Een paar dagen terug kreeg ma te horen dat zij naar een verpleeghuis mag. Ik gebruik het werkwoord ‘mogen’, maar het is moeten. Er stond: ‘Wij vinden het noodzakelijk dat u wordt opgenomen…’ Ik besluit erover te bellen. Waarom besloot het CIZ voor ma?
Het antwoord: ‘Omdat onduidelijk was of uw moeder wel besefte wat ze zei en wat de gevolgen voor haar zijn. Op grond van artikel 60 van de Wet Bopz kan voor iemand worden beslist.’
Ik vraag wat er gebeurd zou zijn als mijn moeder in het gesprek had tegengestribbeld. ‘Als iemand pertinent niet uit zijn of haar huis wil en dat aangeeft in woord of gebaar, dan volgt een nieuw gesprek. Is die uitkomst hetzelfde, dan volgt er wéér een gesprek. Is er drie keer nee gezegd tegen opname in een verpleeghuis, dan komt de rechter eraan te pas.’
Dat is waar ook. Wij hebben dat drie, vier jaar geleden meegemaakt met mijn moeders oudere zus, Leny. Tante Leny, dat was me er een. Wandelen dat ze kon. Maar ze wist de weg niet meer terug. Op een avond vond de politie haar op een bankje in het Kralingse Bos, vier kilometer verderop. Het was al de derde keer dat ze zoek was. Ze verzorgde zich ook niet goed meer. Ach, tante Leny. Thee zetten kon ze niet meer, maar nee zeggen wel. Drie keer zei ze nee tegen het CIZ. Na die drie sessies was de rechter nodig om tante Leny in veiligheid te brengen. Ik weet nog hoe opgelucht ma was.
Nu zijn wij opgelucht dat ma, die thuis zo ongelukkig en hulpbehoevend is, zelf verlost gaat worden. Welk verpleeghuis wordt het? Mijn broer en ik weten het wel. Ma’s zussen Leny en Jos zaten in dat ene Verpleeghuis. Met een hoofdletter V, omdat ze er geweldig werden verzorgd. Maar de wachtlijst blijkt langer dan we dachten. Naar schatting komt er pas over een maand of vier een plaatsje vrij. Maar ma zo lang semizelfstandig in haar appartement laten zitten, gaat echt niet meer. Dus steken wij, mantelzorgers, opnieuw de koppen bij elkaar.