11

DE LEVIATHANS

In de Sheol was het beslissende moment aangebroken. Aan de oevers in het dal der veroordeelden waren miljoenen demonen van alle soorten en maten in een wanordelijk gekrioel bijeen. Ze wachtten de bevelen van hun hertogen af. Anders dan bij de engelen konden ze niet allemaal vliegen. Hun hordes groepeerden zich op de grond als nerveuze vliegen uit een kapotgetrapte mierenheuvel. Diegene die vleugels hadden, vulden de lucht, ze kwijlden in wilde opwinding en hielden hun drietanden in de aanslag. Sommige waren slechts kleine duiveltjes met een onschuldig uiterlijk, maar er waren ook zwaargebouwde hybriden bij, met een dierenlijf, hoorns en een staart. Verschillende hadden geslepen snijtanden, vlammende ogen, donkere klauwen en een geschubde huid. Een groep zat op gevleugelde monsters, rijdieren gelijkend op het wilde dier van Lilith. Andere bereden geraamtes van paarden, als vreselijke ridders van de hel. Dan waren er ook nog de slaven, die eerder op ongetemde beesten leken, leeuwen en jakhalzen, die angstaanjagend en wreed krijsten.

      Op de ankerplaats wachtten de acht hertogen, op Apollyon na, die al dagen verdwenen was. Ze waren verontwaardigd en kwaad vanwege de instructies van Samaël. Het gehate serpent van Eden, Samaël de afschuwelijke slangachtige, die niet liep maar kroop, stond voor hen. Het serpent deed de verschrikkelijke edelen de aankondiging: ‘De schepen komen zo. Roep uw hordes bij elkaar.’

      ‘Schepen?’ blies Molloch, de beul, een gespierde demon met een grote kop, kleine horens en smalle pupillen als kattenogen. ‘Zo’n menigte krijg je nog niet eens in een miljoen schepen. De hitte van de grot van de duivel heeft je verstand geschroeid, satan.’

      ‘Is dit overeenkomstig de instructies van onze leider?’ vroeg Asmodeus beleefd. Hij was een pervers en elegant figuur met een rode scepter in de hand. Hij probeerde Samaël met beleefde woorden in diskrediet te ­brengen.

      ‘Wie mijn woorden in twijfel trekt, raakt direct aan mijn meester,’ dreigde het serpent. Zijn spitse tong floot en siste. Hij probeerde terreur te zaaien, want hij wist hoe zwak zijn leiderschap was. Molloch stond perplex zonder iets te zeggen. Hij zocht toevlucht bij Orion, terwijl de andere vorsten boos liepen te ijsberen. ‘Rustig, kameraden!’ zei de koning van het verloren Atlantis. ‘Het is nog vroeg. De slag in het etherische plan is nog niet eens begonnen. Ik geloof niet dat de Morgenster onze inspanningen weigert te aanvaarden.’

      Orion droeg gewoonlijk geen harnas, maar voor de allerlaatste veldslag droeg hij een exotisch zilveren kuras, de oude gevechtskleding van de krijgers van Atlantis, opgesierd met het juweel van de zee. Hij had geen zwaard maar een puntige stok die even dodelijke stak als elk zwaard. ‘Laat hem toch barsten!’ gromde Mammon, een vette demon met het lijf van een nijlpaard, de kop van een varken en immense horens. ‘Ik buig niet voor die slijmerige vleier!’ schreeuwde hij en Alastor, Beëlzebub en Molloch sloten zich met opgeheven zwaard bij hem aan. Maar op het moment dat ze op Samaël toeliepen om hem aan te vallen, viel er een grote stilte op het veld en vanuit de haven zagen ze iets wat ze voor onmogelijk hadden gehouden.

      In de verte bij het begin van het dal, waar de Styx ontsprong, doemden honderden schepen op. Naarmate ze dichterbij kwamen, werden ze gigantisch. Ze reikten tot aan de bodem van de rivierbedding en schuurden langs de oevers. Het rossige water van de rivier stroomde over van de druk van de schepen en verdronk wie aan de oever stond. Het waren geen gewone schepen. Ze waren langgerekt als de Egyptische nijlboten en hadden van boeg tot achtersteven een lengte van duizend meter. Waar ze voorbijvoeren verbreedde de rivier zich om ze te kunnen dragen en achter hen versmalde de bedding weer. Op de brug van elk schip stonden drie sinistere roergangers. Ze droegen zwarte tunieken. Deze kapiteins waren de gruwelijke schippers, fantastische gedaantes, zonder ziel of essentie, karakter of moraal.

      Toen ze dat ongelooflijke transport zagen, deinsden de hertogen achteruit. De boten waren zo lang, hoog en breed dat elk alleen al vijfhonderdduizend soldaten kon vervoeren en er waren wel duizend schepen, die allemaal aan de kade aanmeerden. ‘De zoon van de dageraad heeft waarachtig zijn leger niet vergeten,’ mompelde Baël, de ongelukkige vorst van de wanhoop, broodmager en schrikaanjagend, met een kop als de schedel van een geraamte met in ontbinding verkerend vlees erop.

      ‘Het zijn leviathans, de reuzeboten,’ zei Orion toen hij zich de legendes herinnerde, die hij nooit serieus had genomen. ‘Nou, dan trekken we dus ten strijde,’ merkte Mammon op en zag af van de aanval op Samaël. ‘Je komt er nog goed van af, slijmbal.’

      ‘En tegen wie dan wel?’ vroeg Mephistopheles haastig. Hij had een aristocratische gestalte met een huid van vuur, vleermuizenvleugels en een mensengezicht. ‘Welke engelenpartij zal ons doelwit zijn?’

      ‘Daar zul je nog wel achterkomen,’ antwoordde Samaël terwijl een gigantische boot bij de ankerplaats aanmeerde. ‘Begeleidt me aan boord,’ zei hij uitnodigend en toen de loopbrug werd uitgelegd, kroop hij erop. ‘Dit alles maakt me steeds nieuwsgieriger,’ fluisterde Asmodeus tegen Orion. ‘Wat voert de duistere aartsengel in zijn schild?’

      ‘Dat zullen we vandaag weten,’ antwoordde de Satanil en liep het dek op.

DE GOD VAN DE LIEFDE

De hele middag liep Ablon door de vlakte om de troepen te inspecteren. Hij werd voortdurend toegejuicht door alle hemelingen en had geen tijd om met iedere soldaat te spreken. Hij interviewde de generaals, kreeg informatie en bereidde zich voor om de definitieve tactiek voor de veldslag te bepalen. Hij ontmoette Varna van het regiment van de boogschutters en zag opnieuw de onvergetelijke Baturiël. Zoals vele aanwezige krijgers was Baturiël, de eervolle, ondergeschikt geweest aan de eerste generaal voor diens uitdrijving en hij had hem zelf teruggezien op de Olijfberg, toen hij op bevel van Gabriël de berg tegen indringers verdedigde. Ze waren bijna een tweegevecht aangegaan, maar eerst was Varna en later de vuurmeester tussenbeide gekomen. Bij die gelegenheid had de afvallige engel hem verkeerd beoordeeld, omdat hij dacht dat hij aan de verkeerde kant stond. Daarom verontschuldigde hij zich nu meteen. ‘Ik zou hetzelfde gedaan hebben,’ troostte hij zijn vriend. Hij droeg het gouden officierskuras met het oude wapen van het zwaardenlegioen erin gedrukt. Hierna bracht Baturiël Ablon naar de Isjijn Elohai, de beroemde smid van de ondoordringbaarste harnassen in de hemel. De Isjijn nam Ablon de maat en beloofde hem voor het einde van dezelfde dag zijn beste plaatwerk.

      Tegen het einde van de dag klom de Cherubijn opnieuw de berg op naar Gabriëls tent boven op de top. Vandaar kon hij de gehele uitgestrekte woestijn en de bergen rond Sion in de gaten houden. Als vrijgezel kon de aarts­engel alleen maar het gezelschap van Varna verdragen, want zij was een kille Cherubijnse die haar rebellenleider in blinde gehoorzaamheid volgde. Vanuit dit punt boven op de berg aanschouwde de vuurmeester het verbazingwekkende goudkleurige leger, dat hij gedurende eeuwen had opgebouwd en tijdens het verloop van de burgeroorlog had verfijnd. Zijn gelaat was teder als een lotusplant, waarvan de wortel tot de diepste aarde reikt en waarvan de bladeren naar de leegte van de hemel streven. Zijn serene bewegingen respecteerden de bewegingen van de kosmos en begeleidden het kloppen van de oneindigheid. Overvallen door de straling van het universum voelde Ablon zich plotseling klein tegenover de enorme omvang van de legioenen en de aanvullende massa van het onverslaanbare leger. Hij betreurde dat hij door zijn lange afwezigheid hen niet eerder in een productieve revolutie had kunnen aanvoeren.

      Gabriël genoot van de warmte van de in het westen ondergaande zon, die met zijn stralen het strijdperk in een gouden gloed zette. Hij zat in kleermakerszit en prees de vuurster.

      ‘Vanavond woon ik de laatste zonsondergang bij en ik ben nog even gefascineerd als bij de eerste,’ bekende hij melancholiek. ‘Ik bewaak de wereld, generaal, maar ben verbitterd door heimwee en gekweld door mijn geheugen. Ik kan het voorbijgaan van de tijdperken voelen en de tijdsmarkeringen aanraken wanneer ze als voetafdrukken in het zand bij elke golf van de zee verdwijnen.’

      ‘Ik begrijp dat je bitter bent. Dat is de andere kant van de onsterfelijkheid en de moeilijke last van de onoverwinnelijken. Ook mijn geest is gekwetst, maar ik ben jong ondanks mijn leeftijd. Ik lijd aan de daden die ik niet heb gesteld en de veldslagen die ik niet heb gevochten. Ik had competenter willen zijn in de verdediging van de Schepping en de mensen willen behoeden voor de decadentie.’

      ‘Wij allen streven het onbereikbare na en dit verlangen is de vonk die het bestaan warmte geeft. Wanneer alle vragen zijn beantwoord, is de stimulans om te leven verdwenen.’ De generaal knikte instemmend, draaide zich om en keek de aartsengel aan. ‘Vertel me wat er gebeurd is, Gabriël. Wat is er gebeurd nadat de broederschap werd weggestuurd? Ik loop rond met een gevoel van onvoldragenheid in het hart en dat doet me pijn vanwege alle verloren jaren.’ De vuurmeester slaakte een diepe zucht en bedekte zijn schouders met zijn vleugels. ‘Het paradijs is sindsdien nooit meer geweest wat het was. Door de uitdrijving van de afvalligen is de eenheid onder de aartsengelen zwaar onder druk komen te staan. En hij werd al beproefd door kwaadsprekerij. Na de samenzwering geloofden steeds meer hemelingen, inclusief Lucifer zelf, dat de revolutie mogelijk was en vanaf toen hebben de opportunisten de wanhopigen gecorrumpeerd.’

      ‘Toen ik wegging uit de puinhopen van het vervloekte Henoch, hoorde ik dat de duistere aartsengel zijn eigen revolte had georganiseerd en een derde van de engelen naar zijn kant had gelokt met leugens en holle beloftes.’

      ‘Juist ja, Lucifer, de zoon van de dageraad. Hij en zijn adviseurs hebben de idealen van de broederschap verkwanseld. Ze beloofden aan de hemelingen de bevrijding van de tirannie, maar achter zijn mooie woorden verschool de duivel zijn ware bedoelingen, namelijk de plaats innemen van de vorst der engelen. Helaas groeide het aantal ontevredenen en ze waren zo walgelijk zwak van karakter, dat ze in de val van zijn retorica zijn gelopen, zoals zo vaak gebeurt in tijden van crisis.’

      ‘En hoe is die oorlog verlopen?’

      ‘Bloedig, verslindend en vreselijk. In de chaos van de strijd zijn vele goede geesten verdwaald. Terwijl in het strijdperk door het geflikker van de zwaarden veroorzaakte bliksems de lucht doorkliefden, gingen Lucifer en Michaël elkaar steeds uit de weg. Ze hadden hun tronen aan de tegenovergestelde uiteinden van het firmament opgesteld. En zo ging het moorden alsmaar door totdat Kanaän bevrucht werd met engelenbloed en de Morgenster uiteindelijk zijn vernederende nederlaag niet kon ontlopen. Als straf zijn de verliezers apart gezet en veroordeeld tot ballingschap in de duisternis van de Sheol.’

      ‘De Sheol. Toch is het raar, dat Michaël de gevallenen geen zwaardere straf heeft opgelegd.’

      ‘Voor de komst van de duistere aartsengel naar het dodenrijk, was de Sheol alleen maar een grafdimensie, een plek van absolute zwartheid en verlatenheid, waar Jahweh de stoffelijke resten van Tehom en de goden van de duisternis heen had gestuurd toen ze waren vernietigd in de allervroegste veldslagen. De afgrond van Nimbye in de doodsvelden zou de buik van Tehom voorstellen, een doortocht naar het voorgeborchte, vol verschrikking, doodstrijd en wanhoop.’

      ‘De drager van het licht...’ mompelde de generaal en onthulde daarmee de oplossing van een van de titels van Lucifer. Ablon prikte zijn zwaard in de harde bodem, zoals hij vaker deed, wanneer hij niet over een schede beschikte om het te dragen noch over een ceintuur om de schede aan te hangen. Het lemmet stond rechtop in de rode steen. ‘Waarom denk jij dat Michaël de tovenares van En-Dor heeft opgepakt?’ vroeg de krijger. ‘De engel die haar meenam heeft gezegd dat haar niets zou overkomen zolang ik me niet bij de duivel aansloot. Hij wilde dus een verbintenis tussen mij en de duivel voorkomen.’ Gabriël kwam rechtovereind en stapte van de steen in de richting van het ravijn. ‘Dat is bluf, een afleidingsmanoeuvre om jou van de goede weg af te houden. Michaël kent jouw aard, jouw verleden en weet dat je nooit een akkoord zou tekenen met een verrader. Bovendien zouden de soldaten nooit in staat zijn om in Sion binnen te dringen. De duivelse hordes zijn talrijk, maar zwak. De meeste satanische eenheden bestaan uit tot slaaf gemaakte geesten en zij vallen al bij de eerste slag van een zwaard. Alleen de gevallen engelen zijn furieuze krijgers, maar bij elkaar vormen ze nog niet één te duchten contingent. Als de vorst der engelen al op een militair offensief hoopte, dan zou hij moeten verhinderen dat jij je bij ons aansloot.’ De aartsengel wees naar zijn vliegende linies, die in perfecte discipline aan het trainen waren en naar de troepen op de grond, die met hun zwaarden in de lucht staken alsof het de vijand was. ‘Ons leger heeft wel de kracht en de oefening om de verdediging van de toren te verslaan, al zijn we getalsmatig in de minderheid.’

      ‘Dan zou Michaël mij dus juist naar zijn fort toe willen lokken?’

      ‘Dat heb ik niet gezegd. Het is moeilijk om mijn broers bedoelingen of zijn hoogverheven dromen te doorgronden. Zijn diepste verlangens zijn zelfs voor mij een raadsel en ik heb toch al heel lang gedeeld in zijn boze egoïsme.’

      ‘Maar waarom zou hij dan de dodenbezweerster schaken? Ik zie de zin niet van zo’n merkwaardige ontvoering. Hoe kan een sterveling nuttig zijn voor zijn waanzinnige project, wat dat dan ook inhoudt?’

      Gabriël kwam bij de rand van de afgrond staan.

      ‘Het is heel goed mogelijk dat hij haar probeert te gebruiken voor een macaber doel,’ sprak hij gedurfd omdat hij geen andere oplossing zag. ‘Het zou me niet verbazen als Michaël heeft uitgevonden hoe hij de ziel van de vrouw kan gebruiken om tot de goddelijke status te geraken. Daar heeft hij een menselijke geest voor nodig, die de genade van de vrije wilsbeschikking heeft gekregen.’ Ablon krabde zich in gedachten verzonken op de kin. ‘Precies dat heeft Lucifer mij gezegd, toen ik hem in het dal der veroordeelden heb ontmoet. Volgens hem streeft Michaël ernaar aan het einde van armageddon de majesteit van de Schepper te bereiken. Maar dan vergeet hij iets fundamenteels dat plaatsvindt aan het einde van armageddon: dan ontwaakt de Allerhoogste.’ De boodschapper knikte triest en wendde zijn blikken naar de karmozijnen horizon.

      ‘Jahweh is niet ingeslapen, generaal,’ verkondigde hij tot grote verrassing van Ablon. ‘Hij heeft aan het einde van de zesde dag zijn essentie over de kosmos uitgestrooid.’ De afvallige engel schudde lichtjes met zijn hoofd in een reactie van schrik. ‘Dat is onmogelijk!’ protesteerde hij. ‘Is de Lichtgevende dan dood?’

      ‘Nee, vriend,’ stelde de aartsengel hem gerust. ‘God is nog nooit zo levend geweest. Miljarden jaren lang heeft de Heer erover gedaan om het universum te modelleren en op een dag was zijn werk af. De Allerhoogste was zo trots op zijn werk dat hij overal tegelijk wilde zijn. Hij wilde overal zijn en alles zien en zo de schoonheid van de wereld proeven. Hij aanbad het menselijke ras, dat als een soort wilden in de verrotting van grotten leefde, als zijn meest gewaardeerde vrucht. Zijn schepsels van verre bewonderen was voor Hem niet genoeg. Jahweh wilde hen aanraken, tussen hen leven en van hen houden. Zo heeft hij dan zijn geest opgelost en uit de goddelijke energie is de menselijke ziel voortgekomen, gezegend met de vrije wilsbeschikking en begenadigd met het sap van de liefde. Dit is goed geweest voor de energie van de Schepper, Hij heeft overleefd en zich over heel het aardoppervlak vermenigvuldigd. Je moet weten, waardevolle krijger, dat in elk sterfelijk hart de potentie van de Vader klopt en die genade is eindeloos, onverwoestbaar en onsterfelijk.’

      Dit was een slag voor de eerste generaal en hij antwoordde met een langdurige stilte. Hij doorliep in gedachten het traject van zijn leven in de hemel en op de aarde met speciale attentie voor de tekenen van de afwezigheid van de Allerhoogste. ‘Op een of andere manier heb ik de waarheid altijd al vermoed, geloof ik. Ik was een van de weinige die liever zijn eigen weg is gegaan, maar de zoektocht naar de Almachtige is een motief geworden, een doel. Maar hoe zit dat met jou, vuurmeester? Waarom heb je je kennis niet gedeeld met de gevleugelden of de mensen alert gemaakt op hun hemelse capaciteiten?’ De gigant lachte weer, maar er viel ook frustratie van zijn gezicht af te lezen.

      ‘Dat heb ik geprobeerd, maar niemand wilde me horen. Mensen en engelen voeden zich nou eenmaal graag met het aanraakbare bestaan van God. Velen kunnen niet zonder hem hun mislukkingen rechtvaardigen. Ze smeken om vergeving en putten uit Hem de moed voor hun miserabele leven. Ik veroordeel hen niet, hoor. Het is moeilijk te erkennen dat we er alleen voor staan, dat ons succes puur van onze eigen inspanningen afhangt en van niemand anders. Begrijp nu goed, generaal, dat de plaats van het paradijs voor de hand ligt. Gods macht gaat schuil in de onvoorwaardelijke liefde. Wanneer we waarachtig beminnen, raken we aan het goddelijke. De warmte van de liefde stuurt ons naar de bron en ontsteekt in ons de hartstocht voor menselijke vrouwen. Hun nabijheid is ons transport naar de Sublieme Aanwezigheid, die ons het leven heeft gegeven en ons intens bemind heeft. Jij bent van het kwaad bevrijd door je liefde voor Shamira. Het was haar liefde die jouw zwaard heeft tegengehouden toen je Nimrod wilde executeren. In tederheid woont Gods geest en tederheid is dus de poort tot Hem.’

      Op dat moment kreeg Ablon als in een droom het legendarische Babylon, de Rotszee en de toren in aanbouw die verscholen ging achter de wolken voor ogen. Hij herinnerde zich hoe de tovenares werd vervolgd door de vileine Babyloniërs en in het nauw werd gedreven door de tovenaar met de puntige baard. Toen verdwenen deze beelden en voelde hij de warmte van het vuur in de grot boven in de berg, dezelfde grot waarin zij elkaar voor het eerst hadden omhelsd en waarin later de graftombe voor Ishtar werd gebouwd. De grot die hij zich herinnerde was een speciale, magische plek. Op momenten van ontgoocheling en eenzaamheid zweefde zijn fantasie naar zulke veilige en niet aan de tijd onderhevige toevluchtsoorden.

      ‘Ook de Verlosser heeft de boodschap van de liefde naar de wereld gebracht,’ zo ging Gabriël verder. ‘Hij heeft een hele uiteenzetting over de aard van de Vader gehouden. Maar niet iedereen is in staat te zien dat de werkelijkheid doordrenkt is van het geheim van het bestaan, dat te achterhalen is en meer omvat dan iconen, rituelen en gebeden. Ik had grote moeite te merken dat niet eens onze jongste broer, Uziël, de waarheid onder ogen heeft kunnen zien. Hij was een aartsengel en heeft gezien hoe de Allerhoogste zich uiteen liet waaien, maar heeft deze keuze van God niet kunnen accepteren. Jarenlang heeft hij net als vele andere engelen de illusie gekoesterd dat Jahweh in Tsafon zou liggen te slapen, tot hij op een dag de berg is opgeklommen en door Michaël is gedood. Maar misschien was het beter dat hij in onwetendheid heeft geleefd. Rafaël had het juiste inzicht en accepteerde Gods afwezigheid wel, zij het met grote tegenzin. Op een bepaald moment heeft hij in zijn bitterheid van alles afstand gedaan en voor de ballingschap gekozen.’

      De definitie van de werkelijkheid zoals de boodschapper hem formuleerde, was duidelijk en eenvoudig. God is de totaliteit van het universum en het begrip van de eindeloosheid. Hij is de zuivere goedheid, de onbeperkte liefde en de acceptatie van de ongelijkheid. In de dans der gevoelens is de liefde de meest grandioze, want in haar komen hartstocht, vriendschap en respect samen. Op deze manier begreep Ablon te langen leste de reden van de empathie die hem bond aan de dodenbezweerster. Hij was een engel, geboren om het goddelijke te dienen en zou nooit losraken van de hoogste energie, de scheppende kracht die de vrouw in haar bruisende ziel droeg.

      Op hetzelfde moment dat de generaal nadacht over de bijzondere mysteries van de wereld, haalde de vuurmeester zijn mystieke zwaard uit zijn ceintuur en hief het omhoog tegen de halo rond de zon. ‘Dit is de Vuurzweep,’ zei de aartsengel, ‘het meest gevreesde hemelse wapen. Hiermee heb ik de goden van de duisternis verslagen en de gevallen engelen overwonnen. De langs zijn staal lekkende vlammen zullen niet doven zolang er een held is om het vast te houden. Ik heb het vele malen gebruikt en overhandig het nu aan jou, formidabele krijger, jij hebt mij overtroffen in zuiverheid en wijsheid. Gebruik het nu kundig en rechtvaardig om de krachten van het kwaad uit te schakelen.’ De engel der onthulling stak de krijger het handvat toe en schonk hem het zwaard. De afvallige voelde zich gevleid, maar kon het zwaard niet aannemen. ‘Ik dank je voor je aanbod, Gabriël, maar ik kan je wapen niet aannemen. Ik ben een Cherubijn en heb mijn eigen zwaard, de Heilige Wreekster.’ Hij trok de tot dan toe in de grond gestoken stalen punt los. Na deze weigering sprak de boodschapper geen woord. In plaats daarvan handelde hij bliksemsnel. Hij zwaaide overdreven met het zwaard boven zijn hoofd. De generaal stond versteld, reageerde in een reflex en de Vuurzweep daalde met het geraas van vuur neer om hem in tweeën te splijten. Door een gelukkig toeval werd de klap geblokkeerd door de Heilige Wreekster. En daar stonden de beide krijgers, met gekruiste wapens en onbeweeglijk. Door het gloeiende lemmet van de aartsengel begon het ijskoude lemmet van de afvallige te smelten. ‘Waarom doe je dit, Gabriël?’ schreeuwde de generaal terwijl hij weerstand probeerde te bieden. ‘Waarom val je me aan?’ Onvermurwbaar legde de gigant een vreselijke kracht in zijn aanval net zolang tot de Wreekster begon toe te geven. Haar metaal trok krom en aan de uiteinden scheurde het. In enkele secondes was het handvat witheet en moest Ablon het loslaten, anders zou zijn handpalm verschroeid zijn door het vreselijke en superieure wapen van zijn opponent. Hij sprong behendig opzij voordat de Vuurzweep hem kon raken, maar de engel der onthullingen brak zijn aanval af en stak zijn sabel weer in de schede. Dat van de generaal viel uit elkaar en de gloeiende stukken werden tot as gereduceerd toen de avondbries ze had afgekoeld.

      ‘Snap je het nu?’ vroeg de boodschapper, terwijl de stomverbaasde krijger nog luid nahijgde. ‘Jouw Heilige Wreekster zou een confrontatie met de Vlam des Doods, het mystieke lemmet van de aartsengel Michaël nooit doorstaan,’ legde hij uit en overhandigde zijn Vuurzweep aan de Cherubijn. ‘Maar laat dit je niet terneerdrukken. Je bent soldaat en weet dat het geen schande is om na het voltooien van een missie tot stof terug te keren. Door toedoen van de Wreekster ben jij weer bij ons gekomen en heb je de kracht voor de veldslag teruggevonden. Zij heeft nu het doel waarvoor ze gemaakt was bereikt. En net zoals zij heb ook ik nu mijn opdracht volbracht.’

      ‘Jouw woorden brengen me in verwarring, aartsengel.’

      ‘Ik heb deze oefening voor jou op touw gezet en je voorbereid voor de allergrootste strijd. Het is nu aan de eerste generaal om de legioenen op de weg naar het conflict aan te voeren. Ik wilde dat ik je kon helpen, ge­eerde commandant, maar ik kan het niet. Dit is nooit mijn oorlog geweest, ik heb hem uitgeleend gekregen. Michaël is nog steeds mijn broer en ik zou me niet tegen hem kunnen opstellen, laat staan hem doden.’

      ‘Wees dan onze metgezel in de vrede.’ Ablon wilde hem niet kwijtraken. ‘Na de oorlog hebben we jou nodig om de planeet uit zijn puinhopen te kunnen opbouwen.’

      ‘Het universum is voor mijn zintuigen heel benauwd geworden, generaal. Ik ben oud, lusteloos en moe. Ik heb al veel gezien en van alles meegemaakt. Het is nu mijn plicht in de sporen van mijn vader te treden, mijn essentie op te lossen en naar de duisternis terug te keren.’

      Het gesprek werd plotseling door een snerpend geluid afgebroken. In het veld en het fort trokken aanvallers en verdedigers zich terug bij het horen van de echo. Het was het teken van de vijfde bazuin. Het geluid ervan bracht iedereen weliswaar in verwarring maar werd gefilterd door het weefsel en was op deze manier in de diepe etherische lagen beter te verdragen. ‘Nog twee bazuinen en dan breekt de dag des oordeels aan,’ merkte Gabriël op. ‘Armageddon komt eraan. Ik trek mijn geest terug uit de bol van het leven en geef hem aan de eeuwigheid, maar ik laat je een erfenis na. In jouw handen ligt het lot van de wereld en op jouw schouders rust de last van de wederopbouw. Mocht je de moed verliezen of pijn lijden, trek dan de Vuurzweep uit de schede en luister naar mijn stem. Denk aan wat ik gezegd heb. Zolang er één mens op de wereld over is, is er nog hoop, want in de borst der stervelingen ligt de levenslust van God.’

      Zwijgend maar gegroeid door grootsheid en lofprijzingen, keek Ablon toe hoe de aartsengel ten hemel steeg, door de witte wolken heen brak en als een schitterende ster in het blauw van de schemering oploste. Zijn aura verdween en zijn bewustzijn werd gedoofd. Gabriël had het oneindige bereikt en was naar het laatste stadium opgestegen. Hij leefde meer dan ooit! Zijn energie was nu het continuüm van de kosmos. En in de handen van de generaal bleef de Vuurzweep gloeien.

      Op hetzelfde moment dat Gabriël ten hemel steeg, kwamen drie engelen naar de rotspunt gevlogen. Eén van hen was Elohai, de smid. Hij bracht de gouden voor en achterplaat, versierd met het symbool van het zwaardenlegioen. Hij werd vergezeld door Baturiël, de roemvolle en Aziël, de heilige vlam. ‘Hier is je harnas,’ zei Elohai en zette het kuras op de grond. Ablon merkte dat de borst- en rugplaat dezelfde waren als vroeger. Hij kon aan de zijkant worden geopend en tegen de borst worden dichtgeklapt. Op de rug waren twee parallelle gleuven opengelaten voor de engelenvleugels, waardoor vliegen mogelijk was.

      Voor de Cherubijn was het moment om zijn wereldse kledij uit te trekken aangebroken. Hij deed zijn hemd uit en bevrijdde voor het eerst sinds Babylonië zijn met bloed bevlekte vleugels. Hij stak zijn romp in het kuras en bond de schede aan zijn ceintuur.

      Terwijl niemand sprak, trok hij de Vuurzweep uit de schede en wees ermee naar de hemel als een uitdagend gebaar naar het vijandige bastion, opgetrokken achter de bergen. Het was bijna nacht en de maan week naar het oosten. Vanuit de vlakte zag het rebellenleger de generaal op de top van de heuvel in het gouden harnas dat oplichtte in de schittering van het gloeiende zwaard. De strijders zagen zijn getekende veren, die het symbool en de trots van de afvalligen waren en allen bevestigden hun liefde voor de rechtvaardigheid. In het Fort van Sion zagen de aartsengel Michaël en de zwarte engel in de verte hoe het zwaard opflikkerde en ze beseften wie het voerde. ‘Vervloekte Gabriël!’ brulde de engelenvorst. ‘Hij heeft Vuurzweep overgedragen aan de verdrevene.’

      Boven op de berg, stak Ablon het zwaard in de schede en maakte zich klaar om in het ravijn af te dalen. Maar Varna bleef aan zijn zijde, precies zoals ze deed in het begin van de middag. Ze kwam dichter bij de rebellencommandant. Ze was zo gefascineerd dat haar kille gelaat warm werd. ‘Generaal!’ riep de vrouwelijke krijger. ‘Het is een eer onder jouw commando te dienen.’ Ze gaf zich gewonnen, want ze had ten slotte de charme van de aanvoerder ontdekt.

DE BRES

Op de vlakte stond een stenen tafel midden in een cirkel tenten, waarover de generaals een perkamenten kaart van de hele woestijn hadden uitgespreid, de vlakte zelf, de bergketens rondom het Fort van Sion, de rivier de Styx en even verder de berg Megiddo. Andere documenten stonden opgerold in foedraals van leer en papyrus tegen de tafelpoten. Ze bevatten diagrammen, tekeningen met allerlei informatie over forten, tactieken en vijandelijke kapiteins. De maan stond al hoog aan de hemel toen de commandanten bijeenkwamen om de besluiten over de strategie te horen. Onder de generaals bevonden zich veteranen van verschillende veldtochten, machtige Cherubijnen die voor de uitdrijving van de broederschap in het zwaardenlegioen gediend hadden. Varna en Baturiël hoorden tot de bekendsten en vormden samen een uitstekend dubbel, elk met een eigen aanvalswapen. Aziël volgde de beraadslagingen van dichtbij. De heilige vlam en zijn Isjijnen uit het vuurfort zouden volgens de door Ablon uitgedachte tactiek een beslissende rol in de slag hebben. Boven hen vloog ter bewaking een peloton in spiraalvorm omhoog en omlaag.

      De eerste generaal raakte een punt op de kaart aan, waar een vijandig bolwerk lag. ‘Hoeveel engelen verdedigen volgens jou Sion?’ vroeg hij aan Varna.

      ‘Honderd miljoen, alleen aan de buitenkant,’ antwoordde zij laconiek. Ze had alle cijfers in haar hoofd.

      ‘Volgens onze spionnen verdedigen op zijn minst vijfduizend legioenen het fort van binnenuit,’ voegde Baturiël eraan toe.

      ‘Dat is drie keer zoveel als ons rebellencontingent,’ constateerde Aziël. Hij droeg een wit zijden gewaad met een gouden ceintuur, typische engelenkledij.

      ‘Eén legioen van ons kan vijf van hen verslaan,’ verzekerde de afvallige. ‘Theoretisch zijn wij in het voordeel, maar in de praktijk zullen we worden verpletterd. Zij zijn goed georganiseerd en zullen hun posities niet gemakkelijk opgeven. We moeten eerst hun linies uit elkaar trekken voordat we overgaan tot een directe gewapende botsing.’

      ‘En wat is dan jouw strategie?’ wilde Eblis weten. Ze was de tweede vrouw in de raad der bevelhebbers. Ze was mager en lang, maar droeg het onder dikke krijgers zeer gewaardeerde aanvalswapen, de goedendag.

      Ablon liet zijn blik over het hele kampement glijden en zag dat zijn krijgers helemaal klaarstonden, ze trainden onophoudelijk zonder hun waakzaamheid te laten verslappen, ze waren opgewonden vanwege de veldslag en trokken gretig hun zwaard. Voor elke compagnie stond een standaard met het zwart-rode teken van de rebellen erop.

      ‘Ik zal eerst oprukken aan de leiding van een tactische elitetroep om hun verdedigingslinie rondom ons terrein te doorbreken en hun eskadrons in verwarring te brengen. Ik heb duizend vrijwilligers nodig die bereid zijn tot de laatste druppel bloed te vechten.’

      ‘Dit laatste zal niet zo moeilijk zijn,’ garandeerde Varna, want ze kende de strijdlust van de krijgers.

      ‘Terwijl wij vechten, moet het regiment boogschutters over de woestijn heen scheren en tegen de bergen rondom de toren omhoog vliegen.’ Hij wees op de bergketens op de kaart. ‘Daar moeten ze zich verbergen totdat het offensief start. Op een bepaald moment zal ik de voorste linie verlaten en in Sion binnendringen om de tovenares van En-Dor te redden en de confrontatie met de aartsengel Michaël aan te gaan.’

      ‘En wat doen we met de legioenen binnen in het fort?’ vroeg Shenial, een hemeling die de verdediging van de heilige stad Jeruzalem in de nacht van de executie van de Verlichte had geleid. ‘Jouw binnendringen zal niet onopgemerkt blijven.’

      ‘Van de praktijk van het leven op aarde heb ik geleerd de uitstralingen van mijn pulserende aura te onderdrukken en zo heb ik altijd aan de soldaten die op me joegen kunnen ontsnappen. Ik zal in de schaduw vliegen en heimelijk door de gangen van het fort sluipen en de vorst der engelen vinden.’

      ‘Het Fort van Sion is een heel labyrint van zalen, kamers en lege tunnels.’ Shenial was bekend om zijn voorzichtigheid en gaf niet snel op. ‘Je kunt er jaren in rondlopen zonder ooit de vertrekken van Michaël te ontdekken.’ De afvallige engel moest hierop aan de veldtochten van de Etherische oorlogen van lang geleden denken. Zijn legioen was toen als eerste in het kasteel van de god Rahab aangekomen, de vorst der zeeën. Ze hadden de godheden die daar woonden overwonnen door het paleis te verwoesten en zijn balkons te verbranden. Later zou op dezelfde plek de toren van de duizend vensters worden gebouwd als gedenkteken voor de overwinning van de gevleugelden op de heidense entiteiten.

      ‘Ik heb Sion gebouwd zien worden en meegewerkt aan de architectuur ervan. Ik was erbij toen Michaël op de top het Rad des Tijds bevestigde, dat hij van de Malachijnen uit de Zesde Hemel geroofd had. Het zal niet de eerste keer zijn dat ik met het zwaard in de hand door zijn verdediging breek om de belegerden uit te dagen.’

      ‘En wanneer moeten wij onze aanval beginnen?’ wilde Ebriël weten. Hij was één van de generaals die niet met een zwaard maar met een lans was gewapend.

      ‘Als de zesde bazuin weerklinkt, zullen de boogschutters hun pijlen afschieten tegen de soldaten op de toren, die dan door de acties van de elitegroep in wanorde verkeren. Daarop zullen alle eenheden oprukken naar het centrum van de strijd.’ Ablon vouwde een tweede perkamenten document open, waarop het fort van de vijand en zijn omgeving in alle details stond afgebeeld. ‘Ons belangrijkste doel is het hele offensief te concentreren op één punt en daar een bres te slaan zodat de Isjijnen daardoorheen naar binnen kunnen om het fort van binnen in brand te steken.’

      ‘Er ligt meer dan vijfduizend meter tussen de bergen en het fort,’ waarschuwde Eblis. ‘Die afstand is ongunstig voor de pijlen.’

      ‘Voor mijn krijgers is dat heel dichtbij,’ repliceerde Varna direct.

      ‘En als jij niet op tijd uit het gebouw terug bent?’ vroeg Aziël zichtbaar bezorgd om het lot van zijn vriend. ‘Moeten we het fort dan toch in brand steken?’

      ‘Als ik dan nog niet terug ben, dan kun je ervan uitgaan dat ik dood ben. Varna neemt dan het bevel over en onder haar staan Baturiël en Shenial. Wat er ook gebeurt, laat niet af van de strijd. Jullie moeten doorgaan totdat Sion is neergehaald. Vergeet niet dat aan het einde van de slag het weefsel van de werkelijkheid zal zijn gevallen en de twee werelden één worden. Als ik niet overleef, organiseer de overlevenden dan, zet de waarden van broederschap voort en vang de mensen op die aan de oorlog in de sterfelijke wereld ontkomen. Help ze en houdt ze in ere maar vergeet ook niet wie ze zijn. Afgunst en egoïsme hebben ons op dit punt gebracht.’ Hij vouwde de kaarten dicht. ‘Varna, roep de beste vliegers bij elkaar om de voorhoede te vormen.’ Zij trok haar maliënkolder recht en keek met haar groene ogen de krijger aan: ‘Binnen een uur heb je je soldaten, generaal.’ De krijgsraad ging uiteen.

DE SLEUTEL TOT DE HEL

De troepen maakten zich klaar en Ablon trok zich op de top van de heuvel terug, vlak bij de steen vanwaar Gabriël naar de hemel was vertrokken. Hier bleef hij staan om zich te concentreren op de laatste veldslag. Hij zag de wapperende wimpels, de geharnaste krijgers en de gemengde groep engelen bestaande uit gevleugelde vrouwen en mannen zoals God ze had gemaakt. Zijn arendsogen zagen in de verte het Fort van Sion en hij zocht de top, maar zijn zicht werd gehinderd door een koepel van engelen die een verdedigingsbol hadden opgetrokken zodat het terras uit het zicht bleef. Hij ging op een steen zitten en greep zijn oude jas van de grond. Hij zocht alle zakken na en haalde twee voorwerpen van speciaal belang tevoorschijn. Eén was de sleutel tot de hel, een mystiek voorwerp dat hij van Lucifer had gekregen en dat in de portalenzaal van Sion de toegang tot de Sheol zou openen. Het andere voorwerp was de witte, maar door de tijd zwart geworden veer van Apollyon. Ernaar kijkend dacht Ablon na hoe hij de verdelger kon vinden. Hij was immers niet op de hoogte van de komst van de helbewoners naar het etherische vlak. Hij besloot eerst zijn gevecht met de aartsengel Michaël af te maken en pas daarna naar de moordenaar op zoek te gaan. Zo zouden niet alleen de geesten van de woestijn gewroken worden maar ook zijn afvallige vrienden. Ablon maakte de veer met een zijden gevlochten lint goed aan zijn ceintuur vast en betastte nog eens het kleioppervlak van de sleutel, die voor een relikwie merkwaardig boers was, een ring in kruisvorm en kleiner dan zijn handpalm.

      Aziël, de heilige vlam, landde op het spreekgestoelte om met zijn vriend te praten. Maar toen hij zag dat de generaal in gedachten verzonken was, besloot hij zijn eigenlijke onderwerp later aan te snijden. ‘De sleutel tot de hel,’ merkte de Isjijn op en hij dacht aan de eerste keer dat hij de relikwie gezien had in een aangenaam café in de stad Rio de Janeiro. Dat was een week geleden geweest, maar het leek wel eeuwen geleden dat hij, Ablon en Sieme Brazilië te midden van de chaos van de eerste bommen verlaten hadden om naar Israël te gaan. Die explosies werden door de engelen opgevat als het begin van het geschal der zeven bazuinen.

      ‘Of Lucifer aan de oorlog meedoet, is nog steeds in nevelen gehuld,’ verzuchtte de afvallige en liet zijn blik over het voorwerp van klei glijden. ‘Hij schikte zich verbazingwekkend snel in mijn weigering om aan zijn plannen mee te doen maar was vastbesloten aan de veldslag deel te nemen.’

      ‘De duistere aartsengel zijn de handen gebonden,’ meende Aziël. Zijn hordes zijn geen partij voor de beide hemelse legers. Hij neemt waarschijnlijk de gemakkelijkste weg en wacht het einde van de gevechten af om het daarna met de overwinnaar op een akkoordje te gooien. Hij heeft er de meeste baat bij wanneer de beide partijen van de engelen elkaar bestrijden.’ Ablon schudde van nee. ‘Waarom heeft hij me dan deze sleutel gegeven? Was dat een manoeuvre om mijn geest af te leiden of zit er een geplande geheime bedoeling achter?’ Aziël wachtte in stilte, want ook hij had geen idee van de bedoelingen van de zoon van de dageraad. Hij werd rustig toen hij zag dat de generaal met zijn hand over het voorwerp wreef. ‘Ik denk niet dat dit veel verschil zal uitmaken,’ zei Ablon, ‘maar het is beter om het meteen kapot te maken.’ Hij kneep zijn vuist dicht en verpulverde de sleutel. De mystieke energie ervan verdroeg de druk niet en loste op in de ruimte. ‘Laat Lucifer maar diep in de bodemloze put zitten.’ Hij spreidde zijn vingers uit en de restjes klei vielen op de grond. De kleinste stofdeeltjes werden door de wind meegenomen.

      ‘De elitetroepen staan klaar,’ kondigde Aziël eindelijk aan toen het stof was verdwenen.

      Handenwrijvend beklom de afvallige opnieuw de rotspunt op de top van de heuvel voor zijn laatste en definitieve toespraak. Aldus ving het armageddon aan.

      Vanuit zijn spreekgestoelte op de berg bekeek Ablon de vlakte. Het was al nacht en Sion was bedekt door een vreemde schaduw als een zwarte stormwolk. De woestijn kon nauwelijks alle rebellen bevatten en vele gevleugelden klapwiekten en zweefden in de lucht. Ze stelden zich in het gelid op voor de naderende veldslag. De generaal trok zijn Vuurzweep en iedereen hield stil om naar de leider te kijken. In het veld stonden duizend in zilveren harnassen en glimmende helmen geklede engelenkrijgers. Ze vormden de elitetroep, die de afvallige zou begeleiden bij de eerste aanval op de vijandelijke toren. ‘Attentie!’ brulde de eerste generaal en zijn machtige stem reikte tot in het oneindige. In de verte kneep Baturiël in zijn lans, greep Varna haar boog en zweefde Nathanaël naar de top van de Horeb. ‘De dag des oordeels is aangebroken, het moment voor de vereffening der rekeningen. Van alle hemelse en aardse oorlogen is dit de grootste, met deze slag wordt de voortgang van het universum afgesloten. Wij hebben voor onze afvallige broeders tranen vergoten en vandaag zullen we die schuld aflossen met het lemmet van onze zwaarden. Wij zijn het instrument van God, de hand van de rechtvaardigheid, de erfgenamen van de Schepper, onze Vader. Vandaag trekken wij ten strijde voor de eer van de Allerhoogste en ter verdediging van de mensheid. Ontsteek je aura en hef je hart omhoog, want dit is de slag van armageddon en niemand gaat hier ongestraft vandaan. Er zal bloed vloeien tot de fundamenten van de wereld onderlopen en de rechtvaardigen zullen hun overwinning krijgen. De rechtvaardigen de lauweren, de bozen de dood!’ Met deze woorden eindigde hij en de soldaten antwoordden met een luide kreet die door de eindeloze ruimte weerklonk en werd opgetekend in het fluïdum van de kosmos. Onder gloedvolle toejuichingen ontvouwde Ablon zijn dooraderde vleugels en zweefde omlaag naar het bataljon van zijn voorhoede. Met het zwaard in de hand begroetten de Cherubijnen hem. Tussen opgeheven zwaarden en vlaggenstandaarden voelden ze alom de weldaad van zijn tegenwoordigheid. Daarna stegen de afvallige engel en zijn zilveren krijgers op en vlogen weg richting Sion.

      Op het terras van de toren met de duizend vensters hoorde Shamira, zonder het landschap vanwege de koepel van engelen te kunnen zien, het gejuich van de rebelse strijders en waarschuwde de hemelingen om haar heen: ‘De eerste generaal zal naar Sion terugkeren. Wee wie hem in de weg staat,’ voorspelde ze en het moreel der onrechtvaardigen kreeg een knauw.

ORION EN ASMODEUS

De vloot van de leviathans, de tot de boorden met duivelse hordes gevulde reuzenschepen, gleed door de Styx. Op de achterplecht van het admiraalsschip stonden drie mistige schippers aan het roer. Naast hen stonden Orion en de andere hertogen. Ze keken naar de merkwaardige dimensie waar ze doorheen voeren, bizarre universa, steden met veel lichtjes, schaduwrijke ruimtes, wouden, woestijnen, brandende aarde en bevroren forten. Op dit moment doorkruisten ze een lege vlakte, bevlekt met sterren zoals het astrale vacuüm. Hier was de bedding van de Styx het enige concrete in de onmetelijkheid van het oneindige. Met zijn slangenogen tuurde Samaël naar de verre sterren. In zijn boot zaten de speciale troepen die in de veldslag als de cavalerie van de hel de voorhoede zou vormen en de bodem zou schoonvegen. Daarnaast de door wilde dieren met vleugels geleide paarden, die met hun enorme lansen de lucht voor hun rekening zouden nemen en tot in de hoger gelegen secties moesten doorstoten. Die vliegende wilde dieren waren geen tot slaaf gemaakte boze geesten, al werd dat in het begin vaak gezegd. Het waren monsters zonder wil of instinct en geboren uit haat en boosheid. De duistere macht van de heer van de Sheol had hen gevormd. Hij vond het soms leuk de Allerhoogste te imiteren en, niet in staat fatsoenlijk leven te scheppen, had hij deze danteske beesten gemaakt.

      Asmodeus liet zijn rode scepter zakken en liep naar de gevallen koning van Atlantis. ‘Ik hoor dat de schippers niet gul zijn. De prijs voor de komst van de leviathans moet hoog zijn geweest voor wie ze heeft besteld.’

      ‘Ongetwijfeld,’ zei Orion en dacht aan de uitgeputte Amaël, de heer der vulkanen die de reis van de afvallige engel naar de hel had betaald. ‘De koper moet leeg en geradbraakt zijn. Maar is er iemand anders dan de hertogen die over voldoende essentie beschikt om de schippers te kunnen betalen?’ Met zijn blik op de sterren woog Asmodeus elk woord dat hij fluisterde: ‘Waar hangt Apollyon uit?’ Met een subtiele zinswending suggereerde hij dat de moordenaar betrokken was bij de huur van de schepen. ‘Merkwaardig toch, de wildste Malichie is aan de vooravond van de allerlaatste veldslag verdwenen.’

      ‘Lucifer heeft hem op een speciale missie naar de Haled gestuurd. Meer weet ik niet.’

      ‘Misschien is hij dood,’ suggereerde de diabolische edelman. Orion keek Asmodeus aan en glimlachte vol ongeloof. ‘Dat zou te gemakkelijk zijn.’ In het diepst van zijn hart wilde hij dat de verdelger dood was. Maar dat was hij niet.

In het rebellenkamp stond de eervolle Baturiël te wachten. De lans was zijn voornaamste wapen, maar zoals alle Cherubijnen had hij ook een zwaard. Zelfs de boogschutters hadden korte zwaarden in hun ceintuur voor een gevecht van man tot man. De eervolle maakte een slag in de lucht, enkel om het effect van zijn lanspunt te testen. Dichtbij stond Varna met haar gouden boog. Haar pijlenkoker was een heilige relikwie, waarin nooit een einde kwam aan de hoeveelheid pijlen al schoot ze er een miljoen af. Hij was van goddelijk handwerk, maar haar echte vaardigheid lag in haar blik en haar methodische karakter. ‘Ze zeggen van jou dat je er nog nooit naast geschoten hebt,’ merkte Baturiël op en keek diep in de groene ogen van de bevelhebster. ‘Dat kan ook niet anders. Ik ben een engel en pijlen schieten is mijn werk. Daartoe ben ik verwekt.’

      ‘Maar wij zijn niet perfect. We maken fouten net als menselijke wezens.’

      ‘Klopt,’ zei ze. ‘We zijn feilbaar.’

      ‘En zal één van je pijlen zijn doel missen?’ Hij vroeg door omdat de boogschutter toegaf gevoelig voor fouten te zijn. ‘Eentje maar,’ antwoordde ze doelbewust.

      ‘Eentje?’

      ‘Op de dag dat ik ernaast schiet, zal mijn opdracht vervuld zijn. Dan zal mijn functie in deze wereld voorbij zijn. Op die dag zal ik sterven.’ Baturiël was onder de indruk van de onverzettelijkheid van de hemelinge. Hij verwijderde zich en ging terug naar zijn regiment.

TRIOMF DER RODE VLEUGELS

De in zijn donkere harnas en dichtgeklapte helm huiveringwekkend uitziende zwarte engel liep omlaag naar een platform op de op één na hoogste verdieping van het fort, vanwaaruit hij een weids uitzicht had op de legioenen en de verdedigingsring rondom de toren. Miljoenen over compagnieën verdeelde gevleugelde soldaten zweefden in een formatie van meerdere ringen rondom Sion. Aan het andere uiteinde van het firmament kwam ondertussen een beroemd eskader naderbij. Het was gereed voor het meest epische offensief van de geschiedenis. Duizend wendbare en dappere engelen vlogen in pijlformatie voort, klaar om de vijandelijke blokkade te doorboren. De generaals waaraan ze ondergeschikt waren, droegen meestal slechts een borstplaat als kuras, maar deze Myrmidonen droegen complete harnassen met een zilveren coating, waarin het maanlicht weerspiegelde. Voor deze dappere hemelingen uit ging een goudkleurige krijger in zijn recent gesmede kuras. Zijn blonde haren wapperden in de wind en zijn grijze ogen verloren hun doelwit niet uit het oog. Dit was Ablon, de afvallige engel. Hij voerde het eliteteam aan, precies als duizenden jaren geleden, toen hij tijdens de etherische oorlogen het kasteel van de god Rahab, de vorst der zeeën, was binnengevallen. Al waren deze engelen waarachtig onverschrokken, toen ze over de bergkammen vlogen, ontsnapte hen een zucht bij het zien van de vijand die hen opwachtte. Hun taak was haast onuitvoerbaar. Even verderop rees de indrukwekkende toren met de duizend vensters op met zijn drieduizend meters hoogte. Van een afstand leek hij eerder een bijenkorf met giftige bijen, waar zoveel soldaten omheen vlogen, dat de toren zelf haast niet te zien was. Bij elk klein balkon zweefde een strijder uitgerust om de aanval te weerstaan. En boven op het fort vloog een bataljon in koepelformatie rondom het terras om het Rad des Tijds te bewaken, dat volgens de generaal daar lag. Een duistere wolk hing over de top van de toren heen. Ablon wist niet waar die vandaan kwam of wie hem had opgeroepen, maar de vibraties die eruit kwamen waren vreselijk, vol haat en wreedheid als een allesverslindende golf in dienst van het kwaad.

      Toen de perverse engelen de zilverkleurige binnendringers onder aanvoering van de eerste generaal opmerkten, fladderden ze verschrikt op, ook al waren ze getalsmatig in de meerderheid. Ze merkten dat de binnendringers doelgericht doorstootten en vertrouwen in de overwinning hadden en ze zagen de bloeddorstigheid op hun strenge gezichten. Sommige wilden achteruit gaan, maar de zwarte engel stond op de rand van de torenspits, spreidde zijn donkere vleugels en schreeuwde een bevel. Zijn stem klonk als gebrul en zijn soldaten verstijfden in hun formaties, niet uit dapperheid maar uit angst voor hun kapitein. ‘Lafaards, houdt de ringen gesloten en de verdediging strak.’ Op dit moment verslapten ook de zilverkleurige aanvallers, maar Ablon trok zijn zwaard en bij het zien van zijn eeuwige vlammen sidderden de belegerden. De rebellen haalden weer welgemoed adem terwijl op het platform de engel met de zwarte vleugels in één van de tunnels stapte. Hij vervloekte de Vuurzweep, alsof dit het enige wapen was dat hem kon verwonden.

      ‘Pijlformatie vormen!’ beval de afvallige engel en de zilverkleurigen namen hun positie in. ‘Nu!’ Op deze manier drong het eskader als een lans door de verdediging heen. Ze reten de ringformatie van de Cherubijnen rondom het fort uiteen. Zwaarden kletterden op elkaar en harnassen weergalmden toen de onverschrokken krijgers een bres sloegen in de vijandelijke blokkade. In de punt van de pijlformatie gebruikte Ablon zijn Vuurzweep. De hitte ervan was zo intens dat hij een gloeiende pijl leek die met maximale snelheid om Sion heen vloog. De vijandelijke soldaten verkoolden bij aanraking meteen en wie uitweek, werd in de flanken geschampt door de zilverkleurigen die aan de zijkanten van de formatie vlogen.

      Binnen enkele secondes vlogen losse stukken harnas zoemend door de lucht, stortten afgehakte ledematen als meteoren omlaag en stroomde bloed op het strijdtoneel neer. Michaëls verdedigers leden vooral onder de verrassingstactiek. Ze hadden nooit gedacht dat ze door zo’n kleine formatie op die manier zouden worden aangevallen. Hun generaals hadden het in zekere zin bij het rechte eind. Het succes van de pijlformatie was alleen mogelijk dankzij Ablon en zijn Vuurzweep. De zilverkleurigen vlogen gedisciplineerd rondom de ringen van de toren, met hun scherpe zwaarden dood en verminking achterlatend. Niemand kon tegen hen op, zelfs niet de officieren met hoge onderscheidingen. Op de niveaus onder de top viel een ware regen van dode lichamen op de andere verdorven engelen neer, die daardoor steeds dieper in de afgrond stortten.

      In het kamp van de rebellen zagen Varna en haar boogschutters de eerste gevechten en de aanvankelijke overwinning van de elitetroep, die door bleef vechten als een woeste leeuw. Haar krijgers stonden in het gelid op de vlakte en wachtten op het teken. Hun harnas bestond uit een gevlochten maliënkolder, dat lichter was dan die van de infanterie. Naast de engel-vrouw, stond Baturiël en hij genoot van het spektakel van de aanval. ‘Wat zou ik daar graag bij zijn!’ vertrouwde de eervolle haar toe. ‘Dat zul je eerder dan je denkt zijn,’ antwoordde de vrouwelijke krijger en schikte haar pijlenkoker. Baturiël deed een stap naar achteren en in het besef van het moment hief ze haar boog op, klaar om te rennen. De boogschutters deden haar na en daar spoot de generaal weg. Het regiment zat haar op de hielen. Ze renden vlak boven de grond zodat hun tegenstanders in Sion hen niet konden zien. Zo liepen ze door de woestijn als slangen in de nacht verborgen in het stof van de bodem. Ze bestegen de bergen en bleven daar verborgen de zesde bazuin afwachten de pijlen al in de bogen.

      In het Fort van Sion ging de veldslag voort. In hun speerpuntformatie waren de rebellen bijna onoverwinnelijk, maar hun pogingen om als één compact lichaam op te treden werkte slechts in een richting goed. Ze versloegen weliswaar telkens opnieuw één verdedigingslinie, maar de rest van de blokkade bleef intact. Nu kwam het erop aan de toren op verschillende plekken tegelijk te treffen. Als ze strategische doelen voor de aanval uitkozen, zouden ze in elk van de ringen van soldaten wanorde kunnen stichten en zo het offensief kunnen verbreden, al zouden ze niet iedereen kunnen verslaan. Het was een suïcidale tactiek, want één aanvaller alleen zou, hoe sterk hij ook was, niet lang weerstand kunnen bieden wanneer hij aanhoudend door de vijand werd bestookt. Maar dit soort acties zijn de bestaansreden van epische helden, die vastbesloten zijn in het harnas te sterven. ‘Laat de formatie los!’ schreeuwde de eerste generaal. ‘Verspreiden! Op de aanvoerders af! Doodt de aanvoerders. Wees bereid te sterven voor je idealen!’ Op dit commando maakte een deel van het eskader een duikvlucht en een ander deel steeg op. Zo verspreidden ze hun krachten. In hun eentje lieten ze zien wat ze konden en sloegen zich met hun zwaarden een weg naar het doelwit. De slimsten zaten de kapiteins al op de hielen, overtuigd dat de gevechtseenheden zonder hun aanvoerder hun enthousiasme zouden verliezen.

      Losgesneden van zijn Cherubijnen was Ablon het hoofddoel van de vijand en tientallen duizenden engelen zochten zijn hoofd. In de lucht omsingelden ze de generaal, maar al hun aanvallen liepen op niets uit. Handig en snel weerde de afvallige alle slagen af. Bij elke omsingeling sloeg de Vuurzweep op de vijandige zwaarden, waardoor deze smolten. Hij was niet te stuiten, verwoestte zwaarden en harnassen en doorsneed de levensdraad van iedereen die hem aanviel. Alleen al bij de benadering van Ablons wapen verslapte het metaal van de vijanden. Die hadden geen verweer tegen het heilige instrument van aartsengel Gabriël, dat nu in handen was van de laatste afvallige engel. Jagers werden gejaagden en één enkele aanval van de krijger was goed voor de verminking van tien of twintig moordenaars.

      De aanvoerder van de gevechtseenheid die onder Ablons vuur lag heette Asson. Hij was een ingemene commandant, die had meegedaan aan de afslachtingen in Sodom. Sindsdien was hij ondergeschikt aan Euzin, die weer onder Apollyon viel. Deze was toen een hemeling en voerde als generaal hele legioenen aan. Ablon koos de kapitein die de gevleugelden aanvoerde als zijn doelwit. Hij vloog meteen achter hem aan en reet de soldaten aan flarden die zich tussen hen in opstelden. De afvallige werd in de rug getroffen door een doffe dreun maar zijn goudkleurige harnas ving de kracht van het plotselinge geweld op.

      Asson wist niet zeker wat er met Euzin was gebeurd, maar had gehoord dat hij naar de Haled was gestuurd met de opdracht de voortvluchtige te doden. Toen hij nu de eerste generaal met woeste ogen en een bloedend zwaard op hem af zag komen, ontdekte hij welk lot zijn superieur en het formidabele legioen was beschoren. ‘Aanvallen! Aanvallen! Aanvallen!’ herhaalde Asson tegen zijn officieren tot hij zijn stem kwijt was. Vijftig Cherubijnen kwamen in het gelid aangevlogen om de afvallige op te vangen en hoopten hem te verslaan. Ze wilden proberen hem te doorboren door elke verslagen kameraad meteen door een ander te laten vervangen. Op deze manier dachten ze de vijand zo sterk af te matten, dat hij ten slotte geen verweer meer had. Maar hun strategie mislukte. Ablon week opzij en vloog weg van de rij. Daarna sneed hij met de Vuurzweep dwars door de rij heen. Het gloeiende zwaard sneed de lijven zonder enige weerstand te ontmoeten in tweeën en hij ging opnieuw op weg om Asson te zoeken, het echte doel van zijn aanval. Meer door geluk dan door slimheid wist de kapitein te ontsnappen aan de klap van de afvallige. Het zwaard ketste af op de structuur van de toren, die daarop begon te trillen en schudden als bij een aardbeving. Toen de bataljons die het fort bewaakten de dreun van de machtige klap hoorden, voelden ze zich van binnen alsof ze in een grote trom zaten. De nare Asson putte moed uit de fout van zijn opponent en begon te provoceren: ‘Heb jij Euzin vermoord?’

      ‘Nee,’ antwoordde Ablon. En inderdaad, Euzin was gedood door Varna’s pijl. ‘Maar ik had de lafaard graag een kopje kleiner gemaakt.’

      ‘Nou ga jij eraan in de naam van de aartsengel Michaël!’ Woedend maakte de vileine tegenstander aanstalten om dodelijk toe te slaan. Maar voordat hij de slag kon maken om de Cherubijn af te maken, pinde de punt van Ablons zwaard zich vast in zijn hart. De vijand slaakte een snerpende kreet en daarmee was zijn vervloekte carrière ten einde. Vastgeprikt aan de Vuurzweep spartelde het kadaver nog wat. De afvallige engel tilde de dode op en wierp hem ver weg. Het omlaag vallende lichaam verspreidde een misselijkmakende stank door de lagere verdiepingen. De belegerden zagen de kapitein omlaag storten en draaiden zich vervolgens om om te zien wie de beul was. Maar die was verdwenen! Ablon had zich teruggetrokken in de schaduw en onderdrukte het pulseren van zijn aura. De soldaten hadden zwakke instincten en weinig verstand en konden hem niet meer vinden. In het duister van de nacht en te midden van het lawaai van de veldslag drong de eerste generaal Sion binnen.

      Op hetzelfde moment stapte in het Fort van Sion de zwarte engel een enorme zaal met hoge wanden en een plafond met een kruisribgewelf binnen. Midden in het vertrek bevond zich op de as van de toren een ruim gat van onpeilbare diepte. Het liep tot aan de ondergrondse kerkers en er vlogen tienduizenden engelen in rond, allemaal tot de tanden gewapend. Zij maakten deel uit van de binnenlegioenen en moesten de breedste delen van het fort bewaken tegen eventueel binnendringende rebellen. De engel met de zwarte vleugels vloog door de opening naar beneden en wees vijftig van de beste soldaten aan, voor het merendeel kapiteins en generaals, om met hem mee naar boven te gaan. Ze vonden het bevel allerminst leuk, want ze waren aanvoerders en konden hun eigen soldaten niet in de steek laten. Toch slikten ze hun trots in en hielden ze hun mond, want ze kenden de commandant. ‘Naar de bovenste verdiepingen!’ beval de zwarte engel en sloeg een weg in die zijn officieren niet kenden. ‘Jullie zijn de laatste verdedigingslinie van de aartsengel Michaël.’ Deze krijgers waren de beste van alle legioenen, het puikje van het leger van de hemelse vorst. Hun harnassen waren bronskleurig en hun zwaarden zo scherp geslepen dat ze stofdeeltjes in de lucht konden doorsnijden. Ze waren stuk voor stuk bang voor de zwarte engel.

OOG IN OOG MET DE ZWARTE ENGEL

Onzichtbaar onder de deken van de nacht gleed Ablon door de schemerige gangen van het Fort van Sion. Door van nis tot nis te springen wist hij aan de waarneming van de schildwachten in de lege vertrekken te ontsnappen en hij bewoog zich onopgemerkt door gangen en trappen. Hij hield de Vuurzweep in de schede zodat de wachtposten zijn schittering niet zouden zien, noch het geknisper van zijn gloeiende lemmet konden horen. Zijn vergulde harnas hinderde hem niet en maakte ook geen lawaai, maar de weerspiegelingen die erin te zien waren, zouden hem wel kunnen verraden. Hij slaagde erin talloze patrouilles en complete in de toren rondlopende bataljons te ontwijken. De afvallige kende de weg in het labyrint van de toren van Sion goed, maar er waren vele wijzigingen aangebracht en uitbreidingen bijgebouwd, waardoor zijn tocht naar de toegang tot de op een na hoogste verdieping en vandaar naar de Zaal der Portalen vertraagd werd. Hij herinnerde zich de tijd dat de toren gebouwd werd en de nacht dat Michaël naar het etherische plan was gekomen om het fundament van de Toren van de Duizend Vensters te leggen. Met deze daad had hij de hemelse soevereiniteit over de etherische streek van Kanaän en Sinaï gemarkeerd.

      Met zijn stevige vingers klemde Ablon zich vast aan de onregelmatige muur. Hij klom erlangs omhoog en duwde zich tegen het plafond. Als een jagende spin klom hij verder en passeerde onopgemerkt twee soldaten die een trap omhoog bewaakten. De trap kwam uit in een halfronde hal met aan de randen balkons die naar boven toe waren geopend. Aan de zuidkant van de hal lag weer een lange en brede trap met zuilen die met fijnzinnige engelenmotieven versierd waren. Aan het einde daarvan lag een dubbele deur met slechts één schildwacht, een Cherubijn, die Dariël heette. De generaal herkende hem meteen, net zoals Asson, die hij zojuist aan de buitenkant had verslagen. Beiden waren ondergeschikt geweest aan Euzin en hadden aan de afslachting bij Sodom deelgenomen. Dariël was een krachtige en beweeglijke engel en spieden was zijn beste kwaliteit. Hem was niet zomaar de taak toebedeeld de toegang tot de hoogste niveaus te bewaken. Dariël droeg ter bescherming een compleet harnas en een hellebaard, een lange steel met een stalen punt en een bijlachtig mes. Hij stond heel stevig voor een met heel oude en met hybride afbeeldingen beslagen ijzeren deur. In het midden was de gedaante van Rahab, de vorst der zeeën afgebeeld. Deze deur was het enige bewaard gebleven voorwerp van de etherische entiteit en was in Sion gehangen als trofee van de overwinning van de hemelingen op de heidense goden.

      Ablon zou razendsnel moeten zijn om zijn doel te bereiken zonder dat Dariël hem zag. Als hij werd ontdekt zou de schildwacht alarm slaan en dan zou zijn poging om ongeschonden in de Zaal der Portalen te komen mislukken. Ablon was wel erg bedreven in een tweegevecht, maar dat maakte hem nog niet onoverwinnelijk en hij wilde liever niet door nog meer legioenen verrast worden, al was hij hierop voorbereid. Net als de afvallige kon ook de schildwacht in het donker zien, daarom was het niet zo handig om door het donker te glijden. Toen Dariël één keer met zijn ogen knipperde sprong de generaal met een ongelooflijke snelheid achter een steunbeer, de laatste van een immense rij die het dak ondersteunde. Daar bleef hij onbeweeglijk stilstaan tot de schildwacht nog eens met zijn ogen knipperde. Zo kwam Ablon bij elke keer knipperen dichterbij, van zuil naar zuil springend. Op het juiste moment rende hij naar een pilaar dicht bij de uiterst waakzame schildwacht. Toen pas stond Ablons gedaante als een tijger in het blikveld van de soldaat. Maar voordat deze zijn wapen kon trekken, had de generaal zijn Vuurzweep al in de handen. Het zwaard lichtte in rode vlammen op en sneed de vijand kansloos doormidden. Het gebeurde geluidloos. Ablon stak het gloeiende lemmet terug in de schede.

      Toen duwde hij tegen de ijzeren deur, die gemakkelijk openging en toegang gaf tot een tweede gang, die heel wat groter was dan de eerste en aan beide zijden vele deurposten naar andere gangen had. Die deurposten waren donker en de gangen erachter krom, zodat je er niet doorheen kon kijken om te zien waar ze naartoe leidden. Aan het andere uiteinde van de gang was een metalen deur, dit keer van goud. Hij scheidde de eerste generaal van de Zaal der Portalen en van zijn laatste vijand: de aartsengel Michaël. In stilte liep hij op zijn doel af, maar toen hij gevaar voorvoelde, hield hij halt. Uit donkere nissen sprongen vijftig gevleugelde krijgers tevoorschijn, vijfentwintig aan elke kant. Ze droegen bronzen harnassen en vormden een blokkade van vier rijen om de weg af te sluiten zodat de binnendringer niet verder kon. Ablon kende al deze hemelingen. Anders dan Euzin, Asson of Dariël waren dit goede krijgers, wier geest hij kon terugwinnen. Ze hadden misschien niet de moed gehad de hemelse vorst af te zweren en zich aan te sluiten bij de rebellen. De afvallige wist dat ze niet verdorven waren maar uit angst de bevelen van de tiran opvolgden. In hun hart brandde nog een klein vonkje zuiverheid en toen ze hun wapens ophieven, was één argument van Ablon genoeg om hun slagen af te remmen. ‘Velen van jullie weten wie ik ben en hebben ooit aan mijn zijde gevochten,’ zei hij en nam Vuurzweep in zijn hand. ‘Ik ben Ablon, de eerste generaal en ik kom terug naar Sion om voor de tweede keer de overwinning na te jagen. Het maakt niet uit hoe diep jullie jezelf in de duisternis hebben begeven; jullie kunnen nu, vlak voor het einde, nog kiezen. Stap achteruit en laat mij door, dan zul je zien hoe gemakkelijk het is de onderdrukking van je af te werpen.’ Toen de kapiteins de woorden van de engel-krijger hoorden, staakten ze hun opdringen, maar in hun verwarring borgen ze hun zwaarden niet in de schede.

      Op dat moment golfde een kritisch element door de scene. De verschrikkelijke en indrukwekkende zwarte engel kwam uit een verborgen tunnel tevoorschijn en landde vlak voor de vergulde deur om hem zelf te bewaken. Toen de weifelende officieren de angstaanjagende gedaante zagen, bevroren ze in hun bewegingen. Ze wisten niet wie ze moesten volgen. ‘Ze zijn trouw aan de aartsengel Michaël,’ schreeuwde de engel met de zwarte vleugels. Zijn stem werd gedempt door de gesloten helm. Aan zijn ceintuur droeg hij een enorm zwaard. Hij was sterk als een stier en onherkenbare vibraties straalden uit zijn mysterieuze aura. Ablon wist meteen wie hij was, en al was hij beheerst, hij kon zijn razende woede niet inhouden. De zwarte engel had immers tijden geleden Ishtar bewusteloos geslagen. Hij had ook Shamira uit zijn appartement geroofd om te voorkomen dat de generaal zich bij Lucifer aansloot. Na Apollyon, die de meeste van zijn afvallige kameraden had gedood, haatte hij deze Cherubijn het meest. Michaël was altijd slechts een symbolische en politieke tegenstander geweest, maar deze twee rivalen haatte hij persoonlijk, want ze hadden zijn geliefden gedood of gemolesteerd en Ablon stelde vooral oprechte vriendschap op prijs.

      In deze omstandigheden had de afvallige kunnen ruziën, praten en onderhandelen om de tovenares vrij te krijgen. Maar de redelijkheid verliet hem en met rode ogen van woede, schoot hij door de gang vooruit om zijn toorn tot rust te brengen. Hij spreidde zijn met bloed bespatte witte vleugels uit en geschrokken door zijn heftigheid en kracht openden de kapiteins hun rijen. De zwarte engel greep vol vertrouwen naar het handvat van zijn zwaard. Op dit moment had een episch gevecht kunnen beginnen, maar ondanks zijn woede was Ablon nu veel verstandiger dan vroeger. Hij snapte dat Shamira zijn hulp dringend nodig had en besloot het gevecht met één enkele beweging te beëindigen. De eerste generaal viel razendsnel aan met de Vuurzweep in een omcirkelende beweging en trof de vijand precies in zijn gezicht. Deze viel door de kracht van de klap achteruit. Zijn helm vloog fluitend de andere kant op en tolde met een voor metaal kenmerkend gekras over de stenen vloer. Dankzij de helm was zijn schedel niet verpletterd, maar hij was knock-out gegaan. Zo hard was de klap wel geweest. De engel met de zwarte vleugels viel languit op de grond. Zijn gezicht bleef in het donker verborgen. Hij was natuurlijk maar een ondergeschikte agent, maar wel even sterk als Ablon. De kapiteins die de toren bewaakten, haalden het niet bij hem. Eén enkele aanraking met de Vuurzweep en ze verkoolden al. Wat nu? dacht de afvallige engel. Hem nu uitschakelen en het risico lopen te laat bij Michaël te zijn of hem laten liggen en dan het risico lopen dat hij later opnieuw aanvalt?

      De in bronzen harnassen geklede kapiteins haalden hem uit de impasse. Ze waren overtuigd geraakt van de superioriteit en grootsheid van de eerste generaal en hadden hun eigen beslissing genomen. Ter ondersteuning van hun rebellenleider trokken ze hun zwaarden en vielen de nog half verdoofde agent met de zwarte vleugels aan. Ablon voelde opnieuw hevige aandrang met hen mee te doen, maar Michaël kon door het luide wapengekletter al weten dat hij binnengedrongen was. De afvallige vreesde dat de vorst bij het horen van het lawaai, als antwoord op de invasie de dodenbezweerster zou doden. Er was geen seconde meer te verliezen. Met zijn gloeiende zwaard sneed hij door de gouden deur als een stiletto door papier. Toen zag hij de trap die naar de op een na hoogste verdieping leidde, naar de Zaal der Portalen, één niveau onder de top met het Rad des Tijds.

IK BEN HET WOORD

Buiten het fort begonnen de zilverkleurige krijgers – de elitesoldaten van de rebellen die het eerste offensief tegen de toren uitvoerden – aan kracht in te boeten. Ze vochten onvermoeibaar en dapper, maar waren voor de dood bestemd. Van de duizend door Ablon aangevoerde Cherubijnen die het spits hadden afgebeten, waren er op zijn minst al driehonderd gesneuveld. Maar al werden ze nu in het nauw gedreven, afgejakkerd en verpletterd door het vijandelijke contingent, het vooruitgeschoven team had zijn doel bereikt. De rebellerende engelen waren er met hun epische aanval in geslaagd de verdedigingslinie in de lucht rondom Sion te doorbreken. Van de beschermende koepel die uit ringen gevleugelde hemelingen was opgetrokken, was nu slechts een chaotische massa over, een zwerm door elkaar vliegende hemelingen, die ongeorganiseerd achter de ongelooflijke en niet aflatende helden aanjoegen. Gedreven door hebzucht verlieten de verdorven kapiteins de formatie en gingen op jacht naar de opstandigen om zelf de lauweren op te strijken voor de verminking van hun onverschrokken opponenten. In hun blinde ambitie letten ze niet op het belang van het geheel. Ze waren gevaarlijke egoïsten en onderschatten het leger van de nieuwe rebellen. En er bestond een rechtvaardiging voor hun oordeel. De opstandige troepen bevonden zich kilometers ver weg over de bergen en de eerste generaal, de icoon van de revolutie was verdwenen. Zijn lichaam was niet gevonden, en ze namen aan dat hij was gesneuveld, want ook zijn aura leek helemaal gedoofd. De waarneming van deze bevelhebbers was armetierig en daarin lag de kiem van hun tragische lot.

      Niet ver van Sion vandaan lagen in de omringende bergen de boogschutters klaar en wachtten het signaal van de zesde bazuin af. Een menigte mooie, in gouden maliënkolders gestoken strijdsters had zich verspreid over de hele bergketen. Nu hielden ze de vijandelijke toren vanuit de meest onmogelijke hoeken in de gaten en wachtten af. Ze spraken niet, bewogen niet en haalden nauwelijks adem. Ze verstopten zich in spleten, achter stenen en in inhammen. Varna zat met een pijl tussen de vingers klaar en bekeek de koepel rondom de top van het fort. Haar viel op hoe overdreven groot het aantal engelen was dat de bovenste binnenplaats verdedigde. Het waren er zoveel dat het terras, waar het Rad des Tijds was neergezet, niet meer te zien was. Maar als er slechts één god voor nodig was om het heilige voorwerp in beweging te zetten, zoals de wijze Malachijnen beweerden, wat was dan de reden voor zo’n opzichtige versterking? Als de relikwie niet kon worden verschoven of veranderd, waarom had Michaël dan bevolen dat de top zo zwaar bewaakt werd? Slim als ze was, richtte ze zich tot één van haar officieren. ‘Het belang dat de vijand aan het voortbestaan van de top van de toren hecht is onbegrijpelijk,’ zei ze en keek met heersende blik. ‘Zoek de beste boogschutters bij elkaar,’ beval ze. ‘Concentreer al jullie schoten op de versterking van het terras. Alle gevleugelden boven de top van de toren moeten worden neergeschoten.’ De luitenant knikte instemmend en zweefde in stilte omlaag langs de helling van de berg om het bevel door te geven aan de andere boogschutters. Wat bewaar je nog meer daar boven achter die levende koepel, genadeloze tiran? vroeg de krijgster zich nieuwsgierig af. Varna was net als alle andere Cherubijnen een roofdier. En haar instinct misleidde haar zelden.

      Zijn heimelijke optreden had hem op aarde altijd voor onheil behoed. Zo ook nu. Met het zwaard in de hand sprong de afvallige engel over de rode trap naar boven en kwam aan in een hoog vertrek, dat rond en donker was. Dit was de Zaal der Portalen, even beroemd als zijn enige bewoner. Ablons aura gloeide van woede en opwinding. Hij had immers eindelijk het eindpunt van zijn op zijn minst vijfduizend jaar geleden gestarte queeste bereikt. In de wanden rondom het vertrek zaten massief ijzeren deuren, waarachter geheime gangen schuilgingen. De deuren hadden geen klinken en stonden tegen elkaar aan elk in een eigen inham, waarboven een ander symbool was afgebeeld. Ze gaven toegang tot parallelle dimensies, waaronder de hemel en de hel. Maar de eerste generaal had geen aandacht voor de bogen, noch voor de befaamde van binnen en buiten beschreven boekrol die boven op een sokkel in de vorm van een halve zuil midden in de zaal lag. Hij concentreerde al zijn aandacht op het primaire doel. Aan de andere kant van het vertrek ontwaarde hij de tovenares van En-Dor, met kettingen aan haar armen geboeid en als een trofee tentoongesteld. Haar lichaam hing aan de ijzeren kettingen in de lucht pal voor een grotere deur, die naar de top van de toren leidde, waar het Rad des Tijds verankerd lag. In de blik van de vrouw zag de generaal een andere uitdrukking, meer gecontroleerd en bijna onherkenbaar. En tussen hem en de dodenbezweerster verhief zich zijn meest angstaanjagende tegenstander. Michaël, de vorst der engelen, een lange, imponerende, genadeloze en onoverwinnelijke gestalte. Zijn gelaat ging gedeeltelijk schuil onder de helm, de rest zat vol diepe littekens. Hij droeg een compleet harnas van lichtend staal, gedecoreerd met goudkleurige details en in zijn hand hield hij Vlam des Doods, een vurig zwaard met een versierd handvat. Zijn vleugels waren wit en de uiteinden ervan schitterden als het lemmet van een mes.

      ‘Kijk eens, de voortvluchtige keert terug naar het huis waar hij gewijd werd,’ zei de aartsengel uitdagend. ‘Dit is de tweede keer dat je Sion binnenvalt op zoek naar roem. De eerste keer was roemrijk. Toen vocht de eerste generaal aan mijn zijde, slachtend en hakkend op bevel van de hemel.’ Hij prikkelde hem zoals hij pleegde te doen in de dagen dat Ablon nog in zijn naam doodde. ‘Nu is hij het evenbeeld van hemels verval.’ De afvallige ging niet op de belediging in. Hij was vastbesloten de tovenares te bevrijden. ‘Je weet waarom ik ben gekomen,’ antwoordde hij en zijn blik gleed onwillekeurig naar Shamira. ‘De zwarte engel heeft me gezegd, dat ik haar zou krijgen als ik me niet bij Lucifer aansloot. Hier ben ik, los de voorwaarde in!’

      ‘Dat is iets waar ik ver boven sta, afvallige.’ Michaël klopte zich op de borst. ‘Ik sta boven elk akkoord en iedere belofte. Ik ben uniek en absoluut. Ik ben het woord, het bevel. Ik dicteer mijn eigen wetten en ambities. Wanneer de laatste bazuin weerklinkt, zal het menselijk leven verdwenen zijn. Het weefsel zal vallen en dan zal de ziel van de tovenares van En-Dor het laatste spoor van Jahweh’s bestaan zijn, de laatste afdruk van een verdwenen God, vernietigd uit eigen vrije wil. Ik zal zijn macht overnemen en zal me als de Allerhoogste aan dit universum wijden.’

      ‘Eerst zul jij vallen, aartsengel,’ riposteerde de generaal. Hij was ervan overtuigd dat zijn tegenstander niet goed bij zijn verstand was. ‘Je bent je verstand al kwijt, nu raak je je leven ook nog kwijt.’ De tiran glimlachte gevaarlijk vals. ‘En wie zal me doden? Jij, een voortvluchtige engel? De paria van de hemel? De aanvoerder van een broederschap van dode en vernederde helden? Ik weet dat je Balberith, Euzin en vele anderen verslagen hebt. Maar zij waren slechts engelen. Ik ben een aartsengel, een gigant, de eerstgeborene van de kosmos, de zoon van de Lichtende. Ik ben en zal nooit verslagen worden. Ik moet mijn lot vervullen en dat plaatst mij in het brandpunt van alles wat geschapen is. Binnen enkele uren zal het Rad des Tijds stilstaan en dan zal ik je hoofd voor de voeten van de opstandige legioenen gooien. Dan weten ze wie ze moeten gehoorzamen.’

      Boos over de verwaandheid van zijn vijand, maakte Ablon zijn zwaard klaar. ‘Ik zie dat de duisternis je verblind heeft, Michaël. Ik heb de Vuurzweep bij me, die eerst van de boodschapper was. De vlammen van dit zwaard zullen je verstand verlichten en je ideeën zuiveren. Zo zal het zijn voor het wel of het wee van wat komen gaat.’ Na deze woorden kruisten de beide hemelingen hun gloeiende zwaarden. En vlak voor hun eerste slag hoorden ze de zesde bazuin opklinken. Dit was het begin van het einde.