijd op de grond te zien liggen. Ze keken elkaar verbaasd aan en speurden de omgeving af op zoek naar hun vijand. Toen hoorden ze in de lucht lawaai. Stom van verbazing zagen ze hoe de generaal hen vanuit de lucht in een duikvlucht aanviel. Hij was zo snel omhoog gesprongen dat ze het niet eens gezien hadden. Voordat ze hem hadden kunnen raken, was de Cherubijn buiten het bereik van hun schijnwerper opgesprongen en in de nacht verdwenen. Nu keerde hij als een bliksemstraal terug. Met de lichtvoetigheid van een kat landde Ablon op de rug van één van zijn aanvallers en greep hem bij zijn ceintuur. Met verbazende snelheid rende hij naar voren en droeg de bewaker op zijn schouders ver van zijn kameraden vandaan. Hij keek goed uit om hem niet te verwonden, want hij wist niet precies wie hij was en waar hij op uit was.

      Toen de militairen doorhadden dat een van hen ontvoerd was, brachten ze hun wapens opnieuw in stelling. Nu vuurden niet alleen de vijf voetsoldaten, maar grepen de anderen ook naar hun pistolen en geweren. Onder het spervuur van honderden schoten, die hun doel misten, sprong de generaal over de cabine van de vrachtwagen, dook naar de carrosserie en zocht toevlucht achter de cabine. Het ging allemaal zo razendsnel dat de aanvallers hem niet in hun vizier konden krijgen, temeer daar het donker was in de woestijn. Toen ze in de laadbak terecht waren gekomen, smeet de engel zijn gijzelaar tegen de ijzeren bodem.

      Maar het schieten hield niet op. De voorruit en de motor van de pick-up werden aan flarden geschoten. De dikke kanonnen van de gevechts­tanks kwamen in beweging en de rekruten laadden de granaten. Op de toren stak iemand een explosief in een raketwerper.

      Ablon wilde tijd winnen en bedacht er iets op. Hij trok een van de volle jerrycans met benzine naar zich toe, scheurde een lap stof af, stak die in het gat van de dop en improviseerde zo een molotovcocktail. Met twee stukken metaal maakte hij een vonk, stak de lont aan en gooide de jerrycan midden op de weg tussen de pick-up en de omsingelaars. Toen de jerrycan op het asfalt terechtkwam, spatte hij uit elkaar met het effect van een bom. Er steeg een zwarte wolk rook en hitte op en een moment lang heerste er chaos. Bedreigd door het vuur deden de soldaten een stap terug, maar de bestuurders van de gepantserde wagens konden niet meer terug. De afvallige profiteerde van de verwarring en ondervroeg zijn gijzelaar.

      ‘Wat willen jullie? Waarom vallen jullie ons zomaar aan?’ Hij herhaalde zijn vraag en drukte de soldaat tegen de bodem van de laadbak.

      ‘Je hebt hemelse macht en kunt me zelfs aanvallen, moordenaar van God, maar je kunt alleen maar dit lichaam kwetsen,’ zei deze met een diepe keelklank. ‘Al vil je me met je mystieke zwaard en kneed je mijn botten met je bovenmenselijke kracht, dan maak je alleen maar dit geraamte kapot. Dit fysieke omhulsel is niet van mij, het is slechts een transportmiddel.’ Maar met de vastberadenheid van deze gevangene zou het binnen enkele seconden gedaan zijn. In het astrale plan rees Aziël op. Hij had zich zojuist van zijn materie ontdaan en was van onschatbare waarde. Zijn zwarte haren fladderden op een witte schaduw door de lucht. Hij zweefde over de pick-uptruck heen en met de majestueuze aanblik van zijn uitgeslagen vleugels intimideerde hij de entiteit die in het omhulsel huisde. Hij dook als een adelaar op rooftocht omlaag, greep de geest die in dat lichaam woonde vast en rukte hem met duistere kracht eruit. Uit het vlees maakte zich een fantoom los, een al dode geest die bezit had genomen van de arme soldaat. Toen hij de doorschijnende gestalte van het fantoom zag, begreep Ablon wat er aan de hand was. De patrouillerende soldaten werden bezeten door geesten, die hun lichamen en hun functies hadden overgenomen. Levende mensen worden wel meer door fantomen bezeten, maar het komt zelden tegen de wil van de bezetene voor. Gewoonlijk slagen ontvleesden er slechts bij gevoelige mensen in een ingang te vinden. Machtige geesten lukt het soms een menselijk lichaam te overvallen, maar alleen onder hele speciale omstandigheden. De woestijngeesten waren natuurlijk heel oud en krachtig, maar de sleutel tot het succes van deze massale overname van lichamen lag in de fragmentarisering van het weefsel. Alleen een membraan dat op het punt stond op te lossen maakte zo’n waagstuk mogelijk.

      In het astrale plan sleepte Aziël de geest uit de truck. Omdat ze beiden in de geestelijke wereld verkeerden zou de Isjijn hem kunnen verwonden en zelfs zijn essentie kunnen verstrooien, hetgeen de dood zou betekenen voor de astrale zwerver. De geest schudde en rukte om zich te bevrijden uit de greep van de engel. Het viel Ablon op dat het schepsel in zijn originele vorm zich kleedde als een Kanaäniet uit voorouderlijke tijden. De Kanaänieten hadden duizenden jaren geleden in Palestina geleefd. Het schepsel was buiten zichzelf en braakte woorden uit in een verloren taal, die de aanwezigen echter gemakkelijk konden verstaan.

      ‘Zeg op. Wie ben je en waarom heb je de soldaten bezeten?’ vroeg Aziël. Met één hand hield hij de gevangene vast en met de andere dreigde hij hem met zijn heilige vuur. Angstig gaf de ontvleesde toe: ‘We hebben ons eeuwenlang in het midden van de aarde vol angst verborgen gehouden en zonder een vin te verroeren gewacht op de dag van het Laatste Oordeel,’ gromde hij, ‘maar nu begint de grens tussen de wereld van de doden en de levenden eindelijk weg te vallen. Onze tijd is gekomen. We moeten onze wraak hebben.’

      ‘En omdat jullie je nog niet in de Haled konden vertonen, hebben jullie besloten menselijke lichamen in beslag te nemen,’ concludeerde de Isjijn. Hij was verontwaardigd over de onbesuisdheid van de entiteit. Vele engelen beschouwen het in bezitnemen van andermans lichaam als een verschrikkelijke daad. Slechts verdorven geesten doen zoiets. Menselijk vlees in bezit nemen komt erop neer dat de mens beroofd wordt van zijn enige wapen: de vrije wil. Aziël had zin om de geest te verbranden, maar hij dacht op tijd aan het bevel van zijn commandant. Voordat hij het laatste greintje geduld verloor, gaf de afvallige engel hem het bevel: ‘Laat hem maar los, Aziël. Onze strijd is niet tegen deze geesten. Zoiets zouden we nooit kunnen doen.’

      Toen hij bevrijd was, verwijderde de geest zich half versuft ondanks zijn geestelijke conditie. Ablon maakte zich een voorstelling van hem in zijn immateriële staat, door een blauwig licht omgeven en lichtelijk misvormd door de trillingen van het weefsel. Ondertussen reden de pantservoertuigen door de wolk van hitte, maar toen ze zagen dat hun vijanden één van de hunnen hadden gespaard, staakten ze het vuren. Hemelingen met medelijden hadden ze nog nooit meegemaakt. In hun ogen waren de gevleugelden moordenaars, vileine slachters. Zo was immers hun eerste optreden op het toneel van de geschiedenis geweest. Langzaamaan lieten ze het gloeiende gordijn zakken en steeds meer schutters kwamen op de pick-up af, maar ze hielden zich op veilige afstand van de hemelingen. De twee engelen onderzochten hun tegenstanders van dichtbij en zagen dat de zielen die in de lichamen huisden zeker niet bij de oorspronkelijke karkassen hoorden.

      ‘Zijn dit de geesten van dat fort van Massada?’ vroeg Aziël, die zich nog steeds klaar hield om zijn vlammenwerpende zwaard te ontsteken. Ablon kon hem dwars door het membraan heen horen spreken. ‘Nee. Massada is ver hiervandaan en de schimmen kunnen niet buiten het terrein waar ze thuishoren komen. Deze schimmen hebben evenveel geleden, maar ze zijn oud en verbitterd. Kijk.’ Hij wees naar de noordelijke horizon in de zee. ‘We zitten hier ten zuiden van de Dode Zee. Precies hier heeft ooit een stad gelegen die Sodom heette en bewoond werd door rechtvaardige mensen maar bestuurd door tirannieke rechters.’

      ‘Sodom,’ zei Aziël nadenkend. ‘Tegen de veroordeling van die stad is de broederschap der afvalligen in opstand gekomen. Daarom zijn de achttien gevallen.’

      Hiermee was de generaal het eens. Hij voelde zich op een vreemde manier compleet en rustig, want hij had diegenen gevonden om wie hij in opstand was gekomen en hij zou niet toestaan dat het hen slecht verging. Met een edel gebaar richtte hij zich tot de ontvleesden die om hem heen stonden. Hij hief zijn hand op ten teken van wapenstilstand en liep op de geest af die volgens hem de sterkste was. Hij droeg het uniform van een kolonel.

      ‘Wat verlangen jullie, kinderen van Sodom? Wat kunnen wij doen om jullie woede tot bedaren te brengen?’ De astrale wezens met hun gepijnigde zielen leken nog niet helemaal zeker van het altruïsme van de afvallige, maar beschouwden hem niet meer als hun vijand. Het was duidelijk dat Aziël hen, als hij dat wilde, met een regen vlammen kon wegvagen. Dan zouden ze zeker uit het binnenste van de mensen gedreven worden en kwam er aan hun gewaagde uitstapjes op het aardoppervlak een einde. ‘Als jullie engelen zijn, dan kunnen jullie niets doen,’ zei de woordvoerder van de geesten. ‘De hemelingen zijn immers het doelwit van onze haat en de reden waarom we terugkeren.’

      Ablon was niet welbespraakt als de Serafijnen noch wijs als de Malachijnen, maar hij zou zijn best doen om de gepijnigde wezens tot bedaren te brengen zonder het tot vechten te laten komen. Hij beschikte slechts over de zuiverheid van zijn hart als bondgenoot en dat erkenden de spoken die hem nu aanstaarden. ‘Ik begrijp dat jullie boos zijn. Het waren engelen die jullie volk vernietigd hebben. Jullie waren niet de eersten. Ik heb andere vervloekten gekend, slachtoffers van dezelfde foltering. Maar niet alle hemelingen zijn zo genadeloos en wreed. Net zoals er in Sodom rechtvaardigen en verdorvenen waren, is er onder ons een groep rechtgeaarde hemelingen die vechten voor de verdediging van de mensen. Als leider in ballingschap weet ik wat jullie voelen. Ik begrijp alleen niet wat jullie bedoeling was toen jullie het binnenste van de aarde verlieten.’ Zoals vele door rampen vernietigde steden, bijvoorbeeld Henoch en Atlantis, lagen de laatste overblijfselen van Sodom in de diepten te midden van gestolde lava en kokend magma. De in het lichaam van de kolonel stekende geest antwoordde: ‘Wij blijven hier en gaan niet verder naar het hemelse paradijs, omdat er iets is wat ons verbindt aan onze herinnering aan het verleden. We vallen de levenden aan om de kracht van de materie te proeven. Dat is de macht die wij nodig hebben om onze wraak te volbrengen. Dat is wat wij willen. Wraak op wie ons heeft vernietigd. Wraak op God.’

      ‘Wel, dan moeten jullie weten dat de Allerhoogste niets met jullie lijden van doen heeft,’ legde de Cherubijn uit. ‘Jullie hebben al die tijd je haat op een foute manier gekoesterd. Sinds het einde van de zesde dag ligt de grote Jahweh te slapen. Vanaf dat moment zijn de aartsengelen op de troon gaan zitten en zij hebben tot de vernietiging van Sodom besloten. Ik ben een revolte tegen de tirannieke voorschriften van Michaël begonnen en het is mijn plicht nu de strijd aan te binden met de vorst der engelen. Ik zal jullie de gerechtigheid brengen waar jullie zo hevig naar verlangen. Ik vraag jullie wel om intussen die mensen te bevrijden, want op deze manier zullen jullie nooit gewroken worden.’ Deze nieuwe en verrassende gedachten misten hun uitwerking niet, maar de geesten hoefden niet te overleggen. Ze hadden onderling emotionele en mentale banden, een gemeenschappelijke gewaarwording en een sterke wil. Ze dachten en handelden als één enkel organisme. Konden ze die engel die zichzelf hun vriend noemde vertrouwen? Zou hij net als die andere een schurk zijn of een held, een bevrijder van het sterfelijke en het hemelse ras? ‘We weten niet wie die aarts­engel is, waarover je het hebt, maar we weten wel wie onze moordenaar was,’ sprak de ontvleesde. ‘Als je belooft ons volk te bevrijden, dan zullen we naar het ondermaanse terugkeren en rustig de dag van de vereffening der rekeningen afwachten. Maar eerst willen we dat je weet wie ons heeft vermoord.’

      Ablon wachtte naast Aziël af tot twee soldaten, nog steeds bezeten, hem een alleroudst voorwerp brachten, een soort koker, met steen ingelegd, maar door de eeuwen vervormd. De ivoren motieven waren door de fossilisering vervaagd en in deze toestand leek de koker meer op een stuk steen. Toen de recruten hem de koker overhandigden, stak de generaal zijn hand uit, waardoor de magische runen die Shamira in zijn rechteronderarm had getatoeëerd, zichtbaar werden. Hij bestudeerde het voorwerp geïnteresseerd en de krijger merkte dat het hol was. Door de verharding van de buitenkant was het niet meer mogelijk het open te maken door aan de dop te draaien. Hij moest dus gebroken worden. Hij gooide de koker op de grond en het omhulsel brak met een harde klap, als een donderslag bij heldere hemel. Toen het ding brak, ontsnapte er een duistere zucht uit het binnenste en er rolde een engelenveer over het asfalt. Ooit wit geweest, was de veer nu met de tijd zwart geworden.

      De afvallige engel ging midden op de weg op zijn hurken zitten en hield de veer met beide handen vast. ‘Apollyon,’ luidde zijn conclusie, ingegeven door de geur van de veer, die bijna zeker van de verdelger kwam. De schimmen zouden de veer dus eeuwenlang hebben moeten bewaren sinds die onheilsdag, toen de verdelger zijn kundigheden had gebruikt om de stad in het ongeluk te storten. ‘Alsjeblieft, strijder voor rechtvaardigheid, hou de veer bij je. Zij zal jou naar onze beul leiden,’ smeekte de geest. De generaal stak de zwart geworden veer bij zich en gaf de garantie: ‘Ik zal jullie beul tot een confrontatie dwingen, want jullie wraak is de mijne. Daar kunnen jullie van op aan.’ Ablon geloofde niet in het noodlot, maar hij was overtuigd van het belang van deze veelbelovende ontmoeting. Juist nu hem de moed een beetje in de schoenen begon te zinken, had hij een nieuwe stimulans gevonden om de strijd voort te zetten. In de eerste plaats wilde hij strijden voor de mensen, maar had ervan afgezien toen hij alle corruptie op de planeet zag. Vervolgens had de ontvoering van Shamira hem tot actie aangezet en hem opnieuw het oorlogstoneel ingestuurd. Nu had hij ten slotte de steun gekregen van diegenen om wie hij oorspronkelijk ten strijde was getrokken. Hij begon opnieuw te zien hoe belangrijk de uitkomst van de binnenkort te beginnen strijd zou zijn en hoeveel er afhing van de overwinning van de rebellen. Hiermee waren de geesten eindelijk van de absolute eerlijkheid van de eerste generaal overtuigd en ze losten hun belofte in. Ze verlieten de menselijke materie en keerden terug naar de diepten van de aarde.

      De twee engelen lieten de pick-uptruck achter en namen een jeep van het leger. Aziël nam opnieuw de vleselijke vorm van zijn avatar aan en Ablon startte de wagen. Ze zetten hun tocht voort en reden de Negev binnen en daarna naar de Egyptische grens. Enkele minuten later kwamen in het kamp de militairen bij hun positieven. Ze waren helemaal van hun stuk gebracht door het gat in de tijd, waarvan ze absoluut geen herinnering hadden. Ze maakten talloze wachtrondes om erachter te komen hoe een met kogels doorzeefde pick-up midden op de weg terecht was gekomen zonder dat iemand ook maar iets had gezien. Ze vonden niets.