Boekverbranding

Op een middag in november 1999, terwijl het vroor dat het kraakte, werd de rotonde bij Charchai-e-Sadarat in Kaboel urenlang verlicht door een vrolijk vuur. De jongeren verdrongen zich rond de vlammen die hun vuile en opgetogen gezichten verlichtten. De straatjongens schepten op wie het dichtst bij het vuur durfde te komen. De volwassenen wierpen alleen maar steelse blikken op het vuur, en liepen haastig voorbij. Dat was het veiligste, want iedereen kon zien dat dit geen vuur was dat de straatwachten hadden gestookt om hun handen aan te warmen, dit was een vuur ter ere van Allah.

Koningin Soeraja's mouwloze jurk krulde om voordat ze tot as verging. Hetzelfde gebeurde met haar blanke welgevormde armen en haar ernstige gezicht. Ook haar man, Amanoellah, verbrandde, met al zijn medailles. De hele dynastie knetterde in het vuur, samen met meisjes in Afghaanse klederdracht, soldaten van de moedjahedien te paard en een paar boeren op een markt in Kandahar.

De religieuze politie ging deze novemberdag nauwgezet te werk in de boekhandel van Soeltan Khan. Alle boeken met afbeeldingen van levende wezens, ongeacht of het mensen of dieren waren, werden uit de kasten getrokken en op het vuur geslingerd. Vergeelde bladzijden, onschuldige prentbriefkaarten en grote dorre naslagwerken vielen ten prooi aan de vlammen.

Samen met de jongeren stonden de voetsoldaten van de religieuze politie rond het vuur, met zwepen, lange stokken en kalasjnikovs. Iedereen die van foto's, beelden, muziek, dans, film en vrije gedachten hield, werd door deze mannen als een volksvijand beschouwd.

Deze dag ging het alleen maar om afbeeldingen. Ketterse teksten zagen ze over het hoofd, ook al stonden die pal voor hun neus in de kasten. De soldaten konden niet lezen en waren niet in staat om de orthodoxe leer van de Taliban te onderscheiden van de ketterse leer. Maar ze konden wel afbeeldingen van letters onderscheiden, en levende wezens van dode zaken.

Ten slotte was alleen de as over, die wegwoei en zich vermengde met het overige vuil en afval in de straten en de riolen van Kaboel. Wie achterbleef, dat was de boekhandelaar, die van enkele van zijn dierbaarste boeken beroofd was. Hij stond daar met eenTaliban-soldaat aan elke kant, totdat hij roetsj... een auto in geduwd werd. De soldaten sloten en verzegelden de winkel, en Soeltan werd naar de gevangenis voor plegers van on-islamitische activiteiten gestuurd.

Gelukkig hadden de gewapende halvegaren niet achter de kasten gekeken, bedacht Soeltan onderweg naar het huis van bewaring. Volgens een uitgekookt systeem had hij de meest verboden boeken daar verstopt. Die haalde hij alleen tevoorschijn als iemand er speciaal naar vroeg en als hij voelde dat hij de bewuste persoon kon vertrouwen.

Soeltan had dit wel verwacht. Jarenlang had hij illegale boeken, foto's en geschriften verkocht. De soldaten hadden hem vaak bedreigd, namen dan een paar boeken mee en verdwenen weer. Hij had ook dreigementen van de Taliban op het hoogste niveau gekregen, en de autoriteiten hadden hem zelfs bij de minister van Cultuur ontboden, in een poging om de ondernemende boekhandelaar te bekeren en om hem over te halen in dienst van de Taliban te treden.

Soeltan Khan had er geen enkel bezwaar tegen om een aantal van de Taliban-geschriften te verkopen. Hij was vrijdenker en vond dat alle stemmen gehoord moesten worden. Maar tegelijk met de boeken over hun duistere leer wilde hij ook andere werken verkopen: historische boeken, wetenschappelijke publicaties, ideologische geschriften over de islam en over de geschiedenis en de toekomst van Afghanistan, en vooral romans en poëzie. DeTaliban beschouwden elk debat als ketterij en elke twijfel als zonde. Behalve voor het uit het hoofd leren van de Koran was lezen onnodig, zelfs gevaarlijk. Toen de Taliban in het najaar van 1996 de macht grepen in Kaboel, werden de deskundigen op alle ministeries en directoraten verwijderd en vervangen door moellahs. Alle instellingen, van de centrale bank tot de universiteit, werden door moellahs bestuurd. Hun doel was het herstellen van de samenleving waarin de profeet Mohammed in de zevende eeuw op het Arabische schiereiland had geleefd. Zelfs als de Taliban met buitenlandse oliemaatschappijen onderhandelden, zaten er moellahs zonder enige technische expertise aan de onderhandelingstafel.

Soeltan voelde dat het land onder de Taliban steeds dieper in duisternis gehuld raakte en dat het steeds armer en geïsoleerder werd. De autoriteiten verzetten zich tegen iedere modernisering, ze hadden geen enkele behoefte om ideeën over vooruitgang of economische ontwikkeling te begrijpen of te bestuderen. Ze schuwden het wetenschappelijk debat, ongeacht of dat in het Westen of in de moslimwereld werd gevoerd. Hun manifest bestond allereerst uit een paar armzalige regels voor de wijze waarop mensen zich moesten kleden of bedekken, hoe mannen de gebedstijden moesten respecteren en hoe vrouwen van de rest van de maatschappij moesten worden afgezonderd. Ze waren slecht op de hoogte van de geschiedenis van de islam en van Afghanistan en hadden daar ook geen enkele belangstelling voor.

Soeltan Khan zat in de auto tussen de ongeletterde Taliban en vervloekte het feit dat zijn land ofwel bestuurd werd door soldaten ofwel door moellahs. Zelf was hij een gelovige maar gematigde moslim. Hij bad elke ochtend tot Allah, maar gaf meestal geen gehoor aan de vier volgende gebedsoproepen, tenzij de religieuze politie hem de dichtstbijzijnde moskee in sleepte, samen met andere mannen die ze op straat opgepikt hadden. Hij respecteerde met tegenzin de vasten tijdens de ramadan, en at niet tussen zonsopgang en zonsondergang, in elk geval niet zo dat iemand het zag. Hij was zijn twee vrouwen trouw, voedde zijn kinderen met harde hand op en leerde ze goede godvrezende moslims te worden. Hij had niets dan verachting voor de Taliban, die hij als een stel ongeletterde boerse gelovigen beschouwde. De leiders van de Taliban kwamen dan ook uit de armste en conservatiefste delen van het land, waar de alfabetiseringsgraad het laagst was.

Aanstichter van Soeltans arrestatie was het ministerie ter Bevordering van Deugd en ter Bestrijding van Zonde, beter bekend als het ministerie van Zedelijkheid. Tijdens het verhoor in het huis van bewaring streek Soeltan over zijn baard, die de correcte door de Taliban gewenste vuistlengte had. Hij schikte wat aan zijn sjalwar kamiez, die ook voldeed aan de norm van de Taliban — de jas over de knie, de broek over de enkels.

Hooghartig antwoordde hij: 'Jullie kunnen mijn boeken verbranden, jullie kunnen mij het leven zuur maken, jullie kunnen me zelfs vermoorden, maar jullie kunnen de geschiedenis van Afghanistan nooit ongedaan maken.'

Boeken waren Soeltans leven. Vanaf het moment dat hij zijn allereerste boek op school kreeg, was hij verslingerd aan boeken en verhalen. Hij werd geboren in een arme familie en groeide op in de jaren vijftig, in het dorp Deh Khoedaidad in de buurt van Kaboel. Zijn vader noch moeder kon lezen, maar ze schraapten geld bij elkaar zodat hij naar school kon gaan. Hij was de oudste zoon en het spaargeld werd voor hém gebruikt. De zus die vóór hem geboren werd, had nooit een voet in een school gezet en had nooit leren lezen of schrijven. Ze zou toch uitgehuwelijkt worden. Tegenwoordig kan ze met moeite klokkijken. Maar Soeltan, die moest een groot man worden. De eerste hindernis was de weg naar school. Soeltan weigerde naar school te gaan, omdat hij geen schoenen had. Zijn moeder joeg hem de deur uit.

'Je kunt best naar school, kijk maar', zei ze en ze gaf hem een tik op zijn hoofd. Algauw had hij zelf geld verdiend voor schoenen, want zijn hele schooltijd lang was Soeltan fulltime aan het werk. 's Ochtends voordat de lessen begonnen en elke middag totdat het donker werd, bakte hij bakstenen om geld voor zijn familie te verdienen. Later nam hij een baantje in een winkel. Aan zijn ouders gaf hij slechts de helft van zijn feitelijke verdienste als zijn loon op. De rest spaarde hij, om boeken te kopen.

Reeds als tiener begon hij boeken te verhandelen. Hij was net begonnen met zijn ingenieursopleiding, maar het was moeilijk om de benodigde studieboeken te krijgen. Tijdens een reis met zijn oom naar Teheran kwam hij toevallig alle boeken tegen waar hij naar gezocht had, op een van de rijk gesorteerde boekenmarkten van de stad. Hij kocht verscheidene sets, die hij voor de dubbele prijs aan zijn medestudenten in Kaboel doorverkocht. De boekenverkoper in hem was geboren.

Als ingenieur werkte Soeltan slechts aan de bouw van twee gebouwen mee. Zijn boekenmanie rukte hem uit de bouwwereld. Opnieuw verleidden de boekenmarkten van Teheran hem. In de Perzische metropool zwierf de dorpsjongen tussen de oude en nieuwe boeken, tussen antiquarische en moderne, en hij kwam boeken tegen waarvan hij het bestaan zelfs in zijn wildste fantasie niet had kunnen vermoeden. Hij kocht dozen vol Perzische poëzie, kunstboeken, historische werken, en uit commerciële overwegingen de bestsellers: studieboeken voor ingenieurs.

Thuis in Kaboel opende hij zijn eerste boekhandeltje, tussen kruidenwinkeltjes en kebabtenten in het centrum van de stad. Dat was in de jaren zeventig, toen de maatschappij heen en weer geslingerd werd tussen modernisme en traditie. De liberale, wat indolente heerser Zahir Sjah bestuurde het land, en zijn halfhartige pogingen om het land te moderniseren lokten scherpe kritiek van religieuze zijde uit. In Kaboel mochten de vrouwen in westerse kleren rondlopen, ook al riskeerden ze het om bijtend zuur in hun gezicht gespoten te krijgen. Toen een tiental moellahs ertegen protesteerde dat de vrouwelijke leden van de koninklijke familie zich in het openbaar zonder sluier vertoonden, werden ze in de gevangenis gegooid.

Het aantal universiteiten en scholen nam aanzienlijk toe, en daarmee kwamen de studentendemonstraties. Hoewel er geen vrije verkiezingen gehouden werden, was dit de tijd waarin een golf van nieuwe partijen en politieke groeperingen ontstond, van extreem links tot religieus-fundamentalistisch. Deze groeperingen bestreden elkaar, en de onzekere stemming in het land verspreidde zich. De economie stagneerde na drie jaar zonder regen, en tijdens een catastrofale hongersnood in 1973, terwijl Zahir Sjah in India op artsenbezoek was, greep de neef van de koning, Daoed, met een staatsgreep naar de macht en schafte de monarchie af.

President Daoeds regime was repressiever dan dat van zijn neef. Maar de boekhandel van Soeltan bloeide. Hij verkocht boeken en tijdschriften die werden uitgegeven door de verschillende politieke groeperingen, variërend van marxisten tot fundamentalisten. Hij woonde bij zijn vader en moeder in het dorp en fietste elke morgen naar zijn boekenstalletje in Kaboel en 's avonds weer terug. Zijn enige probleem was het aanhoudende gezeur van zijn moeder dat hij moest trouwen. Ze stelde voortdurend nieuwe kandidaten voor, een nichtje hier en een buurmeisje daar. Soeltan wilde nog geen gezin stichten. Hij flirtte links en rechts wat en had geen haast om zich al te binden. Hij wilde vrij zijn om te reizen en hij ging op zakenreizen naar Teheran, Tasjkent en Moskou. In Moskou had hij een Russische vriendin, Ljoedmila. Soeltan verdiende steeds meer geld.

In 1979, een paar maanden voor de invasie van de sovjets, beging hij voor het eerst een misstap. De keiharde communist Noer Mohammed Taraki regeerde in Kaboel. President Daoed was met zijn hele familie, tot de kleinste baby aan toe, tijdens een staatsgreep vermoord. De gevangenissen waren voller dan ooit, tienduizenden politieke tegenstanders werden gearresteerd, gemarteld en terechtgesteld.

De communisten wilden de controle over het hele land consolideren en probeerden de moslimgroepen te verslaan. De moedjahedien - de heilige strijders - begonnen een gewapend verzet tegen het regime, een strijd die later zou overgaan in een genadeloze guerrillaoorlog tegen de Sovjet-Unie.

De moedjahedien vertegenwoordigden een enorm aantal ideologieën en richtingen. De verschillende groeperingen publiceerden geschriften ter ondersteuning van de jihad— de strijd tegen het goddeloze regime — en de islamisering van het land. Het regime verstevigde zijn greep op allen die het verdacht van samenspanning met de moedjahedien, en het was streng verboden om hun ideologische geschriften te drukken of te verspreiden.

Soeltan verkocht zowel de geschriften van de moedjahedien als van de communisten. Bovendien leed hij aan een grote verzamelwoede en hij kon het niet laten om een paar exemplaren te kopen van de boeken en geschriften die hij zoal tegenkwam. Soeltan vond dat hij in de kast moest hebben staan wat de mensen wilden hebben. De meest verboden publicaties verborg hij onder de toonbank.

Het duurde niet lang of hij werd verraden. Er was een klant gearresteerd met boeken die hij bij Soeltan gekocht had. Tijdens een razzia vond de politie verscheidene illegale geschriften. Het vuur voor de eerste boekverbranding werd ontstoken. Soeltan werd meegenomen, aan zware verhoren onderworpen, in elkaar geslagen en tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij werd gevangengezet op de afdeling voor politieke gevangenen, waar pen, papier en boeken streng verboden waren. Maandenlang staarde Soeltan naar de muur. Maar hij wist een bewaker om te kopen met een van de voedselpakketten die hij van zijn moeder kreeg, en liet elke week boeken naar binnen smokkelen. Te midden van de ruwe stenen muren kreeg hij steeds meer belangstelling voor de Afghaanse cultuur en literatuur. Hij verdiepte zich in Perzische poëzie en in de dramatische geschiedenis van zijn land. Toen hij uit de gevangenis kwam, was hij nog zekerder van zijn zaak: hij wilde zich met alle macht inzetten voor de verspreiding van kennis over de Afghaanse cultuur en geschiedenis. Hij ging door met de verkoop van verboden geschriften, zowel van de islamitische guerrilla als van de aan China getrouwe communistische oppositie in het land, maar hij was wel voorzichtiger dan voorheen.

De autoriteiten hielden hem in de gaten, en vijf jaar later werd hij opnieuw gearresteerd. Opnieuw had hij gelegenheid om achter de muren te filosoferen over Perzische poëzie. Ditmaal was er een aanklacht bij gekomen: hij was een petit bourgeois, een kleinburger, een van de ergste scheldwoorden van het communisme. De aanklacht hield in dat hij volgens kapitalistisch patroon geld verdiende.

Dit alles speelde zich af in een tijd waarin het communistische regime te midden van alle oorlogsellende probeerde om de Afghaanse stammenmaatschappij af te breken en het blijde communisme in te voeren. De pogingen om de grond te collectiviseren leidden tot grote misère onder de bevolking. Veel arme boeren weigerden de onteigende grond van rijke landeigenaren over te nemen, omdat het strijdig was met de islam om in gestolen grond te zaaien. Het platteland kwam in opstand en de communistische sociale projecten werden een grote mislukking. Na een tijd gaven de autoriteiten het op. Al hun energie werd opgeslokt door de oorlog - een oorlog die in tien jaar anderhalf miljoen Afghaanse levens had gekost.

Toen de kleine en kleinburgerlijke kapitalist weer uit de gevangenis kwam, was hij vijfendertig jaar. Kaboel was nauwelijks getroffen door de oorlog, die zich voornamelijk op het platteland afspeelde. De mensen werden in beslag genomen door de dagelijkse beslommeringen. Dit keer wist zijn moeder hem ertoe over te halen om te trouwen. Hij vond Sjarifa, de dochter van een generaal, een knappe en kwieke vrouw. Ze trouwden en kregen drie zoons en een dochter, om het jaar een nieuw kind.

In 1989 trok de Sovjet-Unie zich terug uit Afghanistan, en de bevolking hoopte dat er nu eindelijk vrede zou komen. Maar de moedjahedien legden de wapens niet neer, want het regime in Kaboel was nog steeds aan de macht, met steun van de Sovjet-Unie. In 1992 barstte de burgeroorlog echt los. De flat die de familie had gekocht in het sovjetwoningcomplex Mikrorayon bevond zich precies op de frontlijn tussen de strijdende partijen. De raketten sloegen in de muren, de kogels versplinterden de ramen, en tanks rolden over de binnenplaatsen. Toen ze een week in dekking op de vloer gelegen hadden, verstomde de granaatregen even, en Soeltan vertrok met zijn familie naar Pakistan.

Terwijl hij daar was, werd zijn boekhandel geplunderd, net als de openbare bibliotheken. Waardevolle boeken werden voor een schijntje aan verzamelaars verkocht — of geruild voor tanks, kogels en granaten. Ook Soeltan kocht verscheidene uit de nationale bibliotheek gestolen boeken toen hij uit Pakistan terugkwam om zijn winkel te bekijken. En hij deed goede zaken. Voor een habbekrats — enige tientallen dollars — kocht hij honderden jaren oude geschriften, onder andere een vijfhonderd jaar oud manuscript uit Oezbekistan, waarvoor de Oezbeekse regering hem later vijfentwintigduizend dollar bood. Hij vond Zahir Sjahs persoonlijke uitgave van de Sjah-Nama, het grote werk van de epische dichter Firdoesi, zijn lievelingsschrijver, en hij kocht voor een spotprijs allerlei waardevolle boeken van de rovers, die zelf de titels van de boeken niet eens konden lezen.

Na vier jaar intensief bombarderen was Kaboel in een ruïne veranderd en had vijftigduizend inwoners verloren. Toen de bewoners op de ochtend van 27 september 1996 ontwaakten, was de strijd verstomd. De avond tevoren was Ahmed Sjah Massoed met zijn troepen via de Pansjirvallei gevlucht. Terwijl er tijdens de burgeroorlog elke dag tegen de duizend raketten in de Afghaanse hoofdstad neerkwamen, was het nu doodstil.

Aan een verkeersbord nabij het presidentiële paleis hingen twee mannen. De grootste zat van top tot teen onder het bloed. Hij was gecastreerd, zijn vingers waren verbrijzeld, zijn bovenlichaam en gezicht waren zwaar gekneusd en hij had een kogelgat in zijn voorhoofd. De ander was alleen maar doodgeschoten en opgehangen, en zijn zakken puilden uit van de afghani, de plaatselijke valuta, als teken van verachting. De mannen waren de voormalige president Mohammed Nadjiboellah en zijn broer. Nadjiboellah was een gehaat man. Hij was hoofd van de geheime politie toen de Sovjet-Unie Afghanistan binnentrok, en in de periode dat hij aan de macht was, had hij naar men zei zo'n tachtigduizend vijanden van het volk laten terechtstellen. Toen de moedjahedien de macht grepen, met Boerhanoeddin Rabbani als president en Massoed als minister van Defensie, kreeg Nadjiboellah huisarrest in het VN-gebouw.

Toen de Taliban het oostelijk deel van Kaboel innamen en de moedjahedien-regering besloot te vluchten, bood Massoed zijn prominente gevangene aan om mee te gaan. Nadjiboellah vreesde voor zijn leven buiten de hoofdstad, en koos ervoor om bij de bewakers in het VN-gebouw achter te blijven. Bovendien dacht hij dat hij als Pasjtoen met de Pasjtoenen onder de Taliban kon onderhandelen. De volgende ochtend vroeg waren alle bewakers verdwenen. De witte vlaggen - wit was de heilige kleur van de Taliban - wapperden boven de moskeeën.

De inwoners van Kaboel verzamelden zich argwanend rond het verkeersbord op het Arianaplein. Ze keken naar de mannen die daar hingen, en gingen stilletjes naar huis. De oorlog was voorbij. Een nieuwe oorlog zou beginnen: de oorlog tegen de geneugten van het volk.

De Taliban zorgden voor rust en orde, maar brachten tegelijkertijd de genadestoot toe aan de Afghaanse kunst en cultuur. Het regime verbrandde Soeltans boeken en drong gewapend met bijlen het museum van Kaboel binnen, met hun eigen minister van Cultuur als getuige.

Bij hun komst was er al niet veel meer in het museum. Alle losse voorwerpen waren tijdens de burgeroorlog geroofd: potten uit de tijd dat Alexander de Grote het land veroverde, zwaarden die mogelijk gebruikt waren in de gevechten tegen Djengis Khan en zijn Mongoolse horden, Perzische miniaturen en duizenden jaren oude munten waren verdwenen. Het meeste bevond zich bij onbekende verzamelaars van over de hele wereld. Een paar objecten waren in veiligheid gebracht voordat de plunderingen echt losbarstten.

Er stonden nog een paar enorme beelden van Afghaanse koningen en prinsen, samen met ettelijke duizenden jaren oude boeddhabeelden, en er waren nog wat wandschilderingen. In dezelfde geest als waarin ze Soeltans boekhandel waren binnengekomen, voerden de voetsoldaten hun werk uit. De suppoosten barstten in tranen uit toen de Taliban de weinige restanten aan stukken sloegen. Ze hakten net zo lang tot alleen de sokkels over waren, omringd door hopen marmerstof en brokken klei. Aan een halve dag hadden ze genoeg om de geschiedenis van duizenden jaren te vernietigen. Het enige wat na de vernielingen bleef hangen, was een met ornamenten versierd Korancitaat op een steentablet, dat in opdracht van de minister van Cultuur met rust gelaten was.

Na het vertrek van de kunstbeulen uit het zwaar gebombardeerde museumgebouw, dat tijdens de burgeroorlog ook in de frontlijn had gestaan, bleef het museumpersoneel te midden van de brokstukken achter. Die raapten ze met veel moeite bijeen en ze veegden het stof en gruis eraf. Ze merkten de stukken en legden ze in dozen. Aan sommige fragmenten was nog te zien wat ze hadden voorgesteld: een hand, een gekrulde haarlok. De dozen zetten ze in de kelder neer, in de hoop dat iemand de beelden ooit zou kunnen restaureren.

Een halfjaar voor de val van de Taliban werden ook de enorme boeddhabeelden in Bamian opgeblazen. De beelden waren bijna tweeduizend jaar oud en het grootste culturele erfgoed van Afghanistan. Het dynamiet was zo krachtig dat er geen brokken meer te verzamelen vielen.

Onder dit regime probeerde Soeltan Khan stukken van de Afghaanse cultuur te redden. Na de boekverbranding op de rotonde wist hij zich met steekpenningen vrij te kopen uit de gevangenis. Nog dezelfde dag verbrak hij de verzegeling van zijn winkel. Hij huilde bij het zien van de resten van zijn boekenschatten. Met een dikke zwarte viltstift maakte hij in de boeken alle afbeeldingen van levende wezens onzichtbaar die de voetsoldaten niet hadden opgemerkt. Dat was beter dan dat de werken werden verbrand. Na een tijd kreeg hij een beter idee: hij plakte zijn visitekaartjes op de afbeeldingen. Op die manier waren ze zo bedekt dat ze later weer tevoorschijn konden worden gehaald, terwijl hij tegelijkertijd zijn eigen stempel op het werk kon zetten. Misschien kon hij de kaartjes ooit verwijderen.

Maar het regime werd steeds genadelozer. In de loop van de jaren werd de puriteinse lijn strenger en streefde men er nog sterker naar om te leven volgens de regels uit de tijd van Mohammed. Opnieuw werd Soeltan bij de minister van Cultuur geroepen.

'Sommigen hebben het op je voorzien', zei deze.'En ik kan je niet beschermen.'

Op dat moment, in de zomer van 2001, besloot Soeltan het land te verlaten. Hij vroeg een visum voor Canada aan, voor zichzelf, zijn twee vrouwen, zijn zoons en zijn dochter. De twee vrouwen woonden op dat moment met de kinderen in Pakistan en haatten het vluchtelingenbestaan. Maar Soeltan wist dat hij zijn boeken niet kon opgeven. Die waren zijn leven. Hij bezat nu drie boekwinkels in Kaboel. Een daarvan werd gedreven door zijn jongere broers, een andere door zijn oudste zoon Mansoer van zestien, en de derde door hemzelf.

Slechts een fractie van zijn boeken stond nog in de kasten. De meeste, bijna tienduizend stuks, waren verborgen op diverse zolders, verspreid over heel Kaboel. Hij kon zijn verzameling, die hij gedurende meer dan dertig jaar had opgebouwd, niet verloren laten gaan. Hij kon de Taliban of de oorlog niet nog meer van de ziel van Afghanistan laten vernielen. Bovendien had hij een geheim idealistisch plan met zijn collectie. Hij sprak met zichzelf af dat, als de Taliban verdwenen zouden zijn en Afghanistan een regering kreeg die te vertrouwen was, hij de hele verzameling aan de geplunderde openbare bibliotheek van de stad zou schenken, waar ooit een paar honderdduizend boeken in de kasten hadden gestaan. Of misschien zou hij zijn eigen bibliotheek beginnen, met zichzelf als waardig bibliothecaris, bedacht hij.

Omdat hij met de dood bedreigd werd, kreeg Soeltan Khan een visum voor Canada, zowel voor hemzelf als voor zijn gezin. Maar van de reis kwam niets terecht. Terwijl zijn twee vrouwen Sjarifa en Sonja de spullen inpakten en de reis voorbereidden, bedacht hij allerlei verontschuldigingen om het vertrek uit te stellen. Hij wachtte nog op een paar boeken, de boekhandel werd bedreigd, er was een familielid overleden. Er was altijd wel iets.

Toen kwam de elfde september. Toen het bommen begon te regenen, reisde Soeltan af naar zijn vrouwen in Pakistan. Hij gaf Joenoes, een van zijn jongere ongehuwde broers, opdracht om in Kaboel achter te blijven en de drie boekwinkels onder zijn hoede te nemen.

Toen het Taliban-bewind ten val kwam, twee maanden na de terroristische aanslagen in de Verenigde Staten, was Soeltan als een van de eersten terug op zijn post in Kaboel. Eindelijk kon hij zijn kasten vullen met alle boeken die hij maar wilde. De historische werken waarin de afbeeldingen met viltstift waren weggewerkt, kon hij als curiosa aan buitenlanders verkopen, en hij kon de visitekaartjes die hij over de plaatjes van levende wezens had geplakt weer verwijderen. Hij kon de blanke armen van koningin Soeraja en de met goud behangen borst van koning Amanoellah weer laten zien.

Op een ochtend stond hij met een glas dampende thee in zijn winkel te kijken hoe Kaboel tot leven kwam. Terwijl hij plannen maakte om zijn droom te verwezenlijken, schoot hem een citaat van zijn lievelingsdichter Firdoesi te binnen: 'Om te slagen moet men nu eens een wolf zijn, dan weer een lam.' Het was nu tijd om wolf te zijn, dacht Soeltan.