‘Ik denk dat het zal gaan zoals de arts van het Verpleeghuis heeft verteld,’ zegt Laurens. ‘Op een ochtend vinden ze ma dood in bed.’
‘Laten we het hopen,’ zeg ik. ‘Zou het een schok voor je zijn?’
Laurens: ‘Nee. Ik zou het ook niet erg vinden als ik daardoor geen afscheid heb kunnen nemen.’
Ik slik. ‘Ik zou daar wel moeite mee hebben. Ik zou ma het liefst vast willen houden als ze sterft. Maar alles voor een zachte dood. ’s Nachts stiekem wegglijden, dat zou een mooie vorm van genade zijn.’
Laurens herinnert me eraan hoe tante Leny naar het ziekenhuis moest nadat ze in het Verpleeghuis haar heup had gebroken. Hij was erbij geweest. Ze had gekermd van de pijn. Laat ma in godsnaam haar heup niet breken, zeggen we. Geen lijdensweg met doorligplekken.
Laurens: ‘Ik vraag me nu echt wel af: wat is de toegevoegde waarde van het leven dat ma nu leidt?’
‘Nou, ze lacht als ze haar achterkleindochter Balou ziet,’ zeg ik. ‘Heel soms leeft ze op. Er is nog wel een heel klein beetje plezier over. Maar ja, als je dat een paar minuten later vergeten bent…’
We zwijgen.