HOOFDSTUK 3  Ongenaakbaar op de fiets

 

Als nieuweling en junior is Gert Jakobs eigenlijk onverslaanbaar. Hij komt dan op een leeftijd dat je ook serieuze koersen gaat rijden, zoals klassiekers en andere wegwedstrijden. In zijn eerste seizoen wint hij meteen tien (Nederlandse) klassiekers. Een jaar later zegeviert hij zes van de tien keer in zo’n wegwedstrijd. In de overige vier klassiekers wordt hij tweede. Niemand hoeft nog te twijfelen aan zijn ontluikende talent.

De Lada van zijn vader brengt hem vooral naar Brabantse wedstrijden. Want daar verschijnen de betere renners aan de start. Den Bosch, Kerkdriel, Sint-Michielsgestel, Schijndel zijn plaatsen met actieve wielerclubs. ‘Mijn vader had achter op de Lada een rekje gemonteerd voor drie fietsen. Als ik een lekke band had, reed ik net zo lang door tot ik hem tegenkwam en van fiets kon wisselen.’

Gert Jakobs heeft al vroeg de aandacht getrokken van Piet Hoekstra, de befaamde amateurploegleider van Batavus. Hij helpt hem aan materiaal als Gert nog nieuweling is. De Leeuw van Dokkum, een rijzige, soms norse gestalte, staat erom bekend dat hij een bijzonder oog heeft voor talent. ‘Ik kon wel goed met hem overweg. Maar toen ik prof wilde worden, kreeg ik een aanvaring met Piet. Ik was maar heel kort amateur geweest en hij kon daardoor ondanks alle investeringen niet lang van mij profiteren. Ik snapte dat wel. Maar als je prof kunt worden, laat je een contract niet zomaar aan je neus voorbij gaan.’

Hoekstra is een man van weinig woorden. Eentje van: niet lullen, maar poetsen. Gert komt daar al snel achter als hij eenmaal tot zijn ploeg is toegetreden. ‘We hadden een hele dag getraind en ik was bekaf. Toen moesten we nog even naar het hotel in Roden dat op zestig kilometer afstand lag van het trainingsparkoers. “Kom op Gert”, zei Hoekstra, “nog even achter de wagen”. En hij deed de achterklep van de stationwagen open, zodat ik uit de wind reed. Maar het ging met zeventig, tachtig kilometer per uur en ik durfde niet af te haken uit angst dat hij me zou lossen. Dan zou ik ook de weg kwijtraken. Piet wist echter dat mijn lijf dat toen al aankon.’

Hoekstra bezoekt vaak Gerts ouderlijk huis in Emmen en blijft dan lang plakken om met zijn ouders over wielrennen te praten. Als hij weer koers zet richting het noorden is het vaak wel vier uur in de nacht. En op de salontafel in huize Jakobs blijft een lege fles Sonnema Berenburg achter als stille getuige van zijn bezoek. ‘Hoekstra is een man van de oude stempel. Net als mijn ouders. Ze hebben veel van hem opgestoken over het wielrennen. Hij was vaak met geen stok weg te krijgen.’

Pa Jakobs kan dat bevestigen. ‘Dat viel niet altijd mee. Ik moest de volgende dag om kwart voor zeven weer naar mijn werk, Piet kon meestal uitslapen. Met zo’n slok op naar Winschoten rijden was eigenlijk niet verantwoord. Maar Piet werkte als gevangenisbewaarder en kende elke agent in Noordoost-Nederland.’

‘We hadden alleen maar gesprekken over wielrennen. Dat ging ook vaak over in discussies. Piet vond dat ik te hard en te ruw met mijn pupillen omging. Dat was ik niet met hem eens. Bovendien zei ik hem dat ik toch voor de aanpak zou kiezen die mijn voorkeur had en niet wat hij wilde. Als je de top wilt halen, moet je er alles voor over hebben. Heb je dat niet, dan ben je niet geschikt.’

‘Ik heb zo vaak mensen gesproken uit de jeugd van Gert, die verkondigden: “Als ik door was gegaan, dan zou ik net zo goed zijn geworden als Gert Jakobs”. Het punt was juist dat ze mentaal tekortkwamen om met hun sport serieus en intensief verder te gaan. Anton Geesink zei altijd: “Hard trainen hoort bij talent”. De meeste ouders behandelen hun kinderen als postduiven. Te veel trainen? Weet je wat ze tegenwoordig te veel doen: met hun reet op de bank tv kijken.’

Maar is het ook voor de kleine Gert niet allemaal een beetje te overdadig? Wielrennen, schaatsen en dan ook nog judo. Is hij misschien niet al opgebrand voor zijn profloopbaan goed en wel begint? Jan Jakobs wijst die gedachte resoluut van de hand. Druk gesticulerend, achter zijn bord biologische erwtensoep: ‘Gert hoefde van ons niet te schaatsen. Dat deed hij alleen omdat hij er plezier in had. Maar ik vind wel: als je ergens aan begint, moet je er ook vol voor gaan. En als je twee dagen in de week schaatst, kun je nog vijf dagen de klinkers uit de straat fietsen. Het judoën was in elk geval goed om te leren vallen. Een goede judoka steekt nooit zijn handen uit als hij valt, maar rolt door. Daarom heeft Gert als wielrenner nooit zijn sleutelbeen gebroken. Een schaatser zou beter aan karate kunnen doen.’

Er wordt in huize Jakobs ook al heel vroeg op voeding gelet. Als Gert op zijn twaalfde, dertiende in het weekeinde een klassieker moet rijden, eet hij de hele week pasta. Ma Harmke weet niet beter: volkoren macaroni, volkoren spaghetti, nasi van zilvervliesrijst of biologische pannenkoeken. ‘En dan te bedenken dat ik zelf zo van aardappelen houd’, zegt Harmke een beetje mistroostig.

‘Een zak patat is een versnapering, geen voedingrijke maaltijd’, meent vader Jan. ‘Ik kom nog weleens in een voetbalkantine en daar zie je jonge knapen met grote hamburgers lopen. De mayonaise druipt langs hun wangen tot de oren toe. Als je daar tegen een bestuurslid wat van zegt, klinkt het: “De kantine moet ook draaien”.’

Piet Hoekstra en Jan Jakobs hebben eigenlijk aan de wieg gestaan van de toenemende popularisering en groei van het wielrennen in Noordoost-Nederland. Brabant en Limburg waren tot die tijd toonaangevend in de wielersport. Daar worden nu nog nauwelijks koersen georganiseerd. In het noorden hebben de wielerclubs de laatste decennia een betere structuur gekregen. Daar worden nu net zoveel coureurs geboren als in Zuid-Nederland. Profs als Bauke Mollema (Groningen), die in 2011 de Gerrit Schulte Trofee heeft ontvangen als beste wielrenner van Nederland, en Lieuwe Westra (Molenend, Friesland) zijn exponenten van noordelijke, talentvolle coureurs.

Oud-sportjournalist Dick Heuvelman, werkzaam voor het Dagblad van het Noorden (voorheen Nieuwsblad van het Noorden), heeft ook een aandeel gehad in het op de kaart zetten van de wielersport in Noord-Nederland door het initiatief te nemen om zowel de Ronde van Italië (2002) als de Ronde van Spanje (2009) er te laten starten. Dat gebeurt in respectievelijk Groningen en Assen. Daar zijn honderdduizenden bezoekers op afgekomen. Hij concludeert dat er in Nederland een verschuiving van de wielersport heeft plaatsgehad. ‘Vroeger was wielrennen niet alleen populair in Zuid-Nederland, maar ook in de grote steden. Amsterdam was bijvoorbeeld een bolwerk. Daar kwamen renners vandaan als Peter Post, Henk Vaanhof, Piet van Heusden, Cor Schuuring en Gerrie Knetemann. De actieve wielervereniging Olympia organiseerde wedstrijden door de straten van Amsterdam, als de Ronde van de Orteliusstraat en de Ronde van de Dapperstraat. Dat bestaat allemaal niet meer. In de oude stadswijken wonen allochtonen die niet wielrennen. Michel Cornelisse was in Amsterdam de laatste coureur van naam. Internationaal is er door de decennia heen een mondialisering in het wielrennen opgetreden met renners uit bijvoorbeeld Amerika en Australië. In Nederland zie je dat op kleinere schaal. Een renner zag er vroeger tegenop om van het noorden naar het zuiden te reizen vanwege de afstanden. De reistijden zijn echter veel korter geworden door een betere infrastructuur.’