7

BIJNA EEN MOORDENAAR

Aan de zuidkust van de Atlantische Oceaan, in de stad Rio de Janeiro, hing een donkere wolk over de top van de berg waarop het gigantische Christusbeeld stond. De morgen was bijna voorbij en daarmee het frisse zonlicht dat het water van de zee blauw en het zand op het strand wit kleurde. In Ablons appartement keek Sieme, de meesteres van het brein, door het raam naar de naderende storm. Aziël, de heilige vlam, hield de deur in de gaten, terwijl de afvallige engel de kapotte boekenplanken afzocht naar het valse paspoort dat hij bewaarde voor noodgevallen, maar dat nu zoek was vanwege de visite van de zwarte engel.

      ‘Hier ligt-ie!’ riep Ablon uit en trok de pas uit een berg scherven tevoorschijn.

      ‘De winkels gaan dicht,’ merkte Sieme op. Ze hield alle bewegingen op straat zorgvuldig in het oog. ‘Alle mensen zijn collectief bang, al laten ze dat niet zien.’

      ‘Dat is de oorlog. De wereldoorlog zal wel snel officieel worden uitgeroepen,’ vermoedde de generaal.

      ‘Ik heb anders in de krant gelezen dat dit land geen deel uitmaakt van één van de strijdende blokken,’ zei de Serafijnse.

      ‘De oorlog treft de hele wereld, Sieme. De verwoestende kracht van de menselijke legers kent geen grenzen,’ legde Ablon denkend aan de nucleaire artillerie uit, ‘en vroeg of laat zal hij zich over de hele aarde uitstrekken. De getroffen regio’s worden besmet met een destructieve energie en wie overleeft, heeft slechts uitstel van executie.’

      ‘Wat een vreselijk vooruitzicht! De mensen imiteren de rampen die de aartsengelen in de oude tijd organiseerden. Ze zijn al heel ver gegaan!’ zei Aziël geschrokken.

      ‘Mijn hoop voor de mensheid heb ik niet voor niets verloren. Vele jaren geleden dacht ik nog dat haat altijd omgebogen kon worden totdat ik de nucleaire paddenstoel zag rijzen boven de hemel van Japan. Maar Lucifer heeft niet de hele waarheid gesproken. De menselijke beschaving zal in deze oorlog weliswaar vernietigd worden, maar niet iedereen gaat dood. Op de puinhopen kunnen we nog een nieuwe wereld bouwen, maar dan zonder de jacht die Michaël op de stervelingen maakt.’

      Hij trok de riemen waarmee het langwerpige pakket waarin de Heilige Wreekster verpakt was, strak aan. Hij was niet van plan met een zwaard van een meter in zijn hand door de straten van de stad te lopen. Hij knoopte een touw over het midden van het pak en maakte er een beugel van, die hij over zijn schouder wierp. Hij wist nog niet hoe hij het wapen door de douane kon krijgen.

      ‘Dat klopt, generaal,’ zei Sieme. ‘Wij engelen hebben de mensen al vaker zien opkrabbelen na een grote ramp. Wie dacht tijdens de zondvloed dat ze er ooit bovenop zouden komen?’

      Onwillekeurig keken de afvallige engel en de meesteres van het brein naar Aziël. Het had maar weinig gescheeld of hij was tijdens de grote overstroming een wrede moordenaar geworden. ‘Ik doe niet mee aan deze nutteloze verwoesting,’ had de heilige vlam tegen zijn meester Amaël gezegd. Deze had een rechtstreeks bevel ontvangen van de aartsengelen en kon zich geen weigering veroorloven. Er heerste een pijnlijke stilte totdat Ablon het initiatief nam.

      ‘Laten we gaan. Ik heb wat ik zocht,’ zei hij en stak het paspoort in zijn broekzak.

      De drie liepen naar de deur, maar Sieme trapte midden in de kamer op iets en stopte om te kijken wat het was. Het was het pistool van Shamira, de sterke Desert Eagle die ze de vorige avond had gebruikt om Euzin en Ankarel op afstand te houden. Hij was op de grond gevallen dicht bij een spoor bloed en hersenen.

      ‘Wat is dit?’ vroeg ze nieuwsgierig. Ze wist weinig van de menselijke technologie en dus vond ze alles interessant.

      ‘Dit is een wapen, Shamira’s pistool,’ verklaarde Ablon.

      ‘Dit is gewoon metaal. Hoe denkt ze hiermee hemelingen te bestrijden?’

      ‘Het lood van de projectielen is betoverd, waardoor ze magisch zijn geworden.’

      Al had de Serafijnse een hemelse intelligentie, ze begreep niet goed hoe kennis van magie gecombineerd kon worden met de futiele technologie van de mensen. Ze vond de tactiek van de magiërs een beetje absurd.

      ‘Vergeet het maar, Sieme. We hebben weinig tijd,’ zei de afvallige engel om aan de situatie een eind te maken. Gefascineerd en tegelijkertijd verontwaardigd over de aardse stoutmoedigheid, volgde Sieme haar aanvoerder en liet de kamer achter precies zoals ze hem aangetroffen had. Samen liepen ze de straat op.

DE VREDESRUNE

De zon was al helemaal verdwenen, maar de vochtigheidsgraad nam nog steeds toe. De regenwolk had nu de hele hemel bedekt en een harde donderslag, die eerder diep gebrom leek, deed de hele stad trillen. Een bliksemstraal schoot over de zee en kondigde de komst van een elektrische storm aan.

      ‘Houd het hier dan nooit op met regenen?’ klaagde Sieme en trok haar gouden parka weer aan, die ze vanwege de hitte had uitgedaan. Serafijnen zijn bezeten van perfectie, ze kunnen er niet tegen als iets niet klopt.

      ‘Deze storm is niet natuurlijk,’ constateerde Aziël. Isjijnen begrepen als geen ander de fascinerende geheimen van de natuur. ‘Het zou echt niet zo hard moeten regenen.’

      ‘Dat zijn de effecten van de klimaatverandering,’ verklaarde Ablon.

      ‘En waar bestaan die veranderingen dan uit?’ vroeg heilige vlam.

      ‘Vernietiging van de ozonlaag, broeikaseffect, toename van de verontreiniging... Door al deze dingen is het klimaat in de wereld instabiel geworden. Warme streken worden koud, poolstreken warmen op. Er heerst complete chaos in het milieu van de hele globe.’

      Aziël was bijzonder gevoelig voor het klimaatprobleem en raakte in zichzelf gekeerd. De Isjijnen zijn voortdurend in de weer om de stroombewegingen van de natuur gaande te houden en de energie van de elementen te behouden. En nu werd plotseling heel hun werk in de waagschaal gesteld door menselijk winstbejag. De groep liep recht door de steeg waar Ablons motor stond geparkeerd. Het tweewielige voertuig was ongeschikt voor drie personen en de afvallige koos voor de metro. Toen ze de smerige trappen naar het station afliepen, hoorde de generaal een geluid, dat alleen hij met zijn zintuigen van een roofdier, kon horen.

      ‘Wat is er?’ vroeg Sieme.

      De Cherubijn maande met een handgebaar tot stilte en de twee anderen zwegen. Duizenden arbeiders hadden hun werk eerder verlaten, zoals de meesteres van het brein al had gezien vanuit het raam van het pension, en keerden nu terug naar huis, waardoor de trappen naar de loketten en de perrons van het station afgeladen waren.

      ‘Het geluid van de tweede bazuin, dat we eerder hebben gehoord werd echt veroorzaakt door een nieuw bombardement,’ onthulde Ablon terwijl hij luisterde naar een klein televisieapparaat in de tent van een ambulante verkoper. ‘De oorlog is officieel uitgeroepen.’

      ‘Wat is er gebeurd?’ wilde Aziël weten.

      ‘De reportage zegt, dat de Oosterse Alliantie op het nucleaire offensief tegen Beijin geantwoord heeft met een bom op New York.’ De heilige vlam kende de stad, maar Sieme had er nog nooit van gehoord. ‘De engel heeft op de tweede bazuin geblazen en toen werd een grote verschroeide berg in zee gegooid,’ mompelde de generaal en dacht aan de woorden van Johannes in het bijbelse boek.

      ‘Ik snap niet wat het één met het ander te maken heeft,’ bekende de meesteres van het brein.

      ‘New York is een eiland,’ verklaarde Aziël.

      De engel-vrouw begreep het commentaar, maar wist niet zeker of ze het wilde begrijpen.

De metrolijnen waren vroeger onvoldoende om de hele stad te bedienen tot ze acht jaar geleden waren uitgebreid, toen Rio de organisatie van de Olympische Spelen had gekregen. Daarna was het geld voor het onderhoud opgeraakt en de goed verlichte wagons en schone perrons hadden plaats gemaakt voor smerige stations en donkere wagons, waar geplunderd werd door gangs van ruziezoekende herrietrappers die de ochtend doorbrachten met het vernielen van banken en kapottrekken van lichtkabels. Sieme schrok ervan, maar Aziël had al een idee van wat hij zou aantreffen. De stank was ongezond en de drie engelen moesten zich door de menigte worstelen om in te kunnen stappen.

      Voordat ze bij het vliegveld aankwamen stapte Ablon op een station bij het strand uit en vroeg de beide hemelingen mee te komen.

      ‘Het duurt niet lang. Ik hoef alleen maar iets te doen.’

      Ze gingen de trap op en bevonden zich bij de autoweg langs de kust. Dat was een ander strand als waar de afvallige Shamira twee dagen geleden naartoe had gebracht. Ze waren tegenover de baai van Botafogo, aan het einde waarvan het beroemde suikerbrood ligt, een hoge heuvel die uit de zee lijkt op te stijgen en die de grens van de inham van de zee vormt. Boven aan de ontoegankelijke rotshelling was het uitzicht magnifiek. Je kon er alleen maar komen door een skilift die bondinho werd genoemd.

      Aziël en Sieme begrepen de houding van de generaal noch waarom ze gestopt waren. Ze staken de autoweg over en liepen op het zand dicht bij de zee. Het was pas het begin van de middag, maar de hemel was zwart van de dreigende storm. Ketens van bliksemstralen dansten van de ene naar de andere wolk en explodeerden op de heuvel.

      ‘Neem me niet kwalijk, dat ik jullie mee hiernaartoe heb genomen. Ik heb nooit in het lot geloofd, maar ik moet een eerbewijs brengen,’ zei de generaal.

      ‘Aan wie?’ vroeg Aziël voorzichtig om niet grof te lijken.

      Ablon stak zijn hand in de rubberen overjas, die hij vanwege de regen aanhad, en betastte de splinter van basalt die hij van Orion had gekregen toen ze elkaar boven op het beeld van Christus de Verlosser ontmoet hadden.

      ‘Aan de eerste grote natie. Aan het volk dat alles in het werk heeft gesteld om de hemelse wetten te kunnen bejubelen, omdat het dacht dat de richtlijnen direct van Jahweh stamden. En als beloning daarvoor werd hun land verwoest en hun cultuur vernietigd.’

      ‘Atlantis,’ zei Sieme.

      De generaal opende zijn hand en de twee hemelingen zagen dat hij een zwarte steen vasthield. Eén van de zijden was glad en glom alsof het vroeger onderdeel van iets groters was geweest. Op de gladde kant was een antiek karakter te zien, dat door de engelen werd geïdentificeerd als een Atlantisch pictogram.

      ‘Het is een Atlantische rune,’ zei Aziël. ‘Wat betekent het?’

      ‘Het is het ideogram van de vrede. Dit fragment maakte deel uit van een monoliet, die lang geleden in de hoofdstad van Atlantis stond en door de grote overstroming is ingestort.’ De afvallige hield een lange pauze voordat hij verderging. ‘De Atlantiden hadden de oeroude gewoonte hun verlangens in een steen te kerven en die dan in zee te gooien. Ze zeiden dat de golven altijd teruggaven wat de oceaan had opgeslorpt. Ik weet niet waarom, maar er is iets dat me tot hetzelfde aanzet.’

      De generaal gooide met alle kracht de steen naar de zee. Hij verdween bijna uit het zicht tijdens zijn val. De rune verdween in het water, dat hem naar de bodem van de baai zoog. In de andere zak van zijn jas voelde Ablon het gewicht van het voorwerp van klei, de mystieke sleutel die hij van Lucifer had gekregen. De afvallige wist dat hij hem niet zou gebruiken en wilde hem al weggooien maar besloot ten slotte uit voorzorg om hem bij zich te houden.’

      Een weerlicht verlichtte de middag. Het begon te regenen.

DE TOREN MET DE DUIZEND VENSTERS

De verschrikkelijke zwarte engel vloog met zijn duidelijk te onderscheiden zwarte vleugels en zijn gezichtsbedekkende gesloten helm door het etherische plan. Hij droeg de slapende vrouw in zijn armen. Dat was Shamira, de tovenares van En-Dor. Ze was in de fysieke wereld door hem geschaakt en meegenomen. Ondanks al haar magische bedrevenheid was ze een mens van vlees en bloed en kon ze niet door het weefsel van de werkelijkheid heen gaan zonder de hulp van een portaal. Maar de zwarte engel kon alle deuren openen. Dat was een van de vele magnifieke vaardigheden waarover hij beschikte. Hij kon zich naar hartenlust op alle plannen bewegen, het membraan, het astrale en het etherische plan naar believen in- en uitgaan.

      Van alle etherische bouwwerken is het Fort van Sion het magnifiekst. De omvang ervan overstijgt alle menselijke bouwwerken. Het lijkt op een toren van honderd op elkaar liggende kleiner wordende ringen en bovenop is een kleine ronde binnenplaats waar het grootste voorwerp van de hele wereld ligt: het Rad des Tijds, een mystieke ring, door God gemaakt om de continuïteit van de zevende dag aan te geven. Het fort is zo groot dat de eerste ring aan de basis meer dan drieduizend meter doorsnee heeft. Zijn buitenmuren rusten op rode steen en daarin zijn duizenden balkons, vensters en deuren te zien die zorgvuldig worden bewaakt door legioenen rondvliegende Cherubijnen. Binnenin liggen talloze kamers en zalen die beschutting geven aan de aanhangers van de aartsengel Michaël, gemene en afgunstige engelen die hun woonplaats in het paradijs hebben verlaten om mee te doen aan de grote slag van het armageddon. Het fort wordt ook wel de toren met de duizend vensters genoemd, al zijn het er in feite meer dan duizend.

      De zwarte engel vloog boven de bergring die om Sion heen lag en benaderde de toren. Verderop, bijna aan de horizon, waren de donkerrode wateren van de rivier de Styx te zien.

      Niet één van de patrouillerende Cherubijnen of hun commandanten, durfde die vreemde entiteit tegen te houden. Niemand wist waar hij vandaan kwam en hij rapporteerde alleen maar aan de vorst der engelen. Hij landde stevig op één van de platforms van de op één na hoogste verdieping en ging door een duistere tunnel naar het binnenste van de toren. Shamira ontwaakte, terwijl ze nog steeds in de armen van de zwarte engel lag, maar ze liet zich zonder enige reactie te geven dragen. Ze voelde zich nutteloos maar was als onderzoekster van het occulte ook gefascineerd om in het Fort van Sion te zijn. Geen menselijk wezen was er ooit in geweest of had het ooit aanschouwd.

      Aan het einde van de gang stond voor een enorme metalen deur een gestalte de aankomst van de zwarte engel met zijn prooi af te wachten. Hij droeg een compleet harnas van glimmend staal met vergulde details en aan zijn riem een zwaard van versierd staal. Zijn helm met de gepunte kin had een rode hanenkam en in de geslepen lijkende uiteinden van zijn witte vleugels weerkaatsten het licht als een dolk. Shamira had nog nooit zo’n legendarische figuur gezien, maar vanwege zijn machtige aura wist ze zeker dat het de aartsengel Michaël was.

      ‘Heb je problemen gehad bij de uitvoering van mijn bevel?’ vroeg de vorst der engelen.

      ‘Het was even gemakkelijk als de vernietiging van de afvallige Ishtar,’ antwoordde de zwarte engel.

      ‘Goed...’ mompelde Michaël en bekeek de vrouw. ‘Kom mee.’

      De metalen deur ging zonder aanraking open. Erachter lag een merkwaardig vertrek aan het einde van een omhooggaande trap. Het was een grote ronde zaal, bekleed met dezelfde rode steen als die waarvan het fort was gemaakt. In de muren zag de tovenares twee dozijn vensters, allemaal gesloten. De luiken leken verzegeld en in de deuren waren geen deurknoppen, maar middenin elke deur zat een met engelensymbolen versierde ringvormige inkeping. Shamira vermoedde dat die nissen mystieke sloten waren, waar een ronde sleutel in zou passen. Midden in de zaal stond een verhoging in de vorm van een halve zuil waarop een oud uitziende boekrol lag die aan de binnen- en de buitenkant beschreven was. De tovenares wist het niet, maar dat was het Boek des Levens, dat God aan Michaël had gegeven voordat hij insliep. Het vertrek waar ze doorheen liepen was de befaamde Zaal der Portalen. Lucifer wilde Ablon daarheen sturen in zijn poging een toegang tot de hel te openen. In de kamer was één deur anders dan de andere, hij was groter en stond open. Erachter lag een tweede, veel smallere, trap, en daar gingen de twee hemelingen heen. De dodenbezweerster zag dat Michaël in het voorbijgaan het Boek des Levens van de verhoging pakte en bij zich stak.

      De treden kwamen uit op een luik dat toegang gaf tot een kleinere binnenplaats. Middenin lag een groot wiel als een stenen tafel. De as stak in de vloer. In de uiteinden van het wiel stonden karakters gekerfd als cijfers van een klok. Shamira kon de inscripties niet lezen. Ze waren afkomstig van de heilige code der Malachijnen, een taal die voor de dageraad van de wereld had bestaan. Ze waren dus in de top van het fort aangekomen en die smalle binnenplaats was het hoogste niveau. Toen zag de tovenares dat aan één kant van de borstwering van de patio een pilaar van zwart marmer stond met kettingen om gevangenen aan vast te binden. De zwarte engel bond haar vast, met haar gezicht naar het wiel. Ze had geen kans te ontsnappen.

      ‘Je kunt gaan,’ zei Michaël tegen de vrouwenrover. ‘Je weet wat je moet doen.’

      Het schepsel liep naar het luik en verliet het terras.

      Shamira was nu alleen met de vorst der engelen. Ze had nooit gedacht ooit tegenover de tiran van het universum te staan. Ze wist niet wat ze moest doen of zeggen. Ze was bevangen door angst, dezelfde angst die ze duizenden jaren geleden gevoeld had toen koning Nimrod haar gevangen nam. Ze dacht dat ze sindsdien in staat was om elke uitdaging aan te gaan. Maar er is altijd iets dat ons nog meer op de proef stelt. Ze opende de ogen, want bewusteloosheid veinzen had nu geen zin meer.

      ‘Shamira, de tovenares van En-Dor,’ zei Michaël trots. ‘Je hebt geen idee hoe waardevol je voor ons bent.’

      Ze wist niet zeker waar de aartsengel het over had, maar in haar geest vormde zich al een idee. ‘Als je denkt dat je me kunt gebruiken als aas voor Ablon, dan zal je poging mislukken. De afvallige engel kan onmogelijk het etherische vlak bereiken.’

      De vorst der engelen deed zijn helm af en de vrouw zag zijn gezicht. Door zijn zwarte haar sneed een witte lok, die op zijn voorhoofd begon en in zijn nek eindigde. Zijn harde gelaat zat onder de littekens, die hij had opgelopen in de oeroorlogen tijdens de Schepping van het universum.

      ‘Dat weet ik, tovenares, hoe zou ik dat niet weten? Ik zelf heb hem naar de Haled verbannen lang voordat jij geboren bent. Ablon is nu voortvluchtig omdat ik hem uit mijn huis heb gejaagd.’

      De dodenbezweerster was verslagen en beperkte zich ertoe de aartsengel neutraal aan te kijken.

      ‘Maar jij kent de geschiedenis,’ ging de vorst door. ‘Jou zal niets ontgaan zijn. Je hebt eeuwenlang de kosmische mysteriën bestudeerd, oude boeken gelezen, mozaïeken in ruïnes ontcijferd en het gefluister van de doden gehoord... Je hebt kunnen overleven door de energie van kwaadwillige geesten te stelen en bent voor altijd jong. Waarom heb je dit gedaan, vrouw, met welk doel?’

      Michaël was intelligent en sluw en hij had het meisje bij haar zwakke punt te pakken. Het lukte haar niet te antwoorden.

      ‘Dat was vanwege hem, de afvallige engel. Je hebt ervoor gekozen niet te sterven in de hoop dat de wereld op een dag zou veranderen en jullie je moment van vrede kregen.’ Shamira schrok. Hoe kon die tiran zoveel weten?

      ‘Maar die dag zal nooit aanbreken. De afvallige engel zelf heeft alle hoop al opgegeven en jij zou de waarheid moeten accepteren.’

      ‘Jouw waarheid is niet de mijne, aartsengel,’ durfde de menselijke te zeggen.

      ‘Fout, tovenares. Dacht je nou heus dat we je alleen maar zouden gevangennemen om een hinderlaag voor de verboden engel te leggen? Nee... met jou zijn we veel grootsere dingen van plan.’

      ‘Daar heeft die cipier van je anders niets van gezegd, toen hij me schaakte.’

      ‘Je moet niet zoveel vertrouwen in je vijanden stellen. Eer, roem, deugd... dat zijn menselijke conventies. Ons, aartsengelen, staan ze niet in de weg.’

      De dodenbezweerster stelde liever geen vragen en hield zich stil. Rustig liep Michaël over de binnenplaats en keek naar het stenen wiel.

      ‘Weet je wat dit is?’ vroeg hij en liet zijn vinger erover glijden.

      ‘Het Rad des Tijds. Ablon heeft me erover verteld.’

      De aartsengel was tevreden met dit antwoord. Het gesprek nam, naar het leek, de richting die hij wilde. Een ijskoude bries woei over het terras en deed de zwarte manen van de tovenares wapperen.

      ‘Kijk naar de markeringen in de steen. Ik weet dat je ze niet kunt ontcijferen, maar het is niet moeilijk het traject van het wiel te begrijpen. Zoals je ziet zal het binnenkort zijn cyclus voltooien.’ Michaël wees op de karakters en liet zien dat de laatste al vooruit was gegaan. Maar Shamira zag geen enkele beweging. ‘Het Rad des Tijds blijft langzaam draaien. Dat kun jij niet zien met je menselijke gezichtsvermogen. Misschien begrijp je het niet, vrouw. Jouw vriend de afvallige kan er niets tegen doen. Zelfs ik kan het draaien van de wereld niet stopzetten. Dat zou alleen de Allerhoogste kunnen.’

      ‘Jij bent een moordenaar, Michaël. Je hebt miljoenen menselijke levens afgekapt en je misdaden gerechtvaardigd met het woord van God. Maar jij bent in feite de ergste schender van de bevelen van de Schepper. Waarom denk je dat hij jou zal sparen bij zijn oordeel, wanneer hij uit zijn slaap ontwaakt?’

      ‘Jij noemt mij een moordenaar, maar je ziet niet wat jouw eigen soort tegen de planeet heeft gedaan. Oorlogen, dood, honger, vernietiging. Tegenwoordig zijn de aardse wapens even machtig als de goddelijke en vanwege het conflict tussen de mensen zal het afgelopen zijn met de aarde. De mensen hebben Gods kracht gestolen en zullen hem tegen zichzelf gebruiken. Vanaf de eerste dag dat ze geschapen zijn, cultiveren de stervelingen haat, egoïsme en geweld.’

      ‘Dat ontslaat jou niet van jouw verantwoordelijkheid.’

      ‘Je spreekt lichtzinnig, tovenares. Heel mijn strijd is er van begin af aan op gericht deze wereld te behoeden. Ik heb altijd geweten dat het zo zou aflopen en ik heb alles gedaan om de Schepping van mijn vader te behouden.’ Hij leek oprecht. ‘Als je denkt dat ik gefaald heb, vergis je je. Alles komt nu bij elkaar opdat mijn wil wordt voltrokken. De mensheid zal vernietigd worden. Wie overleeft, wordt opgeofferd en uiteindelijk zal ik de troon hebben, die voor mij is gereserveerd.’

      ‘Niet mijn, maar jouw woorden zijn lichtzinnig, aartsengel. Hoe kun jij weten dat de mensheid op de verdoemenis afstevent? Voor zover ik weet zijn de Malachijnen de enige engelen die de gave van de voorspelling hebben en zelfs zij hebben niets voorzien van de oorlog der mensen.’

      Hij glimlachte, want hij stond op het punt zijn kaarten op tafel te leggen. ‘Wat is de macht van een Malachijn vergeleken bij die van God? Als de afvallige engel je al zoveel verteld heeft, dan heeft hij het misschien ook hierover gehad?’ Michaël nam een boekrol van vergeeld papier in zijn hand, waarop aan beide kanten engelenkarakters stonden afgebeeld en hij hield het in het blikveld van de vrouw. ‘Dit is het Boek des Levens, een heilige relikwie. Het werd me door Jahweh zelf gegeven voordat hij zijn rustplaats opzocht en het bevat de hele geschiedenis van de zevende dag. Hierin staat alles opgetekend, het verleden, het heden en de toekomst. Ieders lot is nagespeurd. Hij heeft het geschreven.’

      Shamira had een droge mond. Ablon had meer dan eens over dit mystieke boek gesproken en als het klopte dat het traject van de hele wereld erin stond, dan had de tiran misschien wel gelijk. Ondanks al zijn gruwelijkheden, was zijn drijfveer in het raamwerk van zijn hemelse aard misschien wel legitiem. Maar de dodenbezweerster hechtte hier liever geen geloof aan. Ze zou nooit kunnen aanvaarden dat de ideeën en de waarden van de eerste generaal verminkt werden. Zou Ablon al die tijd voor een foute zaak gevochten hebben?

      De aartsengel trok het boek weg. Hij keerde de gevangene de rug toe en liep naar de borstwering van de binnenplaats, en keek vandaar naar de horizon en de bergketen die het fort omgaf. Hij keek naar de hemel, naar de bodem beneden en naar de patrouillerende engelen. Ten slotte keek hij naar de loop van de roodgekleurde Styx. In zijn ogen was de vrouw nog slechts een schaduw van het verleden.

      ‘Er is een tijd geweest, tovenares, dat de aartsengelen de wereld bestuurden.’ Zijn stem klonk zachter. ‘Het was heel even, een vluchtig moment tussen Gods vertrek en het ontwaken van het menselijke bewustzijn en de daaropvolgende Schepping van het weefsel van de werkelijkheid. In die dagen was de aarde een paradijs totdat jouw ras het omlaag begon te halen. Jahweh was er niet en ik moest besluiten nemen om zijn werk te behouden. En zo zijn de afslachtingen begonnen. Ik was plan iedereen in één keer te vernietigen, want ik dacht dat ik mijn noodlot kon wijzigen, dat ik kon ontsnappen aan wat stond geschreven in het Boek des Levens. Maar dat kon ik niet. En ten slotte heb ik me overgeleverd aan mijn eigen bestemming.’

      De dodenbezweerster onderzocht de woorden en vond een zwakke plek in de argumentatie van de vorst.

      ‘En als de Schepper wakker wordt? Denk je dat hij dan toestaat dat je de overlevende menselijken vermoordt en je eigen perfecte wereld invoert?’ Ze probeerde een ironische toon aan te slaan. Op dat moment gleed er een intense vrolijkheid over het gezicht van de tiran. ‘Jij hebt echt geen snars begrepen van alles wat ik gezegd heb, vrouw.’ Hij ging dicht bij zijn gevangene staan. ‘Je moet weten dat vroeg of laat de zonen hun vaders altijd overstijgen. Jahweh’s tijd is voorbij. Het moment om een nieuwe orde in het universum in te voeren is aangebroken.’ Eindelijk begreep Shamira wat Michaël van plan was en alleen al bij de gedachte aan wat kon gebeuren verstijfde ze helemaal. Ze durfde niet te spreken maar de aartsengel legde zijn plan uit. ‘Wanneer het Rad des Tijds stilstaat, zal ik mezelf tot godheid uitroepen. Hoe ik dat zal doen zul je dan wel ontdekken, maar je zou sowieso de procedure niet snappen. Heb je op dit moment enig idee waarom we jou hierheen gebracht hebben?’

      ‘Je hebt mijn ziel nodig. Daarom heb je me nog niet vermoord.’

      ‘Ik ben een aartsengel. Wij zitten, net als de engelen, gevangen in onze natuur. Wij beschikken niet over de vrije wilsbeschikking. Dat is een attribuut van de ziel en wij hebben geen ziel, ons werd de ziel onthouden.’ In zijn laatste woorden klonken ironie en het begin van toorn. De dodenbezweerster werd bang. Ze had zich nooit zo gevoeld, nutteloos en tegelijk begeerd. Zelfs in de kerker van Babylon was ze niet zo bang geweest. Als ze kon zou ze een einde aan haar leven maken, maar ze zat vastgebonden aan de marmeren pilaar.

      ‘Jij hebt een machtige ziel,’ ging de snoodaard door. ‘Misschien wel de machtigste van alle. De Apocalyps is begonnen en loopt op zijn einde. Op het juiste moment zal ik de energie van jouw ziel gebruiken om mijn eigen ziel te maken. Zo zal ik mijn lotsbestemming voltooien. Jahweh zal niet wakker worden en de mensheid zal worden weggevaagd. Wanneer het weefsel uiteenrafelt, staat mij niets in de weg om de wereld te bevolken met mij getrouwe engelen. Dan zal de aarde eindelijk bewoond worden door verlichte wezens en niet meer door die kaduke materie van nu.’

      Shamira verzamelde voldoende wil om de tiran in de ogen te kijken.

      ‘Raar hè? Om te krijgen wat je wil, heb je nodig wat je haat. Als het lot echt bestaat, dan is het nu misschien wel bezig jou een reusachtige loer te draaien, aartsengel.’

      ‘Je hebt het weer fout, dodenbezweerster. Jahweh zelf heeft dit alles ontworpen en zijn verlangens opgetekend in het Boek des Levens. Heel onze reis is geprogrammeerd en het is mij beschoren zijn plaats in te nemen.’

      ‘Zeg dan eens, vorst der engelen... Zou mijn ziel alleen voldoende zijn om jou op de hoogste troon te zetten? Denk je dat jij alleen genoeg macht hebt om het universum te besturen?’

      ‘Nee, Shamira, Er is nog een essentieel onderdeel van mijn plan, dat ik nu niet kan onthullen. Dat is mijn sluitstuk.’

      De tovenares durfde niet te bedenken wat dit sluitstuk zou zijn.

      ‘Je vergeet dat je vijanden hebt die even machtig zijn, Michaël,’ zei de vrouw agressief. ‘Denk je dat zij je toestaan dit macabere project te voltooien?’

      De vorst glimlachte met minachting.

      ‘Je denkt aan mijn broers? Daar maak ik me geen zorgen over, echt niet. Gabriël zou de moed niet hebben om tegen mij op te staan. Zijn pedante goedheid wordt zijn ondergang. En Lucifer? Voor hem heb ik al gezorgd. Hij is al een tijd lang geen bedreiging meer.’

      Michaël had genoeg van die dwaze en vanaf haar conceptie al onbetekenende mens. Hij zette zijn helm op, pakte het Boek des Levens en liep de treden in het gat van het luik af. Shamira bleef alleen op de binnenplaats achter. Voorlopig was ze veilig, maar haar einde zou de vreselijkste dood zijn die ze zich kon voorstellen. Ze vond zichzelf een egoïst, want ze had zich door wellust laten drijven, toen ze besloot voor altijd te zullen leven om zo in de toekomst het hart van de afvallige held te veroveren. Maar toen begreep ze dat de hoop en het verlangen naar vrede aan de zijde van de engel van wie ze hield, haar juist overeind hield. Net als Ablon in het verleden, zo besloot Shamira de hoop niet te verliezen, dezelfde hoop die in de ogen van de voortvluchtige strijder al was vervlogen.

IN DE CONTROLEKAMER

Het regende pijpenstelen in de stad Rio de Janeiro. Het leek wel nacht toen Ablon, Aziël en Sieme eindelijk de trappen van het metrostation bij het vliegveld op liepen. Kijkend naar de hemel zag de generaal dat er veel vliegtuigen daalden en weinig vertrokken. Het internationale vliegveld van Rio de Janeiro is een complex van glas en beton, doorsneden door wegen en viaducten. Het bestaat uit twee vleugels, een oude die gebouwd is in de jaren zeventig en een jongere uit de jaren negentig. De commerciële luchthaven deelt de ruimte met de luchtmachtbasis van Galeão, een militair vliegveld waar bijna nooit gevechtsvliegtuigen staan geparkeerd. Meteen als je aankomt bij de viaducten die leiden naar de sectoren voor het instappen, valt een groot gebouw op, de commandotoren, waar een tiental technici vluchten organiseert en toestemming tot opstijgen en landen geeft.

      De drie engelen liepen door de regen over de autoweg die merkwaardigerwijze op een dag als deze verstopt was. Bussen, taxi’s en auto’s kwamen aangereden, stopten in dubbele rijen en hielden het verkeer tegen. Ablon was er enkele dagen voor het uitbreken van de oorlog geweest en had toen niet zo’n grote chaos meegemaakt. Toen ze door de automatische deur naar de vertrekhal stapten begrepen ze wat er aan de hand was. Alle vluchten waren volgeboekt. De wachtruimtes waren overvol. Staande en zittende passagiers hielden de schermen met de vluchtinformatie in de gaten. Vliegtuigen uit Europa, de Verenigde Staten, het Midden-Oosten en andere landen die in de frontlijn lagen, landden in Rio en bezetten alle start- en landingsbanen zodat de vertrekkende vluchten vertraagd waren. De afvallige begreep dat al die mensen in de hal niet op verwanten stonden te wachten, maar net aangekomen buitenlanders waren, die toevlucht zochten.

      ‘We krijgen vluchtelingen,’ zei de eerste generaal terwijl hij de aankomst- en vertrektijden bestudeerde. ‘De vertrekkende vluchten worden geschrapt om de landingsbanen vrij te maken voor aankomende vliegtuigen.’

      ‘Is er geen vlucht naar Jeruzalem?’ vroeg Aziël. Hij begreep de panelen met de informatie niet goed, want het paneel versprong steeds een stuk.

      ‘In ieder geval geen commerciële vlucht.’

      ‘Wat doen we nu?’ vroeg Sieme.

      ‘We moeten te weten komen of er vrachtvluchten, charters of militaire vluchten naar het Midden-Oosten vertrekken.’

      Sieme keek naar de vertrek- en aankomsttijden en begon te begrijpen hoe het functioneerde. ‘Op dit paneel staat niets van die vluchten waar jij het over had. Het gaat alleen maar over passagiersvluchten. Weet je waar we die informatie kunnen vinden?’

      Ablon liep naar de glaswand en keek naar buiten naar het gebouw met de koepel erbovenop.

      ‘In de commandotoren.’

De commandotoren is essentieel voor elk vliegveld. Daar worden alle vluchten georganiseerd. Een ploeg goed getrainde professionals, technici en ex-piloten, geeft aan de boordcommandanten hun routes op, de start- of landingsbaan die ze moeten nemen en de vertrek- of aankomsttijden. Ablon was geen piloot maar hij kende de basisfuncties van de luchtvaartinstallaties, een kennis die hij in de loop der jaren had verzameld door boeken te lezen en procedures te observeren. De ingang van de toren ligt op het vliegveld van Rio vlak bij de parkeerterreinen en pal onder het viaduct naar de vertrekhal. Ablon, Aziël en Sieme liepen ernaartoe en zagen vanuit de verte dat de ingang van de lift door twee soldaten beschermd werd.

      ‘Ik kan naar binnen zonder gezien te worden,’ fluisterde de generaal. Hij vertrouwde op zijn sluiptechnieken. ‘Maar jullie?’

      ‘Wij kunnen allemaal naar binnen, generaal,’ antwoordde Sieme. ‘Maak je geen zorgen.’

      Ablon herinnerde zich dat de Serafijnse telepathisch was en zwakke geesten kon beïnvloeden. Het was een eigenaardige ervaring voor de afvallige engel en de heilige vlam om langs soldaten te lopen zonder te worden tegengehouden. De meesteres van het brein deed iets met de zintuigen van de bewakers en de groep ging de lift in alsof ze onzichtbaar was. Toen hij de deur van de lift dicht zag gaan, riep één van de schildwachten uit: ‘Wat raar! Heb jij op een knopje gedrukt?’ En de ander antwoordde: ‘Ik heb niks aangeraakt. Het zal wel kortsluiting zijn.’

‘Ik hoop dat je even goed weet om te gaan met de technici van de commandokamer,’ zei Ablon prijzend toen ze in de lift waren.

      De liftdeur ging open en liet een ronde kamer met glazen wanden zien, vol computers, radarschermen en elektronische apparatuur. Vanuit de zaal had je ruim zicht op alle start- en landingsbanen. Er klonken hoge pieptonen en radiosignalen maar niemand luisterde, want iedereen lag op de tafels geleund te slapen.

      ‘Ik heb wat overdreven, geloof ik,’ zei Sieme kritisch. Ze had nog nooit een menselijke geestelijk aan zich onderworpen. Ze had het idee gehad hen moe te maken, even hun aandacht te laten verslappen terwijl haar groep de nodige informatie bijeenzocht. Maar ze was te ver gegaan.

      ‘Dat doet er niet toe,’ besliste de afvallige. ‘Laten we de informatie zoeken en meteen weer vertrekken.’

      Ablon ging voor de centrale computer zitten en begon de mappen te bestuderen. De meesteres van het brein voelde zich ondertussen vreselijk overbodig, omdat ze niets van heel die parafernalia begreep en omdat ze al in de fout was gegaan bij de dosering van haar krachten, probeerde ze zich nu een houding te geven. Ze liep op één van de ingeslapen technici af en legde haar rechterhand op zijn hoofd. Profiterend van haar mentale vaardigheden, concentreerde de Serafijnse zich en binnen een seconde doorvorste ze het geheugen van de man en maakte zich meester van alles wat zich daar in een heel leven had opgehoopt. Ze had deze techniek al vaak toegepast op andere hemelingen en dat was over het algemeen moeilijk. Het lezen van de menselijke geest was wel gemakkelijker, maar tegelijk veel pijnlijker, stelde ze vast. Terwijl ze de herinneringen opzoog, werd de onvoorbereide Sieme overvallen door een wervelwind van menselijke emoties en gedachten, die engelen meestal niet hebben. Liefde, haat, angst, woede, verdriet en verlangen. Het was als een stroom die haar meesleurde. Ze raakte gedesoriënteerd en zag het licht van de geboorte en voelde de kou van de wereld buiten de buik. Ze voelde de irrationele angst van kleine kinderen, het onthaal van de ouders en de warmte van de eerste kus. Ze proefde van de pijn van een kapotte relatie en de vitaliteit bij het maken van een kind. Het waren gestolen herinneringen, waarvan ze niet wist dat ze bestonden, laat staan dat je ze kon opslaan. Ze wankelde en zou gevallen zijn als Aziël haar niet had vastgegrepen. ‘Het gaat wel,’ zei ze en probeerde haar zwakte te verbergen. Van de andere kant van de kamer riep de afvallige engel uit: ‘In de militaire hangar staat een vliegtuig waar we wat aan hebben. Het is een kleine Boeing van de luchtmacht met een volle tank.’

      ‘Het is een 737. Die kan niet in één keer doorvliegen naar Jeruzalem,’ antwoordde de Serafijnse die nu volkomen van luchtmachtzaken op de hoogte was.

      ‘Maar hij heeft een driedubbele tank,’ zei de generaal. ‘Dat is genoeg.’

      Dubbele en driedubbele brandstoftanks waren ontwikkeld door de Berlijnse Liga met het doel een luchtbrug zonder landingen te kunnen onderhouden tussen de Verenigde Staten en de verste landen in Europa. Ze verkleinden de ruimte voor lading en passagiers, maar er waren reizigers die snelheid boven volume prefereerden.

      ‘Dat lijkt me perfect,’ erkende Aziël. ‘Maar we hebben geen piloot.’

      De twee engelen keken elkaar aan. Ze hadden het geluk gehad een officieel vliegtuig te vinden dat zonder stop kon doorvliegen en met een volle tank, maar ze hadden niemand om het aan de praat te krijgen.

      ‘Ik kan hem besturen,’ onthulde Sieme. Ze was nog beduusd van de herinneringen die ze enkele ogenblikken geleden had verworven. Niet alle technici in de controlekamer waren piloten, maar eentje wel. En geluk of lotsbestemming, het was zijn geheugen geweest dat de Serafijnse had doorgespit.

      ‘Dan gaan we,’ beval Ablon. Hij wachtte niet op een gedetailleerde uitleg. Hij liep met de anderen naar de lift en ze gingen naar beneden. Enkele seconden later werden de functionarissen op de verkeerstoren wakker zonder te weten wat er gebeurd was. Radio’s klonken, elektronische fluittonen piepten en computers suisden. Ze namen hun werk gewoon weer op en bleven vluchten, landing en vertrek van vliegtuigen coördineren.

      Maar wat ze niet wisten was dat de engel-vrouw hen een suggestie had ingegeven. De vlucht van de militaire Boeing 737 kreeg maximale prioriteit om op te stijgen. Terwijl ze naar de hangar op de luchtbasis liepen, kreeg Ablon de tactiek van Sieme door en dankte Gabriël opnieuw dat hij haar op de missie had meegestuurd.

HET REBELLENKAMP

In het etherische plan sloegen de rebellen hun kamp in een vlakte op driehonderdvijftig kilometer afstand van het Fort van Sion op. Van daaruit was de ring van bergen rondom de vijandige toren zichtbaar en de drie hoogste concentrische cirkels van de toren die van deze afstand gezien tot in de hemel leken te reiken. Duizenden hemelingen hadden onder leiding van Gabriël de vuurburcht in de eerste hemel verlaten om in het kampement het begin van de slag van armageddon af te wachten. Vanaf een rotspunt stond Gabriël zelf, uitgerust met zijn gouden harnas en vlammende zwaard, de vlakte aan zijn voeten te bekijken. Zijn ogen straalden zoals bij hem gewoon was, harmonie uit. Hij bezat de onwrikbare sereniteit van de boodschapper, die overtuigd is van zijn daden. Uit een inkeping in het harnas staken zijn majestueuze witte vleugels, die hij, eenzaam en nadenkend op de rotspunt staande, uitstrekte. Hij zag de trots waarmee zijn Cherubijnse krijgers de standaarden droegen. Generaal Varna, de aanvoerster van de boogschutters, sprong op de rots en knielde voor haar commandant aan wie ze eeuwige trouw gezworen had. Ze droeg een vergulde boog en op de rug tussen de veren van haar witte vleugels klemde ze een volle pijlenkoker. Haar rug werd beschermd door een metalen maliënkolder, ook van goud. Zij had lange bruine haren en groene ogen. Haar gezicht drukte ernst uit. Ze was immers klaar om zich elk moment in de strijd te storten.

      ‘Ja, Varna?’ vroeg Gabriël. Hij had haar niet geroepen.

      ‘Aziël en Sieme zijn nog niet terug, mijn heer.’ Ze was altijd heel direct. ‘Ik vraag permissie een reddingsteam te sturen.’

      ‘Daar is geen tijd voor. De fysieke wereld verkeert in grote opschudding. De twee eerste bazuinen hebben al geklonken. Het duurt nog maar enkele uren totdat de slag van armageddon begint. De vijand is getalsmatig superieur. Elke engel moet nu op zijn post staan.’

      ‘Zoals u verlangt, mijn meester. Maar ik moet u erop wijzen dat de Isjijn en de Serafijnse in gevaar kunnen zijn.’

      De boodschapper haalde diep adem. Er rijpte een plan in zijn geest.

      ‘Zijn ze goed aangekomen in het fysieke plan?’

      ‘Jawel. Ze hebben de afvallige engel meteen gevonden.’

      De aartsengel leek opgelucht.

      ‘Wel, dan zijn ze veiliger dan wij hier in ons kamp.’

      Gabriël pauzeerde en liet zijn blik langs zijn troepen gaan. Varna wist dat achter de zekerheid van de aartsengel zijn extreme vertrouwen in de afvallige engel stond, die hij als de werkelijke leider van de rebellie beschouwde. Het was de erfenis van Ablon geweest waardoor dit alles was gebeurd. Varna erkende de verdienste van de engel-krijger en wist dat hij onmisbaar was in moeilijke momenten, want hij was een icoon, een symbool. Maar net als alle Cherubijnen was ze wantrouwig. Sinds hun ontmoeting op de Olijfberg was ze niet meer zo zeker van zijn vaardigheden in de strijd. Ze had gezien hoe de afvallige was verslagen door de vuurmeester en had dus haar twijfels of hij wel in staat was een zo groot leger aan te voeren.

      ‘Ik zal uw wil doen, mijn heer,’ zei de boogschutter.

      ‘Heb vertrouwen, Varna,’ antwoordde de aartsengel. ‘Het duurt niet lang meer en dan is de eerste generaal terug. Maak onze troepen klaar voor de slag. De zesde bazuin zal de oproep voor de aanval zijn.’

      De engel-vrouw boog en verliet de rots om terug naar het kamp te gaan. Gabriël was weer alleen.

DE HERTOGEN VAN DE HEL

De negen hertogen van de hel – Asmodeus, Molloch, Mephistopheles, Alastor, Mammon, Orion, Apollyon, Beëlzebub en Baël – bezetten de hoogste posities in de satanische hiërarchie en hadden veel invloed. Ze waren voor een conferentie naar de kelder van Lucifer in het dal der veroordeelden geroepen. Tot nu toe had de Morgenster zich nog niet uitgelaten over de rol van de helbewoners in de Apocalyps of de slag van armageddon. De hertogen waren ongerust en verontwaardigd en eisten dat hun leider positie koos en het bevel gaf om hun hordes op te stellen en de hemelingen aan te vallen. Ze wilden eindelijk de revanche waar ze al sinds de nederlaag van de afvalligen op zaten te wachten. Maar tot nu toe had Lucifer niets van zich laten horen. De hertogen zaten bijna allemaal voortdurend te intrigeren en plannen te maken voor een opstand tegen hun hoogste aanvoerder, de duistere aartsengel, maar niet een van hen bezat de moed de daad bij het woord te voegen.

      In één van de zalen in de kelder met geblakerde muren en nissen van vuur stonden negen van menselijke botten gemaakte stoelen voor de negen vreselijke demonen. Acht waren bezet en één was leeg, de stoel van Apollyon. Ook de op een stenen verhoging staande troon van Lucifer was nog leeg. Zijn trouwste bewaker en vleier, Samaël, het serpent van Eden, stond ervoor. Op een afstand hield een verlegen waarnemer zich in de schaduw op de achtergrond. Het was Amaël, de heer der vulkanen, die soms ook in Lucifers gezelschap verbleef.

      ‘De hoogste komt er zo aan,’ zei Samaël slissend. De dienstknecht noemde zijn meester graag hoogste om hem op één hoogte met de ingeslapen god te plaatsen. Er ging een gemompel door de grot. De hertogen waren het zat de grillen van de duivel te dulden en nog langer te moeten wachten. Mammon met zijn afzichtelijke lichaam, bestaande uit het lijf van een nijlpaard, de kop van een zwijn en de immense horens van een koe, fluisterde tegen de naast hem zittende Orion: ‘Wie denkt-ie wel dat-ie is? Hij is een verdoemde ex-aartsengel en wij zijn hertogen en geen voetvegen.’ Precies op dit moment verscheen tot verdriet van Mammon Lucifer in de zaal. Zijn schitterende verschijning contrasteerde sterk met de verzameling monsters. Hij was mooi, zijn gelaatstrekken waren fijn en zijn lichaam perfect op de vleermuisvleugels op zijn rug na.

      ‘Had je het over mij, Mammon?’ vroeg Lucifer en de hertog begon te bibberen.

      ‘Nee, heer, vergeef me,’ smeekte hij. ‘Er is een misverstand in het spel, vergeef me.’ Hij wilde op zijn knieën vallen, maar de Morgenster was al tevredengesteld.

      ‘Het is al goed, mijn beste hertog,’ zei hij om hem af te kappen. ‘Als je je stil houd, ben ik voorlopig tevreden.’

      De duistere aartsengel ging op zijn troon zitten en liet het, tot ergernis van de raad, lang duren voordat hij goed zat. Toen hij klaar was, riep hij uit: ‘Nou, mijn geliefden, daar zitten jullie dan. Jullie hebben aan mijn oproep gehoor gegeven en daar ben ik erg blij om.’

      De beul Molloch had een krachtig mannenlijf met een enorm hoofd met kleine hoorntjes erop. Zijn lange haar zat in een staart en zijn grote ogen waren met hun kleine pupillen net kattenogen. Hij had altijd een lange zweep met vele uiteinden bij zich, waarmee hij zijn slaven sloeg. Hij ontplofte bijna van woede en had grote moeite zich in te houden toen hij het debat opende: ‘Mijn meester, uwe majesteit eiste onze aanwezigheid, maar Apollyon is er niet. Hoe kunt u dat toestaan? Waarom mag hij wegblijven en wij niet?’

      Een golf van zwijgende instemming vloeide door de grot en dreigde Lucifer het commando uit handen te slaan, maar de helbewoner nam het woord: ‘Als jij er niet zou zijn, mijn beste Molloch, zou ik persoonlijk je eigen ballen door je strot douwen tot je erin stikt. Daarom!’

      Er heerste stilte in de zaal.

      ‘Dat zou een leuk gezicht zijn.’ De zoon van de dageraad begon er lol in te krijgen. Totdat Orion een woord van orde sprak: ‘Met elkaar beledigen schieten we niets op.’ In zijn spirituele vorm had de gevallen koning van Atlantis het gebrek van zijn fysieke lichaam overgenomen, hij liep mank, maar nu zat hij. Ook in deze positie voelde hij zich ongemakkelijk, want de stoel bood geen ruimte voor zijn ontveerde maar voor het vliegen nog geschikte vleugels. ‘Het moment is aangebroken dat de hertogen hun verschillen terzijde moeten leggen en zich moeten verenigen in de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand.’

      ‘Orion spreekt wijze woorden,’ zei Asmodeus instemmend. Hij was één van de elegantere onder de hertogen, bekend vanwege zijn hoofse manieren. Hij had een harem vol seksslavinnen, de geesten van kwaadaardige vrouwen die tijdens hun aardse leven hadden gefolterd en gemoord. ‘De aartsengel Michaël is onze grootste vijand en dreigt de hele aarde te overheersen. Er gaan geruchten dat hij een middel heeft gevonden om Jahweh niet meer te laten ontwaken. We moeten dus onverwijld handelen.’

      ‘Michaël heeft ook vijanden,’ argumenteerde Alastor. Hij was grof van gestalte, had een rode huid en geitenpoten en sleepte een drietand met zich mee. ‘Gabriël is tegen hem en zijn legers staan klaar voor de aanval. Als die...’

      ‘Hou op, iedereen weet dat allang.’ Lucifer onderbrak hem en rekte zich verveeld op zijn troon uit. ‘Van de goorste demon tot de zwakste engel, is iedereen van deze burgeroorlog en dat akkefietje van mijn broers daar in de kippenren op de hoogte. Die klootzakken tillen de hele zone op naar het etherische niveau, en zodra het weefsel van de werkelijkheid uiteenvalt, denken ze dat ze de wereld zullen beheersen.’ Eindelijk sprak de gevallen aartsengel coherente woorden en de hertogen luisterden rustig naar hem. ‘Daarom heb ik jullie hier geroepen. Ik ben geen dwaas. Als ik dat was, dan had ik dit koninkrijk niet georganiseerd. Vergeet niet dat ik, ook al ben ik alleen, nog steeds voldoende macht heb jullie staarten te eten en jullie ballen te roosteren.’

      De aanwezigen slikten. Wat de duivel zei was helaas waar.

      ‘Luister goed. Als we deze oorlog willen winnen, moeten we op het juiste moment het juiste doen. Wanneer de vijfde bazuin klinkt, moet eenieder van jullie zijn horigen en commandanten bij elkaar roepen, zijn hordes in slagorde opstellen en naar de uitgang uit deze spelonken, de haven van de Styx, brengen. Daar aangekomen volgen jullie de instructies van Samaël.’ Hij wees op het reptielenschepsel aan zijn rechterkant. ’Mijn bevelen onthul ik alleen aan hem, want geheimhouding is essentieel voor ons succes. Wie niet gehoorzaamt, krijgt met mij te doen en ik lust jullie rauw. Ik wilde trouwens allang het aantal hertogen beperken. Dit is misschien een goede gelegenheid.’

      De acht aanwezigen vonden dat ze recht hadden op meer informatie over het aanvalsplan want ze moesten hun troepen voorbereiden. Enkelen stonden op het punt zich te laten gaan, maar er was iets waardoor ze Lucifers commando accepteerden. Het ergste was nog wel dat ze moesten luisteren naar Samaël, die pedante vleier die door iedereen gehaat werd omdat hij in de gunst van de duistere aartsengel stond. Elke hertog had zijn eigen redenen hem de keel te willen doorsnijden, maar Satanás genoot de genade van zijn baas. Lucifer bleef op zijn troon zitten. Met een vermoeid gebaar vol vreselijke minachting stuurde hij de anderen weg. Ten slotte was hij alleen met de geschubde en de melancholieke Amaël, de heer der vulkanen.

      ‘Ik word ziek van die zielepoten, Amaël. Met jullie twee is het anders. Jullie zijn mijn vrienden.’ De demon was in een vertrouwelijke bui in de schaduw van zijn donkere vleermuizenvleugels.

ZURE REGEN

Geholpen door Siemes psychische vaardigheden hadden Ablon en Aziël geen problemen om de beveiliging van de basis te omzeilen. Ze betraden de hangar, klommen in het vliegtuig, taxieden en stegen op. Ze wisten al dat het een officieel transportmiddel was, maar tot hun prettige verbazing had het luchtschip ook een visum van de neutrale landen, de naties die buiten de oorlog bleven en die daarom toegang hadden tot praktisch alle luchthavens van de wereld. Deze visa waren recent uitgegeven om vluchtelingen uit de in het conflict betrokken landen naar neutrale gebieden te vervoeren. Sieme bestuurde het vliegtuig en zou nog even in de cabine moeten blijven totdat ze de juiste hoogte voor de kruissnelheid bereikte. Op dat moment zou ze overgaan op de automatische piloot. Ze voelde zich heel vreemd bij het commando over al die knopjes. Toen ze enkele uren geleden was aangekomen in de Haled, wist ze nauwelijks wat een auto was en nu bestuurde ze een vliegtuig. Ze raakte onder de indruk van de menselijke technologie en weidde uit over de slimheid van de stervelingen en hun fascinerende aanpassingsvermogen aan de moeilijkste situaties. Het waren absoluut overlevers. Ze hadden talloze tegen hun soort gerichte catastrofes zoals de zondvloed weten te overwinnen. Toen ze dit begreep respecteerde ze hen nog meer ondanks hun talrijke gebreken, die in feite niet groter waren dan die van de engelen. Ablon en Aziël zaten in het passagiersgedeelte, dat klein was voor een Boeing 737 vanwege de drievoudige tank waarmee hij was uitgerust. Er stonden maar dertig stoelen en er was ruimte voor de lading.

      ‘Dit is geen zuiver water,’ zei Aziël toen hij zijn witte kleding voelde die nog nat was van de regen.

      ‘Het is vermengd met verschillende chemische samenstellingen,’ legde Ablon uit. De heilige vlam schrok. ‘Maar regenwater zou het zuiverst van alles moeten zijn.’

      ‘De atmosfeer is vervuild. De industrie verbrandt fossiele brandstof om elektriciteit te produceren en blaast het afval de lucht in, waar het zich vermengt met de watermoleculen. Vervolgens keren die in regenbuien terug naar de aarde, waardoor ze over grote afstand vervoerd kunnen worden. Menselijke wetenschappers noemen dit zure regen. Aziël was in vuur gespecialiseerd, maar waardeerde daarom water, aarde en lucht niet minder.

      ‘Wel generaal, kunnen de oorlog van de mensen en de vernietiging van de planeet nog teruggedraaid worden?’

      ‘Het is nu te ver gegaan. Ik zie geen terugkeer meer.’ Hij pauzeerde en bekeek door het raam de blauwe horizon boven de wolken. ‘Ik herinner me de eerste nucleaire explosie die ik gezien heb. Eerst hing er een sinistere glans die de zonnestralen imiteerde, dan kwam de radioactieve hitte en daarna de zwarte rook die het hele hemelgewelf vulde.’

      ‘Dat doet me denken aan de verwoesting van Sodom.’

      ‘Tot nog toe hebben we maar twee keer de bazuin gehoord. Hij zal steeds harder klinken. De aardlingen zullen steeds machtiger wapens gaan gebruiken. Het is al bekend dat ze een zo sterke bom hebben dat de atmosfeer erdoor vlam kan vatten, waardoor de planeet in de nucleaire duisternis terecht komt. Dit is, volgens mij het laatste wapen van de mensen.’

      De Isjijn luisterde aandachtig en probeerde de werkelijkheid der dingen te begrijpen. Hij was niet zolang uit de Haled weggeweest als Sieme, maar zijn technologische kennis was gebrekkig. Daarom vroeg hij: ‘Denk jij dat de desintegratie van het weefsel van de werkelijkheid iets te maken heeft met het gebruik van deze wapens?’

      ‘Niet direct. Het weefsel van de werkelijkheid bestaat uit het collectieve aardse bewustzijn. Het vertegenwoordigt de capaciteit van de mensen om te geloven in wat echt is en het onmogelijke te negeren. Dit is de beste verdediging die de mensen, onbewust, hebben opgebouwd om zich te beschermen tegen mystieke schepsels, die in lengte van leven en in macht superieur zijn. Maar het einde van de wereld zal ook het einde betekenen voor de beschaving met alle instellingen die wij kennen. Alle menselijke waarden zullen verdwijnen en het onmogelijke zal werkelijkheid worden. Er zal geen grens meer zijn tussen het reëele en het betwijfelbare. Regeringen en godsdienstige organisaties zullen ter aarde storten. Alles waarin de mens altijd geloofd heeft, zal worden geloochend. Heb je de chaos op de luchthaven gezien? Die vluchtelingen moesten alles achterlaten en hebben nu niets meer te verliezen. Velen zullen sterven en wie in leven blijft, zal een andere waarneming van het universum krijgen.’

      Aziël kreeg door wat er op het spel stond.

      ‘De overlevenden zullen nieuwe ideeën toestaan. Als alles wat ze geloven niet meer klopt, welke garantie hebben ze dan dat wat ze voorheen onmogelijk achtten, echt niet bestaat?’

      ‘Ik kan geen betere theorie bedenken. Maar ik ben geen Malachijn om mijn hypothese op de proef te stellen. Misschien zit ik er wel helemaal naast.’

      ‘Nee, volgens mij klopt jouw hypothese.’

      Anders dan Sieme was Aziël al lang een intieme vriend van Ablon en was hij blij hem te zien. Hij respecteerde zijn toenemende wijsheid en vroeg zich af hoe het zou zijn als de andere afvalligen nog leefden.

      ‘Achttien afvalligen,’ dacht hij hardop. ‘Weet je zeker dat jij de laatste nog levende bent?’

      ‘Ik heb de dood van elk afzonderlijk gevoeld. Te beginnen met Ishtar zijn alle voortvluchtigen stuk voor stuk vermoord door degenen die jacht op hen maakten. En na de val van Lucifer zijn de tijden nog duisterder geworden.’

      ‘De duistere aartsengel heeft de broederschap der afvalligen de schuld gegeven van zijn eigen val en van zijn nederlaag in de slag met Michaël.’ De Isjijn kende dit verhaal, althans gedeeltelijk.

      ‘Hij beweerde tegen de overwonnen demonen, dat al zijn ellende begonnen was toen hij de afvalligen bij Michaël had aangegeven. Pas daarna kreeg hij genoeg invloed en prestige dat hij zijn eigen revolutie gewicht kon geven. Volgens mij is dit een grote leugen. Orion vertelde me, dat de zoon van de dageraad zichzelf als verdediger van de vrijheid zag en de mond vol had van een van tirannie bevrijd paradijs. Maar in werkelijkheid streefde hij de overname van zijn broers troon na. En toen dat was mislukt, wilde hij dat niet toegeven en gaf hij de afvalligen de schuld. Hij heeft toen de vreselijke Apollyon naar de Haled gestuurd om ons te achtervolgen. Zo hadden wij zowel in de hemel als in de hel vijanden. In dit opzicht viel het streven van Michaël samen met dat van Lucifer.’

      ‘Dat is wel heel ironisch. Ik herinner me Apollyon nog van toen hij Cherubijn was. Hij werd toen de vernietigingsengel genoemd, omdat zijn speciale techniek de totale vernietiging was.’

      ‘Apollyon had zich, in tegenstelling tot Orion en Amaël, niet bij Lucifer aangesloten omdat hij het oneens was met de hemelse politiek. De verdelger wist dat als de Morgenster overwon, hij een bijzondere plaats in de kaste zou krijgen en zijn slachterspolitiek kon voortzetten. En inderdaad heeft Lucifer nooit één woord ter verdediging van de mensen gesproken, behalve dan om zijn broer tegen te spreken.’

      ‘Heb jij hierom het verbond met de duivel afgewezen?’

      ‘Ja, Lucifer had me al een keer verraden. Niets van wat hij zegt is waar. Mijn instinct voor gevaar waarschuwde me voor zijn schijnheiligheid. Ik weet niet precies wat hij van plan is, maar ik vertrouw hem voor geen cent.’

      ‘Dat ben ik met je eens. Ik ken de ambities van de duivel en heb altijd al van zijn slechtheid geweten. Daarom heb ik me in de oorlog niet bij hem aangesloten, ook al wist ik dat ook Michaël pervers was. Maar ik moet toegeven dat het voorstel van de duistere engel aan jou coherent is. Jullie willen allebei de vorst der engelen van zijn troon stoten. Dan ligt het voor de hand dat jullie je krachten bundelen.’

      ‘Dat zou heel gemakkelijk zijn, Aziël. Maar er is nog iets anders. Waarom zou Lucifer me de sleutel van de Sheol gegeven hebben, terwijl ik zijn verzoek van de hand heb gewezen?’

      Om dit te illustreren haalde Ablon de simpele ring van klei uit zijn broekzak. De heilige vlam bekeek de sleutel voor de tweede keer. Op de buitenkant van de ring stonden voorouderlijke inkervingen en in het centrum een kruis. ‘De duistere engel en Apollyon hebben veel van mijn geallieerden gedood,’ ging de krijger verder. ‘De zoon van de dageraad wist al van tevoren wat mijn antwoord zou zijn. Hiermee houdt elke coherentie op.’

      ‘Waarom heb jij niet van zijn uitnodiging geprofiteerd om hem meteen uit te dagen en jouw wraak te voltrekken?’

      ‘Al zou het me lukken hem te overwinnen, dan nog zou ik nooit levend uit zijn grot wegkomen. Dat zou waanzin zijn geweest. Nee... het moment voor Lucifer en Apollyon zal nog komen, eerst moet ik een rekening met de vorst der engelen vereffenen.’

      ‘Zelfs voor mij, die toch altijd in de zeven hemelen geleefd heb, is de driedubbele strijd tussen Michaël, Gabriël en Lucifer een beetje te veel van het goede.’

      ‘Wanneer er meer dan twee partijen in een conflict gewikkeld zijn, moet de derde altijd proberen een verbond aan te gaan. Maar wie wil de hulp van de duivel accepteren? Michaël is altijd zijn grootste tegenstrever geweest en, als ik je goed begrijp, is Gabriël een goedige figuur geworden die elke actie uit de hel verafschuwt.’

      ‘Ik beklaag iedereen in deze oorlog die geen kans heeft gekregen partij te kiezen en de foute beslissingen heeft genomen.’

      Terwijl Ablon naar Aziël luisterde, moest hij aan Orion denken die nooit een demon had willen zijn, en aan de arme Amaël, de melancholieke uitvoerder van de zondvloed.

      ‘Ik heb de route van de Styx gevolgd om naar de hel te reizen. Orion is me komen afhalen en Amaël was bij hem.’

      ‘Amaël, mijn oude meester Amaël, die zoveel lijdt.’ De Isjijn fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik vergeet de dag niet licht, waarop wij uiteen zijn gegaan. Ik zal het mezelf nooit vergeven dat ik hem de rug heb toegekeerd.’

      Ablon zweeg liever. Hij was ontroerd vanwege Amaël en stemde in met het idee dat hij niet echt alle helbewoners wilde doden. Maar de heer der vulkanen had volgens hem wel degelijk een keuze gehad. Hij was toen bang geweest die keuze daadwerkelijk te maken omdat hij de confrontatie met de aartsengelen niet aandurfde en hier zou hij zich wel slecht om voelen. Voor de afvallige engel was Amaël inderdaad een slachtoffer, maar dan wel van zijn eigen zwakte. Hij werd gekweld door dezelfde vrees die hem in het verleden had belemmerd om te kiezen tussen gehoorzaamheid aan de groten des hemels of hen af te wijzen.

      Ablon wist dat het tweede alternatief vreselijke consequenties had, maar de generaal was bereid geweest die onder ogen te zien. Amaël niet.

Ver van hen vandaan, in de ijzige wateren van de Barendszee ten noorden van Rusland, voer een onderzeeër. Hij had de vijandelijke radar weten te omzeilen en naderde nu de kust. Het Amerikaanse schip droeg de onderscheidingstekenen van de Berlijnse Liga en was al dagenlang klaar voor een dergelijke situatie. Met het nucleaire offensief tegen New York, was het niet veilig om vaste lanceerbases op het land te gebruiken en werd transport over zee dus veel belangrijker. De bemanning wist wat er te doen was en de admiraal gaf het bevel om de torpedo in de loop te leggen. Na het afschieten verliet het projectiel het zeewater en vloog als een raket richting Moskou. Beijing was al verwoest en daarmee een deel van China. Nu was het tweede doel op de lijst aan de beurt: Rusland. Even later zagen de Moskovieten vanaf de bodem de dood naderen als een ‘schitterende ster die als een toorts uit de hemel viel’. De explosie rolde over de hoofdstad heen en de straling ervan strekte zich uit tot de buurlanden. In het westen werden delen van Wit-Rusland, Oekraïne en Letland verwoest en in het oosten veegde de verwoesting over Kazachstan en zelfs de Kaspische Zee.

      In het vliegtuig boven de Atlantische Oceaan konden Ablon, Aziël en Sieme het snerpende geluid van de derde bazuin horen. De afvallige engel en de heilige vlam wankelden maar herstelden zich snel. Het snerpende geluid was sterker dan de vorige keren en ze waren bang dat Sieme, alleen in de cockpit vreselijke pijn zou lijden, want ze was van hen drieën de gevoeligste als het om verstoringen van het weefsel ging. Toen ze de deur openmaakten zagen ze de meesteres van het brein uitgestrekt op de vloer liggen en ze renden naar haar toe om haar te ondersteunen. Ze zou algauw weer bijkomen. Maar de controle? Sieme was de enige die het vliegtuig kon bedienen. Gelukkig had ze net het commando aan de automatische piloot overgedragen.