Pogingen

Op een middag trekt Leila de boerka over haar hoofd, doet haar hooggehakte wandelschoenen aan en sluipt de flat uit. Door de hoofddeur met zijn piepende scharnieren, langs de wasbekkens, naar de binnenplaats. Ze pikt een buurjongetje op dat haar kan begeleiden. Ze passeren de brug over de uitgedroogde Kaboelrivier en verdwijnen onder de bomen die langs een van de weinige lanen van de stad staan. Ze lopen langs schoenpoetsers, meloenverkopers en broodbakkers. En langs mannen die maar wat rondhangen - het soort dat Leila vreest, mannen die tijd hebben — en ook nemen — om te kijken.

De bladeren aan de bomen zijn voor het eerst sinds jaren groen. De drie afgelopen jaren is er in Kaboel nauwelijks een druppel regen gevallen, en de knoppen werden bruin van de zon voordat ze zich tot bladeren konden ontwikkelen. Deze lente, de eerste lente na de vlucht van de Taliban, heeft het veel geregend, een heerlijke, gezegende regen. Niet genoeg om de rivier weer tot de oevers te vullen, maar wel om de weinige bomen die de oorlog hebben overleefd te doen uitlopen. Genoeg om het stof af en toe te doen verdwijnen. Het stof, het fijne zandstof, de vloek van Kaboel. Als het regent, wordt het tot leem, maar als het droog is stuift het op, verstopt het je neus, brandt het in je ogen, verstikt het je keel en wordt het tot slib in je longen. Deze ochtend heeft het geregend en is het heerlijk fris. Maar de frisse lucht dringt niet door tot onder de boerka. Leila merkt alleen de lucht van haar eigen nerveuze ademhaling en voelt het kloppen van het bloed in haar slapen.

Aan een betonnen huizenblok, Mikrorayon nummer 4, hangt een groot bord met het woord: 'Cursussen' erop. Buiten staan lange rijen. Hier worden alfabetiseringscursussen, computercursussen en schrijfcursussen gegeven. Leila wil zich opgeven voor een cursus Engels. Voor de ingang zitten twee mannen aan een tafel de deelnemers in te schrijven. Leila betaalt het cursusgeld en gaat naar binnen, samen met honderden anderen die op zoek zijn naar hun leslokaal. Ze gaan een trap af en komen een ruimte binnen die eruitziet als een schuilkelder. Kogelgaten vormen patronen op de muur. Tijdens de burgeroorlog was dit een wapenopslagplaats, pal onder de woonhuizen. De verschillende 'klaslokalen' zijn door schotten van elkaar gescheiden. ledere afgeschoten ruimte is voorzien van een bord, een aanwijsstok en een paar banken. In sommige ruimtes staat ook nog een katheder. Er klinkt geroezemoes, de warmte begint zich door de ruimte te verspreiden.

Leila vindt haar lesruimte. Engels voor iets gevorderden. Ze is ruim op tijd, net als een paar opgeschoten jongens.

Is het echt waar? Jongens in de klas? Ze heeft zin om zich om te draaien en te vertrekken, maar ze vermant zich. Ze gaat helemaal achteraan zitten. Twee meisjes zitten stilletjes in de andere hoek. De stemmen uit de andere ruimtes vermengen zich tot één groot gezoem. Hier en daar klinken er scherpe lerarenstemmen doorheen. Het duurt even voordat hun leraar komt. De jongens beginnen op het bord te kriebelen. 'Pussy', schrijven ze. 'Dick', 'Fuck'. Leila kijkt ongeïnteresseerd naar de woorden. Ze heeft een Engels-Perzisch woordenboek bij zich en zoekt de betekenis op, onder het blad van de schoolbank, zodat de jongens het niet zien. Maar de woorden staan er niet in. Ze wordt opeens vervuld van afschuw. Hier zit ze alleen, of bijna alleen, met een stel jongens van haar eigen leeftijd, sommigen zelfs ouder dan zij. Ze had nooit moeten gaan, ze heeft reuze spijt. Stel je voor dat een van de jongens tegen haar begint te praten. Wat een schande. En ze heeft haar boerka nog wel uitgedaan. Je zit natuurlijk niet met een boerka aan in de klas, had ze bedacht. En nu heeft ze zich al vertoond.

De leraar komt en de jongens vegen snel de woorden uit die ze hebben opgeschreven. Het wordt een lijdensuur. Iedereen moet zich voorstellen, zeggen hoe oud hij of zij is en iets in het Engels vertellen. De leraar, een magere jongeman, wijst met zijn aanwijsstok naar haar en vraagt haar om wat te zeggen. Ze voelt hoe haar ziel zich in bochten wringt in het front van deze jongens. Ze voelt hoe ze zichzelf bevuild heeft, zich heeft blootgegeven en haar eer te grabbel heeft gegooid. Wat had ze zich voorgesteld toen ze naar deze cursus wilde? Ze had nooit gedacht dat er jongens en meisjes in dezelfde klas zouden zitten. Nooit. Dat was haar schuld niet.

Ze durft niet weg te lopen. De leraar zou haar wel eens naar de reden kunnen vragen. Maar als de les voorbij is, stormt ze naar buiten. Ze gooit haar boerka over zich heen en rent naar buiten.

Eenmaal veilig thuis hangt ze haar boerka aan de spijker in de gang.

'Afschuwelijk! Er waren jongens in de klas!'

De anderen staren haar met open mond aan.'Dat is niet goed', zegt haar moeder.'Daar moet je niet meer heen gaan.'

Leila dacht er ook niet over om er weer heen te gaan. Ook al waren de Taliban weg, ze zaten nog steeds in haar hoofd. En in het hoofd van Bibi Goel en Sjarifa en Sonja. De vrouwen in Mikrorayon waren blij dat de tijd van de Taliban voorbij was. Ze konden muziek spelen, ze konden dansen, ze konden hun teennagels lakken — zolang niemand ze zag en ze onder hun veilige boerka verborgen konden blijven. Leila was een echt kind van de burgeroorlog, het moellahbewind en de Taliban. Een kind van de angst. Ze huilde vanbinnen. Haar poging om uit te breken, om zelfstandig iets te doen, iets te leren, was mislukt. Vijf jaar lang was het verboden geweest voor meisjes om iets te leren. Nu mocht het, maar nu verbood ze het zichzelf. Had Soeltan haar maar naar een gewone school laten gaan, dan was er geen probleem geweest. Daar had je klassen met alleen maar meisjes.

Ze ging op de keukenvloer zitten om uien en aardappelen te snijden. Naast haar zat Sonja gebakken eieren te eten, terwijl ze Latifa de borst gaf. Leila had geen zin om met haar te praten. Dat stomme kind, dat het alfabet niet eens kende. Die het zelfs niet geprobeerd had. Soeltan had een privé-leraar voor haar besteld om haar te leren lezen en schrijven. Maar er bleef niets van de les bij haar hangen, elk uur waren ze weer even ver als het eerste, dus nadat ze in een paar maanden vijf letters had geleerd, gaf ze het op en smeekte ze Soeltan om ermee te mogen stoppen. Mansoer had al vanaf het begin honend gelachen om Sonja's particuliere alfabetiseringscursus. 'Als een man alles heeft en niet meer weet wat hij zal doen, leert hij zijn ezel praten!' schaterde hij. Zelfs Leila, die eigenlijk een hekel had aan alles wat Mansoer zei, moest om zijn grap lachen.

Leila probeerde Sonja zo veel mogelijk haar plaats te wijzen. Ze wees haar terecht als ze iets doms zei of wanneer iets haar niet lukte, maar alleen als Soeltan er niet was. Voor Leila was Sonja het arme dorpsmeisje dat tot hun relatieve rijkdom was verheven om de enkele reden dat ze er mooi uitzag. Ze had een hekel aan haar vanwege alle privileges die Soeltan haar gaf, en omdat de werklast zo ongelijk over haar en haar leeftijdgenote was verdeeld. Maar eigenlijk had ze niets persoonlijks tegen Sonja, die meestal niets anders deed dan met een milde, afwezige uitdrukking naar de dingen om haar heen kijken. In feite was ze ook niet lui, ze had goed aangepakt toen ze nog voor haar ouders in het dorp zorgde. Het was Soeltan die haar verbood te werken. Als hij niet thuis was, wilde ze best meehelpen. Maar toch ergerde ze Leila. Ze zat de hele dag op Soeltan te wachten, en ze sprong op als hij thuiskwam. Als hij op zakenreis was, liep ze er ongewassen en onverzorgd bij. Als hij thuis was, poederde ze haar donkere huid wit, bracht ze ogenschaduw aan en stiftte ze haar lippen.

Sonja was op haar zestiende in één keer van een kind in een echtgenote veranderd. Vóór de bruiloft had ze gehuild, maar als welopgevoed meisje had ze zich gauw met de gedachte verzoend. Ze was zonder verwachtingen opgegroeid, en Soeltan had de twee maanden lange verlovingstijd goed gebruikt. Hij had haar ouders omgekocht, zodat hij al vóór de bruiloft tijd met Sonja alleen kon doorbrengen. Eigenlijk mogen verloofden elkaar tussen de verlovingsdag en de bruiloft niet zien - een regel waar zelden de hand aan wordt gehouden. Maar dat ze samen huisraad kochten, was één ding. Dat ze de nachten samen doorbrachten, was iets heel anders, dat was volstrekt ongehoord. Sonja's oudere broer wilde haar eer met een mes verdedigen toen hij hoorde dat Soeltan de ouders geld had betaald om vóór de huwelijksnacht samen met Sonja te kunnen overnachten. Maar zelfs de woede van de broer werd met klinkende munt tot zwijgen gebracht, en Soeltan kreeg zijn zin. In zijn ogen bewees hij haar een dienst.

'Ze moet op de huwelijksnacht worden voorbereid, ze is nog ontzettend jong en ik ben een ervaren man', zei hij tegen de ouders. 'Als wij nu samen tijd doorbrengen, wordt de huwelijksnacht niet zo'n schok voor haar. Maar ik beloof dat ik me niet aan haar zal vergrijpen.' Stap voor stap bereidde hij de zestienjarige op de grote nacht voor.

Twee jaar later is Sonja tevreden met haar eentonige leven. Ze wil niets anders dan thuis zitten, soms wat familieleden bezoeken of op bezoek krijgen, af en toe een nieuwe jurk krijgen en om de vijf jaar een gouden armband.

Op een keer had Soeltan haar meegenomen op zakenreis naar Teheran. Ze waren een maand weg, en de andere vrouwen in Mikrorayon waren nieuwsgierig wat ze in het buitenland had beleefd. Maar toen ze terugkwamen, had Sonja niets te vertellen. Ze hadden bij familie gelogeerd, en ze had net als altijd met Latifa op de vloer gespeeld. Ze had nauwelijks iets van Teheran gezien en had niet de wens gehad om de stad nader te leren kennen. Het enige wat ze wist te zeggen, was dat ze in Teheran mooiere spullen in de bazaar hadden dan in Kaboel.

Het belangrijkste dat er in Sonja's hoofd omgaat, is haar wens om meer kinderen te krijgen, of liever gezegd, zoons. Nu is ze opnieuw zwanger en doodsbenauwd dat ze weer een dochter zal krijgen. Als Latifa aan haar sjaal trekt of ermee begint te spelen, geeft Sonja haar een tik en maakt ze de sjaal weer vast. Want als het laatstgeboren kind met de sjaal van de moeder speelt, is dat een teken dat het volgende kind een meisje wordt

'Als ik een dochter krijg, neemt Soeltan een derde vrouw', zegt ze tegen haar schoonzus, nadat ze een tijd zwijgend naast elkaar hebben gezeten op de keukenvloer.

'Heeft hij dat gezegd?' vraagt Leila verbaasd.

'Ja, gisteren.'

'Dat zegt hij alleen maar om je bang te maken.'

Sonja luistert niet. 'Ik mag geen dochter krijgen, ik mag geen dochter krijgen', mompelt ze terwijl de eenjarige aan haar borst langzaam inslaapt door het eentonige stemgeluid van haar moeder.

'Domme koe', denkt Leila over haar even oude schoonzus. Ze is niet in de stemming om te praten. Ze moet hier weg, beseft ze. Ze weet dat ze het niet langer uithoudt om hier de hele dag met Sonja, Sjarifa, Boelboela en haar moeder te zitten. Ik word gek, ik kan er niet meer tegen, denkt ze bij zichzelf. Ik hoor hier niet thuis.

Ze denkt aan Fazil en aan de manier waarop Soeltan hem behandeld heeft. Daardoor heeft ze ingezien dat het tijd werd om op eigen benen te staan en naar die cursus Engels te gaan.

De elf jaar oude Fazil had elke dag in de boekhandel geholpen met dozen sjouwen, elke avond samen met ze gegeten en elke nacht in foetushouding op zijn mat naast Leila geslapen. Fazil is de oudste zoon van Mariam, en een neefje van Soeltan en Leila. Mariam en haar man hadden niet genoeg geld om al hun kinderen te voeden, en toen Soeltan hulp nodig had in de winkel, namen ze zijn aanbod om hun zoon kost en logies te geven met vreugde aan. De betaling bestond erin dat Fazil zich twaalf uur per dag afbeulde. Alleen vrijdags had hij vrij om naar zijn vader en moeder in het dorp te gaan.

Fazil had het naar zijn zin. Overdag maakte hij de boekwinkel schoon en sleepte hij met boekendozen, en 's avonds speelde en stoeide hij met Aimal. De enige die hij niet leuk vond, was Mansoer, die hem een tik op het hoofd verkocht of hem in de rug stompte als hij een fout maakte. Maar Mansoer kon ook aardig zijn — hij kon hem plotseling meenemen naar een winkel en nieuwe kleren voor hem kopen, of naar een restaurant om te lunchen. Alles bijeengenomen vond Fazil het een fijn leven, ver van de modderige straten in zijn dorp.

Maar op een avond zei Soeltan: 'Ik heb genoeg van jou. Ga maar naar huis. Ik wil je niet meer in de winkel zien.'

De hele familie was sprakeloos. Hij had Mariam toch beloofd om een jaar lang voor de jongen te zorgen? Niemand zei iets. Ook Fazil niet. Pas toen hij op zijn mat lag, huilde hij. Leila probeerde hem te troosten, maar er viel niet veel te zeggen, Soeltans woord was wet.

De volgende ochtend pakte ze zijn weinige bezittingen bijeen en stuurde hem naar huis. Hij moest zelf aan zijn moeder uitleggen waarom hij naar huis was gestuurd. Soeltan had genoeg van hem.

Leila kookte van woede. Hoe kon Soeltan hem zo behandelen? Zij kon zomaar de volgende zijn die hij verstootte. Ze moest iets bedenken.

Leila dacht een nieuw plan uit. Op een morgen, toen Soeltan en zijn zoons vertrokken waren, trok ze haar boerka weer aan en ging ze de deur uit. Opnieuw kreeg ze een jongetje zover dat hij haar wilde vergezellen. Dit keer nam ze een andere weg, ze liep Mikrorayon helemaal uit, weg uit de gebombardeerde steenwoestijn. Aan de rand van de stad waren de huizen zo kapot dat je er niet meer kon wonen. Toch hadden een paar families hun intrek genomen in de ruïnes. Ze hielden zich in leven door te bedelen bij hun buren, die bijna even arm waren, maar tenminste een dak boven hun hoofd hadden. Leila stak een veldje over, waar een kudde geiten aan de verspreide graspollen graasde, terwijl de geitenhoeder lag te doezelen onder de enige boom die was overgebleven en die een beetje schaduw gaf. Dit was de grens tussen stad en platteland. Aan de andere kant van het veld begon het dorp Deh Khoedaidad. Allereerst liep ze naar het huis van haar oudere zus Sjakila.

De poort werd opengedaan door Said. Dat was de oudste zoon van Wakil, de man met wie Sjakila kort geleden was getrouwd. Said miste drie vingers aan zijn hand. Die had hij verloren door de ontploffing van een accu die hij aan het repareren was. Maar hij zei tegen iedereen dat hij op een mijn gelopen was. Het gaf je meer aanzien als je het slachtoffer van een mijn was, het was bijna alsof hij in een oorlog gevochten had. Leila mocht hem niet, ze vond hem simpel en grof. Hij kon niet lezen en schrijven en hij praatte als een boer. Net als Wakil. Ze huiverde onder haar boerka toen ze hem zag. Hij trok een scheve lach en raakte haar boerka even aan toen ze langs hem liep. Ze huiverde opnieuw. Ze huiverde uit angst dat ze met hem opgescheept zou worden. Er waren velen in de familie die probeerden hen te koppelen. Zowel Sjakila als Wakil waren bij Bibi Goel geweest om naar haar te vragen.

'Te vroeg', had Bibi Goel geantwoord, ook al werd het tijd om Leila uit te huwelijken.

'Op tijd', had Soeltan gezegd. Niemand vroeg Leila iets, en Leila zou ook niet geantwoord hebben. Een welopgevoed meisje antwoordt niet op de vraag of ze deze of gene aardig vindt. Maar ze hoopte innig dat ze aan Said zou ontsnappen.

Schommelend kwam Sjakila aanlopen. Glimlachend, stralend. Wat haar huwelijk met Wakil betrof, was alle angst overbodig gebleken. Ze mocht blijven werken als lerares biologie. Zijn kinderen verafgoodden haar, ze snoot hun neuzen en waste hun kleren. Ze kreeg haar man zover dat hij het huis opknapte en haar geld voor nieuwe gordijnen en kussens gaf. En ze stuurde zijn kinderen naar school, iets waar Wakil en zijn eerdere vrouw niet zo nauwkeurig mee geweest waren. Toen de oudste zoons tegensputterden omdat ze het pijnlijk vonden om in hetzelfde lokaal te zitten als de kleintjes, zei ze alleen maar: 'Als jullie nu niet gaan, wordt het later nog pijnlijker.'

Sjakila was dolgelukkig dat ze eindelijk haar eigen man had. Haar ogen schitterden en glansden zoals ze nog nooit gedaan hadden. Ze zag er verliefd uit. De voormalige oude vrijster van vijfendertig voelde zich in haar element als huisvrouw.

De zussen kusten elkaar op beide wangen. Ze trokken hun boerka over zich heen en liepen de poort uit, Leila in haar zwarte hooggehakte wandelschoenen, Sjakila op haar torenhoge witte pumps met gouden gespen - haar bruidsschoenen. Schoenen zijn belangrijk als je noch je lijf of kleren, noch je haar of gezicht kunt laten zien.

Ze trippelden door regenplassen, liepen langs de rand van hard geworden leem en diepe autosporen, terwijl het gruis krassen maakte op hun dunne zolen. De weg die ze volgden was de weg naar de school. Leila zou een baan als lerares proberen te krijgen. Dat was haar geheime plan.

Sjakila had geïnformeerd op de dorpsschool waar ze werkte. Daar hadden ze geen lerares Engels. Hoewel Leila maar negen jaar op school gezeten had, dacht ze dat ze wel les kon geven aan beginners. Toen ze in Pakistan woonde, had ze 's avonds extra les Engels gevolgd.

De school ligt achter een lemen muur, die zo hoog is dat je er niet overheen kunt kijken. Bij de ingang zit een oude bewaker. Hij let erop dat er geen onbevoegden naar binnen komen, speciaal mannen niet, want dit is een meisjesschool, met alleen maar leraressen. De binnenplaats was ooit een grasveld. Nu worden er aardappels verbouwd. Rondom het aardappelveld zijn lesruimtes gemaakt. Elke ruimte heeft drie muren: de buitenmuur en twee zijwanden, terwijl er een opening is naar de binnenplaats. Zo kan de directrice de hele tijd zien wat er in alle lokalen gebeurt. De afgeschoten ruimtes bieden plaats aan een paar banken en tafels en een schoolbord. Alleen de oudste meisjes zitten op banken en aan tafels, de anderen zitten op de grond en lezen wat er op het bord staat. Veel leerlingen hebben geen geld voor schriften, maar schrijven op een lei of op een stuk papier dat ze ergens hebben gevonden.

Er heerst grote verwarring. Dagelijks komen er nieuwe leerlingen opduiken die op school willen beginnen. De klassen worden steeds groter. De schoolcampagne van de overheid is niet onopgemerkt gebleven. In het hele land zijn grote plakkaten opgehangen met foto's van gelukkige kinderen met boeken onder hun arm. 'Terug naar school' luidt de enige tekst. De rest blijkt uit de afbeeldingen.

Als Sjakila en Leila aankomen, is de directrice bezig met een jonge vrouw die zich als leerling wil laten inschrijven. Ze zegt dat ze al drie jaar school heeft gevolgd en dat ze in de vierde klas wil beginnen.

'Ik kan je niet in onze lijsten vinden', zegt de directrice, terwijl ze in de leerlingencartotheek kijkt, die gedurende het hele Taliban-regime bij toeval in een kast is blijven liggen. De vrouw zegt niets.

'Kun je lezen en schrijven?' vraagt de directrice dan.

De vrouw aarzelt met haar antwoord. Ten slotte geeft ze toe dat ze nooit eerder naar school geweest is.

'Maar het zou zo fijn geweest zijn om in de vierde klas te beginnen', fluistert ze. 'In de eerste zijn ze zo klein, het is zo'n schande om daarbij te zitten.'

De directrice zegt dat, als ze wat wil leren, ze bij het begin moet beginnen, in de eerste klas. Een klas die bestaat uit kinderen in de leeftijd van vijf jaar tot tegen de twintig. De vrouw zou de oudste zijn. Ze bedankt en vertrekt.

Dan is Leila aan de beurt. De directrice herinnert zich haar nog uit de tijd van voor de Taliban. Leila was toen leerling van deze school, en de directrice wil haar graag als lerares hebben.

'Maar eerst moet je je laten registreren', zegt ze.'Je moet met je papieren naar het ministerie van Onderwijs gaan en om toestemming vragen om hier te werken.

'Maar jullie hebben immers geen lerares Engels. Kunnen jullie dat verzoek niet voor mij indienen? Of kan ik niet nu alvast beginnen en mij later laten registreren?' vraagt Leila.

'Nee, eerst moet je persoonlijk toestemming van de autoriteiten hebben. Zo zijn de regels.'

Het luide gegil van jonge leerlingen dringt het open kantoor binnen. Een lerares slaat ze met een tak om ze stil te krijgen, en ze tuimelen over elkaar terwijl ze hun eigen klaslokaal opzoeken.

Bedrukt loopt Leila de schoolpoort uit. Het geluid van de opgewonden schoolmeisjes verdwijnt. Ze sjokt naar huis en vergeet helemaal dat ze in haar eentje op haar hooggehakte schoenen rondloopt. Hoe moet ze ooit naar het ministerie van Onderwijs gaan zonder dat iemand dat merkt? Haar plan was om eerst de baan te veroveren en het daarna aan Soeltan te vertellen. Als hij het van tevoren hoort, zal hij het haar verbieden, maar als ze de baan al heeft, staat hij haar misschien wel toe om ermee door te gaan. De lessen zouden toch maar een paar uur per dag in beslag nemen; ze zou gewoon nog eerder opstaan en nog harder werken.

Haar getuigschriften liggen in Pakistan. Ze heeft de neiging om op te geven. Maar dan denkt ze weer aan de donkere flat en de stoffige vloeren in Mikrorayon, en ze loopt naar het telefoonkantoor in de buurt. Ze belt naar een paar familieleden in Pesjawar en vraagt ze om haar papieren te verzamelen. Ze beloven haar te helpen en de papieren mee te zullen geven met iemand die naar Kaboel reist. De Afghaanse posterijen functioneren niet, dus de meeste post wordt met reizigers meegestuurd.

Na een paar weken komen de documenten. De volgende stap is de gang naar het ministerie van Onderwijs. Maar hoe kan ze daar komen? Ze kan onmogelijk in haar eentje gaan. Ze vraagt Joenoes om hulp, maar die vindt dat ze niet moet gaan werken. 'Je weet nooit wat voor baan je krijgt', zegt hij. 'Blijf toch gewoon thuis en zorg voor je oude moeder.'

Haar lievelingsbroer biedt geen uitkomst. En haar neef Mansoer snuift alleen maar als ze hem om hulp vraagt. Ze komt geen stap verder. Het schooljaar is allang begonnen.'Het is te laat', zegt haar moeder.'Wacht tot volgend jaar.'

Leila is wanhopig. 'Misschien wil ik eigenlijk helemaal niet lesgeven', praat ze zichzelf aan om het zichzelf makkelijker te maken van het plan af te zien. 'Misschien heb ik er wel helemaal geen zin meer in.'

Ze stampt opeens van woede. Ze stampt in het slijk van de samenleving en in het stof van de traditie. Ze stampt op het systeem dat in de loop der eeuwen is ontstaan en dat de helft van de bevolking verlamt. Het ministerie van Onderwijs is een halfuur met de bus verwijderd. Een onoverkomelijk halfuur. Leila is het niet gewend om voor iets te vechten, integendeel, ze is gewend om op te geven. Maar er moet een uitweg zijn. Ze moet hem alleen zien te vinden.