|
|
|
Een turbulent verleden |
2 |
|
|
|
Jagers ontdekten ooit een land in het verre noorden. Gekleed in huiden en bewapend met pijlen jaagden ze op alles wat bewoog en voedsel verschafte. Meren vol vis, bergen met rendieren. Hier was het goed toeven. Al eerder hadden jagers vanuit Europa voet aan wal gezet in dat land rond de poolcirkel. Het weer was er af en toe flink onstuimig. In de winter moest je hier niet zijn. Op sommige plaatsen en op sommige momenten kon je niet eens bewegen in een laag sneeuw van ettelijke meters. In de winter was het geen land voor mensen, maar in warmere tijden was het een aantrekkelijk gebied met eindeloze mogelijkheden. Het goede nieuws over dit eldorado voor jagers en vissers ging in sommige kringen van mond tot mond. Steeds verder trokken jagers en vissers het Noorse land in; iedere keer op zoek naar meer. Wanneer jagen niet goed lukte, werd een vuur gemaakt om wat gedroogd vlees te offeren. Het leidde tot visioenen van rendieren en gaf nieuwe moed. Zo verspreidden de eerste inwoners zich steeds verder landinwaarts, steeds noordelijker. En met succes, want de ontdekkingstochten leidden tot steeds meer voedsel: rendieren, ijsberen, zeehonden, walrussen en vogels. Dus bleven ze langer en werden er de eerste kinderen geboren. Noorwegen werd bewoonbaar.
Globale opwarming gunstig
Al ontdekkend gingen de eerste bewoners steeds verder, zelfs tot de huidige noordelijkste provincie Finnmark. Onderzoek heeft aangetoond dat 9500 v.Chr. mensen al zo noordelijk waren gekomen. In het zuiden zijn de oudste nederzettingen gevonden bij Galta op Rennesøy in Rogaland. Waarschijnlijk leefden ze van de vangst van vissen, rendieren en ijsberen. Toen het later warmer werd, rond 8000 v.Chr., veranderde ook de begroeiing. Boomsoorten uit zuidelijker streken rukten steeds verder op naar het noorden. Door de bosvorming trokken de rendieren vanuit de kust meer de bergen in. De jagers trokken met hen mee en vestigden zich op steeds meer plaatsen. Gevonden stenen werktuigen en rotstekeningen geven een beeld van hun aanpak bij de jacht en de verwerking van hun prooi tot voedsel. Vanaf 7000 v.Chr. werd het nog warmer. Het landijs verdween langzaam, waardoor de vestigingsmogelijkheden voor bewoners uit het zuiden steeds gunstiger werden. Vooral de zuidhellingen rondom de fjorden waren favoriete plekken. Het water als vervoermiddel, het land als bron van voedsel. Door het ontstaan van bossen nam ook de variatie in eten toe. Eland en hert verrijkten het voedselpakket van de jagers. Met pijlen-boog bleken ze goed te bejagen in de dichte bossen. De fjorden verschaften kabeljauw en de snelstromende rivieren zalm. Het leven was goed in het Noorse land van die tijd. Een deel van de bevolking verbleef op vaste plaatsen, anderen zochten steeds nieuwe plekken in de bergen en langs de fjorden.
Er zijn in Noorwegen diverse overblijfselen gevonden uit het stenen tijdperk. In Alta, in de noordelijke provincie Finnmark, kwam in de vorm van rotstekeningen, helleristninger, veel aan het licht over het leven in het verre verleden. De oudste rotstekeningen duiden op de jacht op onder meer rendieren en beren. Ook de visserij was belangrijk in het leven van de eerste bewoners.
Nog steeds worden nieuwe opgravingen gedaan, onder meer door de universiteit van Oslo. Bij het verleggen van de hoofdweg, de E6, in de provincie Østfold werden weer nieuwe rotsafbeeldingen ontdekt, die veel informatie geven over het vroegere leven in deze streek. In deze provincie, net als in het hoge noorden, vestigden de eerste mensen zich rond 5000 jaar v.Chr.
Land in bezit
Geleidelijk ontstonden de eerste nederzettingen. Voor voorbijtrekkende groepen of stammen werd het moeilijker zich in de omgeving van die nederzettingen te bewegen. Het omringende land werd het territorium van de bewoners. Zij maakten aanspraak op het aanwezige wild en op alles wat in het wild groeide aan bessen, hazelnoten en eetbare planten. Een deel van de opbrengst van het voedsel offerden ze aan hun welgezinde goden. Veel van het leven van de eerste inwoners van Noorwegen is aan het licht gekomen door opgravingen en door de interpretatie van de rotstekeningen die op verschillende plaatsen in het land te zien zijn. De tekeningen geven zicht op de diersoorten, de vangstmethoden en de levenswijze van de eerste bewoners. Dans en het bespelen van de trommel maakten deel uit van het leven van het jagende en vissende volk. Door het drogen van vis en vlees konden zij over dagelijks voedsel beschikken. Pas laat deed de eerste vorm van veehouderij en landbouw zijn intrede. Natuurlijke grenzen vormden vaak de begrenzing van het gebied waar een stam zich ophield. Vreemde indringers waren niet gewenst.
Landbouw en veehouderij
Op de vruchtbaarste stukken grond rondom de fjorden en meren ontstond rond 4000 v.Chr. de eerste vorm van landbouw. Aanvankelijk ging het om het vermeerderen van eetbare planten; die werden verzameld en bij elkaar geplant. Later kwamen ook de eerste graansoorten in omloop. Ook dieren werden soms gehouden binnen omheinde stukken land. Het begon met het temmen van wilde dieren. De ontwikkelingen in het noorden liepen parallel met die in het zuiden van Europa, alleen zat er een paar eeuwen verschil tussen. Het ontginnen van het land met de vele stenen die door het landijs waren meegenomen was geen gemakkelijke opgave. Met simpele werktuigen werden ze aan de kant van de akker opgestapeld. De bewerking van de grond gebeurde met primitieve vormen van ploegen. Al vroeg ontdekten de landbewerkers het nut van bemesting met mest van huisdieren. Ook as bleek een hulpmiddel ter verbetering van het land. De dierenhouders slaagden er ook steeds beter in alles van de dieren te gebruiken. Huid, haren en beenderen, alles kreeg zo zijn functie binnen het primitieve, maar geordende landbouwbedrijf. De landbouwers en hun vrouwen werden steeds behendiger in de toepassing van alles wat de boerderij voortbracht. Enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling was al sprake van stukken land waar de bewoners volledig zelfvoorzienend waren. Het gecultiveerde land en de wateren vormden het eigendom van de vroege ontginners. Alleen zij maakten er aanspraak op. In het vlakke Jæren bij Stavanger deden archeologen vondsten die veel informatie verschaften over de leefwijze van deze eerste boeren.
Van steen naar metaal
De eerste bevolking van Noorwegen hield zich niet alleen bezig met het bouwen van nederzettingen, ontdekken zat hun in het bloed. De vele wateren vormden niet alleen goede toegangsroutes tot het land, maar ook vergrootten ze de horizon van de jonge bevolking van het noorden. Naast het bouwen van simpele hutten met boomstammen, takken en grond, waren zij zeer bedreven in het bouwen van boten in alle soorten en maten. Er waren wel zo’n zeventig verschillende soorten schepen. Het benodigde hout was in grote hoeveelheden beschikbaar. Hout en steen bleven voorlopig de belangrijkste materialen. Steen voor de bewerking, hout voor de bouw van schepen en huisvestingsplaatsen. Circa 1500 v.Chr. werden de eerste gereedschappen van brons ontwikkeld. Dit was ook de tijd van de eerste wapens. Stenen gereedschappen bleven echter overheersen.
Rond 500 v.Chr. werd het klimaat grimmiger: de winters werden heftiger, de zomers gaven meer regen. Het was een hard bestaan in het noorden. Van ijzer werd in deze periode nog niet veel gebruikgemaakt. Pas in de jaren tot 400 deed het gebruik van ijzer echt z’n intrede. De landbouw kreeg daardoor meer kansen: meer grond werd ontgonnen en bood daarmee de mogelijkheid tot verbouw van voedselrijke gewassen. In deze periode begonnen mensen zich op één plaats te vestigen. Voor mensen en dieren werden onderkomens gebouwd die hen beschermden tegen kou en regen. Ook kwam langzaam handel op gang met het Romeinse Rijk. Rond 600 ontstonden kleine stammenrijken. Ze hadden hun eigen heiligdommen en vergaderplaatsen, de tingsteder. Hier kwamen de leiders van de stammen samen en werden belangrijke beslissingen genomen.
De grote expansie
Rond 800 begon het tijdperk van de Vikingen. Nieuwe stukken land werden ontgonnen en in gebruik genomen. Zij opereerden vooral aan de westkust. Het was een tijd van verwoesting, handel en kolonisatie. Van de Vikingen is vooral bekend dat het een bloeddorstig en woest volk was, dat plunderend en brandstichtend van plek naar plek trok. De Vikingen of Noormannen kwamen elders al snel in een kwaad daglicht te staan. Het gaat echter niet om de inwoners van specifiek Noorwegen, want Vikingen kwamen ook uit Denemarken en Zweden. De Zweedse Vikingen trokken vooral naar de Oostzeelanden, de andere voeren meer west- en zuidwaarts. In menig Europese kerk werd in die tijd heftig gebeden om gespaard te worden voor de komst van de razende Noormannen. Maar de Vikingen deden meer dan alleen plunderen en brandstichten: zij brachten hun eigen land op een hoger niveau door verbetering van de landbouw bijvoorbeeld. Ook op cultureel gebied maakten de Vikingen een ontwikkeling door. Smeedkunst en versieringen deden hun intrede.
Subliem waren hun schepen. Ze waren zo gebouwd dat ze gemakkelijk in ondiepe wateren konden varen en snel konden aanlanden. De schepen waren gebouwd als oorlogsschip, of bedoeld voor handel en transport. De oorlogsschepen waren zo’n 25 m lang met gaten in de zijkant voor de roeispanen. De handelsschepen waren breder en minder lang. Het zeil was meestal rechthoekig; de schepen waren gemakkelijk te manoeuvreren op zee en in de fjordarmen. Maar de Vikingen lieten het niet bij hun lokale rondreizen; ze deden tal van verre bestemmingen aan zoals IJsland, Groenland en Amerika. Ook Europa kwam voor op het reisplan van de ondernemende zeilers. Sommigen vestigden zich op deze verre continenten, anderen zeilden met hun buitgemaakte goederen terug naar het vertrouwde Noorse land.
Een houten schip voor wereldzeeën
De Noren kennen de grenzeloze ervaring van het varen als geen ander. In een land met duizenden kilometers kust in het noorden, het westen en het zuiden was de zeevaart natuurlijk van levensbelang. De scheepsbouw werd al vroeg ontwikkeld. Behalve voor de kortere vaarten voor de visvangst en voor lokaal transport werden steeds meer schepen gebouwd voor de langere reizen.
Al vroeg bevoeren de Vikingen de wereldzeeën. Ze waren meesters in het bouwen van schepen en het navigeren over woeste wateren. Het beste hout, kunstige verbindingen en een uitgekiend gebruik van materialen voor de verduurzaming waren hun kracht. Het bijzondere van de Vikingschepen was vooral de grote wendbaarheid. Door de platte constructie was het mogelijk de schepen snel op het land te trekken. Soms rolden ze de schepen verder op palen. En wat nog belangrijker was bij hun plundertochten: de schepen waren ook weer zo klaar voor vertrek. Met hun snelle schepen hebben ze heel wat bestemmingen op het vasteland van Europa bereisd. In Nederland waren het vooral Dorrestad, het huidige Wijk bij Duurstede en Zutphen, die het moesten ontgelden. Maar de tochten van de Vikingen gingen vaak veel verder, tot voorbij Groenland en tot in de Middellandse Zee, Amerika en Azië. Op diverse plaatsen in Noorwegen zijn overblijfselen van deze schepen uit de jaren 700-1000 te vinden. Sommige bevatten Nederlandse muntstukken uit die tijd.
Orde op zaken
Eind jaren 800 ontstond voor het eerst in de geschiedenis van Noorwegen een eenheid. Het is Harald Hårfagre, letterlijk vertaald Harald met het mooie haar, die deel voor deel het Noorse land wist te verenigen. Boeren werden voor het eerst gedwongen een vorm van belasting te betalen. Voor het eerst wordt ook een landelijk treffen belegd, de rikssamling. Rond 900 laaide de onderlinge strijd tussen plaatselijke groepen op met de slag bij Hafrsfjord, nabij Stavanger aan de westkust. De macht van het Noorse rijk lag inmiddels ook in het westen.
De zoon van Harald Hårfagre, Olav Tryggvason, was een reislustig man. Zo reisde hij naar Estland, Rusland, België, Nederland, Ierland en Engeland. Veel Vikingen vestigden zich in Engeland. Olav werd daar bekeerd tot het christendom en liet zich dopen. Hij ontmoette hier Håkon Jarl, die hem stimuleerde om naar Noorwegen terug te keren. In 995 werd hij in de provincie Trøndelag bij Trondheim gevraagd koning te worden. En zo kreeg Noorwegen zijn nieuwe koning. Stukje bij beetje probeerde hij zijn rijk meer gestalte te geven. Bij zijn tochten naar de omgeving van Oslo probeerde hij de inwoners rond de Oslofjord te bekeren tot het christendom. Bij de opbouw van zijn macht ontmoette hij echter forse weerstand van zowel de Deense als de Zweedse koning. Bij de slag van Svolder ging hij rond het jaar 1000 ten onder, vijf jaar na zijn erkenning als koning.
Een spraakmakende koning
Op afstand werd Noorwegen vanuit Denemarken nu bestuurd door de jarls Eirik en Svein Håkonsson. Tot 1015 hadden deze twee vertegenwoordigers van de koning de macht over Noorwegen. Deze Denen ondervonden op hun beurt weer weerstand van de grootmachten in het Noorse land. In Ringerike groeide een jongeman op die voorbestemd was uit te groeien tot een voornaam man. Deze Olav was de zoon van Åsta Gudbrandsdatter en Harald Grenske. Die laatste was in de verte een afstammeling van Harald Hårfagre. Van hem werd verteld dat hij als 12-jarige al op Vikingtochten meeging, met als bestemming het Oostzeegebied, Denemarken en Nederland. Net als Olav Tryggvason verbleef hij met andere Vikingen ook een tijd in Engeland. In 1015 keerde hij terug naar Noorwegen, waar hij Håkan, de zoon van de Deense jarl Eirik, het land uitjoeg. Ook wist hij de andere tegenstanders, de waarnemers van Svein Håkonsson, in 1016 te verslaan. Daarmee had hij voldoende macht om koning van Noorwegen te worden. Door zijn kordate optreden is hij de meest spraakmakende koning die Noorwegen ooit heeft gehad. Hij maakte zich sterk voor de kerstening van de bevolking. Doordat hij een boerenopstand daartegen met zijn leven moest bekopen, werd hij later verheven tot Olav den Hellige. De slag vond plaats bij Stiklestad in 1030. Nog jaarlijks wordt de slag nagespeeld op de plek des onheils, iets ten noorden van Trondheim. De stad Trondheim dankt zijn leidende positie in heel Noord-Europa aan deze bijzondere gebeurtenis.
Strijd om Engeland
De periode tussen 1030 en 1130 was betrekkelijk rustig; er was weinig strijd in het land. Svein Knutsson (Alfivason) was tot 1035 koning van Noorwegen. Hij werd opgevolgd door Magnus I den Gode (Olavsson). Deze bestuurde het land tot Harald III (Sigurdsson) Hardråde de macht kreeg. Onder zijn leiding werd in 1050 Oslo gesticht. Harald III Hardråde had echter meer in zijn mars. Toen hij hoorde dat de koning van Engeland gestorven was, wilde hij ook het Engelse rijk veroveren. In een oorlogsschip vol soldaten trok hij naar Engeland. Daar was in de tussentijd een nieuwe koning benoemd, die het Noorse aanvallende leger wist te weerstaan. In Stamford Bridge, vlak bij York, werd Harald Hardråde getroffen door een pijl in zijn nek. Veertien dagen later viel ook de Engelse koning in de strijd. Vilhelm van Normandië nam het heft over in Engeland en Magnus II Haraldsson werd koning van Noorwegen. In de tijden daarna wisselden de koningen elkaar zonder veel strijd af.
Een nieuw centrum
Oslo groeide in die tijd uit tot het nieuwe centrum van het land. Het werd de ontmoetingsplek voor degenen die vanaf de rivier uit het noorden kwamen en zij die vanaf zee arriveerden. Ook de handel kreeg steeds meer betekenis. Tussen 1130 en 1230 werd op veel plaatsen in het land heftige strijd gevoerd. De strijd vond plaats op meer fronten: het ging óf tegen de koning, óf tussen de machthebbers van de kleinere rijken.
Noorwegen werd een eigen kerkprovincie met een zetel in Nidaros, het huidige Trondheim. De Kerk kreeg daardoor ook politieke en economische macht en ging zo een belangrijke rol in de administratieve eenwording van het land spelen. Koning Sverre Sigurdsson zorgde voor centralisering van de rijksadministratie. Wetten werden vastgesteld en uitgevaardigd. In 1150 startte de bouw van de Nidarosdom. Dit monumentale bouwwerk werd later een belangrijke trekpleister voor pelgrimgangers uit heel Scandinavië en het decor voor de koningskroningen. In dezelfde tijd werden in het gehele land staafkerken gebouwd. In 1163 werd Magnus Erlingsson officieel gekroond en gezalfd als eerste Noorse koning. Hij was de eerste koning van heel Noord-Europa. De macht van Noorwegen groeide verder uit, met als hoogtepunt de aanstelling van Håkon Håkonsson als koning in 1247. In 1262 kwamen IJsland en Groenland onder de macht van de Noorse koning te staan. De macht van het rijksapparaat groeide gestaag, maar er ontstond ook een strijd tussen de Kerk en de koning. Het aantal inwoners van Noorwegen breidde sterk uit. In 1299 werd Oslo de officiële hoofdstad. Het was de tijd van een groeiend cultureel contact met diverse Europese landen.
Noorse macht, Deense overmacht
In 1319 voelde koning Håkon V Magnusson zijn einde naderen. De toekomst van Noorwegen vervulde hem met grote zorg. Op zijn sterfbed vroeg hij vooraanstaande Noren het land te behoeden voor buitenlandse leiders. Het mocht echter niet baten. Zijn zoon Håkon VI trouwde met de Deense prinses Margrete en hun zoon Olav werd in 1375 koning van Denemarken. Na de dood van Håkon VI in 1380 erfde deze Olav er nog iets bij: Noorwegen. Maar Olav had niet lang vreugde van zijn erfenis: op 17-jarige leeftijd stierf hij. Daardoor werd zijn moeder heerseres over Denemarken én Noorwegen. De Deense overheersing hield zo’n vierhonderd jaar stand. Door de aanstelling in 1397 van haar neef, Erik van Pomerania, kwam één groot Scandinavisch rijk tot stand, met Zweden erbij: de Unie met Zweden, ook wel de Unie van Kalmar genoemd.
In de jaren 1349–1350 hadden de Noren te maken met een ander ingrijpend verschijnsel: de pest. Deze ziekte waarde rond in vele streken van het land. Het aantal inwoners daalde snel. Het was ook de tijd dat grond en bisschopszetels in buitenlandse handen kwamen. De Deense overheersing was vooral voelbaar toen Christan III Noorwegen uitriep tot vazalstaat. Het viel voor de sterk uitgedunde Noorse bevolking niet mee zich daartegen te verzetten. Een van de strijders voor onafhankelijkheid, aartsbisschop Olav Engelbrektsson, vluchtte uiteindelijk het land uit. Ondertussen groeide de invloed van de Hanse, een groep handelaren vooral afkomstig uit Duitsland. De havenstad Bergen aan de westkust was inmiddels hét grote centrum. Hier was ook het Hansekantoor, de Deutsche Brücke. Belangrijkste exportproducten waren stokvis en hout; graan vormde het belangrijkste importproduct voor de Noren. In de loop van de tijd verzwakte de invloed van de Hanse als gevolg van decentralisatie. Het grote Deense rijk werd wel steeds machtiger. Deens was nu ook de officiële taal binnen de administratie.
Het Deense centrale gezag was niet alleen maar nadelig voor de Noren. Het droeg ook bij aan een betere organisatie van de Noorse samenleving. Rond 1500 vond in Noorwegen een ware opleving plaats. De haringvisserij kreeg meer betekenis. Enkele decennia later kwam de ijzerindustrie op gang, en weer een eeuw later startte in Kongsberg en Røros de mijnindustrie. Christian IV verloor toen hij 11 jaar oud was zijn vader, Frederik II. In 1596 werd hij tot koning gekroond. Deze Christian was een begaafd man met een brede opleiding en ontwikkeling. Hij voorzag dat Noorwegen een sterke staat zou worden en werkte daar ook aan mee. Hij stichtte vier plaatsen: Kongsberg, Røros, Christiania en Kristiansand. In 1648 werd Frederik III zijn opvolger.
Tussen Noorwegen en Zweden ontvlamde twee keer een zware strijd om gebieden: in 1645 vielen Jämtland en Härjedalen in Zweedse handen; in 1658 volgde nog eens de provincie Bohuslän. Tussen 1700 en 1721 vond in Noord-Europa een zware strijd plaats. Karl XII trok ten strijde in Noorwegen. Bij de belegering van de plaats Halden kwam hij in 1718 om. Steeds meer groeide de roep om een eigen Noorse staat. Het was ook de tijd waarin het Noorse denken zich naar binnen richtte. Dichters en historici verzamelden zich in Det Norse Selskab, een patriottisch gezelschap dat echter was gevestigd in de Deense hoofdstad Kopenhagen. De Noorse invloed nam toe doordat de Noren het alleenrecht kregen op de levering van ijzer aan Denemarken. Tussen 1750 en 1810 was er sprake van hoogconjunctuur. De handel werd geliberaliseerd. In het noorden werd de grens van Noorwegen vastgesteld. In 1763 verscheen de eerste krant. Toen in 1801 de eerste volkstelling werd gehouden, bleek Noorwegen circa 880.000 inwoners te hebben. De jaren tussen 1807 en 1814 waren weer zwaar voor de Noren: mislukte oogsten en tegenvallende visvangsten brachten hongersnood.
Het begin van de jaren 1800 verliep zeer woelig. Koning Frederik VI sloot een alliantie met Napoleon, maar deze werd in 1813 in Leipzig verslagen. Voor Karl Johan (eigenlijk de voormalige Franse maarschalk Jean Baptiste Bernadotte) reden om naar Denemarken te trekken. Bij de Vrede van Kiel viel Noorwegen in Zweedse handen.
De strijd om Noorwegen duurde voort. Een bijeenkomst van prominenten uit de Noorse samenleving moest een oplossing brengen. In Eidsvoll, een tot dan toe onbetekenende plaats ten noorden van Oslo, werd een begin gemaakt met de echte vrijmaking van Noorwegen. Op deze plek werd bepaald dat Christian Frederik koning zou worden van het losgemaakte Noorwegen, dat echter geen absolute monarchie zou worden. Gekozen werd voor een nationale vergadering met 112 vertegenwoordigers. Op 17 mei 1814 stelde dit gezelschap de Noorse grondwet op. Dit was hét cruciale moment voor de vorming van het huidige Noorwegen. Dat is ook de reden dat deze datum is verheven tot nationale feestdag. Eidsvoll heeft daarmee een markante plek gekregen in de Noorse samenleving. Daar werd de basis gelegd voor het vrije Noorwegen zoals wij het nu kennen.
Kroonprins Karl Johan van Zweden eiste echter naleving van het Verdrag van Kiel. Na een korte strijd erkende hij toch de constitutie van Eidsvoll. Karl XIII werd aanvankelijk koning van Noorwegen, maar Karl Johan volgde hem in 1818 op. Zweden en Noorwegen sloten een overeenkomst, de riksakt, waarbij werd afgesproken dat beide landen één koning zouden hebben, onafhankelijk van elkaar zouden zijn en zouden samenwerken in oorlogstijd. De rol van Karl Johan was dubbel: enerzijds speelde hij een positieve rol in de ontwikkeling van het nieuwe Noorwegen, anderzijds beknotte hij het streven naar meer zelfstandigheid.
Pas in 1898 kreeg Noorwegen een eigen vlag. Tijdens de unie werd er voortdurend geruzied over de aard van de samenwerking. Voorstanders wilden een vastere band; tegenstanders wilden daarentegen juist een veel lossere unie met het buurland. Toch was sprake van een vreedzame coëxistentie. Op cultureel en wetenschappelijk gebied werd de samenwerking ook steeds inniger. Om de samenwerking te vergemakkelijken werd de wetgeving tussen beide landen geharmoniseerd. Er kwam ook een handelsovereenkomst, die standhield totdat Zweden in 1895 een einde aan de overeenkomst maakte.
Een verschillende ontwikkeling op politiek en cultureel gebied zorgde in de loop van de tijd voor steeds verdere verwijdering. De spanningen liepen hoog op. Vanaf 1890 was er echt sprake van een conflict door de Noorse eis van een sterkere controle over de buitenlandse politiek. In het begin van de nieuwe eeuw leek het er even op dat bruggen geslagen konden worden om de problemen op te lossen, maar al snel liep de spanning weer op, met name op het niveau van de consulaten in beide landen. Na enige lijmpogingen werd besloten tot een decentrale aanpak met eigen comités in beide landen.
Op tal van plekken in Noorwegen is veel te zien van de lange ontstaansgeschiedenis van het land.
Eidsvoll (Akershus)
Een kleine plaats die voor Noorwegen van grote betekenis is geweest. In 1814 kwam hier de grondwet tot stand. Jaarlijks wordt dit feit op 17 mei herdacht, de nationale feestdag die in het hele land groots gevierd wordt.
Fredrikstad (Østfold)
In het stenen tijdperk was Østfold een goede plek om te vertoeven. Het land aan de oostkant van de Oslofjord was vruchtbaar en goed te bewerken. De fjord en de rivier de Glomma maakten de vestiging van de eerste groepen mensen mogelijk en ontwikkelden zich tot belangrijke vaarwegen. Rotstekeningen tussen Skjedberg en Råde verhalen van deze tijd. Langs de Oltidsveien (rijksweg 110) zijn ook diverse interessante overblijfselen te zien.
Halden (Østfold)
Noorwegen werd lange tijd bestuurd en beheerst door Deense en Zweedse leiders. Zo’n 300 jaar geleden was er een constante dreiging vanuit Zweden. In het grensgebied tussen Zweden en Noorwegen in het zuidoosten was er voortdurend strijd tussen beide landen. Fredriksten Festning in Halden is in die tijd gebouwd om de Zweden af te weren. De Zweedse koning Karl XII werd er gedood.
Oslo
Oslo, ofwel het vroegere Christiania, is regelmatig aangevallen. Toch wist de stad stand te houden. De Akershusfestning, een vesting aan de Oslofjord, leverde een belangrijke bijdrage aan de verdediging van de stad. Een bezoek aan de vesting geeft een goed beeld van de verdediging van Oslo.
Stiklestad (Nord-Trøndelag)
Olav Haraldsson, koning van Noorwegen tussen 1015–1028, probeerde het land te kerstenen. Hij stuitte daarbij op veel weerstand. In 1030 werd hij gedood door een groep boeren. Rond zijn graf vonden merkwaardige gebeurtenissen plaats, wat hem later de naam Olav den Hellige opleverde. Zijn lichaam werd herbegraven in Trondheim. Jaarlijks wordt in Stiklestad een openluchtspel opgevoerd rond deze koning die een heilige werd.
Trondheim (Sør-Trøndelag)
Nidarosdommen in Trondheim werd de nieuwe rustplaats voor de heilige Olav. Als een lopend vuur verspreidde dit bericht zich over geheel Europa en er kwam een heuse pelgrimage op gang naar Nidaros, zoals Trondheim vroeger heette. Vooral vanuit Noord-Europa werd de tocht door velen ondernomen.
Borre (Vestfold)
In de provincie Vestfold, de westelijke kant van de Oslofjord, zijn veel sporen te vinden van het rijke Vikingenverleden. In de omgeving van Tønsberg en Horten liggen diverse koningsgraven. De grootste verzameling is te zien in Borre.
Op weg naar zelfstandigheid
In het voorjaar van 1905 bleek dat de unie tussen beide landen eigenlijk niet meer te redden was. De scheiding moest er vroeg of laat komen; de vraag was alleen nog hoe en wanneer? Kroonprins Gustav fungeerde als regent voor de zieke koning Oscar II. Voorstellen van de kroonprins om te komen tot nieuwe onderhandelingen liepen op niets uit. De Noorse regering formuleerde inmiddels haar aanvraag tot ontbinding van de unie. In Zweden werd dat gezien als een coup. De Zweedse Rijksdag werd bijeengeroepen om te zoeken naar een antwoord op de Noorse actie. De zomer en herfst van 1905 stonden in het teken van onderhandelingen. De Noren kwamen met het voorstel van een referendum. De Zweden hadden nog meer zorgen: ze hadden te maken met een regeringswisseling. Dit alles leidde tot militaire spanning; de dreiging van oorlog hing in de lucht. Maar uiteindelijk kwamen beide landen tot overeenstemming over de toekomst van het zelfstandige Noorwegen. Het ging er nu om welke staatsvorm het land na de beëindiging van de unie moest krijgen.
Op 1 oktober 1905 werd de unie tussen beide landen ontbonden, nadat de politieke platforms, nasjonalforsamlingene, in beide landen de overeenkomst van Karlstad erkenden. Koning Oscar deed afstand van de Noorse troon, zowel voor zichzelf als zijn familie. Na de erkenning door Zweden, beschouwden steeds meer landen Noorwegen als een zelfstandige politieke natie met een eigen buitenlands beleid. De debatten in Noorwegen over de zelfstandige staatsvorm verliepen in een rap tempo. Republikeinen dwongen een referendum af maar bereikten niet wat ze wilden. Op 25 november kwam koning Håkon VII naar Noorwegen. Op 22 juni 1906 kroonden de Noren hun koning in de legendarische Nidarosdom van Trondheim. Noorwegen had eindelijk zijn eigen koning. Jurist en reder Christian Michelsen uit Bergen werd de eerste minister-president van het nieuwe Noorwegen.
Zelfbewust Noorwegen
De nieuwe weg die de Noren insloegen leidde tot diverse hervormingen. Eindelijk konden het land en de samenleving ingericht worden zonder de voortdurende terugkoppeling naar autoriteiten buiten de landsgrenzen. De liefde voor het vaderland groeide sterk als gevolg van de langverwachte losmaking. Veel van deze – in ogen van anderen soms wat grote – vaderlandsliefde kan verklaard worden vanuit de frustratie van eeuwenlange overheersing en afhankelijkheid.
In 1920 werd Noorwegen lid van de Volkenbond. In het daaropvolgende decennium bevond het land zich, net als andere delen van Europa, in een economische crisis. In 1936 werd de oudedagvoorziening in het leven geroepen. Ook was het de tijd van acties voor betere arbeidsomstandigheden. Een werkdag van maximaal 8 uur werd bepleit. In 1933 moest Noorwegen ook afstand doen van Groenland. Het beslissende besluit hierover ten gunste van Denemarken viel in Den Haag bij het Internationaal Gerechtshof. Voor de Noren een forse tegenvaller, want ze hadden er in de loop van de jaren belangrijke visserijbelangen opgebouwd. Tegenover deze tegenvallers stond de groei van de Noorse vloot. In de jaren dertig had Noorwegen de modernste handelsvloot van de gehele wereld. Speciale schepen voor vervoer van olie en gekoeld transport maakten de Noren tot voorlopers op dit terrein.
Heldendaden
Noorwegen baarde internationaal ook opzien door enkele succesvolle poolexpedities. Met name de expeditie naar de Zuidpool in 1911 van Roald Amundsen sprak tot de verbeelding, tot ver over de landsgrenzen. Daarmee was hij succesvoller dan zijn voorganger, de Brit Robert Falcon Scott, die het net niet haalde. Samen met zijn bemanning liet hij het leven op deze tocht naar het zo fel begeerde middelpunt van de zuidpool.
Amundsen studeerde medicijnen aan de universiteit van Oslo, maar zijn hart lag bij de zee en alles wat daar achter lag aan onbekende bestemmingen. Hij maakte zijn eerste tocht naar de Zuidpool in 1899 met de Belgica-expeditie. Toen het schip in het pakijs vast kwam te zitten, was hij gedwongen te wachten op het voorjaar. Tijdens deze eerste ervaring met allerlei tegenslag ontpopte hij zich tot een succesvolle expeditieleider.
Deze eerste ervaringen riepen nieuwe uitdagingen op. Van 1903 tot 1906 leidde hij zijn eerste expeditie naar de Noordpool in de Gjøa, een slank schip, waarmee hij in drie jaar de zogenaamde ‘noord-west-passage’ realiseerde. Het was een hachelijke onderneming tussen een reeks van eilanden, ijs en rotsen en op sommige plaatsen een uiterst smalle vaargeul. Nog niemand had dit ooit gerealiseerd. Het bracht Amundsen en de Noren een grote internationale waardering, maar dat was voor Amundsen niet genoeg. De Zuidpool stond op zijn programma. Hiervoor werd een ander type schip vervaardigd: de Fram, een robuust schip dat het ijs zou moeten trotseren. Het was speciaal gebouwd voor poolexpedities, in tegenstelling tot andere expeditievaartuigen. Opvallend waren de verhoudingen: het was een derde van de lengte breed. Door zijn rondingen verhief het zich vooral boven het ijs in plaats van tegen het ijs. Het was een unieke vinding, die goed bleek te werken. Waar andere schepen strandden in het pakijs gleed de Fram voorwaarts. De naam Fram (‘Vooruit’) bleek dan ook zeer toepasselijk. Het schip was gebouwd voor Fridtjof Nansen, maar Amundsen mocht het gebruiken voor zijn expeditie. De poolreiziger en ontdekker maakte er dankbaar gebruik van.
Beide wetenschappers bezorgden Noorwegen een grote faam. Later hield Amundsen zich ook bezig met de luchtvaart rond de Noordpool. Helaas bepaalde dit ook het einde van zijn leven. Juni 1928 vertrok hij vanaf de luchthaven van Tromsø. Toen na drie uur het radiocontact uitviel, werd duidelijk dat het vliegtuig moest zijn neergestort.
Amundsen en zijn bemanning kwamen om bij dit vliegtuigongeluk in de wereld van sneeuw en ijs. De wens hier ooit te sterven had hij nooit onder stoelen of banken gestoken. Een held ging ten onder in de omgeving waar hij thuishoorde. Amundsen verzamelde met zijn vele reizen en expedities een schat aan informatie over de geologie van de poolgebieden.
Internationaal aanzien
Naast de poolexpedities van Roald Amundsen was het ook Fridtjof Nansen die Noorwegen grote eer bezorgde. De jonge Fridtjof raakte tijdens zijn opleiding aan de universiteit van Oslo gefascineerd door de wereld van de expedities. Op 20-jarige leeftijd voer hij naar Jan Mayen, een eiland 600 km ten noorden van IJsland en ten oosten van Groenland. Deze reis wekte bij Nansen de belangstelling die de rest van zijn leven bepaalde. Gedreven door het avontuur zette hij het plan op om met de ski’s dwars over Groenland te trekken. Een volledig ongerepte natuur stond hem te wachten. Bij temperaturen dalend tot −45 °C trokken Nansen en de andere expeditieleden van de oost- naar de westkust. Ze slaagden erin deze tocht dwars door Groenland te volbrengen, tot groot enthousiasme van velen. De tocht leverde veel interessante informatie op over een nog onbekend gebied, en was ook een goede promotie voor het gebruik van de ski.
Het slagen van de tocht was voor Nansen de start voor nieuwe uitdagingen, zoals de tocht met de Fram naar de Noordpool. Nansen had daarbij het idee ontwikkeld zover mogelijk oostelijk te gaan naar Siberië. Daar zou het schip vast komen te liggen en mogelijk met het ijs naar het noorden drijven. De gedachte was revolutionair, maar bleek exact te kloppen. De boot dreef in noordoostelijke richting, maar bracht de bemanning minder ver dan gehoopt. Nansen en zijn compagnon Johansen verkozen per slee verder te trekken. Na een tocht vol grote gevaren in de enorme ijsmassa’s bereikten zij het verste punt, waar ooit mensen geweest waren: 86°4’NB. De Fram dreef intussen verder en zou drie jaar in het ijs blijven steken. Nansen oogstte door zijn inspanningen grote internationale waardering.
Naast zijn expedities slaagde Nansen erin zijn studie in de zoölogie te volbrengen. Zijn ervaringen met de diverse expedities op zee maakten hem in 1908 tot professor in de oceanografie. Zijn boek over de Fram werd een bestseller over de hele wereld. Zijn successen dreven hem tot steeds nieuwe plannen, maar hij speelde ook op andere terreinen een belangrijke rol.
Poolreiziger, humanist, wetenschapper en ambassadeur
Fridtjof Nansen is vooral bekend als een van de poolreizigers. Veel van zijn reizen en expedities zijn beschreven in boeken die in de hele wereld gepubliceerd zijn. Ook schreef hij zelf diverse werken. Zijn tocht met zijn schip Fram via de Siberische kust naar de Noordpool gaf hem aanzien in de hele wereld. De tocht van 1893 tot 1896 door het pakijs met het speciaal daarvoor gebouwde schip was baanbrekend. Vooral de doordachte visie achter de opzet van deze tocht maakte hem tot een man met groot aanzien. Nansen was iemand die uitdagingen en wetenschappelijk onderzoek op een zorgvuldige wijze wist te combineren. Zijn skitocht over Groenland was een ander voorbeeld daarvan. Hij maakte later nog diverse andere reizen, onder andere naar Rusland.
Maar naast zijn vele expedities en wetenschappelijke onderzoekingen, was de in 1861 geboren wetenschapper vooral ook humanist en diplomaat. In veel opzichten was hij zijn tijd ver vooruit. Bij de vrijmaking van Noorwegen was Nansen de man die in het buitenland uitleg gaf over de weg die de jonge zelfstandige Noorse staat ingeslagen was. In de Eerste Wereldoorlog onderhandelde hij met de Verenigde Staten over de voorziening van voedsel en grondstoffen aan Noorwegen. Hij werd ook later de Noorse vertegenwoordiger in de Volkerenbond, een voorloper van de Verenigde Naties. Hierin bepleitte hij als een van de eersten zaken als de hulp aan andere landen, terugzending van oorlogsgevangenen en uitwisseling tussen inwoners van diverse Europese landen. In 1922 ontving hij de Nobelprijs voor de vrede.
Over deze veelzijdige mens is veel gepubliceerd in binnen- en buitenland. Onlangs verscheen in zijn eigen land een nieuw boek, waarin ook de meer persoonlijke kant van deze grote Noor wordt belicht. Zijn uitstraling, charisma, stem en blauwe ogen maakten hem vooral ook geliefd bij het vrouwelijk deel van de bevolking. Nansen was daar zeker niet ongevoelig voor. Maar naast vrouwelijke schoonheid ging het hem ook steeds om diepgaand geestelijk contact. Fridtjof Nansen stierf op 13 mei 1930 op 69-jarige leeftijd. Noorwegen verloor daarmee een van de meest betekenisvolle mensen uit z’n geschiedenis.
Plotseling overvallen
De tijd tussen de twee wereldoorlogen was voor Noorwegen een moeilijke tijd. Bedrijven en banken gingen failliet en er heerste grote werkloosheid. Dit leidde tot hevige spanningen. Ook de regering was instabiel: tussen 1918 en 1935 waren er maar liefst negen verschillende regeringen aan de macht. Wel werd met de omringende landen vreedzaam samengewerkt. Groot was daarom de verrassing toen in de nacht van 8 op 9 april 1940 de Duitsers het land binnenvielen. Twee onverlichte schepen voeren de Oslofjord binnen en vielen een marineschip aan. In korte tijd namen de Duitsers bezit van geheel Noorwegen. Alleen in Narvik wist een Noors leger – bijgestaan door hulptroepen uit Engeland, Frankrijk en Polen – de Duitsers de stad uit te jagen en later te omsingelen in de bergen tegen de Zweedse grens.
Na een moeizame strijd om de leiding werd Jozef Terboven benoemd tot chef van het Reichskommissariaat. Alle bestaande politieke partijen werden verboden en er werd gebouwd aan een nazistische modelstaat. Vanwege het strategisch belang van het land werden bijna een half miljoen Duitse soldaten in Noorwegen gestationeerd. Noorwegen vormde een belangrijke basis voor andere acties van de bezetter in Europa. Ook werden er veel Russische en Joegoslavische krijgsgevangenen ondergebracht. Een deel van de Noorse bevolking werkte bij het Duitse apparaat, maar ook kwam er steeds meer weerstand. De koning en de regering weken uit naar het noordelijk gelegen Tromsø en vestigden zich later in Londen. In 1942 werd Quisling de premier van het bezette Noorwegen.
Sterke ondergrondse beweging
De Noren boden veel tegenstand tegen de Duitse inval. In de Oslofjord slaagden ze erin een Duitse kruiser te laten zinken. Maar ook op het land leverden de Noren hevige strijd. Ze bouwden een sterke ondergrondse organisatie op. Deze goedgeleide organisatie opereerde onder de naam Milorg. De organisatie – die was ingedeeld in 22 districten met kleine teams – stond onder leiding van het opperbevel in Engeland. Toen de Duitse bezetters op het spoor kwamen van deze ondergrondse organisatie, vluchtte een deel van de verzetsstrijders naar Zweden en Engeland. In het voorjaar kwam Quisling met plannen om jonge mannen voor drie jaar in te schakelen voor arbeidsdienst, een feitelijke ondersteuning van het Duitse leger. Toen het moment van registratie aanbrak, organiseerde Milorg diverse sabotageacties. De mannen die zich moesten laten registreren, namen massaal de benen. Velen vluchtten het bos in, weken uit naar Zweden of sloten zich aan bij de ondergrondse Milorg.
Toen de geallieerde troepen geleidelijk actiever werden in hun strijd tegen de Duitse troepen, werd de ondergrondse organisatie dat ook. De leden kenden de Noorse natuur en omgeving goed, en werden op veel plekken bevoorraad met wapens. Zo lukte het diverse strategische doelen van de bezetter te belagen, waaronder brandstofopslagplaatsen en spoorwegen. Duidelijk bleek dat de inzet van kleine lokale groepen van onschatbare waarde is bij de bescherming van militaire en civiele doelen wanneer de vijand zich terugtrekt. Vooral havens, energiecentrales en industriële objecten werden zorgvuldig bewaakt en verdedigd. Milorg speelde een belangrijke rol bij de bevrijding van Noorwegen en het herstel van vrede en openbare orde. In de provincies Finnmark en Nord-Troms richtten de Duitse bezetters bij hun aftocht nog wel grote verwoestingen aan. Desondanks was de vreugde bij de bevrijding groot. Bij de feitelijke capitulatie van de bezetter op 8 mei 1945 vertegenwoordigde een troepenmacht van 40.000 soldaten, gekleed in anorak met armband, de Noorse autoriteit.
Snelle wederopbouw
Na de Tweede Wereldoorlog maakte Noorwegen zich op voor de wederopbouw. Dankzij de bescherming van de ondergrondse Milorg en door een voortvarende aanpak verliep de opbouw voorspoedig. De staat speelde een belangrijke rol bij de opbouw van het industriële apparaat. Het was de tijd van solidariteit, in het bijzonder onder de arbeiders was het wij-gevoel sterk. De Arbeiderparti haalde de meeste stemmen bij de verkiezingen in 1945.
In 1946 werd de SAS opgericht, de gezamenlijke luchtvaartmaatschappij van Noorwegen, Zweden en Denemarken, een voorbeeld van goede samenwerking binnen Scandinavië. Noorwegen werd lid van de Verenigde Naties en in 1949 ook van de NATO, waarbinnen het land al snel een belangrijke positie innam.
In datzelfde jaar vond de devaluatie van de Noorse kroon plaats, met als gevolg een sterke inflatie. In de jaren vijftig groeide de economie wel weer sterk, mede door een rationalisering van de arbeid. Die kostte wel veel arbeidsplaatsen, waardoor diverse plaatsen in de buitengebieden leegliepen. De jaren zeventig stonden in het teken van de ontdekking van olie voor de Noorse kust. Noorwegen werd ineens een grote olieproducerende natie, met Stavanger als het grote centrum. De ontwikkelingen gingen zo snel dat behoefte ontstond aan buitenlandse arbeidskrachten. Na de olievondsten werd op diverse plaatsen met succes naar gas geboord. De keerzijde van de snelle ontwikkelingen op het gebied van olie- en gaswinning werd vooral benadrukt door de milieubeweging. In sommige gebieden is daardoor ook van verdere uitbouw afgezien. Overigens is elektrische energie door waterkracht nog steeds een belangrijke energiebron.
Bij de verdere groei van Noorwegen staat voorop dat het land vooral zijn eigen identiteit wil houden en niet afhankelijk wil worden van anderen. Dit gevoel zorgde in 1972 voor het Noorse ‘nee’ tegen de toenmalige Europese Gemeenschap. De sterke nee-beweging voert nog altijd heftig campagne tegen een mogelijke aansluiting. Noorwegen gaat op eigen kracht verder. Van een afhankelijk land van vooral boeren en vissers is Noorwegen in korte tijd uitgegroeid tot een hoogontwikkeld land, met alle vormen van industrie en handel zoals elders in Europa.
Vrede en duurzame ontwikkeling
Modernisering en emancipatie zijn belangrijke thema’s in de snel veranderende Noorse samenleving. In 1981 wordt Gro Harlem Brundtland de eerste vrouwelijke minister-president. Naast haar sterke inzet voor de samenleving maakt Brundtland zich internationaal vooral verdienstelijk op milieugebied. Het rapport van de Verenigde Naties dat onder haar leiding tot stand komt zet aan tot een duurzame ontwikkeling: samenlevingen dienen respectvol om te gaan – al is het maar vanwege de belangen van volgende generaties – met de natuur, het gebruik van grondstoffen en culturele waarden. En nog altijd zet Brundtland zich in voor een mondiale aanpak van de grote wereldvraagstukken.
Noorwegen speelde de laatste jaren ook een belangrijke rol op het terrein van de internationale vrede. Met de jaarlijkse uitreiking van de Nobelprijs voor de vrede in Oslo etaleert Noorwegen zijn inzet voor een meer stabiele en veilige wereld. Vrijheid, rechtvaardigheid, democratie, mensenrechten, duurzame ontwikkeling en bestrijding van de armoede vormen centrale elementen in de buitenlandse politiek van Noorwegen. Vooral in het Midden-Oostenconflict ontwikkelen de Noren belangrijke initiatieven. De initiatieven hebben niet altijd tot de gewenste resultaten geleid, maar duidelijke impulsen waren het wel.
Bij de verdere ontwikkeling van Noorwegen wordt de politiek bepaald door belangrijke ontwikkelingen in zowel binnen- als buitenland. Ondanks het afwijzen van het lidmaatschap van de Europese Unie, kiest Noorwegen toch voor een duidelijk naar buiten gerichte politiek met een sterk engagement. Binnenlands kiest Noorwegen voor een beleid van duurzaamheid: ontwikkeling van duurzame energiebronnen en grootschalige bescherming van natuurgebieden.
Scandinavië trekt jaarlijks met de toekenning van de Nobelprijzen extra aandacht van de rest van de wereld. In Stockholm worden de prijzen uitgereikt voor verdienstelijke wetenschappers, die een bijzondere prestatie hebben geleverd. In Oslo gebeurt dit voor de mensen of organisaties die een bijzondere rol hebben gespeeld op het gebied van de vrede. De eerste die deze prijs kreeg was de Zwitser Henri Dunant, stichter van het Rode Kruis en initiatiefnemer van de Geneefse Conventie. In de loop van de jaren heeft het comité dat zich buigt over de genomineerden veel internationale bijval gekregen. De leden van dit comité worden door de Noorse regering, het Storting, voor zes jaar aangewezen. Toch zijn niet alle winnaars met evenveel gejuich ontvangen in de rest van de wereld. Een voorbeeld is de toekenning van de prijs aan de Palestijnse leider Yasser Arafat.
De Nobelprijs voor de vrede heeft ook Noorwegen zelf geïnspireerd tot internationale inspanningen ter ondersteuning van vele vredesprocessen in de wereld, vooral in het Midden-Oosten.
De Nobelprijzen worden traditioneel uitgereikt op 10 december, de sterfdag van oprichter Alfred Nobel, een Zweedse industrieel. Jaarlijks wordt een deel van het fortuin van deze verdienstelijke ondernemer ter beschikking gesteld als prijs voor de winnaars van deze Nobelprijs.