Mijn moeder, Osama

Tadjmir houdt de Koran tegen zijn voorhoofd, kust hem en leest een willekeurig vers. Hij kust hem opnieuw, stopt hem in zijn zak en kijkt door het autoraam naar buiten. De auto rijdt Kaboel uit. Hij is op weg naar het oosten, naar de onrustige grensgebieden tussen Afghanistan en Pakistan, waar de Taliban en Al-Qaida nog steeds veel steun genieten en waar zich volgens de Amerikanen terroristen in het ontoegankelijke berglandschap verbergen. De Amerikanen kammen het gebied uit, ze verhoren de plaatselijke bevolking, ze blazen bergwanden op, zoeken naar wapenarsenalen en schuilplaatsen, bombarderen en doden een enkele burger in hun jacht op terroristen en op de grote trofee waarvan ze dromen — Osama bin Laden.

Dit is het gebied waar dit voorjaar 'Operation Anaconda' plaatsvond, het grote offensief tegen Al-Qaida. Internationale speciale strijdkrachten onder Amerikaans commando leverden zware gevechten tegen de discipelen van Osama die nog in Afghanistan waren overgebleven. Naar het schijnt zijn er nog steeds ettelijke Al-Qaida-soldaten in deze grensgebieden, gebieden waar de leiders nooit een centrale regering hebben erkend, maar volgens de wet van de stam regeren. In de Pasjtoengordel aan beide zijden van de grens is het moeilijk infiltreren voor de Amerikanen en de centrale overheid. Als Osama bin Laden en de Taliban-leider moellah Omar nog in leven zijn en zich nog in Afghanistan bevinden, moet dat volgens inlichtingenexperts hier zijn.

En Tadjmir moet proberen ze te vinden. Of in elk geval proberen iemand te vinden die gehoord heeft over iemand die ze gezien heeft of die denkt dat hij iemand gezien heeft die op ze lijkt. In tegenstelling tot zijn reisgenoten hoopt Tadjmir dat ze helemaal niemand vinden. Tadjmir houdt niet van gevaar. Hij houdt niet van reizen in stamgebieden waar elk moment gevechten kunnen uitbreken. Op de achterbank liggen kogelvrije vesten en helmen klaar.

'Wat las je daar, Tadjmir?'

'De heilige Koran.'

'Dat zag ik, maar las je een bepaalde tekst? Ik bedoel een traveller section of zoiets?'

'Nee, ik zoek nooit iets speciaals, ik blader gewoon. Nu ben ik bij het vers waarin staat dat wie Allah en zijn profeet gehoorzaamt, naar de tuinen van het paradijs zal worden gevoerd, waar beken ruisen, terwijl degene die hem de rug toekeert door een zware straf zal worden getroffen. Ik lees altijd een stuk uit de Koran als ik ergens bang voor ben of als ik me bedroefd voel.'

'Oh yeah', zegt Bob terwijl hij met zijn hoofd tegen het raam leunt. Met half dichtgeknepen ogen ziet hij de smerige straten van Kaboel verdwijnen.

Ze rijden de ochtendzon tegemoet, die zo fel brandt dat Bob zijn ogen moet sluiten.

Tadjmir peinst over zijn opdracht. Hij heeft een baantje als tolk gekregen voor een groot Amerikaans tijdschrift. Vroeger, onder de Taliban, werkte hij voor een hulporganisatie. Hij was verantwoordelijk voor de distributie van meel en rijst onder de armen. Toen de buitenlanders in de organisatie na de elfde september vertrokken, droeg hij in zijn eentje de hele verantwoordelijkheid. De Taliban blokkeerden al zijn activiteiten. De distributie werd gestopt, en op een dag viel er een bom op de plek waar de uitdeling gewoonlijk plaatsvond. Tadjmir dankte Allah dat hij een eind gemaakt had aan de distributie. Stel je voor dat er een rij hongerende vrouwen en kinderen had gestaan.

Maar het lijkt nu lang geleden dat hij in de noodhulp werkte. Toen de journalisten met drommen tegelijk naar Kaboel kwamen, pikten de mensen van het Amerikaanse tijdschrift hem eruit. Ze boden hem hetzelfde loon per dag als wat hij normaal in twee weken verdiende. Hij dacht aan zijn eigen familie, die geld nodig had, zei zijn baan in de hulpverlening op, en begon te tolken, in een fantasievol en vindingrijk Engels.

Tadjmir is kostwinnaar voor zijn familie, die naar Afghaanse maatstaven klein is. Hij woont samen met zijn moeder, zijn vader, zijn stiefzuster, zijn vrouw en de eenjarige Bahar in een flatje in Mikrorayon, niet ver van Soeltan en zijn familie. Zijn moeder is Soeltans oudste zus, de zus die werd uitgehuwelijkt om geld te verschaffen voor zijn schoolopleiding.

Feroza werd een zeer strenge moeder. Als klein kind mocht Tadjmir niet buiten spelen met de andere kinderen. Hij moest heel rustig in de kamer spelen, onder toezicht van Feroza, en toen hij groter werd, moest hij zijn huiswerk maken. Na school moest hij altijd meteen naar huis komen, en hij mocht nooit met iemand mee of zelf iemand meebrengen. Tadjmir protesteerde nooit; het was onmogelijk om tegen Feroza te protesteren. Want Feroza sloeg, en ze sloeg hard.

'Ze is erger dan Osama bin Laden', verklaart Tadjmir aan Bob, als hij moet uitleggen waarom hij te laat is gekomen of waarom hij plotseling moet ophouden met zijn werk. Aan zijn nieuwe Amerikaanse vrienden vertelt hij angstaanjagende verhalen over 'Osama'. Ze stellen zich een furie onder een boerka voor. Maar als ze haar ontmoeten, op bezoek bij Tadjmir, zien ze alleen maar een zachtaardige kleine vrouw, met onderzoekende, half dichtgeknepen ogen. Op haar borst draagt ze een groot gouden medaillon met de islamitische geloofsbelijdenis. Die is ze meteen gaan kopen toen Tadjmir met zijn eerste Amerikaanse loon thuiskwam. Feroza weet exact wat hij verdient, en Tadjmir moet alles aan zijn moeder afgeven. Daarna krijgt hij zakgeld van haar als dat nodig is. Tadjmir toont zijn vrienden alle plekken op de muur waar ze schoenen of andere voorwerpen tegenaan gegooid heeft. Nu moet hij erom lachen. De tiran Feroza is een komisch verhaal geworden.

Het was Feroza's vurige wens dat Tadjmir het ver zou schoppen, en iedere keer als ze wat extra geld in handen kreeg, gaf ze hem op voor een cursus: Engels, extra lessen wiskunde, een computercursus. De analfabete die was uitgehuwelijkt om de familie aan geld te helpen, moest een gerespecteerde moeder worden. Dat wilde ze bereiken via een geslaagde zoon.

Zijn vader zag Tadjmir een stuk minder. Het was een aardige en wat bedeesde man, die ernstig ziek was. In zijn goede dagen reisde hij als handelaar naar India en Pakistan. Soms kwam hij thuis met geld, soms niet.

Terwijl Feroza Tadjmir soms alle hoeken van de kamer liet zien, had ze haar man nooit hard aangepakt, al leed het geen twijfel wie de sterkste van hen was. Feroza was in de loop der jaren een flinke dame geworden, kogelrond, met een dikke bril die op haar neus balanceerde of aan een touwtje om haar nek hing. Haar man daarentegen was grauw geworden, sterk vermagerd, zwak, en breekbaar als een droge tak. Terwijl haar man wegkwijnde, nam Feroza langzaamaan de rol van familiehoofd over.

Tadjmir bleef Feroza's enige zoon, maar ze kon haar verlangen naar meer kinderen niet opgeven en ging naar een van de kindertehuizen van Kaboel. Hier vond ze Khesjmesj, die iemand voor de ingang van het tehuis had neergelegd, in een vuile kussensloop. Ze nam haar op en voedde haar op als Tadjmirs zus. Terwijl Tadjmir als twee druppels water op zijn moeder lijkt -dezelfde bolle toet, dikke buik en waggelende gang - ligt het anders met Khesjmesj.

Khesjmesj is een gestrest en ongeremd kind, mager als een lat, en met een veel donkerder huid dan de anderen in de familie. Ze heeft iets wilds in haar blik, alsof het leven binnen in haar hoofd spannender is dan alles wat er in de echte wereld gebeurt. Khesjmesj rent op familiefeesten als een dartel veulen rond, tot grote wanhoop van Feroza. Terwijl Tadjmir als kind gehoorzaam voldeed aan zijn moeders wensen, ziet Khesjmesj er altijd smerig, slordig en sjofel uit. Maar niemand is zo aanhankelijk als Khesjmesj wanneer ze in een rustige bui is, niemand geeft haar moeder nattere kussen of omhelst haar zo innig. Waar Feroza ook heen gaat, Khesjmesj gaat mee, als een dunne schaduw van haar stevige moeder.

Net als andere kinderen leerde Khesjmesj al vroeg de Taliban kennen. Op een dag kregen zij en een vriendje in het trappenhuis slaag van een Taliban. Ze hadden met zijn zoon gespeeld, die gevallen was en zich lelijk bezeerd had. De vader had hen allebei met een stok geslagen. Het resultaat was dat ze nooit meer wilden spelen met het jongetje met de Taliban-vader. Het waren ook de Taliban die haar verboden om samen met de buurjongens naar school te gaan. Het waren de Taliban die mensen verboden te zingen of in hun handen te klappen, te dansen. Het waren de Taliban die haar verboden om haar poppen mee naar buiten te nemen. Poppen en knuffels waren taboe omdat het afbeeldingen van levende wezens waren. Als de religieuze politie een razzia hield bij mensen thuis, sloegen ze niet alleen de tv en de cassettespeler stuk, maar namen ze meestal ook het speelgoed van de kinderen mee als ze dat vonden. Ze rukten de armen en het hoofd van de poppen af en trapten ze voor de ogen van de van angst verlamde kinderen kapot.

Het eerste wat Khesjmesj deed toen Feroza zei dat de Taliban waren gevlucht, was haar lievelingspop pakken en haar de wereld laten zien. Tadjmir schoor zijn baard af. Feroza toverde een stoffige cassettespeler tevoorschijn en wiegde door de flat, terwijl ze zong: 'Nu willen wij feesten na vijf verloren jaren!'

Meer kinderen kreeg Feroza niet te verzorgen. Vlak nadat ze Khesjmesj had opgenomen, begon de burgeroorlog en vluchtte ze met Soeltans familie naar Pakistan. Toen ze terugkwam van haar vluchtelingenbestaan, was het hoog tijd voor haar om een vrouw voor Tadjmir te zoeken, en ze had geen tijd om in het ziekenhuis naar te vondeling gelegde meisjesbaby's te zoeken.

Net zoals alle andere dingen in Tadjmirs leven werd ook het zoeken van een vrouw door zijn moeder geregeld. Tadjmir zelf was smoorverliefd op een meisje van de cursus Engels in Pakistan. Ze vormden een soort paar, ook al hielden ze elkaars hand nooit vast, laat staan dat ze elkaar kusten. Ze waren bijna nooit alleen, maar desondanks waren ze toch een stel, dat elkaar briefjes of lange liefdesepistels schreef. Tadjmir durfde Feroza niets over het meisje te vertellen, al was het zijn droom om met haar te trouwen. Ze was familie van de oorlogsheld Massoed, en Tadjmir wist dat zijn moeder bang zou zijn voor alle ophef die dat voor hen mee zou kunnen brengen. Maar wie zijn geliefde ook geweest was, Tadjmir zou zijn moeder nooit over zijn verliefdheid hebben durven vertellen. Het was hem van jongs af aan ingeprent dat je nergens om moest vragen, en hij had Feroza nooit verteld wat hij voelde. Hij beschouwde zijn onderdanigheid als respect.

'Ik heb het meisje gevonden met wie je gaat trouwen', zei Feroza op een dag.

'Juist, ja', zei Tadjmir. Hij voelde een prop in zijn keel, maar er kwam geen woord van protest uit. Hij wist dat hij zijn droomprinses een brief zou moeten schrijven dat het voorbij was.

'Wie is het?' vroeg hij.

'Je achternicht Khadija. Je hebt haar niet meer gezien sinds je klein was. Ze is handig en vlijtig en van goede komaf.'

Tadjmir knikte alleen maar. Twee maanden later ontmoette hij Khadija voor het eerst. Dat was op hun verlovingsfeest. Ze zaten het hele feest naast elkaar zonder een woord te wisselen. Van haar kan ik wel houden, dacht hij.

Khadija ziet eruit als een Parijse jazz-zangeres uit de jaren twintig. Haar zwarte, golvende haar, met de scheiding opzij, is recht boven haar schouders afgeknipt. Ze heeft een witte, gepoederde huid en ze is altijd opgemaakt met zwarte mascara en rode lippenstift. Ze heeft een smal gezicht met brede lippen en ze ziet eruit alsof ze haar hele leven heeft geposeerd met een lange sigaret in haar hand. Maar volgens Afghaanse normen wordt ze niet als mooi beschouwd — ze is te dun, te smal. In Afghanistan zijn de ideale vrouwen rond: ronde wangen, ronde heupen, ronde buiken.

'Nu hou ik van haar', vertelt Tadjmir. Ze komen in de buurt van de stad Gardez, en Tadjmir heeft Bob, de Amerikaanse journalist, zijn hele levensgeschiedenis verteld.

'Wow', zegt die. 'What a story. So you really love your wife now? What about the other girl?'

Tadjmir heeft geen idee hoe het met het andere meisje is. Hij denkt ook niet meer aan haar. Nu leeft hij voor zijn kleine gezin. Want een jaar geleden hebben hij en Khadija een dochter gekregen.

'Khadija was zo bang om een dochter te krijgen', vertelt hij Bob. 'Ze is altijd ergens bang voor, en dit keer was ze bang dat ze een dochter zou krijgen. Ik vertelde haar en alle anderen dat ik het liefst van al een dochter wilde hebben, zodat niemand medelijden zou hebben als we een dochter kregen, want dat was immers mijn liefste wens. En als we een jongen kregen, zou niemand wat zeggen, want dan zou iedereen sowieso blij zijn.'

'Hm', zegt Bob, die zijn logica probeert de volgen.

'Nu is Khadija bang dat ze niet meer zwanger kan raken, omdat wij het wel proberen, maar geen succes hebben. Daarom zeg ik tegen haar dat één kind eigenlijk genoeg is, dat het prima is zo. In het Westen hebben heel veel mensen maar één kind. Dus als we er geen kinderen meer bij krijgen, zal iedereen zeggen dat we immers geen kinderen meer wilden, en als we er wel kinderen bij krijgen, is iedereen natuurlijk ook blij.'

'Hm.'

Ze stoppen in Gardez om drank en sigaretten te kopen. Als Tadjmir op zijn werk is, rookt hij aan één stuk door. Eén tot twee pakjes per dag. Maar hij moet goed oppassen dat zijn moeder het niet merkt, hij zou nooit mogen roken waar zij bij was. Ze kopen een pakje hi-lite-sigaretten voor 13 dollarcent, komkommers, twintig gekookte eieren en brood. Ze zitten net de komkommers te schillen en een eitje te pellen, als Bob stop roept.

Langs de kant van de weg zit een dertigtal mannen in een kring. Ze zitten met hun kalasjnikov voor zich en met hun patroongordels schuin over hun borst

'Dat zijn de mannen van Padsja Khan!' roept Bob.'Stop!'

Bob sleurt Tadjmir mee naar de mannen. In hun midden zit Padsja Khan zelf, de grootste krijgsheer van de oostelijke provincies, en een van de openlijkste tegenstanders van Hamid Karzai.

Toen de Taliban vluchtten, werd Padsja Khan benoemd tot gouverneur van de provincie Paktia, die bekendstaat als een van de onrustigste streken van Afghanistan. Als gouverneur in het gebied waar het Al-Qaida-netwerk nog steeds veel steun krijgt, werd hij een belangrijk man voor de Amerikaanse inlichtingendiensten. Die waren voor hun werk afhankelijk van lokale partners, en de ene krijgsheer was wat dat betreft niet beter of slechter dan de andere. Padsja Khan kreeg de opdracht om uit te zoeken waar de Taliban en de Al-Qaida-strijders zich bevonden en de Amerikanen naar hun schuilplaatsen te leiden. Daarvoor had hij de beschikking gekregen over een satelliettelefoon, waar hij ijverig gebruik van maakte. Hij belde de Amerikanen voortdurend om ze te vertellen over de verplaatsingen van Al-Qaida in het gebied. En de Amerikanen schoten. Op een dorp hier en een dorp daar. Op stamhoofden die op weg waren naar de inwijdingsceremonie van Karzai in Kaboel. Op een paar bruiloftsfeesten. Op een groep mannen in een huis - hun eigen geallieerden. Niemand had iets met Al-Qaida te maken, maar wat ze gemeen hadden was dat ze vijanden van Padsja Khan waren. De protesten van de plaatselijke bevolking tegen de eigenmachtige gouverneur, die plotseling in het bezit was van B52-bommenwerpers en F16's voor zijn lokale stammenstrijd, werden zo hevig dat Karzai geen andere oplossing zag dan hem af te zetten.

Toen begon Padsja Khan gewoon zijn eigen kleine oorlog. Hij schoot raketten af op de dorpen waar zijn vijanden zich bevonden. Er ontstond een openlijke strijd tussen de verschillende groepen. Ettelijke onschuldigen werden gedood toen hij zijn verloren macht probeerde terug te winnen. Ten slotte moest hij opgeven, in elk geval tijdelijk. Bob zoekt hem al heel lang, en nu zit hij daar, in het zand, omringd door een groep baardige mannen.

Padsja staat op als hij hen ziet. Hij knikt naar Bob, maar omhelst Tadjmir en drukt hem zachtjes naast zich neer. 'Hoe gaat het, beste vriend? Alles goed?'

Ze hebben elkaar vaak ontmoet tijdens Operation Anaconda, het grote offensief van de Amerikanen tegen Al-Qaida. Tadjmir had getolkt, meer niet. Een vriend van Padsja Khan is hij nooit geweest.

Padsja Khan is gewend om de regio als zijn persoonlijk eigendom te besturen, samen met zijn drie broers. Het is nog maar een week geleden dat hij het raketten liet regenen op de stad Gardes, en nu is Khost aan de beurt. Daar is al een nieuwe gouverneur gekomen, een socioloog die de laatste tien jaar in Australië heeft gewoond. Hij heeft dekking gezocht, uit angst voor de manschappen van Padsja Khan.

'Mijn mannen zijn klaar', zegt Padsja Khan tegen Tadjmir, die zijn woorden voor de koortsachtig schrijvende Bob vertaalt. 'We zitten net te overleggen wat we zullen doen', gaat hij verder, terwijl hij zijn blik over de groep laat gaan. 'Zullen we hem nu grijpen, of zullen we wachten?'

'Gaan jullie naar Khost? Zeg dan tegen mijn broer dat hij die nieuwe gouverneur als de bliksem uit de weg moet ruimen. Zeg dat hij de botten van die vent bijeen moet rapen en als een pakketje naar Karzai terug moet sturen.'

Padsja doet met zijn handen het inpakken na. Alle mannen kijken naar hun leider, daarna naar Tadjmir en dan naar Bob, die alles ijverig noteert.

'Luister', zegt Padsja Khan. Er is geen twijfel aan wie volgens hem de rechtmatige heerser is over de drie provincies die de Amerikanen nauwlettend in de gaten houden. De krijgsheer gebruikt Tadjmirs dijbeen om zijn uitspraken te verduidelijken, hij tekent er kaarten, wegen en fronten op, en elke uitspraak waar hij tevreden over is, bekrachtigt hij met een ferme tik. Tadjmir vertaalt mechanisch. Over zijn voeten kruipen de grootste mieren die hij ooit heeft gezien.

'Karzai dreigt zijn leger de volgende week te zullen inzetten. Wat doet u daaraan?' vraagt Bob.

'Wat voor leger? Karzai heeft helemaal geen leger! Hij heeft een paar honderd lijfwachten, die door de Britten getraind worden. Niemand kan mij op eigen terrein verslaan', zegt Padsja Khan, terwijl hij over zijn mannen uitkijkt. Die zitten daar met hun versleten sandalen en oude kleren — het enige wat schoon is en blinkt, zijn de wapens. Om sommige geweerkolven zijn kleurrijke parel kettingen gewikkeld, andere zijn voorzien van liefdevol gemaakte borduursels. Een paar jongere strijders hebben hun kalasjnikov versierd met stickertjes. Op een roze sticker staat met rode letters 'kiss' geschreven.

Veel van deze mannen vochten nog geen jaar geleden aan de kant van de Taliban. 'Wij zijn niet te koop, alleen maar te huur', zeggen de Afghanen zelf over hun regelmatige verandering van partij. Nu zijn ze de mannen van Padsja Khan, af en toe worden ze aan de Amerikanen uitgeleend. Maar steeds is het belangrijkste voor hen de strijd tegen degene die Padsja Khan op dat moment als zijn vijand beschouwt. Dan komt de Amerikaanse jacht op Al-Qaida op de tweede plaats.

'Hij is gek', zegt Tadjmir, als ze weer in de auto zitten. 'Door dat soort mannen als hij komt er nooit vrede in Afghanistan. Voor hem is macht belangrijker dan vrede. Hij is gek genoeg om duizenden mensenlevens op het spel te zetten, enkel en alleen om aan de macht te blijven. Onbegrijpelijk dat de Amerikanen met zo'n man samenwerken.'

'Als ze alleen maar samenwerken met mensen die geen bloed aan hun handen hebben, zullen ze niet veel mensen vinden in deze provincies', zegt Bob. 'Ze hebben geen keus.'

'Maar die lui zijn er helemaal niet in geïnteresseerd om Taliban voor de Amerikanen te zoeken, ze houden hun wapens alleen maar op elkaar gericht', werpt Tadjmir tegen.

'Hm', mompelt Bob. 'I wonder if there will be any serious fighting', zegt hij, meer tegen zichzelf dan tegen Tadjmir.

Tadjmir en Bob hebben heel verschillende ideeën over wat een fijn ritje is. Bob wil actie, hoe meer, hoe beter. Tadjmir wil zo snel mogelijk naar huis. Over een paar dagen vieren hij en Khadija hun tweejarig huwelijksfeest en hij hoopt dat hij dan terug is. Dan wil hij Khadija met een mooi cadeau verrassen. Bob wil een reportage maken over schokkende zaken. Zoals een paar weken geleden, toen hij en Tadjmir bijna gedood werden door een granaat. Die trof ze net niet, maar wel de auto achter hen. Of toen ze op weg naar Gardez razendsnel dekking moesten zoeken in het donker, omdat ze voor de vijand werden aangezien en de kogels ze om de oren vlogen. Bob krijgt een kick van dingen als overnachten in een loopgraaf, terwijl Tadjmir het vervloekt dat hij van baan veranderd is. Het enige prettige aan deze tochten is de oorlogstoeslag. Daar weet Feroza niets van, dus dat geld kan hij zelf houden.

Voor Tadjmir en de meeste anderen uit Kaboel is dit deel van Afghanistan het gebied waar ze zich het minst mee identificeren. Het wordt beschouwd als een woeste en gewelddadige streek. Hier wonen mensen die zich niet onder een nationaal bestuur schikken. Hier kunnen Padsja Khan en zijn broers een hele regio besturen. Zo is het altijd geweest. Hier geldt het recht van de sterkste.

Ze rijden door het onvruchtbare woestijnlandschap. Hier en daar zien ze nomaden en kamelen, die rustig en trots over de zandduinen schrijden. Op sommige plekken hebben de nomaden hun grote zandkleurige tenten opgeslagen. Vrouwen in wapperende, kleurrijke gewaden lopen tussen de tenten. De vrouwen van het Koetji-volk staan bekend als de meest vrije vrouwen van Afghanistan. Zelfs de Taliban probeerden niet om ze tot het dragen van de boerka te dwingen, zolang ze zich buiten de steden hielden. Ook dit nomadenvolk heeft de laatste jaren enorm geleden. Vanwege de oorlog en de mijnen hebben ze hun eeuwenoude routes moeten verleggen, en ze bewegen zich over een veel kleiner terrein dan vroeger. De droogte van de laatste jaren heeft ertoe geleid dat een groot deel van hun geiten en kamelen van de honger gestorven is.

Het landschap wordt steeds schraler. In de laagte ligt de woestijn, daarachter de hoge bergen. Het landschap vertoont allerlei tinten bruin. Zigzag over de bergwanden lopen zwarte patronen. Als je beter kijkt, zie je dat het schapen zijn, die in een dichte rij lopen, terwijl ze wat begroeiing proberen te vinden.

Ze naderen Khost. Tadjmir haat die stad. Hier vond de Taliban-leider moellah Omar zijn meest getrouwe aanhangers. Khost en omgeving merkten het nauwelijks toen het land door de Taliban werd overgenomen. Het maakte weinig verschil voor ze. Hier werkten de vrouwen toch al nooit buitenshuis, en de meisjes gingen er ook niet naar school. De boerka droegen ze al zolang ze zich konden herinneren, niet op last van de staat maar op bevel van de familie.

Khost is een stad zonder vrouwen, in elk geval oppervlakkig gezien. Terwijl de vrouwen in Kaboel in de loop van de eerste lente na de val van de Taliban hun boerka begonnen af te leggen, en je af en toe zelfs vrouwen in restaurants zag, is er in Khost nauwelijks een vrouw te zien, zelfs niet onder een boerka. Ze leiden een besloten leven op de binnenplaats van hun huis, ze mogen niet uitgaan, geen inkopen doen, zelden iemand bezoeken. Hier wordt de poerdah, de totale segregatie van vrouwen en mannen, streng nageleefd.

Tadjmir en Bob gaan rechtstreeks naar de jongere broer van Padsja Khan, Kamal Khan. Hij heeft de gouverneurswoning in beslag genomen, terwijl de pasbenoemde gouverneur in een soort huisarrest op het politiebureau zit. In de bloementuin van de gouverneur krioelt het van mannen van de Khan-clan — soldaten van alle leeftijden, van magere jochies tot grijzende ouderen, zittend, liggend of rondlopend. De sfeer is geladen en enigszins hectisch.

'Khamal Khan?' vraagt Tadjmir.

Twee soldaten begeleiden ze naar de commandant, die omringd wordt door mannen. Hij geeft toestemming voor een interview en ze gaan zitten. Een jongetje komt thee brengen.

'We zijn klaar voor de strijd. Voordat die nepgouverneur Khost verlaat en mijn broer opnieuw wordt aangesteld, komt er geen vrede', zegt de jongeman. De mannen knikken. Eentje knikt heel heftig. Dat is Kamal Khans onderbevelhebber. Hij zit in kleermakerszit op de grond, drinkt thee en luistert. De hele tijd zit hij te flikflooien met een andere soldaat. Ze houden elkaar stevig vast. Hun samengevouwen handen liggen op de schoot van de onderbevelhebber. Veel soldaten kijken met smachtende blikken naar Tadjmir en Bob.

In delen van Afghanistan, speciaal in het zuidoosten, is homoseksualiteit een wijdverbreid verschijnsel dat stilzwijgend wordt geaccepteerd. Veel commandanten hebben meerdere jonge minnaars, en je ziet regelmatig oudere mannen met een groepje jongens rondlopen. Die smukken zich vaak op met bloemen in hun haar, achter hun oor of in hun knoopsgat. De homoseksualiteit wordt vaak gezien als een gevolg van de strenge naleving van de poerdah in deze streken. Dikwijls zie je een heel stel tippelende en heupwiegende jongens op een rij. Ze hebben dikke strepen kajal rond hun ogen, en hun bewegingen doen denken aan die van westerse travestieten. Ze staren, flirten en wiegen met hun heupen en schouders.

Deze commandanten leven niet alleen hun homoseksualiteit uit, de meesten hebben een vrouw en een grote kinderschaar. Maar ze zijn zelden thuis, en hun leven speelt zich te midden van mannen af. Er ontstaan vaak grote jaloeziedrama's rond deze minnaars, er zijn uit jaloezie heel wat bloedwraakacties gepleegd op een jonge minnaar die het met twee anderen tegelijk had aangelegd. Er was een geval waarbij twee commandanten twee tanks de bazaar inreden om strijd te leveren rond een minnaar. De slag eindigde met tientallen doden.

Kamal Khan, een knap uitziende man van in de twintig, poneert zelfverzekerd dat het recht om de provincie te besturen nog steeds bij de familie Khan ligt.

'Het volk staat aan onze kant. We zullen tot de laatste man doorvechten. Het gaat ons niet om de macht', zegt Kamal Khan glimlachend. 'Het is het volk dat ons wil hebben, de mensen. En die verdienen ons ook. Wij doen gewoon wat zij willen.'

Twee langpotige spinnen kruipen langs de muur achter hem omhoog. Kamal Khan pakt een smoezelig puntzakje uit zijn vest. Hij haalt er een paar tabletten uit, die hij in zijn mond stopt. 'Ik ben een beetje ziek', zegt hij met ogen die om medelijden smeken.

Dit zijn de mannen die zich hardnekkig tegen Hamid Karzai verzetten - en die weigeren zich door Kaboel de wet te laten voorschrijven. Of er burgerlevens verloren gaan, kan ze niet schelen. Het gaat ze om de macht, en macht betekent twee dingen: de eer - het feit dat de stam van Khan in deze provincie de touwtjes in handen houdt; en het geld - de controle over het bloeiende smokkelaarsverkeer en de douane-inkomsten over de wettig ingevoerde goederen.

De reden dat het Amerikaanse blad zo geïnteresseerd is in het plaatselijke conflict in Khost, is niet in de eerste plaats dat Karzai het leger tegen de krijgsheren dreigt in te zetten. Dat zal waarschijnlijk ook niet gebeuren, want zoals Padsja Khan zei: 'Als hij het leger inzet, worden er mensen vermoord en krijgt Karzai de schuld.'

Nee, het zit hem in de aanwezigheid van Amerikaanse strijdkrachten in dit gebied. De geheime speciale commando's, waar je eigenlijk onmogelijk mee in contact kunt komen. De geheime agenten, die in de bergen rondkruipen, op jacht naar Al-Qaida, daar wil het blad een stuk over hebben, een exclusieve reportage: De jacht op Al-Qaida. Het allerliefst wil Bob Osama bin Laden vinden. Of in elk geval moellah Omar. De Amerikanen dekken zich aan alle kanten in en werken samen met beide partijen in het conflict, dat wil zeggen zowel met de gebroeders Khan als met hun vijanden. Beide partijen trekken met ze mee, beide partijen krijgen geld, wapens en communicatie- en spionageapparatuur van ze. Want beide zijden hebben goede contacten, aan beide zijden vind je de voormalige steunpilaren van de Taliban.

De aartsvijand van de gebroeders Khan heet Moestafa. Hij is commissaris van politie in Khost. Moestafa werkt samen met Karzai en met de Amerikanen. Toen de mannen van Moestafa onlangs vier man van de Khan-clan in een vuurgevecht hadden gedood, moest hij zich dagenlang in het politiebureau verschansen. De vier eersten die het bureau verlieten, zouden worden vermoord, hadden de Khans gewaarschuwd. Toen het eten en het water op waren, werden ze het erover eens dat ze zouden onderhandelen. Het resultaat daarvan was uitstel. Dat wil zeggen dat vier van Moestafa's mannen nu een doodvonnis boven het hoofd hangt, dat elk moment kan worden voltrokken. Bloed moet met bloed gewroken worden, en de dreiging vóór de eigenlijke voltrekking van het vonnis kan al genoeg marteling zijn.

Kamal Khan en zijn jongere broer Wasir Khan schilderen Moestafa af als een crimineel, die vrouwen en kinderen doodt, en die uit de weg geruimd moet worden. Tadjmir en Bob bedanken hen voor de ontvangst en worden naar de poort begeleid door twee jonge jongens die eruitzien als meisjes van een tropisch eiland. Ze hebben grote gele bloemen in hun golvende haar en strakke brede ceintuurs om hun taille, en ze kijken Tadjmir en Bob smachtend aan. Ze weten niet goed op wie ze hun blik gevestigd zullen houden, op de tengere, blonde Bob of op de krachtig gebouwde Tadjmir met zijn bijna té mooie gezicht.

'Pas op voor de mannen van Moestafa', zeggen ze. 'Die zijn niet te vertrouwen, ze verraden je waar je bij staat. En ga niet uit in het donker! Dan beroven ze je!'

De twee reizigers rijden rechtstreeks naar de vijand. Het politiebureau ligt een paar blokken van de bezette gouverneurswoning verwijderd en fungeert ook als gevangenis. Het gebouw is een vesting met metersdikke muren. De mannen van Moestafa doen de zware ijzeren poortdeuren voor ze open, en ze komen op een binnenplaats. Ook hier komen de heerlijkste bloesemgeuren ze tegemoet. Maar bij Moestafa hebben de soldaten zich niet met bloemen opgesmukt; de bloemen bloeien gewoon aan struiken en bomen. De soldaten van Moestafa zijn gemakkelijk te onderscheiden van die van de gebroeders Khan: ze hebben donkerbruine uniformen, kleine rechthoekige petten met een klep, en zware laarzen. Velen van hen dragen een sjaal over hun neus en mond, en een donkere zonnebril. Dat je hun gezichten niet kunt zien, maakt ze nog angstaanjagender.

Tadjmir en Bob worden langs een smalle trap naar boven gebracht. In een kamer in het binnenste van de vesting zit Moestafa. Net als zijn vijand Kamal Khan is ook hij door gewapende mannen omgeven. De wapens zijn hetzelfde, de baarden zijn hetzelfde, de blikken zijn hetzelfde. Ook hangt dezelfde foto van Mekka aan de muur. Het enige verschil is dat de politiecommissaris op een stoel achter een bureau zit, en niet op de grond. Bovendien zijn hier geen jongens met bloemen in hun haar. De enige bloemen zijn een boeket narcissen, in cellofaan verpakt, op het bureau van de commissaris, narcissen in fluorescerende kleuren, geel, rood en groen. Naast de vaas ligt de Koran, die in een groen kleedje is gerold, en op een kleine sokkel staat een Afghaanse vlag in miniatuur.

'Karzai staat aan onze kant, en wij zullen vechten', zegt Moestafa. 'De clans hebben deze regio lang genoeg geplunderd. Nu moet het afgelopen zijn met die barbaarse toestanden.' De mannen om hem heen knikken.

Tadjmir tolkt maar door, dezelfde dreigementen, dezelfde woorden. Waarom Moestafa beter is dan Padsja Khan, hoe Moestafa vrede zal sluiten. Eigenlijk zit hij hier de verklaring te vertalen waarom er in Afghanistan nooit echte vrede zal heersen.

Moestafa heeft een heleboel verkenningstochten met de Amerikanen gemaakt. Hij vertelt hoe ze huizen hebben geobserveerd waarvan ze zeker waren dat Osama bin Laden en moellah Omar er verbleven. Maar ze vonden nooit iets. De verkenningen van de Amerikanen gaan door, maar ze gaan met veel geheimzinnigheid gepaard en Bob en Tadjmir komen niets naders te weten. Bob vraagt of ze een nacht mee mogen. Moestafa lacht alleen maar. 'Nee, dat is top secret, zo willen de Amerikanen dat. Het heeft geen zin om aan te dringen, jongeman', zegt hij.

Als ze willen gaan, waarschuwt hij ze: 'Ga niet uit na zonsondergang. Dan overvallen de mannen van Khan je.'

Met de waarschuwing van beide partijen in hun oren gaan ze naar het kebabhuis van de stad — een grote ruimte waar kussens op lage banken zijn gelegd. Tadjmir bestelt pilav en kebab. Bob vraagt om gekookte eieren en brood. Hij is bang voor parasieten en bacteriën. Ze eten snel en haasten zich terug naar het hotel, want het begint al te schemeren. In deze stad kan van alles gebeuren en je doet er goed aan de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen.

Het zware hek voor de poort van het enige hotel in Khost wordt geopend en achter hen weer gesloten. Ze kijken nog even achterom, naar de stad met zijn gesloten winkels, gemaskerde politieagenten en Al-Qaida-sympathisanten. Een schuinse blik van een voorbijganger is genoeg om Tadjmir een misselijk gevoel te bezorgen. In dit gebied staat er een prijs op het hoofd van elke Amerikaan. Er is vijftigduizend dollar uitgeloofd voor degene die een Amerikaan doodt.

Ze gaan naar het dak om Bobs satelliettelefoon op te zetten. Boven hen vliegt een helikopter. Bob probeert te raden waarheen hij op weg is. Een stuk of tien soldaten die het hotel bewaken zijn om hen heen gaan staan en kijken met grote ogen naar de draadloze telefoon waar Bob in spreekt.

'Praat hij met Amerika?' vraagt degene die eruitziet als het hoofd, een broodmagere man met een tulband, een lang hemd en sandalen. Tadjmir knikt. De soldaten volgen Bob met hun ogen. Ze zijn helemaal in de ban van de telefoon en de werking ervan. Ze hebben überhaupt bijna nog nooit een telefoon gezien. Een van hen zegt opeens droevig: 'Weet je wat ons probleem is? Wij weten alles van het gebruik van wapens, maar we kunnen niet eens met een telefoon omgaan.'

Na het gesprek met Amerika gaan ze naar beneden. De soldaten volgen hen.

'Zijn dit nou die soldaten die ons verraden waar we bij staan?' fluistert Bob.

Elke soldaat loopt met zijn eigen kalasjnikov rond. Sommigen hebben er lange bajonetten aan bevestigd. Tadjmir en Bob gaan op een bank in de lounge zitten. Boven hen hangt een merkwaardige afbeelding. Het is een grote, ingelijste poster van New York, waar de beide torens van het World Trade Centre nog op staan. Maar het is niet de echte skyline van New York, want achter de gebouwen verheffen zich enorme bergen. Op de voorgrond is een groot groen park met rode bloemen gemonteerd. New York ziet eruit als een blokkendoos onder een reusachtige berg.

Zo te zien hangt de poster daar al lang, het papier is vergeeld en bobbelt een beetje. Hij moet daar al hebben gehangen voordat dit motief op een groteske manier in verband zou worden gebracht met Afghanistan en de stoffige stad Khost — een verband waardoor dit land nog meer zou krijgen van het laatste waar het behoefte aan had — bommen.

'Weten jullie welke stad dat is?' vraagt Bob.

De soldaten schudden hun hoofd. Wie nauwelijks iets anders gezien heeft dan een lemen huis van twee verdiepingen, kan zich moeilijk voorstellen dat er een echte stad op de foto staat.

'Dat is New York', verklaart Bob. 'Amerika. Dit hier zijn de twee gebouwen waar Osama bin Laden twee vliegtuigen in heeft laten vliegen.'

De soldaten springen op. Over die twee gebouwen hebben ze gehoord. Daar zijn ze! Ze wijzen met hun vinger. Zo zagen ze eruit! Wat een mop: ze zijn elke dag langs deze foto gekomen zonder dat te weten!

Bob heeft een nummer van zijn tijdschrift bij zich en toont ze de foto van een man die bij elke Amerikaan bekend is.

'Weten jullie wie dat is?' vraagt hij. Ze schudden hun hoofd.

'Dat is Osama bin Laden.'

De soldaten sperren hun ogen open en rukken het blad naar zich toe. Ze dringen eromheen. Iedereen wil het zien.

'Ziet hij er zo uit?'

Ze zijn gefascineerd, zowel door de man als door het tijdschrift.

'Terrorist!' zeggen ze schaterlachend. In Khost zijn er geen kranten en tijdschriften, en ze hebben nog nooit een foto gezien van Osama bin Laden, de man vanwege wie de Amerikanen en Tadjmir en Bob überhaupt in hun stad zijn.

De soldaten gaan weer zitten, halen een grote klomp hasj tevoorschijn en bieden Bob en Tadjmir een stuk aan. Tadjmir ruikt eraan en bedankt. 'Te sterk', zegt hij glimlachend.

De twee reizigers gaan slapen. De hele nacht klinkt het geratel van machinegeweren De volgende dag overleggen ze wat ze precies zullen doen en hoe ze op belangrijke plaatsen kunnen komen.

Ze blijven in Khost rondgluren. Niemand neemt ze mee naar interessante operaties of op holenjacht naar Al-Qaida. Elke dag gaan ze even langs bij de aartsvijanden Moestafa en Kamal Khan om te horen of er nog nieuws is.

'Jullie moeten wachten tot Kamal Khan weer beter is', luidt het antwoord dat ze bij de bezette gouverneurswoning te horen krijgen.

'Geen nieuws vandaag', klinkt de echo uit het politiebureau.

Padsja Khan is ondergronds gegaan. Moestafa zit als een standbeeld achter zijn fluorescerende bloemen. De speciale strijdkrachten uit Amerika krijgen ze niet te zien. Er gebeurt niets. Ze horen alleen elke nacht schieten en zien helikopters boven zich cirkelen. Ze bevinden zich in een van de meest wetteloze gebieden ter wereld en toch vervelen ze zich. Ten slotte besluit Bob om naar Kaboel terug te keren. Tadjmir juicht inwendig: weg uit Khost, terug naar Mikrorayon. Hij zal een grote taart voor zijn trouwdag kopen.

Dolgelukkig reist hij terug naar zijn eigen Osama, de kleine dikke met haar bijziende ogen. Zijn moeder, die hij boven alles liefheeft.