De geur van stof

Damp stijgt op van de naakte lichamen. Handen bewegen snel en ritmisch. Zonnestralen dringen door twee ramen in het dak naar binnen en werpen een schilderachtig licht over billen, borsten en dijen. De lichamen in de warme ruimte zijn eerst nauwelijks te ontwaren in de stoom, totdat je ogen wennen aan het magische licht. De gezichten zijn geconcentreerd. Dit is geen kwestie van genieten, maar van hard werken.

In twee grote hallen liggen, zitten of staan vrouwen te schrobben. Ze schrobben zichzelf, elkaar of hun kinderen. Sommigen zijn dik als Rubensfiguren, anderen zijn zo mager als een bonenstaak, met uitstekende ribben. Met grote zelfgemaakte washanden van hennep schrobben ze elkaars rug, armen en benen. Ze schrapen met puimsteen het eelt onder hun voeten weg. Moeders schrobben hun huwbare dochters, terwijl ze hun lichamen nauwkeurig bestuderen. De meisjes met hun vogelborstjes worden heel gauw zogende moeders. De huid van sommige magere tieners is uitgerekt als gevolg van bevallingen waar hun lichaam nog niet klaar voor was. Bij bijna alle vrouwen vertoont de buikhuid striemen als gevolg van de vele bevallingen.

De kinderen schreeuwen of gieren, van angst of van plezier. Als ze geschrobd en afgespoeld zijn, spelen ze met de wastobbes. Anderen gillen van de pijn en spartelen als vissen in een net. Hier krijgt niemand een lapje voor de ogen om te voorkomen dat er zeep in komt. De moeders schrobben ze met hun washand totdat de vuile, donkerbruine kinderlijven roze zijn geworden. Baden en wassen is een strijd die de kinderen gedoemd zijn te verliezen, in de stevige greep van hun moeder.

Leila boent het vuil en de oude huid in rolletjes van haar lichaam. Zwarte strepen worden eraf gewreven, in de washand of op de grond. Het is verscheidene weken geleden dat Leila zichzelf fatsoenlijk gewassen heeft en maanden geleden dat ze voor het laatst in de hamam is geweest. Thuis is er zelden water, en Leila ziet niet in waarom ze zich vaak zou wassen —je wordt immers toch meteen weer vies.

Maar vandaag is ze met haar moeder en haar nichten meegegaan naar de hamam. Als ongehuwde meisjes generen zij en haar nichtjes zich enorm. Ze hebben hun slipje en bh aangehouden. De washand gaat buiten deze plekken om. Maar de armen, dijen, benen, de rug en de nek worden stevig aangepakt. Parelend zweet en waterdruppels vermengen zich op hun gezicht. Hoe harder ze schrobben en schrapen, des te schoner worden ze.

Leila's moeder, de zeventig jaar oude Bibi Goel, zit naakt op de bodem van een ondiep bassin. Over haar rug golft haar lange, grijze haar, dat anders altijd verborgen is onder een lichtblauwe sjaal. Alleen in de hamam laat ze het loshangen. Het is zo lang dat de pieken in het water van het bassin hangen. Ze zit in trance met gesloten ogen van de warmte te genieten. Af en toe doet ze wat flauwe pogingen om zich te wassen. Ze dompelt een washand in de schaal die Leila voor haar heeft neergezet. Maar ze geeft algauw op, ze kan haar hele buik niet bereiken en haar armen voelen te zwaar aan om op te tillen. Haar borsten rusten zwaar op haar grote buik. Ze blijft in trance zitten, verstijfd, als een grote, grauwe sculptuur.

Leila werpt af en toe een blik op haar moeder om zich ervan te verzekeren dat die zich goed voelt. Ondertussen schrobt ze zichzelf en kletst ze met haar nichten. Als negentienjarige heeft ze nog het lichaam van een kind, tussen meisje en vrouw in. De hele familie Khan is aan de mollige kant, in elk geval voor Afghaanse begrippen. Het vet en de olie die ze rijkelijk over hun eten gieten hebben hun weerslag op hun lichaam. Gefrituurde pannenkoeken, stukjes aardappel die druipen van het vet, schapenvlees in een saus van gekruide olie. Leila's huid is bleek en gaaf, zacht als van babybilletjes. Haar gelaatskleur wisselt van wit tot geel en grauwbleek. Het leven dat ze leidt, weerspiegelt zich in de kinderhuid die nooit zon krijgt, en in haar handen, die ruw en oud zijn als die van een bejaarde vrouw. Leila had zich lange tijd duizelig en zwak gevoeld, voordat ze eindelijk naar de dokter ging. Die zei dat ze zon nodig had, vitamine D.

Paradoxaal genoeg is Kaboel een van de meest zonnige steden ter wereld. De brandende zon schijnt bijna elke dag van het jaar op de stad, die achttienhonderd meter boven de zeespiegel ligt. Hij maakt barsten in de droge aarde, hij droogt het landschap uit dat ooit uit groene tuinen bestond, hij verbrandt de huid van de kinderen. Maar Leila ziet geen zon. In de flat op de eerste etage van het blok in Mikrorayon schijnt hij nooit, en evenmin onder haar boerka. Geen enkel gezondheid brengend straaltje komt door het rooster voor haar gezicht heen. Alleen als ze op bezoek is bij haar oudere zus Mariam, die een achtertuin bij haar huis in het dorp heeft, laat ze de zon haar huid verwarmen. Maar ze heeft zelden tijd om daarheen te gaan.

Van alle familieleden staat Leila als eerste op en gaat ze als laatste naar bed. Met dunne houtjes maakt ze de kachel in de woonkamer aan, terwijl degenen die daar slapen nog liggen te snurken. Daarna steekt ze de houtoven in de badkamer aan en zet ze water op voor het eten, de was en de afwas. Terwijl het nog donker is, vult ze flessen, ketels en vaten met water. Er is nooit stroom op dit uur van de dag en Leila is eraan gewend geraakt om haar weg op de tast te vinden. Af en toe heeft ze een lantaarn bij zich. Dan zet ze thee. Die moet klaar zijn als de bewoners van het huis om een uur of halfzeven wakker worden, anders komt er herrie. Zolang er water is, vult ze permanent de vaten die ze ter beschikking heeft, want je weet nooit wanneer de toevoer wordt afgesloten, soms na één uur, soms na twee.

Elke morgen gilt de veertienjarige Ekbal als een speenvarken. Het gaat haar door merg en been. Hij ligt uitgestrekt of juist ineengekrompen op zijn mat en weigert op te staan. Hij verzint elke dag nieuwe ziektes om aan de twaalf uur in de winkel te ontkomen. Maar er is geen genade. Elke dag staat het joch uiteindelijk op, maar de volgende dag hoor je hetzelfde hartverscheurende gegil.

'Stomme teef! Lui wijf! Er zitten gaten in mijn sokken!' roept hij, terwijl hij ze naar Leila gooit. Hij wreekt zich op wie hij maar kan.

'Leila, het water is koud geworden! Er is niet genoeg warm water! Waar zijn mijn kleren, waar zijn mijn sokken? Haal thee! Breng mijn ontbijt! Poets mijn schoenen! Waarom ben je zo laat opgestaan?'

Er wordt met deuren gesmeten en er wordt op muren gebonsd. Het lijkt wel alsof er een oorlog woedt in de paar slaapkamers, de gang en de badkamer. Soeltans zoons ruziën, brullen en zaniken. Soeltan zit onverstoorbaar met Sonja thee te drinken en te ontbijten. Sonja zorgt voor hem, Leila doet de rest. Ze vult de wasbekkens, legt kleren klaar, schenkt thee in, bakt eieren, haalt brood en poetst schoenen. De vijf mannen van het huis moeten naar hun werk.

Met grote tegenzin helpt ze haar drie neven Mansoer, Ekbal en Aimal op gang. Nooit krijgt ze een bedankje, nooit een helpende hand. 'Stelletje onopgevoede lummels', fluistert Leila kwaad bij zichzelf als de drie jongens, die maar een paar jaar jonger zijn dan zijzelf, haar commanderen.

'Hebben we geen melk? Ik zei toch dat je melk moest kopen!' sist Mansoer. 'Luie teef!' voegt hij eraan toe. Als ze moppert, heeft hij altijd dezelfde dodelijke reactie: 'Hou je bek, wijf.' Daarbij slaat hij meestal zijn arm uit, zodat hij haar in haar buik of op haar rug treft. 'Dit is jouw huis niet, dit is mijn huis!' zegt hij hard. Leila voelt het ook niet als haar huis. Het is het huis van Soeltan — van Soeltan, zijn zoons en zijn tweede vrouw. Zij, Boelboela, Bibi Goel en Joenoes voelen zich geen van allen welkom in de familie. Maar verhuizen is geen alternatief. Als een familie uiteenvalt, is dat een schandaal. Bovendien zijn ze goede bedienden. In elk geval Leila.

Af en toe is Leila bitter over het feit dat zij niet net als haar oudere broer weggegeven is bij haar geboorte. 'Dan had ik van jongs af aan computerles en cursussen Engels gevolgd, en dan zat ik nu op de universiteit', droomt ze.'Dan had ik mooie kleren aan gehad en zou ik me niet hoeven af te sloven.'

Leila houdt van haar moeder, daar gaat het niet om, maar ze voelt dat eigenlijk niemand om haar geeft. Ze heeft zich altijd de laatste in de rij gevoeld. En dat is ze ook geworden. Na haar heeft Bibi Goel geen kinderen meer gekregen.

Na de ochtendchaos, als Soeltan en zijn zoons vertrokken zijn, kan Leila uitblazen, thee drinken en ontbijten. Dan zijn de kamers aan hun eerste veegbeurt van de dag toe. Ze loopt rond met een strobezempje en veegt, veegt, veegt, kamer voor kamer. Het meeste stof dwarrelt op, zweeft rond en daalt achter haar weer neer. De geur van stof verlaat de flat nooit. Zij raakt het stof nooit kwijt, het is neergedaald op haar bewegingen, haar lichaam, haar gedachten. Maar ze verwijdert in elk geval de broodkruimels, de papiertroep en het afval. Verscheidene keren per dag veegt ze de kamers aan. Omdat alles op de vloer gebeurt, wordt de boel gauw vuil.

Dat is het stof dat aan haar lijf blijft kleven en dat ze nu van haar lichaam probeert te schrobben. Het komt er in dikke rolletjes van af.

'Stel je toch voor dat ik een huis had dat ik maar één keer per dag hoefde schoon te maken en een hele dag netjes bleef en pas de volgende dag opnieuw hoefde te worden aangeveegd', verzucht Leila tegen haar nichten. Die knikken. Als jongste leden van de familie leven ze net zo'n leven als zij.

Leila heeft wat ondergoed meegenomen dat ze in de hamam wil wassen. Gewoonlijk vindt het wassen van kleren plaats in het halfduister op een bank naast de latrine in de badruimte. Daar heeft ze een paar grote wasbekkens voor zich staan: een met zeep, een zonder zeep, een voor lichte kleren en een voor donkere kleren. Daarin worden de lakens, dekens, handdoeken en kleren van de familie gewassen. Ze worden geschrobd, gewrongen en daarna te drogen gehangen. Het drogen gaat moeizaam, vooral 's winters. Buiten, naast de huizenblokken, zijn drooglijnen gespannen, maar daar worden de kleren vaak gestolen, dus daar wil ze ze niet ophangen, tenzij een van de kinderen erover blijft waken tot ze droog zijn. Anders hangen ze dicht opeen aan waslijnen op het balkonnetje. Dat is maar een paar vierkante meter groot en staat vol etenswaren en rommel: een kist aardappelen, een mand uien, een mand met knoflook, een zware zak rijst, kartonnen dozen, oude schoenen, wat doeken en andere dingen die niemand durft weg te gooien omdat iemand ze misschien ooit kan gebruiken.

Thuis loopt Leila rond in oude, pluizige en gerafelde truien, bloezen vol vlekken en rokken die over de grond slepen. De rokken verzamelen het stof dat ze niet opgeveegd krijgt. Aan haar voeten draagt ze versleten plastic sandalen, en om haar hoofd een hoofddoekje. Het enige wat schittert aan haar lijf zijn de grote goudkleurige oorbellen en haar gladde plastic armbanden.

'Leila!'

Zwak klinkt een wat versleten stem tussen het gegil en het geroep van de jongeren door. De kreet is zowaar te horen boven het gekletter van het water uit de emmers die de vrouwen over elkaar heen gooien.

'Leila!!!'

Bibi Goel is ontwaakt uit haar trance. Ze zit daar met een wasdoek in haar hand en kijkt hulpeloos naar Leila. Die komt met een washand, zeep, shampoo en een teil naar haar grote, naakte moeder toe.

'Ga eens op je rug liggen', zegt ze. Bibi Goel manoeuvreert haar rug op de grond. Leila wrijft en kneedt haar, zodat ze ervan trilt. Haar beide borsten hangen naar opzij. Haar buik, die zo groot is dat hij haar geslacht bedekt als ze staat of zit, ligt daar als een witte, vormeloze massa. Bibi Goel lacht; ook zij ziet het komische van de situatie in. De kleine, lieftallige dochter en de zware, oude moeder. Het leeftijdsverschil is zo'n vijftig jaar. Als zij lachen, kunnen de anderen ook glimlachen. Plotseling lachen ze allemaal om het geschrob daar op de vloer.

'Je bent zo dik, mama, straks ga je er nog aan dood', moppert Leila terwijl ze met de washand over alle plekken gaat waar haar moeder zelf niet bij kan. Na een tijdje rolt ze haar op haar buik en krijgt ze hulp van haar nichten, die elk een van de enorme lichaamsdelen van Bibi Goel onder handen nemen. Ten slotte wordt het lange, zachte haar gewassen. De roze shampoo uit China wordt over het hoofd gegoten. Leila masseert voorzichtig, het is alsof ze bang is dat het weinige dat van het dunne haar is overgebleven ook nog zal verdwijnen. De shampoofles begint leeg te raken. Die stamt nog uit de tijd van de Taliban. De dame op de fles is onzichtbaar gemaakt met dikke strepen onuitwisbare vilstift. Net zoals de religieuze politie de boeken van Soeltan verminkte, ging ze ook de verpakkingen te lijf. Als er een vrouwengezicht op de shampoofles of een babygezichtje op de babyzeep te zien was, werden ze stuk voor stuk weggestreept. Levende wezens mochten niet worden afgebeeld.

Het water begint af te koelen. De kinderen die nog niet gewassen zijn, gillen harder dan ooit. Het duurt niet lang meer of er is alleen nog koud water in de hamam. De vrouwen verlaten het bad en naarmate er meer verdwijnen, zie je het vuil beter. In de hoeken liggen eierschalen en een paar rotte appels. Plassen vuil water blijven op de vloer achter. De vrouwen dragen hier dezelfde plastic sandalen als op straat, op hun latrine en op de binnenplaats van hun huis.

Bibi Goel sleept zich de badruimte uit, met Leila en de nichtjes achter zich aan. Dan moeten ze zich in hun kleren hijsen. Niemand heeft schone kleren meegenomen, ze trekken dezelfde kleren aan als waarin ze gekomen zijn. Tot slot worden de boerka's over de frisgewassen hoofden getrokken. De boerka met zijn eigen lucht. Omdat er weinig lucht in doordringt of uit ontsnapt, heeft elke boerka zijn eigen specifieke geur. Bibi Goels boerka heeft altijd een indringende, ondefinieerbare geur — oude adem vermengd met een zoete bloemengeur en iets zurigs. Die van Leila ruikt naar jong zweet en eten. Eigenlijk stinken alle boerka's van de familie Khan naar eten, doordat ze aan een spijker vlak buiten de keuken hangen. Nu zijn de vrouwen brandschoon onder hun boerka en hun kleren, maar de groene zeep en de roze shampoo leveren een vergeefse strijd. Weldra hult de boerka de vrouwen weer in hun eigen geur. De geur van een oude slavin, de geur van een jonge slavin.

Bibi Goel loopt voorop, de drie jonge meisjes zijn dit keer de traagsten van het stel. Giechelend blijven ze bij elkaar lopen. In een straatje waar niemand anders loopt, wippen ze hun boerka over het hoofd. Hier lopen toch alleen maar kleine jongetjes en honden. De verkoelende wind voelt weldadig aan op hun huid, die nog steeds zweet. Maar fris is de lucht niet. In de achterafstraatjes en stegen van Kaboel stinkt het naar afval en open riolen. Een smerige goot volgt de aarden weg tussen de lemen huizen. Maar de meisjes merken niets van de stank uit de goot, en ook niet van het stof dat zachtjes aan hun huid blijft kleven en hun poriën verstopt. Ze voelen de zon op hun huid en ze lachen. Plotseling duikt er een fietser op.

'Bedek je, meisjes, bedek je!' roept hij terwijl hij ze voorbij suist. Ze kijken elkaar aan en lachen om de grappige uitdrukking op zijn gezicht, maar als hij opnieuw op ze af komt fietsen, bedekken ze zich.

'Als de koning terugkomt, gebruik ik mijn boerka nooit meer', zegt Leila opeens ernstig. 'Dan is het eindelijk vrede in ons land.'

'Die komt vast nooit terug', werpt haar toegedekte nicht tegen.

'Ze zeggen dat hij dit voorjaar terugkomt', zegt Leila.

Maar voorlopig doen de drie meisjes er het beste aan om zich te bedekken, want ze zijn ook nog alleen.

Helemaal alleen lopen doet Leila nooit. Het is niet goed voor een jonge vrouw om zonder begeleiding te lopen. Wie weet waar ze wel niet heen gaat? Misschien om iemand te ontmoeten, misschien om te zondigen. Zelfs naar de groentemarkt, een paar minuten lopen van de flat, gaat Leila niet alleen. Ze neemt op zijn minst een buurjongen mee. Of ze vraagt hem de boodschap voor haar te doen. 'Alleen' is een onbekend begrip voor Leila. Ze is nog nooit ergens alleen geweest. Ze is nooit alleen in de flat geweest, nooit ergens alleen heen gegaan, ze heeft nooit alleen geslapen. Elke nacht heeft ze naast haar moeder op de mat doorgebracht. Leila weet niet wat het is om alleen te zijn en ze mist het ook niet. Het enige wat ze graag zou willen, is dat ze wat meer rust kreeg en wat minder te doen had.

Als ze thuiskomt, heerst daar een complete chaos. Overal staan dozen, reistassen en koffers.

'Sjarifa is thuisgekomen! Sjarifa!' wijst Boelboela, overgelukkig dat Leila er weer is en de rol van gastvrouw kan overnemen. De jongste dochter van Soeltan en Sjarifa, Sjabnam, rent als een dartel veulen rond. Ze omarmt Leila, die op haar beurt Sjarifa omhelst. Midden in de chaos staat Soeltans tweede vrouw te glimlachen, met Latifa op haar arm. Tot ieders grote verrassing heeft Soeltan Sjarifa en Sjabnam vanuit Pakistan mee naar huis genomen.

'Voor de zomer', zegt Soeltan. 'Voor altijd', fluistert Sjarifa.

Soeltan is al naar de boekhandel vertrokken, alleen de vrouwen zijn er nog. Ze gaan in een kring op de grond zitten. Sjarifa deelt geschenken uit. Een jurk voor Leila, een sjaal voor Sonja, een tas voor Boelboela, een gebreid vest voor Bibi Goel, en kleren en plastic sieraden voor de rest van de familie. Voor haar zoons heeft ze verscheidene kostuums meegebracht, die ze in Pakistan op de markt gekocht heeft - kleren die je in Kaboel niet vindt. En ze heeft haar eigen dierbare spullen meegenomen. 'Nooit meer terug', zegt ze. 'Ik haat Pakistan.'

Maar ze weet dat haar lot in Soeltans handen ligt. Als Soeltan wil dat ze teruggaat, moet ze dat doen.

De twee vrouwen van Soeltan zitten als oude vriendinnen te babbelen. Ze bekijken stoffen, passen bloezen en sieraden. Sonja streelt de dingen die ze voor zichzelf en haar dochtertje gekregen heeft. Soeltan neemt zelden cadeaus voor zijn jonge vrouw mee, dus de thuiskomst van Sjarifa is een heerlijke onderbreking van haar monotone bestaan. Ze dost Latifa uit als een kleine pop in de uitwaaierende roze jurk die ze heeft gekregen.

Ze wisselen nieuwtjes uit. De vrouwen hebben elkaar meer dan een jaar niet gezien. Er is geen telefoon in de flat, dus ze hebben ook niet met elkaar gesproken. Het belangrijkste wat de vrouwen in Kaboel is overkomen, is de bruiloft van Sjakila, die tot in de kleinste details besproken wordt: de geschenken die ze heeft gekregen, de jurken die ze aanhadden. Ook de kinderen, verlovingen, huwelijken en dood van andere familieleden passeren de revue.

Sjarifa vertelt over het vluchtelingenbestaan. Wie terugverhuisd is en wie gebleven zijn. 'Salika heeft zich verloofd', vertelt ze.'Dat kon niet anders, ook al was de familie ertegen. De jongen bezit immers helemaal niets, en hij is ook nog lui, hij deugt nergens voor', zegt ze. Allen knikken. Ze herinneren zich Salika allemaal als een behaagziek kind, maar ze hebben toch medelijden met haar omdat ze met een arme jongen moet trouwen.

'Nadat ze elkaar in het park ontmoet hadden, kreeg ze een maand huisarrest', vertelt Sjarifa. Toen kwamen op een dag de moeder en de tante van de jongen naar haar vragen. Haar ouders gingen akkoord, ze hadden geen keus, het kwaad was al geschied. En toen kwam het verlovingsfeest! Een schandaal!'

De vrouwen luisteren met wijdopen oren. Vooral Sonja. Dit zijn verhalen waarbij ze zich betrokken voelt. Sjarifa's verhalen zijn haar soap-opera's.

'Een schandaal', herhaalt Sjarifa, om het feit nog eens te benadrukken. Het is de gewoonte dat, als een paar zich verlooft, de familie van de aanstaande bruidegom de kosten van het feest, de jurk en de sieraden betaalt.

'Toen ze het feest zouden organiseren, gaf de vader van de jongen een paar duizend roepie aan Salika's vader, die uit Europa naar huis was gekomen om de familietragedie op te lossen. Toen hij het geld zag, gooide hij het verachtelijk op de grond. Denk je dat je een verlovingsfeest kunt houden voor zo'n paar duiten?' riep hij. Sjarifa zat op te trap te luisteren toen het gebeurde, dus het is absoluut waar. 'Hou ze maar, wij zorgen wel voor het feest!' zei hij.

De vader van Salika had ook niet veel geld, hij wachtte op asiel in België om daarna zijn familie op te halen. Zijn asielaanvraag in Nederland was al afgewezen en hij leefde nu van geld dat hij van de Belgische staat kreeg. Maar een verlovingsfeest is een belangrijke symbolische handeling, en een verloving is bijna onverbreekbaar. Als een verloving verbroken wordt, krijgt het meisje grote problemen om alsnog te trouwen, ongeacht de reden voor de breuk. Het verlovingsfeest is ook een teken aan de buitenwereld hoe de familie ervoor staat. Wat voor sieraden dragen ze en wat kosten die? Wat voor eten wordt er geserveerd en wat kost dat? Wat voor jurk heeft ze aan en wat kost die? Wat voor orkest speelt er en wat kost dat? Uit het feest moet blijken hoe de familie het aankomende familielid op prijs stelt. Als het een armoedig feest is, betekent dat dat ze geen prijs stellen op de bruid en dus ook niet op haar hele familie. Dat haar vader zich in de schulden moest steken voor een verloving waarmee eigenlijk niemand behalve Salika en haar geliefde zelf gelukkig was, betekende niets vergeleken bij de schande die het zou zijn om een goedkoop feest te houden.

'Ze heeft er al spijt van' verklapt Sjarifa. 'Omdat hij geen geld heeft. Al heel gauw zag ze wat voor nietsnut hij is. Maar nu is het te laat. Als ze de verloving verbreekt, wil niemand haar meer hebben. Ze loopt te rammelen met zes armbanden die ze van hem gekregen heeft. Ze zegt dat die van goud zijn, maar ze weet net zo goed als ik dat het stalen armbanden met een goudkleurig laagje zijn. Voor het nieuwjaarsfeest heeft ze niet eens een nieuwe jurk gekregen. Hebben jullie ooit gehoord van een meisje dat van haar verloofde geen nieuwe jurk voor het nieuwjaarsfeest kreeg?'

Sjarifa blaast uit en gaat verder. 'Hij zit de hele dag bij ze thuis, veel te vaak. Haar moeder heeft hun gedrag niet onder controle. Vreselijk, vreselijk, wat een schande, ik heb het tegen haar gezegd', zucht Sjarifa.

De drie anderen in de kring bombarderen haar met nieuwe vragen. Over die en die en die. Er zijn nog steeds een boel van hun familieleden in Pakistan: tantes, ooms, neven en nichten, die de situatie nog niet veilig genoeg vinden om terug te keren, of die niets hebben om naar terug te keren, omdat hun huis is gebombardeerd, hun grond vol mijnen ligt of hun winkel in de as gelegd is. Maar ze verlangen allemaal naar hun eigen land, net als Sjarifa. Het is bijna een jaar geleden dat ze haar zoons voor het laatst gezien heeft.

Leila moet naar de keuken om het avondeten klaar te maken. Ze is blij dat Sjarifa terug is. Dat is absoluut een feit. Maar ze ziet op tegen de ruzies die ze altijd veroorzaakt, de ruzies met haar zoons, haar schoonzussen, haar moeder. Ze herinnert zich hoe Sjarifa hun allemaal verzocht om op te hoepelen.

'Neem je dochters mee en vertrek', zei ze tegen haar schoonmoeder Bibi Goel. 'We hebben hier geen plaats voor jullie. Wij willen op onszelf wonen!' schreeuwde ze als Soeltan niet thuis was. Dat was in de tijd dat Sjarifa zowel over Soeltans huis als over diens hart regeerde. Pas de laatste jaren, nadat Soeltan een nieuwe vrouw had genomen, had Sjarifa een mildere toon tegenover Soeltans familieleden aangeslagen.

'Nu krijgen we nog minder plaats', zucht Leila. Ze zijn niet langer met zijn elven, maar met zijn dertienen in de kleine kamertjes. Ze pelt uien, en er stromen bittere uientranen. Echte tranen huilt ze zelden, ze heeft haar wensen, verlangens en teleurstellingen verdrongen. De frisse zeepgeur uit de hamam is allang verdwenen. De olie in de pan spat in haar haar en geeft het een bittere vetgeur. Haar ruwe handen doen pijn van het chilisap dat in de dun geworden huid dringt.

Ze maakt een eenvoudige maaltijd, niets extra's, zelfs al is Sjarifa thuisgekomen. Bij de familie Khan is het geen gewoonte de vrouwen te fêteren. Bovendien moet ze maken waar Soeltan van houdt. Vlees, rijst, spinazie en bonen. In schapenvet. Vaak is er alleen vlees voor Soeltan en zijn zoons, en misschien een hapje voor Bibi Goel, terwijl de anderen alleen rijst en bonen eten.

'Jullie hebben het eten niet verdiend. Jullie leven van mijn geld', zegt Soeltan.

ledere avond komt hij thuis met stapels geld van zijn winkels, ledere avond stopt hij het in de kluis. Vaak heeft hij grote zakken bij zich met sappige granaatappels, zoete bananen, mandarijnen en appels. Maar al dat fruit gaat in een kast. Alleen Soeltan en Sonja mogen ervan eten. Alleen zij hebben de sleutel. Fruit is duur, vooral buiten het seizoen.

Leila kijkt naar een paar kleine, harde sinaasappels die in de vensterbank liggen. Het vruchtvlees is aan het uitdrogen en Sonja heeft ze in de keuken neergelegd — voor de rest van de familie. Maar het zou niet in Leila opkomen om ze te proeven. Als zij gedoemd is om bonen te eten, dan eet zij bonen. De sinaasappels moeten blijven liggen tot ze verrotten of uitdrogen. Leila werpt haar hoofd in de nek en zet de grote rijstketel op de primus. Ze doet de gehakte ui in de pan, die halfvol olie is, en doet er tomaten, kruiden en aardappelen bij. Leila is goed in eten koken. Ze is goed in de meeste dingen. Daarom krijgt zij ook het meeste te doen. Tijdens de maaltijden zit ze meestal in het hoekje bij de deur, om op te springen als iemand iets nodig heeft of om de schalen te vullen. Pas als ze ziet dat iedereen voorzien is, vult ze haar eigen bord met wat er is overgebleven. Wat rijst met olie en gekookte bonen.

Ze is opgevoed om anderen te dienen, en ze is een dienares geworden, die ieders bevelen opvolgt. En hoe meer bevelen ze opvolgt, des te minder respect ze krijgt. Als iemand een slecht humeur heeft, wordt dat op Leila afgereageerd. Een vlek op een trui die niet verdwenen is, vlees dat verkeerd gebakken is, er is van alles te bedenken als je je woede op iemand wilt koelen.

Als er familieleden worden uitgenodigd voor een feest, is Leila degene die 's morgens vroeg, na het maken van ontbijt voor haar eigen familie, klaarstaat om aardappelen te schillen, bouillon te maken en groente te snijden. Als de gasten komen, trekt ze haastig schone kleren aan, om vervolgens op te dienen, en ten slotte brengt ze de rest van het feest in de keuken door, waar ze de afwas doet. Ze is net Assepoester, met dat verschil dat er in haar wereld geen prins is.

Soeltan komt thuis met Mansoer, Ekbal en Aimal. Hij kust Sonja op de gang en begroet Sjarifa vluchtig in de woonkamer. Ze hebben de hele dag samen in de auto gezeten, van Pesjawar tot Kaboel, en hebben geen behoefte meer om met elkaar te praten. Soeltan en zijn zoons gaan zitten. Leila komt met een tinnen wasbekken en een kan. Ze zet het bekken om de beurt voor een van hen neer, zodat ze hun handen kunnen wassen, en geeft ze daarna een handdoek. Het plastic zeil is op de grond gelegd en de maaltijd kan worden opgediend.

Joenoes, de jongere broer van Soeltan, is thuisgekomen en groet Sjarifa hartelijk. Hij vraagt haar naar het laatste nieuws over de familieleden en vervalt daarna in zijn gebruikelijke stilzwijgen. Hij zegt zelden iets tijdens de maaltijden. Hij is rustig en bezonnen en neemt zelden deel aan de gesprekken van de familie. Het is alsof het hem niet interesseert en alsof hij zijn ongelukkige stemming voor zichzelf houdt. De achtentwintigjarige is diep ongelukkig met zijn leven.

'Een hondenleven', zegt hij. Hij moet werken van de vroege ochtend tot de late avond en krijgt 's avonds wat brokken toegeworpen aan de tafel van zijn broer.

Joenoes is de enige voor wie Leila altijd klaarstaat. Hij is de enige broer die ze echt graag mag. Soms neemt hij cadeautjes voor haar mee, nu eens een plastic haarspeld, dan weer een kam.

Vanavond is er iets waar Joenoes heel nieuwsgierig naar is. Maar hij wil wachten met ernaar te vragen. Sjarifa is hem voor en flapt het eruit.

'Het is een hele toestand met Belkisa', zegt ze.'Haar vader wil haar wel uithuwelijken, maar haar moeder niet. Eerst wilde zij ook, maar toen praatte ze met iemand uit haar familie die ook een zoon had, een jongere zoon, die met Belkisa wilde trouwen. Ze boden geld, en toen begon de moeder te twijfelen. En dat familielid heeft bovendien allerlei roddels over onze familie verspreid. Dus ik kan je geen antwoord geven.'

Joenoes bloost en kijkt zwijgend om zich heen. De situatie is uiterst pijnlijk. Mansoer grijnst. 'Het kleinkind wil niet met opa trouwen', mompelt hij zachtjes, zodat Joenoes het kan horen maar Soeltan niet. Joenoes' laatste hoop lijkt de bodem ingeslagen. Hij voelt zich kapotgemaakt, kapot van het wachten, kapot van het zoeken, kapot van het wonen in een hok.

'Thee!'commandeert hij ter onderbreking van Sjalika's woordenstroom over de motieven van Belkisa's familie om hun dochter niet aan hem uit te huwelijken. Leila staat op. Ze is teleurgesteld dat Joenoes' huwelijk nog wel even op zich zal laten wachten. Ze had gehoopt dat als Joenoes trouwde, hij haar en haar moeder met zich mee zou nemen. Dan konden ze bij elkaar wonen, en zij zou heel lief voor hem zijn, heel lief. Ze zou Belkisa lesgeven, ze zou het zwaarste werk doen. Belkisa mocht zelfs naar school gaan als ze dat wilde. Ze zouden het heel fijn hebben. Alles wil ze doen om weg te komen uit het huis van Soeltan, waar niemand haar waardeert. Soeltan klaagt erover dat ze het eten niet klaarmaakt zoals hij dat wil, dat ze te veel eet, dat ze niet alles doet wat Sonja vraagt. Mansoer zit haar altijd en eeuwig op de huid. Vaak vraagt hij haar regelrecht op te hoepelen. 'Ik geef niet om iemand die niet van belang is voor mijn toekomst', zegt hij. 'En jij, jij betekent niets voor mij. Je leeft op de zak van mijn vader, weg met jou', lacht hij honend, wel wetende dat ze geen plek heeft om heen te gaan.

Leila komt met de thee. Slappe, groene thee. Ze vraagt Joenoes of ze zijn broek zal strijken voor de volgende dag. Ze heeft hem net gewassen en Joenoes heeft maar twee broeken, dus ze moet weten of hij van plan is om de pas gewassen broek aan te doen. Joenoes knikt zwijgend.

'Mijn tante is zo dom', zegt Mansoer tegen iedereen. 'Altijd als ze iets zegt, weet ik al wat ze gaat zeggen. Ze is het saaiste mens dat ik ken', zegt hij spottend. Hij is samen met zijn drie jaar oudere tante opgegroeid, niet als een broer, maar als haar baas.

Leila zegt dingen altijd twee keer, omdat ze denkt dat er niet naar haar geluisterd wordt. Ze praat eigenlijk alleen over huishoudelijke dingen, omdat dat haar universum is. Maar ze kan ook uitbundig lachen met haar nichten en zussen en hun kinderen. Leila kan de anderen verrassen met een leuk verhaal. Ze kan lachen dat haar hele gezicht ervan vertrekt. Maar niet tijdens het avondeten met de familie. Dan zwijgt ze bijna altijd. Af en toe moet ook zij lachen om de ruwe grappen van haar neven, maar zoals ze tegen haar nichten zegt: 'Ik lach met mijn mond, niet met mijn hart.'

Na het teleurstellende verhaal over Belkisa zegt niemand nog veel tijdens het eerste avondmaal van Sjarifa. Aimal speelt met Latifa, Sjabnam speelt met haar poppen, Ekbal maakt ruzie met Mansoer en Soeltan flirt met Sonja. De anderen eten zwijgend. Daarna gaan ze naar bed. Sjarifa en Sjabnam worden ondergebracht in de kamer waar Bibi Goel, Leila, Ekbal, Aimal en Fazil al liggen. Soeltan en Sonja houden hun slaapkamer. Tegen middernacht ligt iedereen op zijn mat, op één na.

Leila staat bij het schijnsel van een kaars eten klaar te maken. Soeltan wil eten van thuis mee als hij naar zijn werk gaat. Ze bakt kip in olie, kookt rijst, maakt groentesaus. Terwijl het eten opstaat, wast ze af. De vlam van de kaars verlicht haar gezicht. Ze heeft grote, donkere wallen onder haar ogen. Als het eten klaar is, neemt ze de pannen van het vuur, wikkelt er grote doeken omheen en maakt er een harde knoop in, zodat het deksel er niet afvalt als Soeltan en zijn zoons ze de volgende ochtend meenemen. Ze wast de olie van haar vingers en gaat slapen, in dezelfde kleren die ze de hele dag heeft aangehad. Ze rolt haar mat uit, spreidt een deken over zich heen en slaapt in, totdat de moellah haar een paar uur later wekt en ze een nieuwe dag begint, begeleid door 'Allahoe akbar — Allah is groot.'

Een nieuwe dag, die ruikt en smaakt als alle andere dagen. Naar stof.