HOOFDSTUK 14 Een avond gewoon Gertje
De ondergaande voorjaarszon scheert over de landerijen bij Gorinchem als Albert-Jan Jakobs de Saab van Gert naar Giessenburg stuurt. Hij fungeert deze week als chauffeur van zijn broer, die nog steeds kampt met de naweeën van een dubbele beenbreuk. Voor het eerst sinds het schaatsongeluk mag Gert zich zonder krukken voortbewegen. Speciaal schoeisel zorgt ervoor dat hij niet op pantoffels hoeft te reizen. Dat komt goed uit, want bijna elke avond moet hij die week ergens verschijnen voor een presentatie, quiz of forum. Deze zaterdag moesten ze overdag in Landgraaf zijn, Zuid-Limburg. Daarvoor stonden ze om vijf uur naast hun bed gezien de enorme afstand vanuit Emmen. Nu zijn ze op weg naar Giessenburg, waar een installatiebedrijf Gert heeft gevraagd een feest op te luisteren met een presentatie. Ofwel een onemanshow.
Het bedrijf, Hak genaamd (‘Je zit altijd op je gemak met een installatie van Hak’), bestaat tien jaar en dat wordt uitbundig gevierd. Naast het nieuwe bedrijfspand, dat officieel wordt geopend, is op de parkeerplaats een grote feesttent neergezet die ervoor zorgt dat de auto’s er nog maar ternauwernood langs kunnen.
De eigenaren Christiaan en Gerrit Hak zijn met Gert in contact gekomen via Twitter. De voormalige profwielrenner had een cv-ketel nodig en zocht via dit sociale medium een goedkope installateur. De deal was gauw gemaakt: Gert krijgt de ketel gratis als hij op de feestavond een optreden verzorgt. Christiaan is een wielerfanaat, sponsort een ploegje waarvan hij zelf ook deel uitmaakt. Na de hartelijke ontvangst worden de gebroeders Jakobs naar het kantoortje geleid en komt het gesprek al snel op dat wielerteam. Er zitten nogal wat Muizen (van Muis Schilderwerken en Henk Muis ICT Consultancy) in de ploeg. Vijf stuks. Teo Muis zou de beste zijn, hij heeft zich onlangs nog mogen kronen als kampioen van Zeeland. Terwijl Henk Muis cynisch wordt afgeschilderd als ‘een meester in het niet doen van kopwerk.’ Zelf is Christiaan Hak wel tevreden over zijn prestaties. ‘Vorig jaar reed ik als een beer. Maar Gert, je zou mijn broer eigenlijk moeten aansporen ook te gaan fietsen. Hij heeft er helemaal niets mee’, zegt hij.
Dat geeft in de wielersponsoring van de Hakjes wellicht wat wrijving. De feesttent is op dat moment nog leeg. Maar Christiaan Hak verzekert dat het vol zal lopen. Hij heeft 275 uitnodigingen verstuurd en verwacht dat het merendeel met aanhang zal verschijnen. Hij rekent op zo’n vierhonderd feestvierders. In de tent is een bar ingericht, er staan tafels en stoelen voor een podium en er zullen straks grote schalen met hapjes rondgaan.
Gert zit ogenschijnlijk rustig achter een kop koffie. Hij heeft een A4’tje met wat aantekeningen voor zich. Hij vertrouwt op zijn populariteit die groeiende is. ‘We hebben net langs de weg wat gegeten in een soort truckerscafé’, vertelt hij. ‘Word ik dwars door een plantenbak ineens aangetikt door een oude vrouw die daar met haar man zat te eten. “Gert, kom alsjeblieft wat vaker op tv”, vroeg ze bijna smekend. “Dan kunnen we tenminste nog eens lachen in ons leven”.’
‘Ik ben al zolang gestopt met wielrennen. De meeste renners uit die tijd hebben veel meer gewonnen dan ik, maar worden nu nergens meer voor gevraagd. Laat staan dat ze op tv komen. Het gaat erom dat je een stukje enthousiasme overbrengt op de mensen. Dan maakt het niet uit of het onderwerp voetbal of wielrennen is. Verder probeer ik dicht bij de mensen te staan. Onlangs spraken ze me ergens aan met u. Ik zeg enigszins gepikeerd: “Flikker toch op met dat u. Ik ben gewoon Gertje”.’
Ondertussen probeert Albert-Jan de laptop van Gert aan te sluiten op de geluidsinstallatie van de ingehuurde diskjockey. Een filmpje vormt een belangrijk onderdeel van de show. De dj werkt niet bepaald mee. Hij wil de installatie kennelijk vooral voor zichzelf houden. Gerts programma wordt gekopieerd naar de laptop van een van de Hakjes, maar het enige resultaat is dat er allerlei privébestanden van Christiaan Hak op het scherm verschijnen.
De tent stroomt langzaam vol. Veel struise dames ook uit de omgeving. Toch opvallend jong publiek. Na een uur geploeter wordt duidelijk dat het programma en de laptop van Gert niet compatible zijn met de geluidsinstallatie van de diskjockey. Gert moet een noodscenario bedenken. Hij raakt allerminst in paniek. Nadat Christiaan Hak op monotone wijze een speech heeft voorgelezen over het bedrijf, wordt er een sculptuur onthuld. ‘Die straalt kracht, samenwerking en geborgenheid uit’, meent Hak. En daarmee heeft hij symbolisch het nieuwe bedrijfspand geopend.
Na weer een drinkpauze mag Gert zo rond half tien het podium beklimmen. Hem wacht een mission impossible, zo lijkt het. De bezoekers hebben zich overgegeven aan de drank en zijn niet meer geïnteresseerd in de gebeurtenissen op het podium. ‘Beste mensen, mag ik even uw aandacht vragen voor Gert Jakobs!’, roept Christiaan Hak wanhopig. ‘Ik heb vijfduizend euro betaald om hem hier te krijgen.’
Gert haalt in de 25 minuten die daarop volgen alles uit de kast. Het wordt een aaneenschakeling van hilarische anekdotes en grappen met het publiek. Zijn stem heeft een enorm volume, die boven het geroezemoes uitstijgt. Gert vraagt al snel Gerrit Hak op het podium en doet hem een aanbod: hij wil best ploegleider van het Hak-wielerteam worden, maar dan moet de mede-eigenaar wel zelf gaan fietsen. ‘Je bent één bonk spier, je hebt het figuur ervoor’, steekt Gert hem een veer in de kont.
Hij babbelt verder. Over de periode dat hij met zijn ‘gebroken poot’ op de bank zat. ‘Die beenbreuk interesseerde me geen zier. Maar ik moest zes weken met de poot omhoog zitten en mocht alleen wassen en plassen. Daardoor was ik elk dag genoodzaakt naar tv-programma’s als MAX Geheugentrainer, Koffietijd, Tijd voor MAX en Dr. Phil te kijken. Ik ben in die periode voor mijn gevoel 22 jaar ouder geworden…’
De mensen vinden het prachtig. Gert vertelt hoe hij in het tv-programma Tour du Jour terecht is gekomen. Dat hij ‘de grote Reinout Oerlemans’, de producer, daarvoor in Amsterdam heeft ontmoet voor een sollicitatiegesprek. Nadat een mooie receptioniste hem naar de vierde verdieping had verwezen, wordt hij daar ontvangen in een kamer met lederen fauteuils. En posters aan de muur van RTL-sterren. ‘Ik zat wel te bibberen. Ik zei tegen Reinout: “Die vrouw van jou, Daniëlle Overgaag, ken ik ook. Zij is van mijn generatie. Daar heb ik vroeger nog mee gefietst”. Alleen niet op de racefiets, maar dat heb ik er maar niet bij verteld. Want dan had ik gelijk mijn glazen ingegooid… Reinout vroeg belangstellend: “Praat jij ook zo voor de camera”. Ik zei: “Dat kan me niet verrekken”. Vervolgens hebben we een geslaagde proefopname gemaakt. In het programma hadden de mensen respect voor elkaar.’
Dan legt Gert uit wat de impact van televisie is. ‘Net als vroeger werd ik weer uitgenodigd voor de Ronde van Boxmeer. Als renner zagen de wielerfans me nooit staan, maar nu braken ze mijn auto zowat af. Ik dacht: Wat is hier aan de hand? Vroeger klapten ze alleen, nu moest je van alles met ze: op de foto, handtekeningen uitdelen, praatje maken. En ik had toch helemaal geen Tour de France gereden. Ik werd met de auto naar de vip-tent vervoerd, anders was ik er nooit gekomen. Daar stond de burgemeester klaar om me te ontvangen. Ik moest het banket openen, vertelde een mooi verhaal en kreeg er nog geld voor ook.’
Gert durfde daar niet te vertellen wat voor een streek hij ooit heeft uitgehaald als wielrenner in Boxmeer. Uit angst dat hij zijn premie van destijds alsnog moet terugbetalen. ‘Na de Tour had ik me een keer laten vastleggen voor dertig criteriums. Maar ik was total loss. Ik kreunde tegen mijn vrouw: “Ik kan niet meer. Ik ga niet”. Dat wilde ze niet horen. “Komt niks van in”, zei ze bits. “Je hebt zelf de contracten afgesloten”. En ze had mijn tas en fiets al klaargezet. Dus ik een dag na de Tour naar Boxmeer. Tijdens de koers zag ik mensen in tuintjes voor het huis zitten. Ik deed ergens op het parkoers net of ik een lekke band had en stapte af. Ik vroeg vriendelijk aan die mensen: “Kunnen we niet achter gaan zitten met een biertje?” Dat kon. Ik tilde mijn fiets over de schutting en heb daar tot vijf ronden voor het einde heel gezellig gezeten. Toen sloot ik weer aan bij het peloton, niemand heeft wat gemerkt. En achteraf kreeg ik ook nog een envelop met geld.’
Na deze anekdote vraagt Gert een vrouw uit de zaal het podium op te komen. Op zo’n moment staat er altijd wel eentje op die daartoe bereid is. Gert legt uit dat hij nooit wat heeft gewonnen en daardoor ook nooit werd gehuldigd. Hij is zo heel wat zoenen van de rondemiss misgelopen. Dat wil hij nu even inhalen. De vrouw werkt giechelend mee en wordt hartelijk beetgepakt door Gert.
Na een paar anekdotes beseft Jakobs dat het vechten tegen de bierkaai is om verder te gaan. Hij bedankt de aanwezigen en stapt van het podium. Er volgen enkele fotosessies met mensen die met hem willen worden vereeuwigd op de smartphone. Nog een biertje en dan wenkt hij Albert-Jan. De Saab mag voorkomen. ‘Want anders moet ik hier straks meelopen in de polonaise.’ En ze verdwijnen in de menigte.
Enkele weken later is er een totaal andere ambiance in het Hampshire Hotel in Emmen. Om precies te zijn: in de schamel verlichte Vlinderzaal. Daar speelt Gert een thuiswedstrijd voor enkele honderden medewerkers van DSM, die hij in zijn eigen Drentse dialect kan toespreken. Jakobs heeft de directie in een voorbespreking moeten beloven een stimulerend betoog te houden over teambuilding en motivatie. Hij zal de opdrachtgever niet teleurstellen.
De bijeenkomst is voor de ingetogen personeelsleden begonnen met een informatie-uurtje over het reilen en zeilen van het bedrijf. Daarna kunnen ze even pauzeren met een broodje en een kopje soep of koffie. Opvallend hoeveel mannen voor een glaasje melk kiezen. Dan steekt Gert van wal.
Hij vertelt over zijn leven, een met hoge pieken en diepe dalen. Maar haast zich te zeggen dat het nu weer goed met hem gaat. Hij bereidt zijn toehoorders alvast voor op het thema dat hij wil behandelen. ‘Ik ging in 1987 met de ploeg van Jan Raas voor het eerst naar de Tour de France. We hadden echt niet de beste renners, wel het beste team. Daardoor wonnen we zomaar zes ritten. Daar gaat mijn verhaal vandaag over…’
Maar eerst wil Gert het toch nog even over een van de grootste teleurstellingen uit zijn sportloopbaan en leven hebben: de vierde plaats op de Olympische Spelen van 1984 met de 100-kilometertijdritploeg. ‘Wij kregen geen speciale tijdritfietsen van de Wielerunie, want we reden toch hard genoeg. Waren we daar, bleek dat zelfs Zimbabwe zo’n karretje had. Landen waarvan ik niet eens wist dat ze daar konden wielrennen. Erger dan een vierde plaats bestaat niet. Je kreeg een diploma met een handtekening van IOC-president Juan Antonio Samaranch. Die hangt nu bij mij op het toilet. Voor mij gold alleen die medaille. We waren er zó dichtbij. Anders was ik hier aangekondigd als de medaillewinnaar van Los Angeles. Voor mijn kinderen was het ook erg. Die zeiden op school trots tegen hun klasgenoten: “Mijn vader heeft aan de Olympische Spelen meegedaan”. Werd hen vervolgens nieuwsgierig gevraagd: “En heeft hij dan ook een medaille gewonnen?” Dan moesten ze bekennen: “Nee, wel een diploma”. Zij zijn er nog gefrustreerder van geworden dan ik.’
Het dvd’tje en de geluidsapparatuur werken dit keer wel. Luide muziek schalt door de zaal. Dan verschijnt tv-presentator Mart Smeets in beeld. Hij vraagt met een ernstig gezicht: ‘Gert Jakobs, heb jij veel aan het wielrennen te danken?’
Een jonge Gert antwoordt: ‘Ja, dat heeft mij toch de persoon gemaakt die ik nu ben. Als je zo veel hebt afgezien, kun je daar in je latere leven altijd weer je voordeel mee doen.’
Oud-coureur en tv-commentator Maarten Ducrot zegt vervolgens vol bewondering: ‘Er is niemand die zo hard kan fietsen als Gert Jakobs. Ongehoord, wat hij doet.’
Maar dan een fragment uit de documentaire van Zembla over het zwarte gat waarin veel ex-sporters terechtkomen. Gert: ‘Ik had me ingeschreven bij een uitzendbureau. Vroegen ze naar mijn cv. Ik geef op: ik ben tien jaar beroepswielrenner geweest en twee jaar ploegleider. Dat maakte weinig indruk. “Meneer Jakobs, wat wilt u nu eigenlijk?” “Ik wil werken”, zei ik.’
Met behulp van die video komt Gert tot de moraal van het verhaal. Het gaat allemaal in een razendsnel tempo en hij praat als een conferencier. ‘Zembla wilde mijn opname aanvankelijk niet uitzenden. Mijn zwarte gat was niet zwart genoeg. Ja, ik wist wel hoe dat kwam. Ik dacht: Gert, wat heb jij nou nodig? Als je maar wat kan eten en wat te zuipen hebt. Gewoon solliciteren en een baan zoeken. Er zijn ook mensen die vandaag van de dokter te horen krijgen dat ze het einde van het jaar niet halen.’
Het vervolg is eerder beschreven. Zembla zendt toch een deel van het gesprek met Gert uit en hij krijgt een baan als accountmanager in brandweerartikelen. ‘Ik moest langs alle brandweerkorpsen. “Jij spreekt de taal van het volk”, kreeg ik te horen. In het begin vroeg ik me af: hoe kom ik erachter hoe al die apparatuur werkt? Het zijn van die grote machines, schoorsteengereedschap, waterkanonnen. Omdat ik me niet groter voordeed dan ik was, waren ze geduldig met me en kreeg ik alle informatie.
Ik verduidelijkte: “Dit is wel wat anders dan ik altijd heb gedaan”.
“Wat heb je dan gedaan?”
“Altijd gefietst. Ook in de Tour de France”.
Ineens werd ik met alles geholpen. Binnen een jaar was ik de beste verkoper van die hele club daar.’
‘Ik deed hetzelfde als ik gewend was in een wielerploeg. Ik was dienstbaar. Ik reed als renner 190 kilometer op kop en dan stak Jean-Paul van Poppel even de handen in de lucht omdat hij had gewonnen. Hij kon dat laatste sprintje maken. Ik was gelukkig in mijn rol. Ik hoefde niet te winnen. Ik was misschien nog blijer met een zege van Van Poppel dan hijzelf. Die mentaliteit had ik ook in het bedrijfsleven. Ik was supervriendelijk tegen de receptioniste. Dus als een klant van mij belde, was zij dat ook tegen die man. Want het was een klant van Gertje. Ik ging lol maken met die gasten van het magazijn. Dronk weleens een biertje mee. Maar ik had ook collega’s die in hun strakke pakken deze mensen konden passeren zonder ze een blik waardig te keuren.’
‘Met de man van logistiek kon ik eveneens fantastisch opschieten. Toen een klant in Delfzijl een keer met grote urgentie een waterkanon nodig had, wist ik dat hij er een had klaarstaan voor Amsterdam. “Die kan wel even wachten”, grinnikte de man van logistiek. En mijn klant in Delfzijl kreeg dat waterkanon. Die collega’s van mij zeiden op een gegeven moment: “Gert, hoe doe je dat nou? Onze klanten stellen allemaal van die moeilijke vragen”. Ik zeg: “Dat komt doordat jullie je zo dom opstellen”.’
De aanwezigen in de zaal bulderen van het lachen. De lachsalvo’s keren terug als Gert zijn anekdotes over de Tour de France begint te vertellen.
Zijn eerste meters in de Ronde van Frankrijk rijdt hij in het toenmalige West-Berlijn. ‘Mart Smeets noemde in die tijd op tv altijd de klasseringen van alle Nederlanders op. En met stemverheffing zei hij dan aan het einde: “En als laatste Nederlander is gefinisht…” Ik dacht: Ach mijn jongen, als ik ooit mag deelnemen aan de Tour zal mij dat niet gebeuren.’
‘De proloog van die Tour was nog voor de val van de Muur op de Kurfürstendamm. Drie kilometer heen en drie kilometer terug. Ik had geluk, dacht ik, want ik sliep op de kamer met Jelle Nijdam. Een echte specialist voor zo’n korte race tegen de klok. Hij zou deze proloog ook winnen, maar dat wist ik een dag van tevoren natuurlijk nog niet. Ik vroeg op de kamer aan hem hoe je het beste een proloog kunt rijden. “Nou”, legde hij uit, “dat is niet zo moeilijk. Op het podium zorg je dat je niet de zwaarste versnelling op hebt staan. Dan telt de wedstrijdcommissaris: drie, twee, één… Je krijgt een zetje en als je een beetje snelheid hebt, schakel je je derailleur op de zwaarste stand. Daarna is het de dood of de gladiolen. En hupsekee, dan heb je vast een goede tijd”.’
‘Ik dacht: Dat moet te doen zijn. De volgende dag gooide ik mezelf van dat podium. Ik reed daarna met zestig kilometer per uur over de asfaltlaag van de Kurfürstendamm. Raas riep nog in paniek toen ik hem bij de start passeerde: “Gertje, Gertje…!” Na een paar kilometer had ik geen kracht meer in de benen. Ik was veel te hard vertrokken.’
Gert vertelt vervolgens dat hij ’s avonds in het hotel op bed ligt te rusten als de telefoon gaat. Zijn moeder Harmke aan de lijn. Klonk het door de hoorn: ‘Gertje, wat heb jij nou klaargemaakt? We horen net van Mart Smeets dat je 205ste bent geworden in de proloog.’
En Gert daarop droog: ‘Dan heb ik er toch nog twee achter me gelaten.’
Waarop ze reageert met: ‘Ja, dat klopt. De een is gevallen en de ander had een lekke band.’
De les die je hieruit kunt trekken: nooit te hard van start gaan, meent Gert. Hij heeft om de anekdote wat sappiger te maken de feiten enigszins verdraaid, want in werkelijkheid is hij 145ste geworden in zijn eerste Tour-proloog en was daarmee sneller dan 62 concurrenten, maar dat terzijde. In die Ronde van Frankrijk heeft Raas vooraf precies aangegeven welke ritten zijn ploeg moet winnen. Gert: ‘Of dat zo eenvoudig is. Toen kwam de legendarische etappe naar de Alpe d’Huez. Kort ervoor moesten we eerst de Col du Glandon over. Aan de voet daarvan staat een opwekkend bordje: Col du Glandon 22 kilometer. Dat zijn 22 Caubergen achter elkaar! Ik zat in een groep van veertig man, samen met Gerrit Solleveld, en we hadden maar één doel: op tijd binnenkomen. Ik had een hartslag van 180 en voelde me ellendig. Ik was blij dat ik nog in staat was de kont van mijn voorganger te zien.’
Halverwege de beklimming komt Raas in zijn ploegleiderswagen naast hen rijden, draait het raam van de portier naar beneden en commandeert streng: ‘Gert Jakobs en Gerrit Solleveld, terrrugfietsen!’ Gert: ‘Terugfietsen? We reden steil de lucht in. Ik dacht: Hij is gek geworden, daar begin ik niet aan! Ik keek naar Solleveld en hij naar mij. Ik probeerde de blik van Raas te ontwijken. Het duurde tien seconden tot hij weer langszij kwam en gilde: “Lelijke lamstraal!” Ik: “Wat is er Jan?” Raas riep bijna hysterisch: “Van Poppel rijdt te ver achter je. Als je niet doet wat ik zeg, pak je straks je koffers maar, want dan heb je in deze Tour de France niets meer te zoeken!” Wij wachtten dus op Jean-Paul en dan lig je op zo’n berg meteen zes minuten achter. Waren we bij Van Poppel, vroeg die doodleuk: “Wat komen jullie doen?” Ik mompelde nog in mijn onnozelheid: “Jou ophalen”. Maar Van Poppel zal gedacht hebben: Dan heeft Raas niet bepaald de beste klimmers gestuurd.’
Gert vertelt verder: ‘Na de Glandon volgde een lange afdaling. Dan gaat zo’n groep van veertig man, die voor ons lag, veel harder. We waren net op tijd binnen. ’s Avonds in de eetzaal kwam Raas naar me toe. Ik dacht: Hij gaat zeggen dat we fantastisch werk hebben geleverd. Maar ik zag al meteen dat het mis was. Hij had altijd zo’n ziekenfondsbrilletje op en als hij kwaad werd zakte dat tot op zijn neusvleugels. Hij zei slechts: “Gertje, als ik jou een opdracht geef, wil ik verder geen gezeik”.’
Jaren later confronteert Smeets in een tv-uitzending Raas met dit verhaal. Jakobs: ‘Ik had al drie jaar geen ploeg meer kunnen krijgen. Zijn bril zakte weer op half elf. Hij zegt: “Tuurlijk moesten die mannen dat doen, anders had Van Poppel nooit zo veel wedstrijden kunnen winnen”. Waarop Smeets vraagt: “Bestaan ze nog wel, dit soort knechten?” Raas laat geen stilte vallen: “Zo een als Gert Jakobs krijg ik er nooit meer”. Verdomme, dacht ik, drie jaar geleden moest ik al stoppen. Waarom zegt hij dat nu pas?’
Smeets tegen Gert: ‘Ik begrijp dat wel, anders had hij toen meteen zijn portemonnee moeten trekken. Want jij zou hebben gevraagd: “Kunnen we mijn contract niet even aanpassen?”
In het zaaltje in Emmen heeft Jakobs ook lovende woorden over voor zijn voormalige ploegleider. ‘Raas deed ons geloven dat we de hele wereld aankonden. Dat we renners als Laurent Fignon en Robert Millar aan gort zouden rijden. Hij was altijd goed voor de moraal. Hij zorgde er ook vaak voor dat er tien flessen wijn op tafel kwamen. Dan ontstond er een geweldige sfeer. Hadden we grote lol. Maar als je de volgende dag weer vroeg je bed uit moest, was het lachen je wel vergaan.’
Jakobs maakt de aanwezigen, onder wie ook zijn vader Jan, duidelijk dat hij en Van Poppel niet alleen in de koers een goed duo vormden, maar ook erbuiten. Opnieuw geïllustreerd met anekdotes. ‘Iedereen wil altijd naar de Tour, maar na twee dagen vindt niemand er nog wat aan, want dan zit je helemaal kapot. Wij probeerden de stemming erin te houden. Op een avond zei Van Poppel: “We gaan op jacht”. Ik wist niet wat hij bedoelde. “Achter de vrouwen aan?” “Nee”, glimlachte hij, “let maar op”. En hij rukte de afstandsbediening, die met een kabeltje vastzat, van de tv en we gingen naar beneden, waar Spanjaarden, Fransen en Italianen sliepen. Daar lagen ze later op de avond vaak naar het pornokanaal te kijken. Wij op de gang drukken op die afstandsbediening. En pats, in de kamer achter de deur flitst een andere zender op het scherm. Of we zetten de tv uit. Het hele hotel in rep en roer. We hadden de grootste lol en de volgende dag konden we er weer tegenaan.’
Gert pakt een kledingstuk dat eruit ziet als een broek zonder bovenstuk van tafel en vraagt aan de mensen in de zaal: ‘Wat is dit?’ Niemand die het weet. ‘Dat zijn beenstukken voor onder je racebroek als het koud weer is. Het stofje dat erin zit, is heel goed voor de bloeddoorstroming. Nou zijn er wielrenners die dit aandoen in bed. Liggen ze verder piemelnaakt, omdat het vaak warm is in de kamer, met alleen die pijpen om hun benen.’
‘We sliepen die dag in een statig hotel. Ik moest om half twaalf ’s avonds even plassen. Ik keek door een spleet van de gordijnen en zag in een kamer tegenover ons Johan Museeuw liggen. Met alleen van die beenstukken, verder helemaal naakt. De Leeuw van Vlaanderen! Daar lag onze Johan. Wereldkampioen geweest, wat heeft hij niet gewonnen?’
‘Ik vertelde het Van Poppel en hij was aanvankelijk nog te lui om op te staan. Maar toen Jean-Paul uiteindelijk ook uit het raam keek, riep hij opgewonden: “Gert jongen, dit wordt een wereldstory! Ga jij eens naar de receptie om te vragen welk telefoonnummer die kamer heeft”. Ik dacht nog: Ja, da’s mooi. Eens een knecht, altijd een knecht. Maar ik had het er wel voor over. Van Poppel zou bellen, kamer 205.’
Gert verwoordt de dialoog tussen beide toprenners.
Museeuw: ‘Allez, met Johan hier.’
Van Poppel: ‘Johan, bent gij een striptease aan het opvoeren?’
‘Die Museeuw werd helemaal gek’, vertelt Gert. ‘Die rat van een Van Poppel, dacht hij.’
Museeuw: ‘Jean-Paul, wij respecteren elkaar, hè? Dus dan zeg jij niets. En die kale die naast jou zit, moet ook zijn mond houden.’
Van Poppel: ‘Ik zeg niets. En die kale heb ik helemaal onder controle.’
‘De volgende ochtend zat Van Poppel al om half acht aan de ontbijttafel’, verhaalt Gert, ‘en vertelde het verhaal aan iedere renner die het maar horen wilde. Toen is Jarretelle Johan geboren. En tot de dag van vandaag is hij daar niet blij mee.’
Het is een stuk cabaret, dus de ‘wereldstory’ moet met een korrel zout worden genomen. Eigenlijk heeft Jakobs zelf model gestaan voor deze anekdote toen hij de bijnaam Jarratelle Johnny kreeg.
Dan maakt Gert tot slot nog eens duidelijk wat voor een belhamel hij kon zijn als renner. ‘De mooiste dag in de Tour is natuurlijk de rustdag. En weet je waarom? Dan komen de vrouwen over. In 1990 zat ik bij PDM in een ploeg vol klimmers. Die gaan op een rustdag rustig vier uur trainen, dat is zogenaamd goed voor de benen. Maar die van mij waren al helemaal naar de kloten. Ik adviseer mijn vrouw: “Ga jij nou in een tentje op de camping vlak bij het hotel staan. Dan kom ik tijdens de training even bij je langs”. Ik met Breukink de afspraak gemaakt dat hij daar na een uur of vier weer langs zou komen rijden en dat ik dan zou aanpikken. Ik in dat tentje ook lekker getraind. Aan het einde van de middag sloot ik weer aan bij de groep en kort voor het hotel trok ik nog even een sprintje. Ploegleider Jan Gisbers zag me aankomen en riep verbaasd: “Goh Gert, jij hebt zeker goede benen?” “Ik ben zo licht als een veertje”, zei ik.’
Voor de zoveelste keer lacht de hele zaal. Gert besteedt nog een paar woorden aan teambuilding en sluit af. Dan pakt de directeur van DSM de microfoon om iedereen verder een fijne dag te wensen. ‘En Gert Jakobs bedankt voor de energie die je ons hebt gegeven.’