De zakenreis

Het is nog koel. De eerste zonnestralen vallen op de steile, stenige berghellingen. Het landschap is stoffig, met een bruine kleur die in grijs overgaat. De bergwanden bestaan uit louter steen, variërend van enorme blokken die verpletterend naar beneden dreigen te storten, tot brokken gruis en leem die knersen onder de paardenhoeven. De distels tussen de stenen schrammen de benen van smokkelaars, vluchtelingen en opgejaagde krijgers. Door het landschap loopt een wirwar van paden die elkaar kruisen en achter stenen en heuvels verdwijnen.

Dit is de smokkelroute tussen Afghanistan en Pakistan, voor alle mogelijke zaken, van wapens en opium tot sigaretten en blikjes cola. De paden worden al eeuwenlang druk betreden. Hier zijn de Taliban en Arabische Al-Qaida-strijders langs geslopen toen ze hadden ingezien dat de slag om Afghanistan verloren was en ze naar de stamgebieden in Pakistan vluchtten. Dit zijn de paden die ze gebruiken als ze terugvechten tegen de Amerikaanse soldaten - de ongelovigen die heilige islamitische grond hebben bezet. In de grensgebieden hebben noch Afghaanse noch Pakistaanse autoriteiten enige controle. Pasjtoen-stammen beheersen elk hun eigen gebied aan beide zijden van de grens. De wetteloosheid is, hoe absurd ook, in de Pakistaanse wet vastgelegd. Aan Pakistaanse zijde hebben de autoriteiten het recht om op geasfalteerde wegen op te treden, en tot twintig meter aan weerszijden daarvan. Buiten die twintig meter heerst de wet van de stammen.

Deze ochtend komt ook boekhandelaar Soeltan Khan langs de Pakistaanse grenswachten. Op een afstand van nog geen honderd meter staat de Pakistaanse politie. Zolang mensen, paarden en zwaarbepakte ezels op voldoende afstand van de weg passeren, kunnen ze niets doen.

Maar hoewel de autoriteiten de stroom niet kunnen controleren, worden er toch veel reizigers aangehouden en krijgen ze 'belasting' opgelegd door gewapende mannen, meestal gewone dorpsbewoners. Soeltan heeft zijn voorzorgsmaatregelen genomen. Zijn geld heeft Sonja in zijn mouwen genaaid, en zijn overige bezittingen zitten in een vuile suikerzak. Hij heeft zijn oudste sjalwar kamiez aangetrokken.

Net als voor de meeste Afghanen is de grens naar Pakistan ook voor Soeltan gesloten. Het helpt niet dat hij familie, een huis en zakenbelangen in het land heeft en dat zijn dochter er naar school gaat — hij is niet welkom. Pakistan heeft onder druk van de internationale gemeenschap de grenzen gesloten, zodat terroristen en aanhangers van de Taliban zich niet in het land kunnen verbergen. Zonder al te veel succes overigens; terroristen en soldaten komen toch niet naar de grensstations met een paspoort in hun hand. Zij nemen dezelfde paden als Soeltan neemt wanneer hij op zakenreis gaat. Duizenden mensen reizen dagelijks op deze manier van Afghanistan naar Pakistan.

De paarden zwoegen de berghelling op. Soeltan zit breeduit op de ongezadelde paardenrug. Zelfs in zijn oudste kleren ziet hij er goedgekleed uit, zijn baard is als altijd pas getrimd, zijn kleine fez zit goed op zijn hoofd. Zelfs wanneer hij doodsbenauwd de teugels aantrekt, ziet hij eruit als een gedistingeerd man die een tochtje in de bergen maakt om van het uitzicht te genieten. Maar in feite zit hij onvast in het zadel. Eén verkeerde stap, en ze vallen de afgrond in. Het paard zelf gaat rustig stapvoets langs de bekende paden, ongehinderd door de man op zijn rug. Soeltan houdt de waardevolle suikerzak stevig rond zijn hand gesnoerd. Daarin zitten boeken waarvan hij piratendrukken voor zijn boekhandel wil maken, en het ontwerp van wat hopelijk het tot nog toe grootste contract van zijn leven zal worden.

Voor en achter hem bevinden zich andere Afghanen die het gesloten land binnen willen. Vrouwen in boerka's zitten schrijlings op een paardenrug, op weg naar familie. Tussen hen in rijden studenten, die terugkeren naar de universiteit van Pesjawar, nadat ze bij hun familie de eid gevierd hebben, een religieuze plechtigheid. Misschien zitten er wat smokkelaars in het gezelschap, misschien wat zakenlieden. Soeltan vraagt er niet naar. Hij denkt aan zijn contract, concentreert zich op zijn teugels en vervloekt de Pakistaanse overheid. Eerst een dag met de auto van Kaboel naar de grens, dan overnachten in een smerig grensstation, vervolgens een hele dag op een paardenrug, en de rest te voet en in de laadbak van een pick-up. Per auto langs de hoofdweg duurt de reis van de grens tot Pesjawar maar één uur. Soeltan vindt het vernederend om Pakistan binnengesmokkeld te worden, om als een verstoteling behandeld te worden. Hij vindt het hypocriet van de Pakistani dat ze na alle financiële, militaire en politieke steun die ze het Taliban-regime hebben verleend, nu plotseling lakeien van de Verenigde Staten zijn geworden en de grenzen voor de Afghanen sluiten.

Pakistan was het enige land naast Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten dat het Taliban-regime officieel erkende. De Pakistaanse autoriteiten wilden dat de Pasjtoen de controle over Afghanistan zouden behouden, omdat die aan beide zijden van de grens wonen en Pakistan een reële invloed op ze heeft. Vrijwel alle Taliban waren Pasjtoen, en de Pasjtoen, ook wel Pathanen genoemd, zijn tevens de grootste bevolkingsgroep van Afghanistan, die rond de veertig procent van de bevolking uitmaakt. Meer naar het noorden zijn deTadzjieken de grootste bevolkingsgroep. Ongeveer een kwart van de Afghanen is Tadzjiek. De Noordelijke Alliantie, die een bittere strijd tegen de Taliban leverde en die na de elfde september de steun van de Amerikanen kreeg, bestond vooral uit Tadzjieken, een volk waartegen de Pakistani grote argwaan koesteren. Sinds de val van het Taliban-bewind, waardoor de Tadzjieken veel macht in de regering hebben gekregen, hebben veel Pakistani het gevoel dat ze door vijanden omringd zijn: door India in het oosten en Afghanistan in het westen.

Er heerst trouwens niet veel etnische haat tussen de meeste Afghanen. De conflicten komen voornamelijk voort uit de machtsstrijd tussen verschillende krijgsheren, die hun eigen bevolkingsgroep tegen een andere laten vechten. De Tadzjieken zijn bang dat de Pasjtoen te veel macht krijgen en hen zullen afslachten als er opnieuw oorlog uitbreekt. De Pasjtoen vrezen de Tadzjieken om dezelfde reden. Een soortgelijke verhouding bestaat er ook tussen de Oezbeken en de Hazara's in het noordwesten van het land. Maar er is ook veel onderlinge strijd geleverd door krijgsheren die tot dezelfde bevolkingsgroep behoren.

Soeltan interesseert het niet erg wat voor bloed er door zijn aderen en door die van anderen stroomt. Zoals veel Afghanen is hij van gemengde afkomst - hij heeft een Pasjtoense moeder en een Tadzjiekse vader. Zijn eerste vrouw is Pasjtoens, zijn tweede Tadzjieks. Formeel is hij een Tadzjiek, want iemands etnische identiteit wordt bepaald door de vader, maar hij spreekt de taal van beide bevolkingsgroepen, zowel het Pasjtoe als het Dari, een Perzisch dialect dat door de Tadzjieken wordt gesproken. Soeltan vindt dat het de hoogste tijd is dat de Afghanen de oorlogen vergeten en de handen ineenslaan om hun land weer op te bouwen. Zijn droom is dat ze op een dag terugkrijgen wat ze aan de buurlanden zijn kwijtgeraakt. Maar het ziet er somber uit. Soeltan is teleurgesteld in zijn landgenoten. Terwijl hij zelf hard en gestaag doorwerkt om zijn onderneming uit te breiden, ergert hij zich aan degenen die hun spaargeld gebruiken om naar Mekka te reizen. Vlak voor zijn vertrek naar Pakistan had hij een discussie met zijn neef Wahid, die eigenaar is van een winkeltje in auto-onderdelen, een zaak die hij net draaiende kan houden. Toen hij een paar dagen terug de winkel van Soeltan binnenkwam, vertelde hij dat hij nu eindelijk genoeg geld gespaard had om naar Mekka te vliegen.

'Jij denkt dat je hulp krijgt als je bidt?' had Soeltan honend gevraagd. 'In de Koran staat dat we moeten werken, dat we zelf onze problemen moeten oplossen, dat we moeten zweten, dat we ons moeten inspannen. Maar wij Afghanen zijn lui, in plaats van te werken bidden wij om hulp, of die nu uit het Westen komt of van Allah.'

'Maar in de Koran staat ook dat wij Allah moeten loven', wierp Wahid tegen.

'De profeet Mohammed zou huilen als hij alle kreten en gebeden in zijn naam hoorde', ging Soeltan verder. 'Je krijgt dit land niet op poten door je hoofd op de grond te leggen. Het enige wat wij kunnen, is schreeuwen, bidden en oorlog voeren. Maar gebeden zijn niets waard als de mensen niet werken. Wij kunnen niet op de genade van Allah blijven wachten!' riep Soeltan, opgezweept door zijn eigen welsprekendheid. 'Wij zoeken in den blinde naar een heilige man, maar wij moeten zelf de blaasbalg zijn en het vuur aanwakkeren dat licht brengt in onze duisternis.'

Hij wist dat hij zijn neef geprovoceerd had, maar voor Soeltan is werk het belangrijkste in het leven. Dat probeert hij zijn zoons bij te brengen en dat brengt hij zelf in praktijk. Daarom heeft hij de zoons van school gehaald, zodat ze beetje bij beetje een boekimperium kunnen helpen opbouwen.

'Maar een reis naar Mekka is een van de vijf zuilen van de islam', had zijn neef tegengeworpen. Om een goede moslim te zijn moet je Allah erkennen, bidden, vasten, aalmoezen geven en een reis naar Mekka maken.

'Misschien reizen we wel een keer met zijn allen naar Mekka', had Soeltan ten slotte gezegd. 'Maar willen wij die reis verdienen, dan moeten we reizen om te danken en niet om te vragen.'

Nu zal Wahid wel naar Mekka onderweg zijn, in zijn witte pelgrimsgewaad, denkt Soeltan. Hij snuift en veegt het zweet van zijn voorhoofd. De zon staat op zijn hoogst. Eindelijk gaat het pad weer naar beneden. In een klein dal staan op een karren-spoor een paar pick-ups te wachten. Dat zijn de taxi's van de Khyberpas. De eigenaars verdienen veel geld met het binnensmokkelen van mensen die niet welkom zijn.

Hier liep ooit de Zijderoute, de handelsroute tussen de grote beschavingen van weleer — China en het Romeinse rijk. De zijde werd naar het Westen vervoerd, en goud, zilver en wol naar het Oosten.

De Khyberpas wordt al meer dan duizend jaar getrotseerd door personae non gratae. Perzen, Grieken, Mongolen, Afghanen en Britten hebben geprobeerd India te veroveren door hun legers over de pas te voeren. In de zevende eeuw voor Christus veroverde de Perzische koning Darius grote delen van Afghanistan, en hij marcheerde door de Khyberpas verder naar de rivier de Indus. Tweehonderd jaar later leidden de generaals van Alexander de Grote hun strijdkrachten door de pas, waar op het smalste punt niet meer dan één vol bepakte kameel of twee paarden naast elkaar kunnen gaan. Djengis Khan vernielde delen van de Zijderoute, maar ook vreedzamer reizigers als Marco Polo volgden de karavaansporen op weg naar het Oosten.

Vanaf de tijd van Darius tot aan de verovering door de Britten in de negentiende eeuw stuitten de invasielegers altijd op groot verzet van de Pasjtoen-stammen in de berggebieden rondom. Nu zijn het opnieuw deze stammen die de pas en het gebied tot Pesjawar beheersen. De machtigste is de Afridi-stam, die gevreesd is om zijn krijgers.

Nog steeds zijn wapens het eerste waarop men stuit na het passeren van de grens. Langs de hoofdweg aan Pakistaanse zijde duiken regelmatig de woorden KHYBER RIFLES op, die in de rotswand gegraveerd zijn of op smerige platen geschilderd. Khyber Rifles is de naam van een wapenfabriek, maar ook van een stammenmilitie die verantwoordelijk is voor de veiligheid in het gebied. De militie beschermt grote belangen. Het dorp pal na de grens staat bekend om zijn smokkelaarsbazaar, waar hasj en wapens goedkoop te krijgen zijn. Hier vraagt niemand naar een wapenvergunning, maar wie zijn pas gekochte wapen meeneemt naar Pakistaans grondgebied, riskeert een lange gevangenisstraf. Tussen de lemen huizen staan schitterende paleizen, die met zwart geld gebouwd zijn. Kleine stenen vestingen en traditionele Pasjtoense woningen met hoge lemen muren rondom liggen over de berghelling verspreid. Af en toe rijzen blokken beton uit de grond omhoog. Dat zijn de zogenaamde drakentanden, die de Britten er tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben neergezet uit angst voor een Duitse pantserinvasie van India. In deze onoverzichtelijke stammengebieden zijn verscheidene malen buitenlanders gekidnapt en daarom hebben de autoriteiten strenge maatregelen genomen. Zelfs op de hoofdweg naar Pesjawar, waarlangs gepatrouilleerd wordt door Pakistaanse strijdkrachten, mogen buitenlanders alleen maar onder gewapende begeleiding reizen. De begeleiders zitten de hele weg naar Pesjawar met hun geweer in de aanslag. En zonder de juiste papieren en een bewapend geleide mogen buitenlanders evenmin van Pesjawar naar de Afghaanse grens rijden.

Na twee uur over smalle weggetjes te hebben gereden, met de bergwand aan de ene zijde en de afgrond aan de andere, moet Soeltan nog een paar uur op de paardenrug doorbrengen, voordat hij eindelijk op vlak terrein komt en Pesjawar ziet liggen. Hij neemt een taxi naar de stad, naar straat 103 in de wijk Hayatabad.

Het schemert al wanneer Sjarifa op de poortdeur hoort kloppen. Nu is hij eindelijk gekomen. Ze loopt de trap af om hem open te doen. Daar staat hij, uitgeput en vuil. Hij geeft haar de suikerzak, die ze voor hem naar boven draagt.

'Is de reis goed gegaan?'

'Mooie natuur' antwoord Soeltan. 'Schitterende zonsondergang.'

Terwijl hij zich wast, maakt ze het avondeten klaar en zet ze de borden op het zeildoek op de vloer, tussen de zachte kussens. Soeltan komt schoon en in pas gestreken kleren uit de badkamer. Hij kijkt misnoegd naar de glazen borden die Sjarifa heeft neergezet.

'Ik hou niet van glazen borden. Die zien er goedkoop uit', zegt hij. 'Alsof je ze in een smerige bazaar gekocht hebt.'

Sjarifa haalt ze weg en komt terug met porseleinen borden.

'Dat is beter. Zo smaakt het eten lekkerder', zegt Soeltan.

Hij vertelt het laatste nieuws uit Kaboel, en zij de nieuwtjes uit Hayatabad. Het is maanden geleden dat ze elkaar voor het laatst gezien hebben. Ze praten over de kinderen en de familie en ze maken plannen voor de volgende dagen. Telkens als Soeltan in Pakistan komt, moet hij diverse beleefdheidsbezoeken afleggen bij de familieleden die nog niet naar Afghanistan zijn teruggekeerd. Eerst moet hij de verwanten bezoeken bij wie onlangs een sterfgeval heeft plaatsgevonden. Dan moet hij naar zijn nauwste verwanten en vervolgens naar de verder verwijderde familieleden, afhankelijk van het aantal dagen dat hij hier is.

Soeltan beklaagt zich over alle verplichte bezoekjes aan Sjarifa's zussen, broers, zwagers, neven en nichten. Zijn komst is onmogelijk geheim te houden, iedereen weet altijd alles in deze stad. Bovendien zijn deze beleefdheidsbezoekjes het enige wat Sjarifa nog over heeft van haar huwelijk. Dat hij vriendelijk is tegen haar familieleden en haar als zijn vrouw behandelt wanneer ze samen op bezoek zijn, is wat ze nu nog van hem kan eisen.

Als de bezoeken gepland zijn, heeft Sjarifa het nieuws van de benedenverdieping — Salika's escapades — nog in petto.

'Weet je wat zij is?' zegt Soeltan, terwijl hij als een Romeins keizer op zijn zij op de kussens ligt. 'Een hoer, dat is ze.'

Sjarifa protesteert. Salika is immers niet eens alleen geweest met de jongen.

'Haar mentaliteit, daar gaat het om', zegt Soeltan. 'Als ze nog geen hoer is, kan ze het zo worden. Als ze die waardeloze knul neemt, die nooit een baan zal krijgen, hoe moet ze dan aan geld komen om te kopen wat ze wil hebben - sieraden en mooie kleren?' vraagt hij. 'Als je geen deksel op een ketel doet, kan er van alles in vallen. Vuil, aarde, stof, insecten, dorre bladeren', gaat hij verder. 'Zo heeft Salika's familie geleefd, zonder deksel. Er is allemaal rotzooi bij ze naar binnen gekomen. De vader is er niet; zelfs toen hij nog bij ze woonde, was hij nooit thuis. Nu woont hij al drie jaar als vluchteling in België, en hij heeft nog de papieren niet geregeld om zijn familie over te laten komen', snuift Soeltan. 'Het is een slappeling, net als die dochter van hem. Die kon nog maar nauwelijks lopen of ze zocht al naar een jongen om mee te trouwen. Toevallig werd het die straatarme, waardeloze Nadim. Maar eerst probeerde ze het met onze Mansoer, weet je nog?' Nu is ook de boekhandelaar bezweken voor de kracht van de roddel.

'Haar moeder was ook in het spel betrokken', herinnert Sjarifa zich. 'Ze vroeg maar steeds of het geen tijd werd om een vrouw voor hem te gaan zoeken. Ik antwoordde altijd dat het te vroeg was en dat hij eerst nog moest studeren. Het laatste wat ik voor Mansoer wilde, was een verwaande en waardeloze vrouw als Salika. Toen je broer Joenoes naar Pesjawar kwam, werd hij ook bestookt, maar hij zou ook nooit zo'n goedkoop type als Salika willen hebben.'

Salika's misstap wordt bediscussieerd tot er geen stofje meer te keren valt. Maar het echtpaar heeft nog veel meer familieleden die van alles onder het tapijt hebben liggen.

'Hoe gaat het met je nicht?' lacht Soeltan luid. Een van Sjarifa's nichten had haar hele leven voor haar ouders gezorgd. Toen die overleden, was ze vijfenveertig, en haar broers huwelijkten haar uit aan een weduwnaar die een moeder voor zijn kinderen zocht. Soeltan kan het verhaal niet vaak genoeg horen.

'Ze is totaal veranderd na de bruiloft. Eindelijk werd ze vrouw! Maar ze kreeg geen kinderen, dus haar maandelijkse ziekte was al vóór de bruiloft opgehouden. Dus er hoeft geen enkele nacht opgepast te worden!' lacht hij.

'Nee, dat zal wel niet!' zegt Sjarifa ondeugend. 'Herinner je je nog hoe dun en uitgedroogd ze er vóór de bruiloft uitzag?' vraagt ze. 'Nu is ze totaal veranderd, ze zal wel de hele tijd nat zijn', schatert ze. Ze houdt haar hand voor haar mond en gniffelt terwijl ze haar gewaagde beweringen eruit flapt. Het is alsof de intimiteit tussen de echtelieden terug is, zoals ze daar beiden languit op hun matten liggen, met de restanten van hun maal naast zich.

'Herinner je je nog hoe je door het sleutelgat naar je tante stond te gluren? Ze werd op den duur helemaal krom, omdat haar man het altijd van achteren wilde doen', lacht Soeltan. Van het ene verhaal komen ze op het andere. Als een stel pubers liggen Soeltan en Sjarifa op de grond te brullen van het lachen om het energieke seksleven van hun verwanten.

Aan de oppervlakte lijkt Afghanistan een seksloze samenleving. De vrouwen verbergen zich achter hun boerka's, en daaronder dragen ze grote, witte kleren. Ze hebben een lange broek onder hun rok, en zelfs binnenshuis zie je zelden een decolleté. Mannen en vrouwen die geen familie van elkaar zijn, mogen zich niet in dezelfde kamer bevinden. Ze mogen niet met elkaar praten en niet samen eten. Op het platteland zijn zelfs bruiloften gescheiden — de vrouwen dansen apart en vieren apart feest. Maar onder de oppervlakte bruist het. Hoewel ze gevaar lopen tot de doodstraf veroordeeld te worden, hebben ook de mensen in Afghanistan minnaars en minnaressen. In de steden vind je prostituees waar jongens en mannen heen gaan zolang ze nog op een bruid wachten.

De seksualiteit heeft ook een eigen plaats in Afghaanse mythen en verhalen. Soeltan is dol op de duizend jaar oude verhalen van de dichter Firdoesi, die de seksualiteit gebruikte om te laten zien dat je anderen niet blind moet volgen in hun daden.

Hij vertelt een van de verhalen aan Sjarifa. 'Een weduwe had een ezel waar ze veel van hield. Het beest bracht haar overal heen en luisterde altijd naar haar bevelen. Hij kreeg flink te eten en werd goed behandeld. Toen begon hij te sukkelen. Hij werd gauwer moe, en had ook geen eetlust meer. De weduwe vroeg zich af wat het dier mankeerde, en op een nacht ging ze naar hem toe om te kijken of hij sliep. In de stal trof ze de dienstmeid in het hooi, met de ezel boven op haar. Elke nacht herhaalde zich dat en de weduwe werd nieuwsgierig en wilde dat ook wel eens proberen. Ze stuurde de meid voor een paar dagen weg en ging zelf in het hooi liggen met de ezel op zich. Toen de meid terugkwam, trof ze de weduwe dood aan. Ze zag tot haar ontzetting dat de weduwe niet net als zij een kalebas aan het lid van de ezel had geregen om het korter te maken, voordat ze zich aan het beest gaf. Het uiteinde was meer dan genoeg.'

Soeltan giechelt nog wat na en staat dan op uit de kussens, trekt zijn jas recht en gaat naar binnen om zijn e-mail te lezen. Amerikaanse universiteiten vragen om tijdschriften uit de jaren zeventig, wetenschappers informeren naar oude manuscripten, en de drukkerij in Lahore zendt een nieuwe offerte voor het drukken van ansichtkaarten, nu de papierprijs is gestegen. De ansichten zijn Soeltans belangrijkste bron van inkomsten; hij laat zestig kaarten voor een dollar drukken en verkoopt er drie voor een dollar. Alle inkomsten zijn voor hem, nu deTaliban weg zijn en hij verkopen kan wat hij maar wil.

De volgende dag gaat heen met het lezen van post, bezoekjes aan boekhandels en het postkantoor, en het afleggen van de eeuwige beleefdheidsvisites. Eerst een condoleancebezoek aan een nicht wier man aan kanker gestorven is, dan een wat vrolijker bezoek aan een neef die over is uit Duitsland, waar hij als pizzakoerier werkt. Neef Said was vliegtuigbouwkundig ingenieur bij Ariana Air, ooit de trotse luchtvaartmaatschappij van Afghanistan, die nu nog maar één vliegtuig over heeft. Said overweegt om met zijn gezin terug te keren naar Kaboel en te proberen zijn baan bij Ariana terug te krijgen. Maar eerst wil hij meer geld sparen. Pizza's rondbrengen in Duitsland brengt veel meer geld op dan zijn baan als ingenieur. Bovendien heeft hij nog geen oplossing gevonden voor het probleem waarmee hij te maken krijgt zodra hij terugkeert. In Pesjawar zitten zijn eerste vrouw en kinderen, in Duitsland woont hij met zijn tweede vrouw. Als hij naar Kaboel terugverhuist, moeten ze allemaal bij elkaar wonen. Hij gruwt bij de gedachte. Zijn eerste vrouw heeft besloten de ogen te sluiten voor de tweede. Die ziet ze immers nooit, en haar man stuurt geld naar huis, zoals het hoort. Maar als ze in één huis komen te wonen?

Het zijn uitputtende dagen in Pesjawar. Het ene familielid is uit zijn huurhuis gegooid, een ander wil hulp hebben bij het opzetten van een zaak, een derde vraagt om een lening. Soeltan geeft zelden geld aan zijn verwanten. Maar omdat hij de zware tijden zo goed doorstaan heeft, krijgt hij tijdens de beleefdheidsbezoekjes vaak verzoeken om hulp. In de regel zegt Soeltan nee; hij vindt de meesten lui. Ze moeten zichzelf zien te redden. In elk geval moeten ze laten zien dat ze ergens voor deugen voordat ze geld krijgen, en in Soeltans ogen zijn er maar weinig die aan die voorwaarde voldoen.

Als het echtpaar deze bezoekjes aflegt, is Sjarifa altijd heel levendig. Zij houdt het gesprek gaande. Ze vertelt verhalen en ontlokt de mensen een glimlach of maakt ze aan het lachen. Af en toe zegt Soeltan wat over de arbeidsmoraal van de mensen of over zijn zaken. Maar als hij met een enkel woord aangeeft dat het tijd is om op te breken, gaat het echtpaar naar huis, terwijl Sjabnam achter ze aan sjokt. Ze lopen stilletjes door de met roetaanslag bevuilde straten van Hayatabad en stappen over het vuilnis heen, terwijl hun longen zich vullen met de scherpe lucht van de achterafstraatjes.

Op een avond trekt Sjarifa extra mooie kleren aan voordat ze op bezoek gaat bij een paar verre verwanten, die normaal niet op de lijst van af te leggen beleefdheidsvisites staan, al wonen ze maar twee huizenblokken verder. Sjarifa trippelt op haar torenhoge pumps voorop, terwijl Soeltan en Sjabnam hand in hand achter haar aan slenteren.

Ze worden hartelijk verwelkomd. De gastheer en gastvrouw zetten gedroogde vruchten, noten, karamels en thee voor ze neer. Eerst wisselen ze wat beleefdheidsfrasen uit en vertellen ze elkaar de laatste nieuwtjes. De kinderen luisteren naar het gepraat van hun ouders. Sjabnam kraakt de doppen van de pistachenoten en verveelt zich.

Een van de kinderen is er niet bij - de dertienjarige Belkisa. Ze weet zich goed verborgen te houden, want het bezoek draait om haar.

Sjarifa is er al eerder geweest met dezelfde bedoeling. Deze keer is Soeltan met tegenzin meegekomen, om de ernst van het aanzoek te benadrukken. Ze komen namens Joenoes, Soeltans jongste broer. Die had al een oogje op Belkisa toen ze nog een kind was en als vluchtelinge in Pakistan woonde. Hij heeft Sjarifa gevraagd om zijn aanzoek over te brengen. Zelfheeft hij nooit met het meisje gepraat.

Het antwoord dat ze kregen was altijd hetzelfde: ze is nog te jong. Daarentegen wilden de ouders hem graag hun oudste dochter geven, de twintigjarige Sjirin. Maar daar voelde Joenoes niet voor, want ze was lang niet zo mooi als Belkisa, en bovendien was ze hem te gewillig. Als hij op bezoek was, drentelde ze de hele tijd om hem heen. Bovendien had hij haar hand een keer lang vastgehouden toen de anderen het niet zagen. Dat ze dat toeliet, was een slecht teken, vond Joenoes. Daaruit bleek dat ze geen fatsoenlijk meisje was.

Maar haar ouders hoopten dat hun oudste dochter aan het langste eind zou trekken, want Joenoes was een goede partij. Toen Sjirin andere aanzoeken kreeg, gingen ze naar Soeltan en boden haar voor de laatste keer aan Joenoes aan. Maar Joenoes wilde Sjirin niet hebben. Hij had zijn oog op Belkisa laten vallen en daar bleef hij bij.

Ook al kreeg ze iedere keer nul op het rekest, toch ging Sjarifa steeds weer opnieuw om Belkisa's hand vragen. Dat was geen teken van onbeleefdheid, integendeel, het liet zien hoe serieus het aanzoek bedoeld was. De traditie wil dat de moeder van een vrijer net zolang naar het huis van een uitverkorene gaat, tot haar schoenzolen zo dun zijn als een knoflookschil. Nadat Joenoes' moeder Bibi Goel naar Kaboel was vertrokken, had Sjarifa deze taak op zich genomen. Ze vertelde over de voortreffelijke eigenschappen van Joenoes: dat hij vloeiend Engels sprak, dat hij samen met Soeltan in de boekhandel werkte, dat het hun dochter nooit aan iets zou ontbreken. Maar Joenoes zou binnenkort dertig worden. 'Te oud voor Belkisa', vonden haar ouders.

Belkisa's moeder was geïnteresseerd in een jonger lid van de familie Khan: Mansoer, de zestienjarige zoon van Soeltan. 'Als je ons Mansoer aanbiedt, zeggen we ter plekke ja', zei ze.

Maar daar was Sjarifa op haar beurt niet in geïnteresseerd. Mansoer was zelf maar een paar jaar ouder dan Belkisa en had nooit ook maar één blik op haar geworpen. Sjarifa vond het veel te vroeg om haar zoon uit te huwelijken. Eerst moest hij studeren en wat van de wereld zien.

'Bovendien is ze helemaal geen dertien', zei Sjarifa later tegen haar vriendinnen. 'Ik ben er zeker van dat ze minstens vijftien is.'

Belkisa komt even de kamer binnen, zodat Soeltan haar ook kan zien. Ze is lang en slank en ziet er ouder uit dan dertien. Ze heeft een blauw fluwelen gewaad aan, en gaat stuntelig en verlegen naast haar moeder zitten. Belkisa weet heel goed wat de bezoekers willen, en weet zich niet goed raad met de situatie.

'Ze huilt, ze wil niet', zeggen haar twee oudere zussen tegen Soeltan en Sjarifa waar Belkisa bij zit. Belkisa kijkt naar de vloer.

Sjarifa moet er alleen maar om lachen. Het is een goed teken dat de bruid niet wil, dat bewijst dat ze rein van hart is.

Belkisa staat na een paar minuten op en gaat de kamer uit. Haar moeder verontschuldigt haar en zegt dat ze de volgende dag een wiskundeproefwerk heeft. De uitverkorene mag trouwens ook niet aanwezig zijn als er onderhandeld wordt. Eerst tasten de partijen alleen wat af, dan begint de discussie over het geld: hoeveel krijgen de ouders, hoe duur moeten de bloemen en het feest zijn. Alle uitgaven worden betaald door de familie van de man. Dat Soeltan meegekomen is, geeft de discussie gewicht, hij is degene die het geld heeft.

Nadat het bezoek is afgelopen en er niets is besloten, lopen ze rustig terug door het koele weer van deze avond in maart. Het is stil in de straten. 'Ik mag die lui niet', zegt Soeltan. 'Ze zijn me te hebzuchtig.'

Vooral Belkisa's moeder mag hij niet. Zij is de tweede vrouw van haar man. Toen diens eerste vrouw geen kinderen kreeg, trouwde hij opnieuw, en de nieuwe echtgenote treiterde de eerste zo gemeen dat ze er op den duur niet meer tegen kon en bij haar broer introk. Er doen vreselijke verhalen de ronde over Belkisa's moeder. Ze is gierig, jaloers en heeft weinig over voor anderen. Haar oudste dochter is getrouwd met een van Soeltans verwanten, die hem verteld heeft dat ze tijdens de bruiloft een nachtmerrie was, dat ze er het ene ogenblik over klaagde dat er niet genoeg te eten was en het volgende moment dat er te weinig versiering hing.'De appel valt niet ver van de boom. Zo moeder, zo dochter', concludeert Soeltan.

Maar hij voegt er tegen zijn zin aan toe dat, als Joenoes inderdaad Belkisa wil hebben, hij zijn best zal doen. 'Ik ben er helaas zeker van dat ze op den duur ja zeggen, onze familie is te goed om nee tegen te zeggen.'

Als hij zijn familieplichten vervuld heeft, kan Soeltan eindelijk doen waarvoor hij naar Pakistan is gekomen: boeken laten drukken. Op een vroege ochtend begint hij aan de volgende etappe van zijn reis. Hij vertrekt naar Lahore, de stad van de drukkerijen, boekbinders en uitgeverijen.

In zijn koffertje pakt hij zes boeken, een agenda en schone kleren. Zijn geld is in onzichtbare zakken in zijn hemdsmouwen genaaid, zoals altijd wanneer hij reist. Het lijkt een warme dag te zullen worden. Op het busstation in Pesjawar krioelt het van vertrekkende reizigers. De verschillende busmaatschappijen proberen elkaar te overstemmen: Islamabad, Karachi, Lahore! Bij elke bus staat een man te roepen. De bussen hebben geen vaste vertrektijden, maar rijden weg als ze vol zijn. Voordat het zover is, komen er mannen binnen die noten verkopen, of zonnebloempitten in kleine papieren zakjes, koekjes, chips, kranten en tijdschriften. De bedelaars volstaan met hun handen door de open ramen naar binnen te steken.

Soeltan negeert ze. Hij volgt de raad van de profeet Mohammed over aalmoezen, die hij als volgt uitlegt: eerst moet je voor jezelf zorgen, dan voor je naaste familie, dan voor andere verwanten en ten slotte voor armen die je niet kent. Soms stopt hij een bedelaar in Kaboel iets toe om van hem af te zijn, maar Pakistaanse bedelaars staan te ver onder aan de lijst. Pakistan moet zich zelf maar om zijn armen bekommeren.

Hij zit samengeperst tussen de anderen op de achterbank van de bus. De koffer heeft hij onder zijn benen gezet. Daarin zit een papier waarop het grootste project van zijn leven genoteerd staat. Hij wil de nieuwe schoolboeken van Afghanistan drukken. Het land heeft nauwelijks lesmateriaal voor de scholen, als die dit voorjaar weer opengaan. De boeken die de regering van de moedjahedien en de Taliban lieten drukken zijn onbruikbaar. Zó leerden de kinderen in de eerste klas het alfabet: 'J voor Jihad — ons doel in deze wereld, I voor Israël — onze vijand, K voor Kalasjnikov — wij zullen overwinnen, M voor Moedjahedien — onze helden, S voor ...'

Zelfs in de wiskundeboeken stond de oorlog centraal. De schooljongens — de Taliban maakten alleen boeken voor jongens - rekenden niet met appels en koeken, maar met kogels en kalasjnikovs. Een som zag er bijvoorbeeld zó uit: 'Kleine Omar heeft een kalasjnikov met drie magazijnen. In elk magazijn zitten twintig kogels. Hij gebruikt twee derde van zijn kogels en doodt zestig ongelovigen. Hoeveel ongelovigen doodt hij per kogel?'

De boeken uit de communistische periode zijn ook niet te gebruiken. Daarin gaan de sommen over verdeling van de grond en over gelijkheidsidealen. Rode vlaggen en gelukkige kolchozboeren moesten de kinderen tot het communisme overhalen.

Maar Soeltan wil terug naar de boeken uit de tijd van koning Zahir Sjah, de koning die gedurende veertig betrekkelijk vreedzame jaren regeerde totdat hij in 1973 ten val werd gebracht. Soeltan heeft oude boeken teruggevonden die hij opnieuw kan laten drukken: verhalen en fabels voor de geschiedenislessen, rekenboeken waarin een koek plus een koek twee koeken zijn, en geschiedenisboeken die geen andere ideologische inhoud bevatten dan wat onschuldig nationalisme.

De nieuwe schoolboeken van het land zullen door de Unesco worden gefinancierd. Als een van de grootste uitgevers van Kaboel heeft Soeltan met de mensen van Unesco om de tafel gezeten, en na zijn tocht naar Lahore zal hij met zijn offerte komen. Op een stuk papier in zijn vestzak heeft hij het aantal bladzijden en het formaat van honderddertien schoolboeken neergekrabbeld. Er is een budget van twee miljoen dollar beschikbaar. In Lahore zal hij onderzoeken welke drukkerijen met het beste aanbod komen. Daarna reist hij terug naar Kaboel om het gevecht rond het gouden contract aan te gaan. Soeltan leunt vergenoegd achterover en bedenkt welk percentage van de twee miljoen dollar hij kan binnenslepen. Hij spreekt met zichzelf af dat hij niet te inhalig zal zijn. Als hij dit contract krijgt, is hij voor jaren verzekerd van werk — zowel met herdrukken als met nieuwe boeken, bedenkt hij, terwijl de akkers en vlakten aan weerszijden van de weg langs hem heen glijden. De weg is ooit aangelegd als hoofdverkeersader tussen Kaboel en Calcutta. Het wordt steeds warmer naarmate ze dichter bij Lahore komen. Soeltan zweet in zijn grove wollen vest dat bedoeld is voor de Afghaanse hoogvlakte. Hij strijkt met zijn hand over zijn hoofd, waar nog maar een paar haren op zitten, en veegt zijn gezicht met een zakdoek af.

Behalve het kladje met de titels van de honderddertien schoolboeken heeft Soeltan ook de boeken bij zich die hij voor eigen rekening wil laten drukken. Sinds de journalisten, hulpverleners en buitenlandse diplomaten Afghanistan zijn binnengestroomd, is er een goede markt voor Engelstalige boeken over het land. Soeltan importeert die boeken niet van uitgeverijen in het buitenland, hij laat ze opnieuw drukken.

Pakistan is een paradijs voor roofdrukkers. Er is hier geen controle en vrijwel niemand respecteert royalty's en auteursrechten. Het kost Soeltan een dollar om een boek te laten drukken dat hij voor twintig of dertig dollar kan verkopen. Van de bestseller Taliban van Ahmed Rashid heeft Soeltan verscheidene oplagen laten drukken. Het favoriete boek van de buitenlandse soldaten is My Hidden War, geschreven door een Russische verslaggever, over de rampzalige bezetting van Afghanistan tussen 1979 en 1989. Dat was een heel ander soldatenbestaan dan het leven van de huidige vredestroepen die door Kaboel patrouilleren en af en toe stoppen bij Soeltans boekhandel om ansichtkaarten en oude oorlogsboeken te kopen.

De bus rolt het busstation van Lahore binnen. De warmte slaat Soeltan tegemoet. Het krioelt er van de mensen. Lahore is het culturele en artistieke bolwerk van Pakistan, een drukke, smerige en chaotische stad. Midden op een vlakte gelegen, zonder natuurlijke verdediging, is het veroverd, verwoest en heropgebouwd, veroverd, verwoest en heropgebouwd. Maar tussen de veroveringen en de verwoestingen door werden vooraanstaande dichters en schrijvers door de heersers naar de stad gehaald, die daardoor de stad van de kunst en de boeken werd, ook al werden de paleizen waar ze werden uitgenodigd steevast met de grond gelijkgemaakt.

Soeltan is dol op de boekenmarkten van Lahore, waar hij verscheidene malen zijn slag heeft geslagen. Weinig dingen kunnen zijn hart zo verwarmen als op een stoffig marktplein een waardevol boek te vinden en dat voor een paar duiten mee te nemen. Volgens Soeltan zelf heeft hij de grootste boekenverzameling ter wereld over Afghanistan, een collectie van acht- tot negenduizend titels. Hij interesseert zich overal voor: oude mythen en verhalen, oudere poëzie, romans, biografieën, nieuwere politieke literatuur en allerlei soorten naslagwerken. Hij begint te stralen als hij een boek ziet dat hij nog niet heeft of nog niet kent.

Maar deze keer heeft hij geen tijd om over boekenmarkten te slenteren. Hij staat voor dag en dauw op, trekt zijn schone kleren aan, fatsoeneert zijn baard en zet zijn fez op zijn hoofd. Er wacht hem een heilige taak: leerboeken drukken voor de kinderen van Afghanistan. Hij gaat rechtstreeks naar de drukkerij die hij het vaakst inschakelt. Daar treft hij Talha. De jongeman is de derde generatie van het drukkersgeslacht en blijkt maar matig geïnteresseerd in Soeltans project. Het is domweg te groot.

Talha biedt Soeltan een glas thee met dikke zure melk aan, strijkt over zijn snor en kijkt zorgelijk.

'Ik wil graag een gedeelte op me nemen, maar honderddertien titels! Dat zou ons een jaar kosten om te drukken.'

Soeltans termijn is twee maanden. Terwijl het geluid van de drukpersen door de dunne wanden van het kantoortje heen dringt, probeert hij Talha ertoe over te halen om alle andere opdrachten opzij te leggen.

'Onmogelijk', zegt Talha. Ook al is Soeltan een belangrijke klant en ook al is het drukken van schoolboeken voor Afghaanse kinderen zeker een heilige taak, hij moet ook aan zijn andere opdrachten denken. Toch raamt hij de kosten en rekent voor dat de boeken kunnen worden gedrukt voor een minimumprijs van vier dollarcent per stuk. De prijs hangt af van de papiersoort, de kleurenkwaliteit en de band. Talha berekent de prijs van alle mogelijke kwaliteiten en formaten en maakt een lange lijst. Soeltan knijpt zijn ogen toe. Uit zijn hoofd rekent hij alle bedragen uit in roepies, dollars, dagen en weken. Hij heeft een beetje gelogen over de termijn, om Talha wat onder druk te zetten en hem ertoe te krijgen de opdrachten van anderen te laten liggen.

'Denk eraan, twee maanden', zegt hij. 'Als je de termijn niet haalt, maak je mijn zaak kapot, begrijp je dat?'

Nadat ze over de schoolboeken hebben gepraat, onderhandelen ze over de nieuwe boeken voor Soeltans boekhandel. Opnieuw discussiëren ze over prijzen, oplagen en data. De boeken die Soeltan bij zich heeft, worden rechtstreeks naar het origineel herdrukt. De bladzijden worden losgehaald en gekopieerd. De drukkers brengen de kopie over op grote metalen platen. Als ze gekleurde ansichtkaarten of boekomslagen moeten drukken, wordt er een zinkoplossing over de platen gegoten. Dan worden ze in de zon gelegd, zodat het zonlicht de juiste kleur naar boven haalt. Als een bladzijde meerdere kleuren heeft, moeten de platen een voor een klaar worden gelegd. Daarna worden ze in een pers gelegd en gedrukt. Alles gebeurt met oude halfautomatische machines. Een arbeider voedt de pers met vellen, een ander zit op zijn hurken aan de andere kant en sorteert wat er naar buiten komt. Op de achtergrond klinkt vaag een radioverslag van de cricketwedstrijd tussen Pakistan en Sri Lanka. Aan de muur hangt de obligate foto van Mekka, en aan het plafond zwaait een vuile lamp met dode vliegen erin. Gelig zuur stroomt over de vloer naar de afvoer.

Na de inspectieronde gaan Talha en Soeltan op de grond zitten om boekomslagen uit te zoeken. Soeltan heeft motieven van zijn prentbriefkaarten gekozen. Hij heeft een aantal stroken en randen meegenomen die hij mooi vindt, en stelt daarmee de boekomslagen samen. In vijf minuten hebben ze er zes gemaakt.

In een hoekje zitten een paar mannen thee te drinken. Het zijn Pakistaanse uitgevers en drukkers, die allemaal op dezelfde duistere roofdrukkersmarkt opereren als Soeltan. Ze begroeten elkaar en praten wat over de laatste gebeurtenissen in Afghanistan, waar Hamid Karzai het evenwicht tussen de verschillende krijgsheren probeert te bewaren, terwijl groepen Al-Qaida-soldaten in het oosten van het land tot de aanval zijn overgegaan. Speciale Amerikaanse strijdkrachten zijn de Afghanen te hulp geschoten en blazen nu grotten op bij de grens met Pakistan. Een van de mannen in het gezelschap zegt het jammer te vinden dat de Taliban uit Afghanistan verdreven zijn.

'Hier in Pakistan kunnen we ook wel wat Taliban in de regering gebruiken, om de boel eens goed te zuiveren', zegt hij.

'Jij hebt mooi praten! Jij hebt niet aan den lijve ondervonden hoe de Taliban zijn! Pakistan zou totaal ineengestort zijn als de Taliban aan de macht gekomen waren, wees daar maar zeker van!' roept Soeltan kwaad.'Kijk om je heen: alle reclameplakkaten zouden weg moeten. Alleen al in deze straat zijn dat er duizenden. Alle boeken met afbeeldingen worden verbrand, net als de Pakistaanse film- en muziekarchieven. Alle muziekinstrumenten worden vernietigd. Je kunt nooit meer naar muziek luisteren, nooit meer dansen. Alle internetcafës worden gesloten, het tv-beeld wordt zwart en de tv's worden ingenomen, de radio zendt alleen maar religieuze programma's uit. Alle meisjes worden van school gehaald, alle vrouwen worden van hun werk naar huis gestuurd. Wat gebeurt er dan met Pakistan? Het zou honderdduizenden arbeidsplaatsen verliezen en in een diepe depressie terechtkomen. En wat gebeurt er met alle overbodige mensen die hun baan verliezen als Pakistan niet langer een modern land is? Worden die soms allemaal soldaat?' vraagt Soeltan opgewonden.

De ander haalt zijn schouders op.'Nou ja, misschien niet alle Taliban, misschien een paar.'

Talha heeft zelf de Taliban gesteund door hun pamfletten te vermenigvuldigen. Een paar jaar heeft hij een paar van hun islamleerboeken gedrukt, en mettertijd heeft hij ze ook geholpen met het opzetten van hun eigen drukkerij in Kaboel. Hij wist een tweedehands pers uit Italië op de kop te tikken, die hij goedkoop aan de Taliban doorverkocht. Bovendien verschafte hij ze papier, en nog meer technische apparatuur. Net als de meeste Pakistani vond hij het een geruststellende gedachte dat er in het buurland een Pasjtoen-regime was.

'Jij hebt geen scrupules, jij zou nog boeken voor de duivel drukken', plaagt Soeltan goedmoedig, nu hij luid zijn afschuw van de Taliban heeft laten blijken.

Talha draait wat ongemakkelijk heen en weer, maar blijft zoals gewoonlijk op zijn standpunt staan. 'De Taliban zijn niet in strijd met onze cultuur. Ze respecteren de Koran, de profeet en onze tradities. Ik zou nooit iets gedrukt hebben wat niet strookte met de Koran.'

'Zoals wat?' lacht Soeltan. Talha denkt na.

'Bijvoorbeeld De duivelsverzen of iets anders van Salman Rushdie — moge Allah iemand naar zijn schuilplaats leiden.'

Dit antwoord is koren op de molen van de andere leden van het gezelschap, van wie niemand De duivelsverzen gelezen heeft.

'Ze hadden hem moeten doden. Maar hij weet steeds weer te ontsnappen. Iedereen die zijn boeken drukt of hem helpt, moesten ze ook doden', zegt Talha.'Ik zou zijn geschriften nooit drukken, al kreeg ik er nog zo veel geld voor. Hij heeft de islam vertrapt.'

'Hij heeft ons diep gekwetst en gehoond, messen in onze rug gestoken. Maar uiteindelijk krijgen ze hem wel te pakken', gaat een ander door.

Soeltan is het met ze eens: 'Hij heeft geprobeerd onze ziel te vernietigen en hij moet worden gestopt voordat hij anderen met zich mee weet te slepen. Zelfs de communisten hebben niet geprobeerd om ons zo te vernietigen, ze gedroegen zich met een zeker respect en bezoedelden onze godsdienst niet. En dan krijg je die smeerlapperij van iemand die zich moslim noemt!'

Zwijgend blijven ze zitten, alsof ze er niet geheel in slagen om de duisternis van zich af te schudden die de verrader Rushdie over hen geworpen heeft. 'Ze krijgen hem uiteindelijk wel te pakken, in sja Allah — als Allah het wil', zegt Talha.

De volgende dagen loopt Soeltan in Lahore alle mogelijke drukkerijen af, die aan binnenplaatsen, in kelders en achterafstraatjes gelegen zijn. Om zijn grote order te kunnen plaatsen, moet hij die over een tiental drukkerijen verdelen. Hij legt zijn project uit, vraagt offertes, maakt notities en trekt conclusies. Hij knippert even met zijn ogen als hij een goed aanbod krijgt, en zijn bovenlip trilt een beetje. Hij bevochtigt zijn lippen met zijn tong en uit het hoofd rekent hij snel zijn winst na. Na twee weken heeft hij de orders voor alle leerboeken geplaatst. Hij belooft de drukkerijen een bevestiging te zullen sturen.

Nu kan hij eindelijk terugreizen naar Kaboel. Dit keer hoeft hij geen afmattende tocht te paard over de grens te maken. Afghanen mogen Pakistan niet binnenkomen, maar bij de uitreis is er geen pascontrole, en de boekhandelaar kan Pakistan zonder problemen verlaten.

De oude bus hobbelt over de kronkelige weg van Jalalabad naar Kaboel. Enorme rotsblokken dreigen van de berghelling langs de route omlaag te storten. In de berm ziet Soeltan twee gekantelde bussen en een trailer die van de weg zijn geraakt. Verscheidene doden worden weggedragen, onder wie twee jongetjes. Soeltan mompelt een gebed voor hun zielenheil en eentje voor zichzelf.

De vele ongelukken en het vallend gesteente zijn niet de enige gevaren. Deze weg staat bekend als een van de meest wetteloze wegen van Afghanistan. Buitenlandse journalisten, hulpverleners en lokale Afghanen hebben hier bij confrontaties met bandieten het leven verloren. Vlak na de val van de Taliban werden er vier journalisten vermoord. Ze werden eerst mishandeld en daarna met een nekschot afgemaakt. De chauffeur overleefde doordat hij de islamitische geloofsbelijdenis wist op te zeggen. Even later werd er een bus met Afghanen aangehouden. Van iedereen die zijn baard had afgeschoren, werden de oren en de neus afgesneden. Zo lieten de bandieten zien wat voor bewind ze in het land wensten.

Soeltan heeft voor de zekerheid zowel zijn baard als de traditionele kledij behouden. Alleen zijn tulband heeft hij verruild voor een kleine ronde fez.

Hij nadert Kaboel. Sonja is vast kwaad op me, denkt hij glimlachend. Hij had haar beloofd na een week terug te komen. Hij had geprobeerd haar uit te leggen dat het onmogelijk was om zowel Pesjawar als Lahore in één week te bezoeken. Maar ze had het niet willen begrijpen. 'Dan drink ik mijn melk niet', had ze gezegd. Soeltan lacht in zichzelf. Hij verheugt zich erop haar weer te zien. Sonja houdt niet van melk, maar Soeltan dwingt haar om elke morgen een glas te drinken, omdat ze Latifa nog steeds de borst geeft. Dat glas melk is haar afpersingsmethode geworden.

Ze mist Soeltan vreselijk als hij op reis is. De andere leden van de familie zijn niet zo aardig tegen haar als haar man er niet is. Dan is ze niet langer de heerseres in huis, maar gewoon een jong meisje dat toevallig hun huis is binnengevallen. Plotseling is de macht in de handen van anderen, die doen wat ze willen nu Soeltan verdwenen is.

'Boerenmeid', noemen ze haar. 'Zo dom als een ezel!' Maar ze durven haar niet te veel te plagen, want dan klaagt ze tegen Soeltan, en met Soeltan wil niemand ruzie hebben.

Soeltan mist Sonja ook. Sjarifa heeft hij nooit op die manier gemist. Soms denkt hij dat Sonja te jong voor hem is, dat ze nog een kind is. Dat hij op haar moet passen, haar op slinkse wijze zover moet krijgen dat ze haar melk drinkt, en dat hij haar met cadeautjes moet verrassen.

Hij denkt na over het verschil tussen zijn twee vrouwen. Als hij met Sjarifa is, is zij degene die overal op let, die denkt aan zijn afspraken, die organiseert en de zaken regelt. Sjarifa denkt altijd eerst aan Soeltan, aan wat hij nodig heeft of waar hij zin in heeft. Sonja is veel apathischer, ze doet wel wat haar wordt gevraagd, maar zelf bedenkt ze zelden iets.

Er is één ding waar hij zich niet mee kan verzoenen, en dat is dat ze een totaal verschillend dagritme hebben. Soeltan staat altijd om vijf uur 's ochtends op om de fajr te bidden, de enige gebedstijd die hij respecteert. Terwijl Sjarifa altijd samen met hem opstond, water kookte, thee zette, schone kleren voor hem klaarlegde, is Sonja als een klein kind dat niet wakker te krijgen is.

Soms denkt Soeltan dat het komt doordat hij te oud voor haar is, dat hij niet de juiste man is. Maar dan zegt hij altijd tegen zichzelf dat ze nooit iets beters had kunnen krijgen. Ze zou nooit haar huidige levensstandaard hebben gehad als ze iemand van haar eigen leeftijd had genomen. Dat zou een arme sloeber geweest zijn, want alle jongens in haar dorp waren arm.

We hebben nog tien tot twintig goede jaren vóór ons, denkt Soeltan, terwijl zijn gezicht een tevreden trek vertoont. Hij voelt zich in alle opzichten gelukkig.

Soeltan lacht in zichzelf. Er gaat een schokje door hem heen. Hij nadert Mikrorayon en zijn heerlijke kindvrouwtje.