Zicht op de Noorse cultuur        

3


Door de geïsoleerde ligging in het verre noorden, ver weg van het culturele Midden-Europa, heeft de Noorse cultuur een aantal invloeden van buitenaf moeten ontberen. Daardoor zijn de allereerste kunstuitingen specifiek voor de eerste bewoners van het Noord-Europese schiereiland. De volkskunst heeft zich daardoor sterk ontwikkeld. Pas later deden de Europese invloeden van zich spreken, mede door de reizen van Noorse kunstenaars naar andere plaatsen in Europa.

Binnen de schilderkunst was lange tijd vooral belangstelling voor idyllische landschappen. Weer en wind, de enorme natuurkrachten, kregen veel aandacht. In muziek, literatuur en schilderkunst lag de nadruk op fantasie, gevoel, natuur en het alledaagse leven. De romantiek, met een sterke hang naar vrijheid, overheerste lange tijd de Noorse kunst. Niet zo vreemd in het steeds overheerste Noorwegen. Door de sterke wil de cultuur te beschermen en te behouden is veel bewaard gebleven uit lang vervlogen tijden. Ook biedt de Noorse overheid kunstenaars veel ruimte zich te ontwikkelen. In 1982 werd een ministerie opgericht voor Kunst en Wetenschap. De laatste tijd investeert ook het Noorse bedrijfsleven op grote schaal in kunst en cultuur. Het doorgeven van cultuur is ook in de opvoeding belangrijk. Internationaal is er steeds grotere belangstelling voor de Noorse cultuur.

Werken met hout en steen

Vikingfantasie op Noorse kerken

Veel van de vroege kunst is te danken aan de Vikingen. In het verleden is vooral geschreven over hun mensonterende verwoestingen en plunderingen, waardoor hun kwaliteiten nauwelijks naar voren kwamen. Zo is het praktische werk met hout in allerlei vormen zeer kenmerkend. Maar naast de puur praktische vaardigheden met de verwerking en toepassing van hout, waren de Vikingen ook zeer kunstzinnig met dit materiaal. Schepen en kerken werden rijkelijk versierd. De staafkerken zijn daar een duidelijk voorbeeld van.

De houten kerken, die gebouwd werden met dezelfde technieken als voor de Vikingschepen, werden rijk versierd met drakenkoppen, andere dierenmotieven en krullen. Er was vaak een overeenkomst tussen de versiering op de schepen en die van de kerken. Op veel plaatsen werd dezelfde bouwstijl met dezelfde versieringen toegepast. Het aantal staafkerken was groot. Elke flinke gemeenschap had wel haar eigen kerk. Ze waren relatief gemakkelijk te bouwen en ook eenvoudig in onderhoud. Het hout zat zwaar onder het pek, en was zo goed geconserveerd tegen verrotting. Dat veel van deze staafkerken later verdwenen, had veelal te maken met ruimtegebrek. De kerken waren op een gegeven moment te klein. Na 1100 werden deze te kleine houten kerken vervangen door stenen kerken, waar ook ruimte voor banken was. De staafkerken hadden slechts staanplaatsen. Ook om die reden zijn veel van deze kerken opgeruimd en in brand gestoken, toen de vervangende stenen kerken klaar waren. De witte stenen kerken vormen een schril contrast met de oude, door pek verzadigde donkerbruine tot zwarte houten kerken.

Een beeldhouwer uit één stuk

Op het gebied van de beeldhouwkunst kreeg Noorwegen vooral bekendheid door het werk van Gustav Vigeland (1869–1943). Vigeland, afkomstig uit een boerenfamilie, leerde het bewerken van hout van zijn vader. Vader Vigeland was timmerman en startte zijn eigen timmermanswerkplaats in Mandal in Zuid-Noorwegen. Gustav bleek al zeer jong bedreven in het houtsnijden. Op 15-jarige leeftijd trok hij naar Christiania (nu Oslo), waar hij zich verder in deze kunst ontplooide. In de avonduren volgde hij tekenles en in zijn vrije uren maakte hij zich productief door bezoeken aan Skulpturmuseet, waar zijn belangstelling voor de beeldhouwkunst begon. Deze bezoeken brachten de jonge Gustav op het idee er zijn vak van te maken, maar door de dood van zijn vader was zijn komst thuis zeer gewenst. Het waren zware tijden, met zelfs gevaar voor verhongering.

Door zijn contact met de beeldhouwer Brynjulf Bergslien kwam hij weer in de gelegenheid zich verder te ontwikkelen. Deze beeldhouwer was zeer onder de indruk van Gustavs tekeningen en zijn aparte ideeën. Gustav Vigeland kreeg gaandeweg een grotere belangstelling voor de romantische stromingen in die tijd. Dankzij kleine studiebeurzen kon hij zich voeden en zich verder ontwikkelen in zijn vak. Naast zijn teken- en schilderwerk ontpopte hij zich tot een groot beeldhouwer. Buiten Noorwegen kwam de zich snel ontwikkelende kunstenaar in contact met collega’s in Kopenhagen en diverse steden in Italië. In 1894 hield hij zijn eerste expositie. Zijn aanzien steeg nog meer toen hij bekende Noorse persoonlijkheden beeldhouwde, waaronder Henrik Ibsen.

Zo’n veertig jaar lang ontwierp en beeldhouwde hij een respectabel aantal werken. Veel daarvan is te zien in het Vigelandspark (Frognerpark) in het hartje van Oslo. Centraal in deze verzameling staat de mens; van geboorte tot aan het levenseinde. In een zeer verfijnde stijl weet hij niet alleen de mens op zeer natuurgetrouwe wijze vorm te geven, maar vooral ook een uitdrukking in elk van zijn menselijke schepselen te leggen. Ook de weergave van de relaties tussen mensen heeft deze kunstenaar op een bijzondere wijze vereeuwigd. Graniet en brons zijn de belangrijkste materialen die hij voor zijn uitgebreide verzameling gebruikte. Door zijn zeer aparte stijl en grote aantal werken heeft Gustav Vigeland zich ver verheven boven andere beeldhouwers. Het park trekt jaarlijks grote aantallen bezoekers uit de gehele wereld. In het nabijgelegen museum zijn meer beelden te zien en vooral voorstudies in de vorm van tekeningen en gipsmodellen.

Monumenten van hout en teer

Staafkerken, in het Noors stavkirker, zijn in Noorwegen een gewoon verschijnsel geweest tussen 1000 en 1300. Er hebben er duizenden gestaan. Ook buiten Noorwegen werden ze in Noord-Europa op grote schaal gebouwd. De naam hebben ze te danken aan de constructievorm met een systeem van dragende balken en masten, ook wel staver genoemd. Het was een constructie die ook in de scheepvaart in die tijd veel werd toegepast. Uniek zijn de kerken vooral omdat ze volledig zijn opgetrokken uit hout. Om de kerken goed bestendig te maken in weer en wind werden ze, ook weer net als de schepen, stevig geteerd. Met gemak trotseren de kerken daarna vele eeuwen. In vroeger tijden waren er kerken waarvan de balken geheel vanuit de grond werden opgetrokken; deze gingen vaak rotten, zodat later gekozen werd voor een constructie met steen als ondergrond. Veel van de staafkerken hebben een gelijke constructie, maar op detail kunnen ze wel afwijken. Veel van de nog bestaande kerken hebben vaak toch een eigen karakter.

Naast de sobere houten constructie, die vooral doelmatig is, zijn veel staafkerken voorzien van houtsnijwerk. Vooral de voorportalen zijn het meest versierd. Juiste deze versieringen zorgen voor de specifieke kenmerken. Veel versieringen zijn terug te voeren op de Vikingtijd met drakenversieringen en andere ornamenten. De kerk van Borgund is een van de fraaist uitgevoerde kerken, die later ook model stond voor andere kerken op meer plaatsen in Noorwegen.

In de loop van de tijd zijn veel staafkerken verdwenen. Veel ervan zijn later gesloopt en in brand gestoken, omdat ze te klein waren om de groeiende gemeenschappen te herbergen. Bovendien pasten deze kerken na de reformatie niet in de filosofie van Luther. Ze waren te donker en herinnerden te veel aan een heidens verleden. Een klein aantal is blijven bestaan en in sommige gevallen in de loop der tijden vergroot en aangepast. Een voorbeeld is de kerk van Lom, die in 1660 extra koorruimte kreeg. Kenmerkend voor de staafkerken is dat de bezoekers bleven staan tijdens de kerkdienst.

Het idee om de oude kerken te bewaren stamt uit 1844. Er zijn er nu nog zo’n 28 stuks verdeeld over het land. Tot op heden beheert een vereniging een deel van deze kerken. Beroemd zijn de staafkerken van Heddal (1160), Borgund (1180), Urnes (1150–1200), Gol (ca. 1200) en Lom (ca. 1200). De staafkerk van Urnes staat op de Unesco-Werelderfgoedlijst. In het Norsk Folkemuseum, het openluchtmuseum op het schiereiland Bygdøy in Oslo, staat de oorspronkelijke kerk uit Gol in Hallingdal.

Vastgelegd in olieverf

Geromantiseerde landschappen

Veel Noorse kunstschilders uitten zich vooral in landschapsschildering en portretschildering. Hoewel de kwaliteit van het schilderwerk hoog was, kende dit tot de Tweede Wereldoorlog geen internationale doorbraak. Wel hadden Noorse schilders belangstelling voor het buitenland. Een van hen was J.C. Dahl (1788–1857) uit Bergen. Zijn ouders hadden geen geld voor een kunstzinnige opleiding. Zelf wilde hij zich toeleggen op het schilderen van decoraties. In die tijd was dat een veel uitgeoefend beroep. Toen in zijn omgeving zijn kwaliteit als kunstschilder aan het licht kwam, werd er geld voor hem ingezameld. Op 23-jarige leeftijd kon hij de kunstacademie in Kopenhagen bezoeken. Na Kopenhagen stond een verblijf in Dresden op zijn verlanglijst. Hij werd daar zelfs tot professor benoemd aan de kunstacademie, waarmee hij ook doorbrak op Europees niveau. Dahl was vooral sterk in het uitbeelden van Noorse landschappen en natuur. Zijn geboortestreek aan de westkust bij Bergen had zijn grote voorliefde, met veel dramatische elementen: heftige storm, vallend water, ruige bergen en donkere bossen. Bjørk i storm (Berk in de storm) is een van zijn bekende werken. Naast Dresden was Düsseldorf een geliefde plek voor Noorse schilders. In Düsseldorf ontstond zelfs een Noors centrum met de nationale romantiek als duidelijke stroming.

Hans Gude was een van de andere grote landschapsschilders, een natuurtalent. Met 12 jaar kreeg hij tekenonderricht en vier jaar later vertrok hij naar de kunstacademie in Düsseldorf. Ook daar ontwikkelde de schilder zich voortvarend. Toen hij 20 jaar was, werd hij al onderwijsassistent. Voor zijn 30ste was hij professor aan de academie die hij ooit zelf volgde. Later was hij ook verbonden aan de academies van Karlsruhe en Berlijn. Gude was een van de meest vooraanstaande Noorse landschapsschilders van die tijd. Het hooggebergte had zijn voorkeur. Ondanks zijn verblijf in Duitsland maakte hij vele reizen door heel Noorwegen. Opvallend in zijn werk was dat hij aanvankelijk zelf de landschappen componeerde en er een extra, meestal idyllische invulling aan gaf. Later ging hij over tot het weergeven van meer exacte en herkenbare locaties. Binnen de landschappen ging zijn interesse vooral uit naar lucht en water. Een van zijn meesterwerken is Brudeferden i Hardanger, dat hij samen met Adolph Tidemand schilderde in 1857.

Behalve de uittocht van Noorse schilders naar Duitsland, was er ook een beweging de andere kant op. De Franse impressionist Claude Monet bezocht Noorwegen in de winter 1895. Hij schilderde er onder meer huizen, zoals De røde husene på Bjørnegård. Dit schilderij bevindt zich in het Musée Marmottan in Parijs.

Kunstenaars tegen kunstenaars

Duitsland was voor veel Noorse kunstenaars een tijdelijke thuisbasis. Eind jaren 1870 verbleef een groep jonge Noorse kunstenaars enkele jaren in München. Onder hen Hans Heyerdahl, Kitty L. Kielland, Harriet Backer, Erik Werenskiold, Christian Skredsvig, Theodor Kittelsen en Gerhard Munthe. Later werd Parijs het nieuwe centrum voor de Noorse schilders; Christian Krohg en Fritz Thaulow lieten zich hier inspireren. Na hun terugkeer manifesteerde een aantal kunstenaars zich in 1882 met de Høstutstillingen (de Herfsttentoonstelling). In 1884 kregen zij overheidssteun.

Een deel van de kunstenaars zette zich af tegen de tot dan toe geaccepteerde kunstvormen van hun voorgangers. De gemoederen raakten daarbij regelmatig verhit. Een radicale groep, onder aanvoering van Christian Krohg, was vooral internationaal georiënteerd. Een andere groep, onder leiding van Erik Werenskiold, was overtuigd nationalist, met duidelijke en rechtlijnige waarden en normen. Om het nationalisme te bevorderen richtten zij een speciaal genootschap op, de Lysakerkrets. Werenskiolds tekeningen en schilderijen waren vaak een zeer nauwkeurige weergave van de werkelijkheid. Hij zag het vooral als een opgave om op een realistische manier zijn omgeving van alledag weer te geven, zonder daar zelf een extra inbreng in te verweven. Werenskiold liet zich echter ook inspireren door Franse impressionisten. Behalve Werenskiold was het Theodor Kittelsen die zich richtte op het nationalisme. Beiden leverden zij een belangrijke bijdrage door hun vele illustraties bij de uitgave van de Noorse volkssprookjes, waaronder Snorre’s Kongesaga.

Schilderen met een boodschap

Christian Krohg was van mening dat kunst vooral individueel geuit en beleefd moest worden. Krohg was de voorloper van wat later de internationaal meest bekende Noorse kunstenaar zou worden, Edvard Munch (1863–1944). Munch schilderde samen met zijn vrienden in zijn eigen atelier, dat hij zelf had gebouwd. Munch liet zich inspireren door Krohg. Op de Herfsttentoonstelling van 1883 maakte hij zijn debuut.

Munch was in het begin duidelijk zoekende en schuwde geen nieuwe technieken. Aanvankelijk waren zijn werken gebaseerd op het realisme, maar hij experimenteerde in naturalisme, impressionisme en pointillisme. Tot deze laatste stroming, afkomstig uit Frankrijk als uitloper van het impressionisme, voelde Munch zich steeds meer aangetrokken.

Munch richtte zich meer en meer op de mens in al zijn facetten, met grote aandacht voor uitdrukking en gevoelsleven. Munch reisde door heel Europa. Hij werd daardoor ook in het buitenland bekend. Europese stromingen zoals laat-impressionisme, fauvisme, art nouveau en jugendstil interpreteerde hij op zijn eigen manier. Zijn buitenlandse reizen inspireerden hem tot een internationale stijl met een simplistische schildering van landschappen. Steeds meer werkte hij met een meer abstracte weergave met lijnen en kleuren. In zijn werk domineren vaak sterke contrasten van licht en donker.

In zijn ontwikkeling en zijn uitingen speelde de thuissituatie van de jonge Edvard zeker een rol. Toen Edvard 4 jaar was, stierf zijn moeder aan tuberculose. Tien jaar later stierven zijn zus en broer aan dezelfde ziekte. Al deze gebeurtenissen bepaalden het leven van de opgroeiende kunstenaar. Hij schilderde in die periode veel vrienden, familieleden en zichzelf. Het was een manier om de trieste momenten te overleven. Veel van zijn werk ging over leven, liefde en de dood. In 1893 schilderde hij een van zijn meest beroemde schilderijen: Skrik (De Schreeuw). Dit schilderij is inmiddels al tweemaal gestolen uit musea in Oslo. Munch moet het haast voorvoeld hebben, want hij maakte van dit schilderij meer exemplaren. Door dit schilderwerk plaatste Edvard Munch zich samen met onder andere Vincent van Gogh op de lijst van expressionisten. Hij was een duidelijke trendsetter binnen de groep Noorse kunstschilders.

Edvard Munch, schilderijen om te stelen

De Noorse Edvard Munch is ongetwijfeld een van de grootste schilders die Noorwegen heeft voortgebracht. In ieder geval is hij een van de meest besproken kunstenaars. Dat zijn schilderijen niet alleen in trek zijn bij kunstminnaars moge blijken uit het feit dat verschillende werken meer dan eens gestolen zijn uit het Munchmuseum in Oslo. Munch’s werk is vaak zeer suggestief. De in 1863 geboren schilder en tekenaar ontwikkelde al vroeg de gave zich in zijn kunstvormen persoonlijk uit te drukken. Op 20-jarige leeftijd nam hij deel aan de herfstexpositie in Oslo. In 1886 schilderde hij Det syke barn (Het zieke kind). Ziekte en dood zijn vaak terug te vinden in zijn werk. Munch had de gave bij het schilderen van portretten meer op te roepen dan alleen maar de weergave van de geschilderde persoon.

Tussen 1889 en 1909 hield hij zich in de zomer graag op in zijn huis in Åsgårdstrand, een kleine idyllische plaats aan de Oslofjord bij Tønsberg. Op zijn buitenlandse reizen was hij meestal in Duitsland. Later schilderde hij veel aan de zuidkust, in het schilderachtige plaatsje Kragerø. Hij had hier een hoge productie. Aanvankelijk oogstte de schilder geen grote erkenning in eigen land, maar later wekte hij grote interesse door zijn veelzijdige en spraakmakende werken. Zijn werk bleek de basis voor het moderne expressionisme in Noorwegen. In de laatste jaren van zijn leven leefde hij een teruggetrokken leven in Ekely in Oslo. Geestelijk had hij een moeilijke tijd in zijn laatste levensfase. Munch overleed in 1944 in Oslo. Hij schonk een groot deel van zijn werken aan de Noorse hoofdstad, die het Munchmuseum liet bouwen bij Tøyen in Oslo.

Van tekens naar teksten

Van sprekende stenen tot boek

De oudste teksten in Noorwegen dateren van rond 300 n.Chr. De meeste teksten stammen van grafstenen en andere stenen, die veelal een herdenking of herinnering weergeven. Bij de eerste vorm van communicatie speelden stenen en rotsen een belangrijke rol. De stenen, of afbeeldingen en teksten op stenen en rotsen, waren de basis voor de latere geschreven taal. Op speciale, veelal staande langwerpige stenen, bautasteiner, werd het runenschrift gebruikt. Ook op kerkportalen en gebruiksvoorwerpen kwam dit schrift algemeen voor. De eerste samenhangende teksten zijn op IJsland gevonden in 1643. Aangenomen werd dat ze dateren van rond 1270. In die tijd waren veel Noren hier langdurig of permanent. De teksten zijn aangeduid als Sæmundar-Edda, naar de vermoedelijke auteur. Later zijn meer teksten gevonden die tot stand gekomen zijn tussen 700 en 1300. Deze Eddadiktene, zoals ze genoemd worden, zijn allemaal voorchristelijk. Het zijn de oudste vormen van gedichten. Heel vaak gaan ze over plaatsen, over natuur en geslachten en vooral wat er zich afspeelde. Ze hadden te maken met het drukke bezoek van dit eiland door Engelsen, Zweden, Denen, Noren en Groenlanders. Bij Noorwegen ging het vooral om het vastleggen van de emigratie.

De beschrijving van personen in de sagen is soms zeer gedetailleerd, compleet met beschrijving van lichaamstaal en uitdrukkingen op het gezicht. In de beschrijvingen staan de helden op een hoog plan. De climax van het verhaal is vaak de dood van een held. De sagen moeten om tot hun recht te komen eigenlijk gehoord worden. Bij het lezen gaat er wat verloren.

Er waren diverse sagenschrijvers in die tijd. Hun naam is vaak onbekend. Een van de eerste namen die opduiken in de sagengeschiedenis is die van Snorre Sturlason (1179–1241). Hij beschreef in Heimskringla diverse grote persoonlijkheden, zoals Harald Hårfagre, die een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van Noorwegen. Sturlason is daarmee ook de grote geschiedschrijver van Noorwegen. Merkwaardig genoeg is hij maar twee keer in Noorwegen geweest.

In 1720 is het Ludvig Holberg (1684–1754) die naam maakt door zijn vele werken. Geboren in het Noorse Bergen, genoot deze Noors-Deense schrijver zijn opleiding in Kopenhagen. Hij reisde veel door Europa en kwam nauwelijks terug op zijn geboortegrond. Voor de Noren is hij dan ook meer Europeaan dan Noor. Niettemin speelde hij een belangrijke rol binnen de vaderlandse literatuur. Hij studeerde rechten, geschiedenis en taalwetenschap en was daarmee een bijzonder geleerd man. In 1729 schreef hij Dannemarks og Norges Beskrivelse (Beschrijving van Denemarken en Noorwegen). Naast zijn beschrijvende werk schreef hij diverse gedichten.

Schrijven voor een zelfstandig Noorwegen

In 1844 was het Henrik Wergeland die zijn gedichten publiceerde. Wergeland studeerde theologie en was een actief deelnemer aan het sociale leven in Christiania. Hij was ook iemand met een sterk historisch besef en een groot voorvechter van Noorwegens onafhankelijkheid, los van Denemarken. Ook zette hij zich in voor de ontwikkeling van het volk; aan hem is de opkomst van de bibliotheken te danken. Als schrijver was Wergeland het meest belangrijk als lyriekschrijver. Daarnaast schreef hij enige toneelstukken en essays. Hij was vooral gecharmeerd van de romantische perioden. Hij ging daar volgens sommige tegenstanders te ver in door zijn soms impulsieve manier van schrijven.

In 1841 is de tijd blijkbaar rijp voor de Noorse volkssprookjes. Asbjørnsen en Moe zijn hierin de leidende personen. De avonturenverhalen zijn verschillend van karakter: soms hebben ze een magische inslag, soms zijn het legendes met een religieus tintje en soms zijn het novellen. In de jaren 1845–1848 verschenen de volkssagen van Peter Christen Asbjørnsen. Deze volkssprookjes waren zeer populair. Ze werden vaak opnieuw uitgegeven, later ook met een interessante inleiding van zijn medeauteur Jørgen Moe.

Ook 1859 is voor de Noorse literatuur een belangrijk moment: Bjørnstjerne Bjørnson (1832–1910) schrijft het gedicht dat de tekst wordt van het Noorse volkslied. Bjørnson schreef vele gedichten, romans, vertellingen en toneelstukken.

Henrik Ibsen (1828–1906) debuteerde in 1850 met Catilinia, later volgden vele werken van zijn hand, waaronder het bekende Peer Gynt in 1867. Een reeks van gedichten, toneelstukken en vele teksten volgt. Ibsen kreeg internationale bekendheid door de opvoering van zijn stukken in onder andere Denemarken, Zweden, Verenigde Staten en Duitsland.

Minder internationaal bekend, maar voor de Noorse geschiedenis niet weg te denken zijn Camilla Collett (1813–1895) en Welhaven. Ze werden de Romeo en Julia van de Noorse literatuurgeschiedenis genoemd. Camilla Collet was de eerste feministe in Noorwegen; het bekendst is haar Amtmandens Døttre. Dit boek vormde een doorbraak binnen de Noorse literatuur, die ook anderen in beweging bracht.

Bjørnstjerne Bjørnson, meer dan een groot schrijver

Noorwegen heeft diverse schrijvers en dichters gehad die een grote rol speelden in de ontwikkeling van de samenleving. Henrik Ibsen is er een voorbeeld van, maar ook Bjørnstjerne Bjørnson. In 1832 werd hij geboren in Kvikne. Al jong was hij begaan met de samenleving. Als scholier in Molde aan de westkust schreef hij op 16-jarige leeftijd zijn eerste artikel. Enkele jaren na zijn eerste journalistieke werk redigeerde hij het Illustrert Folkeblad. Daarna werd hij theaterdirecteur in Bergen en Christiania.

De voormalige journalist ontwikkelde zich tot een groot dichter en schrijver. In 1875 verhuisde hij van de stad naar het rustige Aulestad, in Gudbrandsdalen. Net als Ibsen reisde Bjørnson regelmatig naar het buitenland, waaronder Rome, Tirol en Parijs.

Vanaf de jaren 1870 was er sprake van een radicalisering in zijn leven. Bjørnson was vooral kritisch. Hij uitte dit door zijn werk, maar ook in zijn gesprekken. Vanaf 1880 zette hij zich ook sterk politiek in. Hij vertolkte republikeinse ideeën en was sterk geporteerd van een zelfstandig Noorwegen, zonder Deense of Zweedse sturing. Bjørnson zal waarschijnlijk het best herinnerd worden als de schrijver van de tekst van het Noorse volkslied. In 1870 schreef hij de tekst ‘Ja vi elsker dette landet’, op een melodie van Rikard Nordraak. Hij vertolkte met de tekst de gevoelens van een volk op weg naar een eigen, onafhankelijke toekomst. De tekst laat ook zien dat Bjørnson een optimistisch en strijdlustig man was.

In zijn literaire werk liet Bjørnson zich regelmatig leiden door zijn eigen jeugdervaringen en de geschiedenis van Noorwegen. De mens te midden van het geweld van de natuurkrachten is een ander motief dat regelmatig terugkeert in zijn werken.

In 1903 ontving hij de Nobelprijs voor de literatuur. Bjørnson overleed in 1910 in Parijs, maar werd begraven in zijn eigen land. Na zijn dood werd in 1917 een stichting opgericht, Bjørnsonforbundet, om de ideeen van Bjørnson levend te houden. Bjørnson ging de geschiedenis in als een Noor met grote historische waarde voor het nieuwe zelfstandige Noorwegen.

Noorse literatuur in onze taal

(verkrijgbare titels in de boekhandel in Nederland/Vlaanderen en via internet)

Bjørnstad, Ketil

Opkomst en val, Utrecht, Signature, 2003

De man die op aarde rondliep (met Torstein Bieler en Lage Fosheim), Utrecht, Signature, 2004

Egeland, Tom

Het einde van de cirkel, Breda, De Geus, 2005

Fossum, Karin

De moord op Harriet Krohn, Amsterdam, Anthos, 2005

Gaarder, Jostein

De wereld van Sofie, 49ste druk. Antwerpen, Houtekiet, 2003

Maya, herdr. Baarn, De Fontein, 2004

Grytten, Frode

Het lied van de bijenkorf, Utrecht, Signature, 2002

Haff, Bergljot Hobæk

Sigbrits brandstapel, Amsterdam, Meulenhoff, 2002

De eeuwige vreemdeling, Breda, De Geus, 2005

Holt, Anne

Je verdiende loon, Breda, De Geus, 2003

Dode joker, Breda, De Geus, 2005

Kjærstad, Jan

De verleider, 2de druk. Breda, De Geus, 2000

De veroveraar, Breda, De Geus, 2000

De ontdekker, Breda, De Geus, 2004

Lindell, Unni

Dromenvanger, 3de druk. Utrecht, Signature, 2003

Roodkapje, Utrecht, Signature, 2005

De rouwmantel, Utrecht, Signature, 2005

Loe, Erlend

Tang, Breda, De Geus, 2005

Lønn, Øystein

Maren Gripes noodzakelijke rituelen, Utrecht, Signature, 2003

Michelet, Jon

De diepgevroren vrouw, Utrecht, Signature, 2003

Petterson, Per

Heimwee naar Siberië, Breda, De Geus, 2003

Teige, Trude

Lied van de zee, Haarlem, Van Buuren, 2003

Undset, Sigrid

Fru Marta Oulie, herdruk. Amsterdam, Atlas, 2003

Wassmo, Herbjørg

Het boek Dina, Breda, De Geus, 2003

Het boek Benjamin, Breda, De Geus, 2003

Het boek Karna, Breda, De Geus, 2001

Sanne, Breda, De Geus, 2005

Daklozen als gegeven

In 1890 brak met de publicatie van Sult (Honger) een nieuwe schrijver door: Knut Hamsun (1859–1952). Dit boek gaat over een dakloze in een moderne stad. Het is een van zijn populairste werken naast Mysterier, Pan, På gjengrodde stier en Markens grøde. Voor dit laatste werk kreeg hij in 1920 de Nobelprijs.

Arne Garborg (1851–1924) speelde ook een belangrijke rol in de Noorse literatuur. Deze schrijver was zeer betrokken bij allerlei religieuze, politieke en ethische vraagstukken, waarbij hij altijd partij koos voor de zwakkeren in de samenleving. Door zijn levenshouding en zijn werk wordt hij gerekend tot een van de Europese modernisten in die tijd.

In 1907 publiceerde Sigrid Undset Fru Marta Oulie, het begin van een lange reeks werken. Voortdurend in afwisseling met Knut Hamsun en Olav Duun brengt zij haar werken uit tot het begin van de Tweede Wereldoorlog. Daarna volgen Tarjei Vesaas (1897–1970) en Jens Bjørneboe (1929–1976). Tot de moderne schrijvers, waarvan ook vertalingen in het Nederlands verschenen, behoren onder andere: Ketil Bjørnstad, Herbjørg Wassmo, Anne Holt, Unni Lindell, en Jan Kjaerstad. Een aparte plek neemt Jostein Gaarder in. Gaarder studeerde filosofie, theologie en literatuur. In Bergen was hij na zijn studie tien jaar docent filosofie. Dit was voor hem de basis van zijn latere werk als schrijver. Hij brak in korte tijd internationaal door met zijn De wereld van Sofie, dat inmiddels is vertaald in meer dan veertig talen. Met zijn aparte schrijfstijl en filosofische inhoud verwierf hij de status van groot literator.

Klanken uit het hart

Duitsland inspireert Noorse musici

Tijdens de romantiek was er ook in Noorwegen een groeiende belangstelling voor volksverhalen en gedichten. Asbjørnsen en Moe trokken door het land en verzamelden teksten voor hun literaire werk. Op muzikaal vlak was eenzelfde ontwikkeling gaande. Hier was de componist Ludvig Mathias Lindeman (1812–1887) de leidende figuur. Door zijn inspanningen op het gebied van de volksmuziek wist hij diverse muzikale verzamelingen uit te brengen. Het hart van zijn verzameling noemde hij Ældre og nyere norske Fjeldmelodier (Oudere en nieuwere melodieën uit de bergen). Lindeman, zelf ook organist, werd zeer geïnspireerd door het werk dat hij verzamelde. Dit had ook z’n uitwerking op latere componisten.

Ondertussen bloeide de nationale romantiek verder op. Een kunstminnend gezelschap in Christiania richtte in 1849 een vereniging op. Het leidde tot productieve avonden met kunstzinnige uitingen op velerlei gebied. Ole Bull (1810–1880) zorgde voor muziek en gedichten van Welhaven, Jørgen Moe en Andreas Munch omlijstten de bijeenkomsten. Ole Bull blonk vooral uit in zijn composities en uitvoering van vioolmuziek. In 1860 lanceerde hij het idee van een Noorse academie voor volksmuziek. Het idee was goed, maar de financiering kreeg hij niet rond. Door zijn vele reizen in Europa en Noord-Amerika wist hij echter de Noorse volksmuziek breed uit te dragen. Hij verrichtte daarmee baanbrekend werk voor de ontwikkeling van het klassieke muziekleven in Noorwegen.

Grieg vertolkte het nationale gevoel

De Noorse componist uit het westen van Noorwegen begon zijn carriére vroeg: net 15 jaar oud trok de jonge Edvard Grieg al naar het conservatorium in Leipzig. Het was het begin van zijn vele reizen buiten het fjordengebied, die hem veel kennis en inspiratie opleverden. Na zijn verblijf in Duitsland in 1866 werd Kopenhagen zijn nieuwe woonplaats. De Deense componist Niels W. Gade werd daar voor hem een belangrijke inspiratiebron. Hij leerde symfonieën schrijven, maar de jonge Grieg was zelf nog onzeker over zijn capaciteiten. Regelmatig schreef hij nieuwe stukken; pianosonates hadden zijn voorkeur. Later volgden ook werken voor viool en piano.

Het latere contact met Rikard Nordraak (1842–1866) inspireerde hem iets te doen met de oude volksmuziek van zijn vaderland. Dat werd sterker na zijn terugkeer in het Noorse Christiania, het huidige Oslo. Hier had Grieg intensief contact met de Noorse componist Otto Winter-Hjelm (1837–1931). Het samenwerken was vruchtbaar en leidde tot nieuwe ontwikkelingen in de volksmuziek. Ook Ludvig Mathias Lindeman (1812–1887) speelde hierbij een rol. Griegs bemoeienis met de typisch Noorse volksmuziek leidde in Oslo ook tot de ontwikkeling van een eigen koor en orkest. Grieg bracht zijn kennis en ervaring graag over op anderen.

In 1868 kwam Grieg met een meesterstuk naar buiten: het pianoconcert in A minor. Deze creatie kreeg steeds meer waardering over de landsgrenzen. Grieg slaagde er vooral in de bestaande volksmuziek op een eigen wijze te vertolken, zodat het een muziekvorm werd die ook buitenlandse luisteraars waardeerden. Griegs eigen belangstelling voor de Noorse natuur en cultuur vormde hiervoor de basis. Als geen ander wist hij het typisch Noorse om te zetten in klanken en ritmes. Zijn persoonlijke tochten in het fjordengebied, waaronder in Hardanger, speelden hier zeker ook een rol in.

De Noorse natuur was een belangrijke inspiratiebron voor Grieg. Tegelijkertijd had hij ook grote belangstelling voor landen als Duitsland, Italië en Frankrijk. Voor de uitgave van zijn composities keerde hij regelmatig terug naar Leipzig. Vooral zijn lyrische stukken gaven hem grote Europese bekendheid en leverden veel waardering op. Het leverde hem onder andere de bijnaam op van ‘de Chopin van het Noorden’.

Een jaartje Italië, van 1869 tot 1870, was ook een inspiratiebron voor de gedreven componist. Vooral de ontmoeting met Franz Liszt maakte grote indruk op hem. Terug in Christiania startte Grieg een nauwe samenwerking met de dichter Bjørnstjerne Bjørnson, die hun beiden meer succes opleverde. Hun beider doel was gelijk: het nationale gevoel een extra dimensie geven. Grieg ging ook samenwerken met de dichter Henrik Ibsen. Ook deze samenwerking wierp zijn vruchten af in de beroemde muzikale vertolking van Peer Gynt, opnieuw een meesterwerk.

Dit alles leverde hem zoveel waardering op dat lesgeven niet meer nodig was om in zijn levensonderhoud te voorzien. In 1874 keerde hij daarom terug naar zijn thuisbasis in Bergen. Toch brak juist toen voor Grieg een moeilijke periode aan, met diverse crises in zijn persoonlijke en werkzame leven. In 1885 betrok hij zijn nieuwe huis Troldhaugen, aan de buitenkant van de stad Bergen. Hij leefde hier de rest van zijn leven met zijn vrouw Nina. Het was een periode van afwisselend componeren en reizen. In zijn componistenhut, wat lager gelegen in de tuin, trok hij zich regelmatig terug. Het huis en de componistenhut zijn nog steeds te bewonderen.

Componeren aan de fjord

Het was dezelfde Ole Bull die de familie Grieg kende. In dit gezin was de jonge Edvard al vroeg zeer muzikaal. In 1858 componeerde hij op 15-jarige leeftijd al een stuk, waar Ole Bull van onder de indruk was. Voor hem reden genoeg Edvard te stimuleren om naar Leipzig te gaan, zoals vele anderen. Een van hen was Halfdan Kjerulf (1815–1868), componist van pianowerken, liederen en koormuziek, maar ook dirigent. Er vond in Leipzig een kruisbestuiving plaats tussen de Noorse volksmuziek en de Duitse romantische muziek. Edvard maakte ondanks een ernstige longziekte zijn studie af en reisde later naar Kopenhagen. De jonge Grieg was vooral verdienstelijk in volksmelodieën en dansen voor piano. In 1869 ontmoette Grieg Liszt in Rome. Het was voor hem een zeer inspirerende tijd. Terug in Noorwegen bleef hij contact houden met Ole Bull. Deze hielp hem ook door moeilijke tijden heen. Bij zijn composities liet Grieg zich graag inspireren door de Noorse natuur. Favoriet was voor hem het gebied rond de Hardangerfjord.

Maar zijn hoogtepunt is wellicht het componeren van de muziek voor Peer Gynt, geschreven door een van de grootste dichters van Noorwegen, Henrik Ibsen. De samenwerking tussen beide kunstenaars leidde tot een uniek toneelstuk op muziek. Grieg componeerde in zijn carrière vele stukken, die bekend werden over de gehele wereld. Minder bekend is dat de sopraan Kirsten Flagstad (1895–1962) veel stukken van Grieg vertolkte. Na Grieg was het de componist Christian Sinding (1856–1941) die in de voetsporen van Grieg trad.

Nog steeds telt Noorwegen mee op het internationale muziekvlak. Bekend zijn onder andere het Filharmonisch Orkest van Oslo en Bergen, het Noors Kamerorkest, pianist Leif Ove Andsnes, cellist Truls Mørk en sopraan Elizabeth Norberg-Schulz. Vooral in Oslo en Bergen zijn diverse mogelijkheden om uitgebreid kennis te maken met de huidige en vroegere Noorse muziekcultuur. Bergen heeft jaarlijks de Festspillene, met extra aandacht voor het verleden van de regionale componist die Noorwegen muzikaal op de kaart zette. Daarnaast is er veel ruimte voor alle vormen van traditionele en moderne muziek. Ook in de minder grote plaatsen zijn diverse muzikale activiteiten, zoals het jaarlijkse jazzfestival in Molde dat bezoekers trekt uit de gehele wereld. Naast de klassieke muziek heeft Noorwegen de laatste jaren ook veel moderne muziek voortgebracht, die internationaal wordt gewaardeerd. Voorbeelden van internationaal erkende Noorse musici zijn Lene Martin en Röyksopp.

Gebouwd om te bewaren

Geconserveerd voor de toekomst

De Noorse architectuur was lang geïsoleerd van die van de rest van Europa. Pas na het jaar 1000 zijn invloeden van buitenaf waarneembaar in de Noorse manier van bouwen. Veel stijlen arriveerden met vertraging in het hoge noorden. De gotische stijl bijvoorbeeld, die in 1150 in Europa op grote schaal wordt toegepast, doet pas in 1250 zijn intrede in Noorwegen. De vertraging ontstond ook doordat Noorse architecten hun opleiding in het buitenland genoten.

De oudste gebouwen in Noorwegen zijn de staafkerken, stavkirker. Deze kerken zijn rond 1100 gebouwd. Ze zijn volledig uit hout opgetrokken en tonen qua constructie grote gelijkenis met de Vikingschepen. Ze werden massaal gebouwd in het hele land; in totaal waren er ooit meer dan duizend. Er zijn nu nog zo’n dertig van deze unieke kerken over, verspreid over Noorwegen. Hout was (en is) in Noorwegen in grote hoeveelheden aanwezig en gemakkelijk te verwerken in diverse bouwtechnieken. Hout speelde daarom tijdens de gehele geschiedenis steeds een belangrijke rol binnen de architectuur. Maar ook in de moderne architectuur in Noorwegen heeft hout nog steeds een belangrijke plaats.

De oudste verblijven waren eigenlijk niet meer dan een verzameling stokken, stenen en veen. Deze plaggenhutten boden gedurende lange tijd onderdak aan vele generaties. De Samische bevolking bedacht een mobiele versie: de kåta. Met de slee konden de stokken met rendierhuiden goed getransporteerd worden.

In de woonvormen nam onderdak voor het vee ook steeds een belangrijke plaats in. Vaak werden lange huizen gebouwd met een plek voor het vee aan de ene kant en die voor de mens aan het andere uiterste. Rond het jaar 1000 was dit een normale woonvorm. De oudste houten huizen die nu nog te bewonderen zijn, dateren uit de middeleeuwen. Er zijn er nog zo’n 250 van, verspreid over het land. De meeste zijn zelfs van voor 1350. Het hout is zeer goed geconserveerd.

Van hout naar steen

In de loop der jaren deed langzaam het gebruik van steen en kalk zijn intrede. Het waren aanvankelijk vooral Angelsaksische monniken die deze techniek overbrachten naar Noorwegen. Alle kloosters en kerken werden op deze manier gebouwd. De bouwstijl was romaans. Later kwam de gotische stijl meer in beeld. Een voorbeeld van deze invloed is terug te vinden in de domkerk van Trondheim. Deze kerk, die voltooid werd in 1320, vertoont veel Engels-gotische invloeden. Er zijn meer mengvormen in de bouw van kerken waar te nemen, zoals de domkerk van Stavanger. De bouw in 1125 startte Engels-romaans, maar de kerk werd in gotische stijl afgebouwd. In diezelfde tijd werd de Mariakerk in Bergen gebouwd. Deze is gebouwd in romaans-Noorse stijl. In Oslo treffen we de romaanse stijl aan in de Gamle Akerkerk.

Pas na 1600 komt het bouwen met steen meer in. De vele stadsbranden zorgden er onder andere voor dat bouwers in die tijd een voorkeur ontwikkelden voor stenen gebouwen. Door de komst van buitenlandse arbeiders werd ook het bouwen met steen en cement gemakkelijker. Vooral Deense en Duitse bouwers hadden veel kennis en ervaring met het omgaan met deze materialen. In Oslo werd Akershus slott en festning uit steen opgetrokken in 1660. Ook op andere plaatsen in het land waren het vooral de verdedigingswerken die met steen gebouwd werden, zoals in Fredrikstad en Halden, ten zuiden van Oslo.

Intussen deed ook de barok uit zuidelijk Europa zijn intrede in Noorwegen. Een voorbeeld is Rosendal in Hardanger, een baronie die gebouwd werd in 1665. Dit gebouw was voor zijn tijd een unicum in Noorwegen.

Toch wist steen als bouwmateriaal het hout niet te verdringen. De bouw van houten huizen ging gestaag verder, al werd wel de toepassing steeds verfijnder. Er kwam fijner hout aan de binnenkant en de buitenkant werd met hout bekleed om het raamwerk beter te beschermen tegen weersinvloeden. Daarmee werd ook belangrijke warmte-isolatie bereikt. Houten huizen hadden wat dat betreft grote voordelen. Ook de introductie van verf hielp daarbij.

De huizen langs de kust in het zuiden en het westen ondergingen het meest deze Europese invloeden van modernere toepassing van hout. De handelshuizen in Bergen geven er een goed beeld van. In deze stad treffen we ook oude patriciërshuizen. Ook rond Trondheim treffen we vele huizen in deze stijl aan.

In Oslo echter deed steeds meer steen zijn intrede. Het Koninklijk Paleis werd voltooid in 1848. In dezelfde tijd kreeg de hoofdstraat die naar dit paleis voert vorm. Diverse gebouwen verrijken het stadscentrum van Oslo. Zij werden in een sobere, klassieke stijl opgebouwd. Later krijgt de romantische stijl steeds meer navolging. Een voorbeeld is Trefoldighetskirken. Deze kerk is het resultaat van een open inschrijving van architecten, na een oproep in 1849 (zo’n oproep was niet ongebruikelijk in die tijd). De Hamburgse, uit Frankrijk afkomstige architect Alexis de Chateauneuf, kreeg de eer. Vier jaar later had Oslo een geheel nieuwe kerk in niet-alledaagse stijl. Later werden meer Duitse architecten actief in Noorwegen. Duitse en Zwitserse stijlen deden hun intrede in het Noorse land. Overal in het land sloeg deze stijl met meer versieringen in het hout geweldig aan. Houten planken werden machinaal van groeven en andere versieringen voorzien. Hotels en stations gingen mee in deze bouwstijl. Typerend is de mix van de stijl uit de Alpen met die van de Noorse bouw van staafkerken met drakenversiering. Een voorbeeld vinden we in het Frognerseteren restaurant in Oslo, getekend in 1890 en nog steeds te bewonderen aan de grens van Oslo met het heuvelland erachter.

Beschermd tegen de koude, gekoeld voor de zomer

Al eeuwenlang bouwen de Noren hun huizen van hout. De boomstammen voor de bouw hoefden ze niet van ver te halen, overal in het land zijn volop geschikte bomen voorradig. Bij de bouw van huizen met boomstammen worden de stammen op de hoeken van de wanden ingezaagd tot ingenieuze verbindingen, waardoor direct de nodige stevigheid ontstaat. De balken liggen dankzij de inkepingen goed verankerd. Tussen de boomstammen die van boven en onder vlak zijn gemaakt, wordt in de regel een laag mos als afdichting en isolatie gebruikt. De dikke houten balken zorgen ook voor een goede isolatie; de ramen zijn meestal klein. Toppunt van isolatie is een dak van gras. Voordat twee lagen zoden op het dak worden gelegd, wordt eerst een laag berkenschors aangebracht, als bescherming van het onderliggende hout tegen bederf. In de grasdaken is vaak een rijke vegetatie te vinden.

Art nouveau en jugendstil

Meer buitenlandse invloeden zijn te danken aan Georg Bull (1829–1917). Deze architect uit Bergen kreeg zijn opleiding in Hannover en Berlijn. Terug in Noorwegen ontwierp hij vele gebouwen in romantische stijl. De villawijk Homansbyen in Oslo is voor een groot deel van zijn hand.

Zijn naamgenoot, Henrik Bull (1864–1953), zorgde eveneens voor toenemende buitenlandse toepassingen in de architectuur. Art nouveau en jugendstil vloeiden samen met het gebruik van Noorse dierenmotieven. In 1899 werd in Oslo het Nationalteater gebouwd in nieuw rococostijl; de Nationale Scène in Bergen vertoont ook dezelfde internationale stijltrekken. Een echte concentratie van bouw in jugendstil treffen we aan in Ålesund aan de westkust.

Tussen 1905 en 1925 bloeide de nationale romantiek op. Het gebeurde op veel vlakken en op vele plaatsen in Noord-Europa, ook in de architectuur. Vooral in de grote steden vinden we er nog veel van terug, zoals de universiteit van Trondheim, die in 1910 werd opgeleverd of de bibliotheek van Bergen die in 1917 in gebruik genomen kon worden. Duidelijke voorbeelden van markante bouwstijl uit de nationale romantiek.

Terwijl deze bouwstijl sterk bepalend is voor de bouw van grotere gebouwen in de Noorse steden, vond vooral in de woningbouw een sterke ontwikkeling plaats om vooral nieuw en beter te bouwen. Een voorbeeld was de bouw van Ullevål Hageby in Oslo. Naast de stijl van het bouwen zelf was er alle aandacht voor licht, ruimte en groen. Dit als tegenhanger van de dichte bouw uit het begin van het industriële tijdperk. Deze ontwikkeling liep vooruit op de komst van het functionalistisch bouwen, dat pas in 1930 doorbrak. Deze stijl kwam naar Noorwegen na een tentoonstelling in Stockholm. Tot 1950 bepaalde deze stijl het bouwen in grote delen van Noord-Europa, en nog steeds is een trend waar te nemen die gebaseerd is op deze stijl.

Wederopbouw en nieuwe technieken

Na de Tweede Wereldoorlog stond Noorwegen in het teken van de wederopbouw. Vooral in het noorden was veel verloren gegaan. Het was de tijd van een snel herstel, waarbij uiteraard snelle bouwmethoden hun intrede deden: systeembouw, prefabricage en gebruik van beton. De vooruitstrevende architect Erling Viksjø (1910–1971) voltooide in 1959 het Regeringsgebouw in het zogenaamde natuurbeton. Zijn gedachte was dat beton en steen samen een aantrekkelijk, eigen uiterlijk schiepen. Door toepassing van deze techniek kwam ook een samenwerking tot stand tussen de Noorse kunstenaar Carl Nejsar en Pablo Picasso.

Het bouwen met geprefabriceerd beton, glas en steen won steeds meer terrein. Het structuralisme liet ook in Noorwegen zijn sporen na.

De laatste jaren zijn in Noorwegen veel moderne bouwwerken gerealiseerd die internationale bekendheid kregen. Een aansprekend voorbeeld is de schaatshal Het Vikingskip, die voor de Olympische Spelen van 1994 in Hamar gebouwd is. In deze hal, die er uitziet als een omgekeerd Vikingschip, zijn honderdduizenden bomen verwerkt in de houten verlijmde spanten. In datzelfde Hamar treffen we de ruine van een kathedraal aan, die volledig in glas gehuld is. In Oslo is de wijk Aker Brygge een voorbeeld van moderne architectuur en stadsinrichting. Op de plaats van een oude werf is een wijk gerealiseerd met kantoren, winkels en uitgaanscentrum. In de moderne Noorse architectuur wordt de bouw steeds meer bekeken vanuit de omgeving als geheel.

Een ander voorbeeld vormt Oslo Spektrum, een centrum voor diverse culturele activiteiten, dat ruimte biedt aan tienduizend toeschouwers. Door zijn halfronde vorm en binnenhuisarchitectuur vormt dit centrum een bijzonder staaltje architectuur uit de jaren negentig.

Van nog later datum is de nieuwe luchthaven Gardermoen. Er is ongeveer net zo lang gesproken over de verplaatsing van Schiphol als over de oude luchthaven nabij het centrum van Oslo. Met dit verschil dat het er in Noorwegen wel van kwam. In 1998 is een zeer modern uitgevoerde luchthaven gerealiseerd, zo’n 40 km ten noorden van de hoofdstad. Zowel vormgeving als inrichting is functioneel en artistiek. Bij de totstandkoming is bovendien veel aandacht besteed aan de leefomgeving en het gebruik van duurzame materialen. Van binnen zijn de ruimtes voorzien van diverse kunstwerken.

Een ander project is het nieuwe gebouw van de Noorse Opera, dat in 2008 gereed zal komen. Het gebouw, met een bijzondere architectuur, van buiten in wit Italiaans marmer uitgevoerd, staat in Bjørvika nabij het stadshart van Oslo, aan de rand van de Oslofjord.

Zelf doen, als het maar even kan

Veel Noren houden ervan zelf van alles met de hand te vervaardigen. In de loop van vele eeuwen speelde deze huisnijverheid een belangrijke rol in het verwerven van inkomen of het voorzien in de eigen behoefte. Het niveau van de huisnijverheid staat op een hoog peil. Bij het werken met textiel neemt het breien een belangrijke plaats in. Truien, wanten, kousen in de bekende Noorse patronen zijn te koop in de speciale winkels van Husfliden, en op vele andere plaatsen. Ook het werken met hout is wijdverbreid. Hout is een materiaal dat overal in grote hoeveelheden voorhanden is, en veelzijdig wordt toegepast bij de meest uiteenlopende gebruiksvoorwerpen. In sommige gevallen wordt het versierd met speciaal houtsnijwerk of beschilderd met een speciale schildervorm, de rosemaling. Deze volksschilderkunst dateert uit de jaren 1750–1850, met een belangrijke oorsprong in Telemark en Hallingdal.