Dit vroeg ik mij ineens af: waarom hou ik niet halt voor de bloemenkraam bij het Verpleeghuis? Het ligt zo voor de hand om op weg naar ma even een boeketje rozen te scoren.
Pa zei het vlak voor zijn door hem voorvoelde dood. ‘Vergeet je moeder niet elke week een bloemetje te geven, heb ik ook heel mijn leven gedaan.’
Nog geen jaar geleden, ma woonde nog op zichzelf, schuifelden we naar het winkelcentrum en dan wees ma gladiolen aan of fresia’s of een boeketje duizendschoon. Toen wel. Sinds ma in het Verpleeghuis zit, is de klad erin gekomen.
Mijn vrouw weet wel waarom: ‘Je moeder kijkt er niet meer aandachtig naar. Vroeger bestudeerde ze zo’n bos echt, dacht goed na over welke vaas er het beste bij zou passen. Ze ging meteen aan de slag met een scherp mesje. Een geknakte bloem werd eruit gehaald en kreeg een apart leven. Dat gevoel voor bloemen heeft ze niet meer.’
Verdomd, dat is het.
En dan gebeurt er vandaag dit. Ma wijst tijdens het eten naar de pioenrozen op een kastje tegenover haar. ‘Die staan al lang. Zo mooi.’
Ik kijk eens goed naar die prachtige pioenrozen en fluister in haar oor: ‘Ma, kun je een geheimpje bewaren?’ Ik kijk haar afwachtend een beetje spottend aan.
‘Zijn ze nep?’ zegt ze.
Ze schiet in de lach.
Ik ook. Opgelucht. Omdat eventjes haar scherpte terug is en ze de humor inziet van de situatie.
‘Die blijven nog wel een paar jaartjes goed, ma.’
Weer schiet ze in de lach.