De timmerman

Mansoer komt buiten adem de winkel van zijn vader binnen. Hij heeft een pakje in zijn hand.

'Tweehonderd ansichten!' hijgt hij. 'Hij probeerde tweehonderd ansichten te stelen!'

De zweetdruppels staan Mansoer op het gezicht. Hij heeft het laatste stuk gerend.

'Wie?' vraagt zijn vader. Hij schuift de rekenmachine op de toonbank van zich af, schrijft een getal in het kasboek en kijkt zijn zoon aan.

'De timmerman!'

'De timmerman?' vraagt zijn vader verwonderd. 'Weet je het zeker?'

Trots, alsof hij zijn vaders winkel uit de handen van een gevaarlijke maffiabende gered heeft, overhandigt de zoon hem de bruine envelop. 'Tweehonderd ansichten', zegt hij nogmaals. 'Toen hij weg zou gaan, vond ik dat hij vreemd uit zijn ogen keek. Maar het was zijn laatste dag, dus ik dacht dat het daarvan kwam. Hij vroeg of er nog iets was wat gedaan moest worden. Hij zei dat hij nieuw werk zocht. Ik zei dat ik het aan jou zou vragen. De boekenkasten waren immers klaar. Toen zag ik vaag iets in zijn vestzak. "Wat is dat?" vroeg ik. "Wat bedoel je?" vroeg hij en hij keek heel verward. "In je vestzak" zei ik. "Dat is iets wat ik bij me had", antwoordde hij. "Laat me dat eens zien", zei ik. Dat weigerde hij. Ten slotte trok ik het pakje zelf uit zijn vestzak. Hier is het! Hij probeerde ansichten van ons te stelen! Maar dat lukt hem niet, daar let ik wel op!'

Mansoer heeft het verhaal wat aangedikt. Hij zat zoals gewoonlijk te dutten toen Jalaloeddin, de timmerman, wilde vertrekken. Het was het hulpje Abdoer die de timmerman betrapte. Abdoer had hem de ansichten zien pakken. 'Moet je Mansoer niet laten zien wat je in je zak hebt?' had hij gevraagd. Maar Jalaloeddin was gewoon doorgelopen.

Het hulpje was een arme Hazara, de etnische groep die helemaal onder aan de maatschappelijke ladder staat. Hij zei zelden iets.'Laat Mansoer je zakken zien!' riep hij de timmerman achterna. Pas toen had Mansoer gereageerd en de kaarten uit Jalaloeddins vestzak getrokken. Nu staat hij hier, ongeduldig wachtend op zijn vaders erkentelijkheid.

Maar Soeltan bladert rustig de stapel door en zegt: 'Hm. Waar is hij nu?'

'Ik heb hem naar huis gestuurd, maar ik heb gezegd dat hij hier niet makkelijk van afkomt!'

Soeltan zegt niets. Hij herinnert zich de keer dat de timmerman bij hem in de winkel kwam. Ze kwamen uit hetzelfde dorp en waren bijna buren geweest. Jalaloeddin was niets veranderd sinds hun jongensjaren, hij was mager als een lat, met grote, bange, uitpuilende ogen. Misschien was hij nog iets dunner dan toen. Hij liep met een gebogen rug, al was hij pas veertig jaar. Hij kwam uit een arme maar gerespecteerde familie. Zijn vader was ook timmerman geweest, totdat hij een paar jaar geleden een oogbeschadiging had opgelopen en niet langer kon werken.

Soeltan was blij geweest dat hij hem werk had kunnen geven. Jalaloeddin was handig en Soeltan had nieuwe boekenkasten nodig. Tot nu toe had hij gewone kasten in zijn winkels gehad, waar de boeken rechtop in stonden, zodat je de titels op de rug kon lezen. De kasten bedekten de muren, en daarnaast stonden er nog boekenrekken in het midden van de winkel. Maar hij had behoefte aan kasten waarin hij de boeken kon uitstallen. Nu hij zoveel titels had laten drukken, wilde hij schuine planken, met een richel onderaan, zodat je de hele voorkant van het boek kon zien. Dan zou hij een winkel hebben zoals je ze in de westerse wereld ziet. Ze werden het eens over een beloning van vier dollar per dag, en de volgende dag kwam Jalaloeddin terug met een hamer, zaag, duimstok, spijkers en de eerste planken.

De magazijnruimte achter in de winkel kreeg een nieuwe bestemming als timmermanswerkplaats. Elke dag had Jalaloeddin gezaagd en getimmerd, omgeven door kasten vol ansichtkaarten. De kaarten waren een van Soeltans grootste bronnen van inkomsten. Hij liet ze goedkoop drukken in Pakistan en verkocht ze met grote winst. In de regel koos hij afbeeldingen die hij mooi vond, zonder ook maar te overwegen of hij de fotograaf of de tekenaar zou betalen. Hij vond een afbeelding, nam die mee naar Pakistan en liet er kaarten van drukken. Sommige fotografen hadden hem ook foto's gegeven zonder er geld voor te vragen. En de kaarten verkochten goed. De grootste groep kopers waren soldaten van de internationale vredesmacht. Als ze op patrouille in Kaboel waren, stopten ze vaak bij de winkel van Soeltan om kaarten te kopen. Kaarten met vrouwen in boerka, kinderen die op tanks aan het spelen waren, koninginnen uit vervlogen tijden met gewaagde jurken, de boeddha's van Bamian voordat ze door de Taliban waren opgeblazen en erna, boezkasjipaarden, kinderen in klederdracht, woeste landschappen, Kaboel vroeger en nu. Soeltan had een goede neus voor de juiste afbeeldingen, en de soldaten gingen meestal met een stuk of tien kaarten per persoon de winkel uit.

Het dagloon van Jalaloeddin was precies negen kaarten waard. In het magazijn lagen ze in stapels van honderden stuks per afbeelding, in zakken en uitgepakt, al dan niet met een strik eromheen, op planken, in grote en in kleine dozen.

'Tweehonderd, zei je.' Soeltan peinsde. 'Denk je dat het de eerste keer was?'

'Dat weet ik niet, hij zei dat hij van plan was ze te betalen, maar dat hij dat vergeten had.'

'Ja, laat hij dat een ander wijsmaken.'

'Er moet iemand geweest zijn die hem gevraagd heeft om ze te stelen', bedacht Mansoer. 'Hij is niet slim genoeg om ze zelf door te kunnen verkopen. En hij heeft ze vast niet gestolen om ze aan de muur te hangen. Niemand wordt zo makkelijk nagewezen als een betrapte dief

Soeltan vloekte. Voor dit soort dingen had hij geen tijd. Binnen een paar dagen zou hij naar Iran vertrekken, voor het eerst sinds jaren. Hij had nog van alles te regelen, maar eerst moest hij dit afhandelen. Niemand moest denken dat hij ongestraft van hem kon stelen.

'Pas jij op de winkel, dan ga ik naar hem toe. Dit moet ik tot op de bodem uitzoeken', zei hij. Hij nam Rasoel met zich mee. Die kende de timmerman goed. Ze reden naar het dorp Deh Khoedaidad.

Een stofwolk volgde de auto door het hele dorp, tot ze stopten aan het begin van het pad dat naar Jalaloeddins huis leidde. 'Denk erom, niemand mag hiervan weten, het is niet nodig dat de hele familie de schande voelt', zei Soeltan tegen Rasoel.

Bij de dorpswinkel op de hoek, waar het pad begon, stond een groepje mannen, onder wie de vader van Jalaloeddin, Faiz. Hij glimlachte, drukte Soeltan de hand en omarmde hem. 'Kom mee theedrinken', zei hij hartelijk. Hij wist duidelijk niets van de gestolen ansichtkaarten. De andere mannen wilden ook graag een paar woorden wisselen met Soeltan, hun dorpsgenoot die een groot man geworden was.

'We willen alleen even met je zoon praten', zei Soeltan.'Kun je hem ophalen?'

De oude man vertrok en kwam terug met zijn zoon, die twee stappen achter hem liep. Jalaloeddin keek Soeltan bevend aan.

'We hebben je nodig in de winkel, rijd je met ons mee?' vroeg Soeltan. Jalaloeddin knikte.

'Dan moeten jullie nog een keer terugkomen voor de thee!' riep de vader achter hen aan.

'Je weet waar het om gaat' zegt Soeltan, terwijl ze beiden op de achterbank van de auto zitten en Rasoel het dorp uit rijdt. Ze zijn onderweg naar de broer van Wakil, die politieagent is.

'Ik wilde ze alleen maar bekijken, ik zou ze terugleggen, ik wilde ze mijn kinderen laten zien. Ze waren zo mooi.'

De timmerman zit ineengedoken op de bank, met gebogen schouders, alsof hij probeert zo weinig mogelijk plaats in te nemen. Hij houdt zijn handen tussen zijn benen geklemd. Af en toe boort hij zijn nagels in de botten. Tijdens het praten werpt hij steeds een zenuwachtige blik op Soeltan. Hij doet denken aan een bange, verwaaide kip. Soeltan leunt kalm achterover en ondervraagt hem rustig.

'Ik moet weten hoeveel kaarten je hebt meegenomen.'

'Alleen de kaarten die jullie gezien hebben...'

'Dat geloof ik niet.'

'Het is echt waar.'

'Als je niet toegeeft dat je er meer hebt weggenomen, geef ik je aan bij de politie.'

De timmerman grijpt Soeltans hand in de lucht en overstelpt hem met kussen. Soeltan rukt de hand uit zijn vuist.

'Hou op met dat gedoe, gedraag je niet als een idioot!'

'Bij Allah, ik zweer naar eer en geweten dat ik er niet meer meegenomen heb. Stop me niet in de gevangenis, alsjeblieft, ik zal je terugbetalen, ik ben een eerlijk man, vergeef me, ik was dom, vergeef me. Ik heb zeven kleine kinderen, twee van mijn dochtertjes hebben polio. Mijn vrouw is weer in verwachting en we hebben niets te eten. Mijn kinderen kwijnen weg, mijn vrouw huilt iedere dag omdat mijn inkomen niet voldoende is om ons allemaal te onderhouden. We eten aardappelen en gekookte groente, we kunnen ons zelfs geen rijst veroorloven. Mijn moeder gaat naar ziekenhuizen en restaurants om restjes te kopen. Af en toe hebben ze gekookte rijst over. Soms verkopen ze de resten op de markt. De laatste paar dagen hebben we niet eens brood gehad. Bovendien zorg ik ook voor de vijf kinderen van mijn zus, want haar man is werkloos. En dan wonen mijn oude moeder en vader en mijn grootmoeder ook nog bij ons in.'

'De keus is aan jou. Als je toegeeft dat je meer kaarten hebt meegenomen, kom je niet in de gevangenis', zegt Soeltan.

Het gesprek draait in een kringetje. De timmerman klaagt erover hoe arm hij is en Soeltan eist dat hij erkent dat hij nog meer gestolen heeft en dat hij vertelt aan wie hij de kaarten verkocht heeft.

Ze hebben heel Kaboel doorkruist en zijn weer op het platteland. Rasoel rijdt ze door modderige straten en langs mensen die zich haasten om voor het invallen van de duisternis thuis te zijn. Een paar loslopende honden vechten om een bot. Jongens lopen rond in korte broek. Een man balanceert op een fiets met zijn in boerka geklede vrouw schrijlings op de bagagedrager. Een oude man op sandalen duwt moeizaam een kar met sinaasappels, zijn voeten zinken weg in de diepe sporen die de auto's na de stortbuien van de laatste dagen in de modder hebben achtergelaten. De eerder zo keihard geworden aarden weg is veranderd in een poel van vuil, etensresten en mest, die de regen vanuit zijstraatjes en vanaf de berm heeft meegevoerd.

Rasoel stopt voor een poort. Soeltan vraagt hem om aan te kloppen. Mirdzjan komt naar buiten, groet iedereen en vraagt ze om naar boven te komen.

Terwijl de mannen met zware stappen de trap op lopen, zien ze schimmen van lichtgekleurde jurken. De vrouwen in huis verstoppen zich. Een paar staan er achter een halfgesloten deur, anderen achter een gordijn. Een jong meisje gluurt door een kier van de deur om te zien wie er zo laat nog komt. Mannen van buiten de familie mogen hen niet zien. De thee die de meisjes met hun moeder hebben gezet, wordt door de oudste jongens geserveerd.

'En?' zegt Mirdzjan. Hij zit in kleermakerszit, in zijn traditionele lange hemd met bijbehorende wijde broek, de kleren die de Taliban verplicht stelden voor alle mannen. Mirdzjan houdt van deze dracht, hij is klein en dik en voelt zich prettig in de wijde gewaden. Nu is hij echter gedwongen om rond te lopen in kleding waar hij helemaal niet van houdt - het oude Afghaanse politie-uniform, dat de politie in de tijd vóór de Taliban gebruikte. Het is heel krap geworden in de vijf jaar dat het in de kast gehangen heeft. Bovendien is het warm; alleen het zware loden winteruniform heeft de opslag overleefd. De uniformen zijn gemaakt naar Russisch model en passen beter in Siberië dan in Kaboel. Dus sleept Mirdzjan zich zwetend door het voorjaar, waarin het vaak twintig tot dertig graden wordt.

Soeltan legt in het kort uit wat er is gebeurd. Alsof hij een verhoor afneemt, laat Mirdzjan ze om de beurt aan het woord. Soeltan zit naast hem en Jalaloeddin recht tegenover hem. Hij knikt begrijpend bij alles wat er gezegd wordt en spreekt rustig en vriendelijk. Soeltan en Jalaloeddin krijgen thee en roomkaramels aangeboden en praten langs elkaar heen.

'Het is in je eigen belang dat we de zaak hier oplossen in plaats van ermee naar de echte politie te gaan', zegt Mirdzjan.

Jalaloeddin kijkt omlaag, wringt zijn handen en stamelt ten slotte een bekentenis, niet aan Soeltan, maar aan Mirdzjan: 'Ik heb er misschien vijfhonderd meegenomen. Maar ik heb ze allemaal thuis, jullie krijgen ze terug. Ik heb er niet aangezeten.'

'Nou, kijk eens', zegt de politieman.

Maar voor Soeltan is de bekentenis van de timmerman niet genoeg. 'Ik ben er zeker van dat je er veel meer hebt gepikt. Kom op! Aan wie heb je ze verkocht?'

'Het is beter dat je nu alles bekent', zegt Mirdzjan. 'Als je door de politie wordt verhoord, gaat dat heel anders dan hier, zonder thee en roomkaramels', zegt hij cryptisch, terwijl hij Jalaloeddin strak aankijkt.

'Maar het is echt waar, ik heb ze niet doorverkocht. Bij Allah, ik beloof het je' zegt hij, van de een naar de ander kijkend. Soeltan blijft aandringen, ze vervallen in herhaling. Het wordt tijd om te gaan, de avondklok van tien uur nadert en Soeltan moet de timmerman nog thuis afleveren voordat hij zelf naar huis rijdt. Wie na de avondklok rondrijdt, wordt gearresteerd. Sommigen zijn zelfs vermoord omdat de soldaten zich door de passerende auto's bedreigd voelden.

Ze gaan zwijgend in de auto zitten. Rasoel vraagt de timmerman nog eens dringend om de hele waarheid te vertellen. 'Anders komt er nooit een eind aan deze zaak, Jalaloeddin', zegt hij. Als ze zijn aangekomen, gaat de timmerman naar binnen om de ansichten te halen. Hij komt algauw weer naar buiten met een bundeltje. De kaarten zijn verpakt in een oranjegroene halsdoek. Soeltan pakt ze op en kijkt bewonderend naar de prenten, die nu terug zijn bij hun rechtmatige eigenaar en weer in de kast gelegd zullen worden. Maar eerst heeft hij ze nodig als bewijs. Rasoel rijdt Soeltan naar huis. De timmerman blijft beschaamd achter, aan het begin van het pad dat naar zijn huis voert.

Het zijn vierhonderdtachtig kaarten. Zittend op hun mat hebben Ekbal en Aimal ze nageteld. Soeltan schat hoeveel de timmerman gestolen kan hebben. De kaarten hebben diverse afbeeldingen. In het magazijn liggen ze per afbeelding in pakken van honderden stuks. 'Als een heel pak weg is, valt dat moeilijk te controleren, maar als er een tiental kaarten ontbreekt in een pak, kan het zijn dat hij maar een paar pakken geopend heeft en overal wat kaarten uitgehaald heeft', redeneert Soeltan. 'We zullen het morgen natellen.'

De volgende ochtend, terwijl ze aan het tellen zijn, staat de timmerman plotseling in de deuropening. Hij blijft op de drempel staan en lijkt nog krommer dan eerst. Plotseling stormt hij op Soeltan af en kust zijn voeten. Soeltan trekt hem omhoog en sist: 'Doe normaal, man! Ik wil jouw smeekbeden niet!'

'Vergeef me, vergeef me, ik zal het je terugbetalen, ik zal het je terugbetalen, maar ik heb hongerige kinderen thuis', smeekt de timmerman.

'Ik zeg je hetzelfde als gisteren: ik heb jouw geld niet nodig, maar ik wil weten aan wie je ze verkocht hebt. Hoeveel heb je er gestolen?'

De oude vader van Jalaloeddin, Faiz, is meegekomen. Hij wil Soeltans voeten kussen, maar Soeltan trekt hem omhoog voordat hij op de grond gaat liggen. Het is niet gepast dat iemand zijn schoenen kust, en al helemaal niet als het een oude buurman is.

'Je moet weten dat ik hem de hele nacht slaag gegeven heb. Ik schaam me zo. Ik heb hem altijd voorgehouden dat hij een eerlijk man moest zijn, en nu — nu heb ik een dief als zoon', zegt Faiz, terwijl hij met een scheef oog naar zijn zoon kijkt, die in een hoekje staat te beven. De voorovergebogen timmerman ziet eruit als een jongetje dat gestolen en gelogen heeft en nu een pak slaag afwacht.

Soeltan vertelt rustig aan de vader wat er is gebeurd, dat Jalaloeddin ansichtkaarten mee naar huis genomen heeft en dat ze nu moeten weten hoeveel kaarten hij heeft verkocht en aan wie.

'Geef me een dag, dan zorg ik ervoor dat hij alles bekent, als er meer te bekennen valt', smeekt Faiz. De spijkers in zijn schoenen zitten op verschillende plaatsen los. Hij heeft geen sokken aan en zijn broek wordt opgehouden met een stuk touw. Zijn jas heeft gladde slijtplekken op de mouwen. Hij heeft hetzelfde gezicht als zijn zoon, alleen wat donkerder, kleiner en rimpeliger. Ze zijn allebei tenger en mager. De vader staat lijdzaam tegenover Soeltan, die ook niet weet wat hij moet doen. Hij is verlegen met de aanwezigheid van de oude man, die zijn eigen vader had kunnen zijn.

Eindelijk beweegt Faiz zich. Met een paar stevige stappen loopt hij bliksemsnel naar de boekenkast waar zijn zoon staat. Daar schiet zijn arm uit. En daar, midden in de winkel, geeft hij zijn zoon een pak slaag. 'Lummel, stuk ongeluk, je bent een schande voor de familie, was je maar nooit geboren, je bent een mislukkeling, een schurk!' roept hij, terwijl hij schopt en slaat. Hij stoot zijn zoon met zijn knie in de maag, schopt tegen zijn dijbeen en slaat hem op de rug. Jalaloeddin laat het over zich heen gaan, hij staat krom gebogen en beschermt zijn borst met zijn armen, terwijl zijn vader erop los slaat. Ten slotte rukt hij zich los en rent de winkel uit. Met grote stappen holt hij over de winkelvloer en de trap af naar buiten, de straat op.

Op de grond ligt Faiz' muts van schapenvacht, die van zijn hoofd gevallen is. Hij plukt hem van de vloer, slaat er even op en zet hem op zijn hoofd. Hij richt zich op, groet Soeltan en loopt naar buiten. Door het raam ziet Soeltan hoe hij zich op zijn oude fiets hijst, naar rechts en naar links kijkt en stijf en waardig naar het dorp terug fietst.

Als het stof weer is gaan liggen na het pijnlijke incident, gaat Soeltan onaangedaan door met rekenen. 'Hij heeft hier veertig dagen gewerkt. Laten we zeggen dat hij elke dag tweehonderd kaarten heeft meegenomen, dat zijn achtduizend kaarten. Ik ben er zeker van dat hij minstens achtduizend kaarten heeft gestolen', zegt hij tegen Mansoer, die enkel zijn schouders ophaalt. Hij vond het een beproeving om te zien hoe de arme timmerman slaag kreeg van zijn vader. Mansoer heeft schijt aan de ansichtkaarten. Hij vind dat ze de hele toestand moeten vergeten, nu ze ze teruggekregen hebben. 'Hij is te dom om ze door te verkopen. Vergeet het toch', dringt hij aan.

'Hij kan het op bestelling gedaan hebben. Al die kioskeigenaren die altijd kaarten bij ons kochten, zijn hier al een tijdje niet geweest. Ik dacht dat ze er genoeg hadden, maar snap je, ze hebben ze goedkoop van de timmerman gekocht. En die is stom genoeg om ze supergoedkoop te verkopen. Wat denk je?'

Mansoer haalt opnieuw zijn schouders op. Hij kent zijn vader en weet dat die deze zaak tot op de bodem uitgezocht wil hebben. En hij weet ook dat hij dat zal moeten doen, want zijn vader moet naar Iran en blijft meer dan een maand weg.

'Wat zou je ervan zeggen als jij en Mirdzjan op onderzoek uitgaan terwijl ik weg ben? Dan zal de waarheid wel boven water komen. Niemand steelt ongestraft van Soeltan', zegt hij met een strakke blik. 'Hij had mijn hele zaak kunnen ruïneren. Stel je eens voor: hij steelt duizenden ansichten, die hij aan kiosken en boekhandelaars in heel Kaboel verkoopt. Die verkopen ze veel goedkoper dan ik, en de mensen gaan op den duur naar hen in plaats van naar mij. Ik verlies alle soldaten die kaarten kopen en iedereen die boeken koopt, ik krijg de naam duurder te zijn dan anderen. Uiteindelijk had ik failliet kunnen gaan.'

Mansoer luistert maar met een half oor naar zijn vaders ondergangstheorieën. Hij is kwaad en geïrriteerd dat hij nog meer moet doen in zijn vaders afwezigheid. Niet alleen moet hij alle boeken registreren, steeds meer boekendozen ophalen die door de drukkerijen in Pakistan worden opgestuurd, de papierwinkel rond de boekhandel in Kaboel bijhouden, chauffeur spelen voor zijn broers, en op zijn eigen boekwinkel passen, maar nu moet hij ook nog politieonderzoek doen.

'Ik zal het doen', zegt hij kortaf. Iets anders kan hij niet uitbrengen.

'Wees niet te slap, wees niet te slap', is het laatste wat Soeltan tegen hem zegt voordat hij in het vliegtuig naar Teheran stapt.

Als zijn vader goed en wel vertrokken is, vergeet Mansoer de hele toestand. Zijn vrome periode na de pelgrimstocht is allang weer voorbij. Die duurde een week. Dat hij vijf keer per dag zijn gebed opzei, leverde hem niets op. Zijn baard begon te kriebelen, en iedereen zei dat hij er onverzorgd uitzag. Hij voelde zich niet prettig in zijn lange wijde hemd. Als ik er niet in slaag om alleen toegestane gedachten te koesteren, kan ik het net zo goed laten, zei hij tegen zichzelf, en hij gaf zijn godsvrucht even snel op als hij hem had aangenomen. De pelgrimstocht naar Mazar was niet meer dan een vakantiereisje geworden.

De eerste avond dat zijn vader weg was, organiseerde hij een feest met twee vrienden. Ze hadden op de zwarte beurs voor enorme bedragen aan Oezbeekse wodka, Armeense cognac en rode wijn gekocht. 'Dit is het beste wat er is, alles is veertig procent, de wijn is zelfs tweeënveertig procent', zei de verkoper. Ze betaalden veertig dollar per fles. Ze wisten niet dat de verkoper zelf twee dunne streepjes op het etiket van de Franse rode wijn had gezet, waardoor het percentage van twaalf naar tweeënveertig procent was gestegen. Het ging om het percentage. De meeste klanten waren jongens die zich achter de rug van hun ouders om wilden bedrinken.

Mansoer had nooit alcohol gedronken. Het verbod op alcohol is een van de strengste verboden in de islam. Vroeg op de avond begonnen Mansoers twee vrienden te drinken. Ze mengden cognac en wodka in een glas, en na een paar van dat soort drankjes waggelden ze door de lugubere hotelkamer die ze hadden gehuurd om zich aan de blik van hun ouders te onttrekken. Mansoer was er nog niet, omdat hij zijn jongere broers naar huis moest rijden, maar toen hij aankwam, stonden zijn twee vrienden te schreeuwen op het balkon. Ze wilden naar beneden springen. Maar plotseling renden ze naar de wc en begonnen ze over te geven.

Alcoholisme komt weinig voor in Afghanistan. Slechts weinig mensen nemen het risico om alcohol het land in te smokkelen, en de dure flessen worden in het diepste geheim in achteraflokalen verkocht. Maar zo is het niet altijd geweest. In de liberale periode toen Zahir Sjah het land bestuurde, kon je in restaurants en bars een drankje bestellen, en tijdens de bezetting door de sovjets stroomde de wodka het land in, waar de soldaten het voor een habbekrats verkochten. Toen kwamen de burgeroorlog en het bewind van de moedjahedien. De moslimbestuurders voerden strenge straffen in voor het verkopen, kopen of gebruiken van alcohol. En de Taliban legden nog zwaardere straffen op.

Mansoer veranderde van mening. Alcohol was toch niet zo aanlokkelijk. Als je zo ziek werd van drinken, dan kon je het maar beter laten.

Zijn twee wat oudere vrienden zaten te lallen en verzonnen smerige plannen. Er was een Japans meisje dat ze heel leuk vonden, een knappe jonge journaliste. Ze overwogen om haar op hun kamer uit te nodigen. Ze logeerde in hetzelfde hotel. Ze bedachten dat het nu geen geschikt moment was. Maar een van hen had een duister plan. Een jaar lang had hij gewerkt in de apotheek van zijn vader, en toen hij daarmee ophield, had hij een heleboel medicijnen meegenomen. Hij rommelde wat en haalde een verdovingsmiddel tevoorschijn. 'We kunnen haar een keer uitnodigen als we nuchter zijn, dan stoppen we dit in haar drankje, en als ze in slaap valt, kunnen we het met haar doen zonder dat ze het merkt! Dat moeten we beslist een keer doen', zei hij. De anderen vonden het een goed idee.

Bij Jalaloeddin thuis kan niemand slapen. De kinderen liggen stilletjes te huilen op de vloer. Het laatste etmaal was het ergste dat ze ooit hebben meegemaakt: te zien hoe hun lieve vader door hun grootvader werd geslagen en hoe hij een dief genoemd werd. Het was of de hele wereld op zijn kop gezet werd. Op de binnenplaats loopt Jalaloeddins vader rond.'Dat ik zo'n zoon gekregen heb, die schande over de hele familie brengt. Wat heb ik verkeerd gedaan?'

De oudste zoon, de dief, zit op een mat in een van de kamers. Hij kan niet liggen, want zijn rug zit vol rode striemen nadat zijn vader hem met een dikke tak geslagen heeft. Ze waren beiden naar huis gegaan na de afstraffing in de boekwinkel. Eerst de vader op zijn fiets, daarna de zoon, die het hele eind naar het dorp had gelopen. De vader was doorgegaan met wat hij in de winkel had onderbroken en de zoon had geen weerstand geboden. Terwijl de slagen zijn rug striemden en de scheldwoorden op hem neer hagelden, had de familie verlamd van schrik toegekeken. De vrouwen probeerden de kinderen erbij weg te halen, maar ze konden nergens heen.

Het huis was rondom een binnenplaats gebouwd. Eén van de zijkanten was de muur langs het pad aan de buitenkant. Langs twee muren liep een strook plaveisel. Achter die muren lagen de kamers met hun grote ramen, die voorzien waren van plastic in plaats van glas. Eén kamer was voor de timmerman, zijn vrouw en hun zeven kinderen, een voor de moeder en vader en grootmoeder, een voor de zus en haar man en hun vijf kinderen, en dan waren er nog een eetkamer en een keuken met een aardoven, een primus en een paar planken.

De matten waarop de kinderen van de timmerman bijeen waren gekropen, bestonden uit een samenraapsel van snippers en lompen. Hier lag karton, daar plastic, hier en daar bedekt met jute. De twee meisjes met polio hadden beiden een spalk aan een van hun benen en een kruk naast zich. Twee anderen hadden ontstoken eczeem over hun hele lichaam, met korsten die ze tot bloedens toe hadden opengekrabd.

Pas tegen de tijd dat Mansoers beide vrienden nog een paar keer hadden overgegeven, vielen de kinderen van de timmermansfamilie in het dorp aan de andere kant van de stad in slaap.

Toen Mansoer ontwaakte, werd hij overvallen door een verrukkelijk vrijheidsgevoel. Hij was vrij! Soeltan was er niet. De timmerman was vergeten. Mansoer zette zijn zonnebril uit Mazar op en reed met een vaart van honderd kilometer door de straten van Kaboel, langs zwaar bepakte ezels, smerige geiten, bedelaars en goedgetrainde soldaten uit Duitsland. Hij stak zijn vinger op naar de Duitsers, terwijl de auto over de ontelbare gaten in de weg hobbelde en de bodem tegen het asfalt schraapte. Hij vloekte en schold, en de voetgangers stoven verschrikt opzij. Hij liet het ene na het andere huizenblok in Kaboels verwarde mozaïek van doorzeefde ruïnes en bouwvallige woningen achter zich.

'Hij moet verantwoordelijkheid krijgen, dat is goed voor zijn karakter' had Soeltan gezegd. Grijnzend zit Mansoer in de auto. Vanaf nu is het Rasoels taak om de dozen op te halen en boodschappen af te geven. Mansoer zal pret maken tot zijn vader weer thuiskomt. Hij zal zijn broers elke morgen naar de winkels brengen, zodat ze niet kunnen kletsen, maar verder gaat hij heerlijk nietsdoen. Zijn vader is de enige voor wie Mansoer bang is. Tegen Soeltan durft hij nooit te protesteren, Soeltan is de enige die hij respecteert, althans in zijn gezicht.

Mansoers doel is meisjes te leren kennen. Dat is niet zo gemakkelijk in Kaboel, waar de meeste families hun dochters als goudschatten beschermen. Maar hij heeft een lumineus idee en begint aan een cursus Engels voor beginners. Mansoer is goed in Engels na zijn schooljaren in Pakistan, maar hij denkt dat hij in de beginnersgroepen de jongste en mooiste meisjes vindt. En daar heeft hij gelijk in. Na de eerste les heeft hij zijn favoriet gevonden. Voorzichtig knoopt hij een praatje met haar aan. Een keer mag hij haar zelfs naar huis rijden. Hij vraagt haar om mee te gaan naar de winkel, maar ze komt nooit, hij ziet haar alleen op de cursus. Hij koopt een mobiele telefoon zodat hij haar kan bellen, en hij leert haar de trilfunctie aan te zetten, zodat niemand in haar familie merkt dat ze het ding heeft. Hij belooft haar een huwelijk en mooie geschenken. Op een keer vertelt hij haar dat hij haar niet kan ontmoeten omdat hij als chauffeur moet optreden voor een van zijn vaders buitenlandse vrienden. Dat buitenlandse verzint hij erbij om belangrijk te doen. Dezelfde middag ziet zij hem een ander meisje rondrijden in de stad. Ze kent geen genade, noemt hem een schurk en een smeerlap en zegt dat ze hem nooit weer wil zien. Het meisje komt nooit meer naar de cursus. Mansoer krijgt haar niet te pakken omdat hij niet weet waar ze woont. De telefoon neemt ze niet meer op. Hij mist haar, maar hij vindt het vooral jammer voor haar dat ze opgehouden is met de cursus, terwijl ze zo graag Engels wilde leren.

De studie Engels is gauw vergeten, want deze lente is niets in Mansoers leven eeuwig en echt. Op een keer wordt hij uitgenodigd voor een feest aan de rand van de stad. Een paar bekenden hebben een huis gehuurd. De eigenaar houdt de wacht in de tuin.

'We hebben gedroogde schorpioen gerookt', vertelt hij de volgende dag enthousiast aan een vriend. 'We hebben het beest vermalen zodat er niets dan poeder van overbleef, en dat hebben we met tabak vermengd. We werden er helemaal high van, en ook een beetje opgefokt. Ik was de laatste die insliep. Heel cool', schept hij op.

De schoonmaker, Abdoer, heeft gemerkt dat Mansoer op meisjesjacht is en biedt hem aan om hem kennis te laten maken met een van zijn familieleden. De volgende dag zit er een Hazara-meisje met scheve ogen op de bank in de winkel. Maar voordat Mansoer echt kennis met haar kan maken, stuurt zijn vader een bericht dat hij de volgende dag thuiskomt. In één klap ontwaakt Mansoer uit zijn roes. Hij heeft niets gedaan van wat zijn vader hem gevraagd heeft. Geen boeken geregistreerd, het magazijn niet opgeruimd, geen nieuwe bestellijsten gemaakt, geen boekenpakketten gehaald die zich opstapelen in het transportmagazijn. Hij heeft geen gedachte meer gewijd aan de kwestie met de timmerman en het onderzoek dat hij daarnaar zou instellen.

Sjarifa drentelt om hem heen. 'Wat is er, mijn jongen? Ben je ziek?'

'Er is niets!'sist hij.

Ze blijft zeuren. 'Hou je snavel! Donder op naar Pakistan!' roept Mansoer. 'Sinds jij hier bent, is er alleen maar gedonder!'

Sjarifa begint te huilen. 'Hoe kom ik aan zulke jongens? Wat heb ik verkeerd gedaan, ze willen hun moeder niet eens in hun buurt hebben!'

Ze gilt en ze scheldt op al haar kinderen. Latifa begint te huilen. Bibi Goel zit heen en weer te wiegen. Boelboela staart wezenloos voor zich uit. Sonja probeert Latifa te troosten, Leila doet de afwas. Mansoer smijt de deur van de kamer die hij met Joenoes deelt achter zich dicht. Joenoes ligt al te snurken. Hij heeft hepatitis B en ligt de hele dag in bed en slikt medicijnen. Zijn ogen zijn geel en zijn blik is nog matter en triester dan anders.

Als Soeltan de volgende dag terugkomt, is Mansoer zo zenuwachtig dat hij zijn vaders blik ontwijkt. Maar hij had niet zo nerveus hoeven te zijn, want Soeltan is voornamelijk geïnteresseerd in Sonja. Pas de volgende dag, in de winkel, vraagt hij zijn zoon of die alles gedaan heeft wat hij hem had opgedragen. Voordat Mansoer antwoord kan geven, is zijn vader al bezig hem nieuwe taken op te dragen. Soeltans reis naar Iran was een groot succes, hij heeft zijn oude zakenrelaties teruggevonden, en binnenkort komen er stapels dozen met Perzische boeken. Maar één ding is hij niet vergeten. De timmerman.

'Heb je niets uitgezocht?' Soeltan kijkt zijn zoon stomverbaasd aan. 'Wil je mijn zaak soms naar de verdommenis helpen? Morgen ga je naar de politie om hem aan te geven. Zijn vader zou mij na één dag de bekentenis bezorgen, en dat is nu een maand geleden! Wanneer hij niet achter slot en grendel zit als ik uit Pakistan terugkom, ben jij mijn zoon niet meer', dreigt hij. 'Wie van mijn spullen steelt, wordt nooit gelukkig', voegt hij er met nadruk aan toe.

Soeltan zou al de volgende ochtend doorreizen naar Pakistan. Mansoer haalde opgelucht adem. Hij was bang geweest dat een van zijn vriendinnetjes langs zou komen terwijl zijn vader in de winkel was. Stel je voor dat ze naar hem toegelopen waren en iets tegen hem gezegd hadden terwijl zijn vader het hoorde. Hij nam zich voor om ze te beschrijven hoe zijn vader eruitzag. Dan konden ze gewoon wat rondkijken in de kasten en rustig naar buiten gaan als hij er was. Zijn vader sprak toch nooit met klanten in boerka.

De volgende dag ging Mansoer naar het ministerie van Binnenlandse Zaken om de timmerman aan te geven, en met hulp van Mirdzjan kreeg hij binnen een paar uur de benodigde stempels. Hij nam de papieren mee naar het plaatselijke politiebureau in Deh Khoedaidad, een lemen hutje waar een stel gewapende politieagenten buiten rondhing. Een agent in burger ging met Mansoer mee, die hem het huis van de timmerman wees. Ze zouden hem dezelfde avond arresteren.

De volgende ochtend, als het nog donker is, staan er twee vrouwen op de deur van de familie Khan te bonken. Leila doet slaapdronken open. De vrouwen huilen en maken een hoop herrie, en het duurt even voordat Leila doorheeft dat het de grootmoeder en de tante van de timmerman zijn, met een paar van zijn kinderen.

'Alsjeblieft, vergeef hem, vergeef hem', roepen ze. 'Alsjeblieft, in de naam van Allah!' De oude grootmoeder is bijna negentig jaar, klein en uitgedroogd, met een muizengezicht. Ze heeft een spitse kin met een boel haren erop. Ze is de moeder van de vader van de timmerman, die de laatste weken heeft geprobeerd de waarheid uit hem te slaan.

'We hebben niets te eten, we verhongeren, kijk toch eens naar de kinderen. Maar we zullen de ansichtkaarten terugbetalen.'

Leila moet het stel wel binnenlaten. De muizige grootmoeder werpt zich aan de voeten van de vrouwen in huis, die wakker zijn geworden van het geschreeuw en geklaag en die de kamer binnenkomen. Ze lijken allemaal verlegen met de diepe ellende die de kamer komt binnenstromen. De vrouwen hebben een jongetje van twee bij zich, en een van de twee poliopatiëntjes, die met veel moeite op de grond gaat zitten. Haar stijve been ligt rechtuit. Ze luistert aandachtig naar wat er wordt gezegd.

Jalaloeddin was niet thuis toen de politie kwam, dus in plaats van hem hebben ze zijn vader en zijn oom meegenomen. Ze zeiden dat ze hem de volgende ochtend zouden komen halen. Vroeg in de ochtend, voordat de politie zou komen, zijn de twee oude vrouwen naar Soeltan gekomen om hem om genade en vergeving voor hun familielid te vragen.

'Als hij iets gestolen heeft, dan was dat om zijn familie te redden, kijk nu toch, kijk eens naar zijn kinderen. Ze zijn zo mager als een lat. Ze hebben geen fatsoenlijke kleren en niets te eten.'

De stemming in Mikrorayon wordt milder, maar meer dan medelijden levert het bezoek niet op. De vrouwen in de familie kunnen niets doen als Soeltan zich iets in zijn hoofd gezet heeft. En zeker niet als het met de winkel te maken heeft.

'We zouden graag willen helpen, maar we kunnen niets doen', zeggen ze. 'Hier beslist Soeltan over, en die is er niet.'

De vrouwen blijven huilen en gillen. Ze weten dat de anderen gelijk hebben, maar ze willen de hoop niet opgeven. Leila komt binnen met gebakken eieren en vers brood. Voor de twee kinderen heeft ze gekookte melk. Als Mansoer de kamer binnenkomt, rennen de twee vrouwen op hem af en kussen hem op zijn voeten. Hij trapt ze van zich af. Ze weten dat hij als oudste zoon de macht in huis heeft als zijn vader afwezig is. Maar Mansoer heeft besloten te doen wat zijn vader hem heeft gevraagd.

'Sinds Soeltan zijn timmermansgereedschap in beslag heeft laten nemen, heeft hij niet meer kunnen werken. Het is weken geleden dat we voor het laatst goed gegeten hebben. We weten niet meer hoe suiker smaakt', huilt de grootmoeder. 'De rijst die we kopen is bijna helemaal verrot. Zijn kinderen worden steeds magerder. Kijk toch eens, ze zijn vel over been. Elke dag krijgt Jalaloeddin slaag van zijn vader. Ik had nooit gedacht dat ik een dief zou grootbrengen.'

De vrouwen in Mikrorayon beloven hun best te zullen doen om Soeltan te overreden, ook al weten ze dat dat geen zin heeft.

Als de grootmoeder en de tante met de twee kinderen het dorp weer komen binnenstrompelen, is de politie al geweest om Jalaloeddin op te halen.

's Middags moet Mansoer komen getuigen. Hij zit op een stoel bij de politiecommissaris aan tafel, met zijn benen over elkaar. Zeven mannen luisteren naar het verhoor door de commissaris. Er zijn te weinig stoelen, zodat ze met zijn tweeën een stoel moeten delen. De timmerman zit op zijn hurken op de vloer. Het is een bonte verzameling politiemensen. Sommigen hebben warme grijze politie-uniformen, anderen dragen traditionele kleren, en weer anderen groene militaire uniformen. Er gebeurt niet veel op dit bureau, dus de diefstal van de ansichtkaarten is een grote zaak. Een van de agenten blijft in de deuropening staan zonder duidelijk te besluiten of hij het verhoor zal volgen of niet.

'Je moet vertellen aan wie je de kaarten verkocht hebt, anders beland je in de centrale gevangenis', zegt de commissaris. De term centrale gevangenis doet een huivering door het gezelschap gaan. Dat is de plaats waar de echte criminelen terechtkomen. De timmerman krimpt nog verder ineen en ziet er hulpeloos uit. Hij knijpt zijn timmermanshanden samen. Die zitten vol kleine en grote sneden, de littekens lopen zigzag over zijn handpalmen.

In het sterke zonlicht dat door het raam boven hem valt, zie je hoe messen, zagen en priemen zijn huid doorboord hebben. Het is of zijn persoonlijkheid in zijn handen zit, en niet in zijn gezicht, dat uitdrukkingsloos naar de zeven mannen in de kamer staart, alsof de zaak hem niet aangaat. Na een tijd sturen ze hem weer weg — terug naar de cel van één vierkante meter. Een ruimte waar hij niet uitgestrekt in kan liggen. Zelfs gebogen kan hij er nauwelijks staan, zitten of liggen.

Het is aan de familie van Mansoer om te beslissen wat er met Jalaloeddin moet gebeuren. Ze kunnen de aangifte intrekken of handhaven. Als ze besluiten om de aangifte te handhaven, wordt de procedure voortgezet en is het te laat om hem vrij te laten. Dan ligt de beslissing bij de politie. 'We kunnen hem hier tweeën zeventig uur vasthouden, dan moeten jullie beslissen', zegt de commissaris. Hij vindt dat Jalaloeddin straf verdient. Voor hem is armoede geen reden om te stelen.

'Heel veel mensen zijn arm. Als die niet gestraft worden voor diefstal, krijgen we een compleet amorele samenleving. Het is belangrijk dat we een voorbeeld stellen als de regels worden overtreden.' De luid sprekende commissaris discussieert met Mansoer, die aan de hele zaak is gaan twijfelen. Als hij merkt dat Jalaloeddin zes jaar gevangenisstraf kan krijgen voor de kaartendiefstal, denkt hij aan diens kinderen, hun hongerige blik, hun armoedige kleren. Hij denkt aan zijn eigen gemakkelijke leventje, hoe hij er in een paar dagen evenveel geld doorheen kan jagen als de timmermansfamilie in een hele maand.

Een enorm boeket plastic bloemen neemt bijna de halve schrijftafel in beslag. De bloemen zitten onder een dikke laag stof, maar ze fleuren de ruimte toch op. De agenten op het politiebureau van Deh Khoedaidad houden duidelijk van kleuren: de muren zijn muntgroen, de lamp is rood, felrood. Aan de muur hangt een groot portret van de oorlogsheld Massoed, net als op alle officiële kantoren in Kaboel.

'Vergeet niet dat onder de Taliban zijn hand eraf gehakt was', benadrukt de commissaris. 'Dat gebeurde al met mensen die kleinere misdaden hadden begaan dan deze.' Hij vertelt over een vrouw uit het dorp, die alleenstaande moeder werd toen haar man stierf.'Ze was doodarm. Haar jongste zoontje had geen schoenen en had ijskoude voeten. Het was winter en hij kon niet naar buiten. De oudste zoon van nauwelijks tien jaar stal een paar schoenen voor zijn broertje. Hij werd op heterdaad betrapt en zijn rechterhand werd afgehakt.' Dat was te streng, vindt de commissaris.'Maar deze timmerman heeft zijn schurken mentaliteit getoond door meerdere keren te stelen. Als je steelt om je kinderen eten te geven, dan steel je maar één keer', stelt hij vast.

De commissaris toont Mansoer alle geconfisqueerde bewijzen in de kast achter zich. Het is een hele verzameling stiletto's, keukenmessen, zakmessen, hakmessen, pistolen, zaklantaarns, ja zelfs een aanwijsstok, van illegale gokkers. Spelen om geld levert zes maanden gevangenisstraf op. 'Die aanwijsstok werd in beslag genomen omdat de verliezende speler de winnaar ermee neersloeg en hem daarna met dit mes hier stak. Ze hadden gedronken, dus hij werd gestraft wegens gebruik van een steekwapen, drinken van alcohol en kaartspel' lacht de commissaris. 'De andere kaartspeler kreeg geen straf, want hij was invalide geworden, en dat was wel genoeg straf!'

'Wat voor straf staat er op drinken?' vraagt Mansoer een beetje nerveus. Hij weet dat het drinken van alcohol volgens de sjaria een grove zonde is, die streng gestraft wordt. De Koran schrijft een straf van achttien zweepslagen voor.

'Om eerlijk te zijn knijp ik een oogje toe voor dat soort overtredingen. Als er een bruiloft wordt gevierd, zeg ik dat het een vrije dag is, maar dat alles met mate moet gebeuren en dat het binnen de familie moet blijven', zegt de commissaris.

'En als iemand overspel pleegt?'

'Als het om gehuwden gaat, worden ze gedood door steniging. Als ze ongetrouwd zijn, is de straf honderd zweepslagen. Bovendien moeten ze met elkaar trouwen. Als de man getrouwd is en de vrouw ongetrouwd, moet hij haar als zijn tweede vrouw nemen. Als zij getrouwd is en hij ongetrouwd, wordt de vrouw gedood en krijgt de man zweepslagen en wordt hij gevangengezet. Maar ook wat dat betreft, zie ik wel wat door de vingers. Het kan gaan om weduwen die geld nodig hebben. Dan probeer ik ze te helpen en ze weer op het rechte pad te brengen.'

'Dat zijn dus prostituees, maar hoe zit het nu met gewone mensen?'

'Op een keer hebben we een stel in een auto betrapt. Wij, of liever gezegd de ouders, hebben ze toen gedwongen om met elkaar te trouwen', vertelt de commissaris.'Dat was toch een goede oplossing, vind je niet?'

'Hm', mompelt Mansoer.

'Wij zijn tenslotte ook geen Taliban', zegt de commissaris.'We moeten proberen om stenigingen te voorkomen. Afghanistan heeft al genoeg geleden.'

De commissaris geeft Mansoer een termijn van drie dagen. Ze kunnen de zondaar nog steeds genade schenken, maar als ze de zaak overdragen aan de politie is het te laat.

Mansoer loopt peinzend het politiebureau uit. Hij is niet in de stemming om terug te gaan naar de winkel, maar gaat naar huis om te lunchen, iets wat hij bijna nooit meer doet. Vermoeid laat hij zich op een mat vallen. Het is een geluk voor de huisvrede dat het eten klaar is.

'Doe je schoenen uit, Mansoer', zegt zijn moeder.

'Zanik niet, oud wijf', antwoordt Mansoer.

'Mansoer, je moet je moeder gehoorzamen', houdt Sjarifa vol. Mansoer antwoordt niet en gaat languit liggen, met één voet in de lucht, kruiselings over de andere voet. Hij houdt zijn schoenen aan. Zijn moeder verbijt zich.

'Vóór morgen moeten we beslissen wat we met de timmerman doen', zegt Mansoer. Hij steekt een sigaret op, iets wat zijn moeder tot tranen brengt. Mansoer zou nooit roken waar zijn vader bij was, nooit. Maar zodra zijn vader het huis uit is, steekt hij er eentje op, en hij geniet ervan om zijn moeder te ergeren door voor, tijdens en na de maaltijden te roken. De kleine kamer is vergeven van de rook. Bibi Goel klaagt er al heel lang over hoe onbeleefd hij is tegenover zijn moeder, dat hij naar haar moet luisteren en niet moet roken. Maar vandaag krijgt haar trek in een sigaret de overhand, en ze strekt haar hand uit, terwijl ze bijna fluistert: 'Mag ik er ook eentje?'

Het wordt muisstil. Gaat grootmoeder roken?

'Mamma!' roept Leila en ze rukt de sigaret uit haar vingers. Mansoer geeft haar een nieuwe en Leila verlaat uit protest de kamer. Bibi Goel zit verzaligd te paffen, terwijl ze stilletjes lacht. Ze stopt zelfs met heen en weer wiegen terwijl ze daar zit met haar sigaret hoog in de lucht, en ze inhaleert de rook met diepe teugen. 'Zo eet ik minder', verklaart ze.

'Laat hem vrij', zegt ze nadat ze haar sigaret opgerookt heeft. 'Hij heeft zijn straf gehad, de slaag van zijn vader, de schande, en bovendien heeft hij de kaarten immers teruggegeven.'

'Heb je zijn kinderen gezien, hoe moeten die zich redden zonder het inkomen van hun vader?' valt Sjarifa haar bij.

'Straks is het onze schuld dat zijn kinderen doodgaan', zegt Leila, die teruggekomen is nadat haar moeder de sigarettenpeuk heeft gedoofd. 'Stel je voor dat ze ziek worden en ze geen geld hebben voor de dokter, dan gaan ze dood door ons of doordat ze niet genoeg eten krijgen. Bovendien kan de timmerman zelf doodgaan in de gevangenis. Zes jaar, dat overleven heel veel gevangenen niet, er heersen daar een heleboel besmettelijke ziektes zoals tuberculose.'

'Toon je medelijden', zegt Bibi Goel.

Mansoer belt Soeltan in Pakistan met zijn pasgekochte mobiele telefoon. Hij vraagt om toestemming om de timmerman vrij te laten. Het is doodstil in de kamer, iedereen volgt het gesprek. Ze horen Soeltan vanuit Pakistan roepen: 'Hij wilde mijn zaken te gronde richten, hij wilde de prijzen ondermijnen! Hij kreeg een goed loon van me. Hij hoefde niet te stelen. Het is een schurk. Hij is schuldig en de waarheid moet uit hem geslagen worden. Niemand zal mijn zaak kapotmaken!'

'Hij kan zes jaar gevangenisstraf krijgen! Zijn kinderen kunnen wel dood zijn als hij er weer uitkomt!' roept Mansoer terug.

'Al krijgt hij zestig jaar! Dat kan me niets schelen! Hij moet net zo lang geslagen worden tot hij vertelt aan wie hij de kaarten heeft verkocht.'

'Dat zeg jij omdat je een volle maag hebt!' roept Mansoer. 'Ik kan wel huilen als ik aan die broodmagere kinderen van hem denk. Zijn familie is volkomen uitgemergeld.'

'Hoe durf je je vader tegen te spreken!' Soeltan schreeuwt door de telefoon. Iedereen in de kamer herkent zijn stem. Ze weten dat hij nu rood is aangelopen en dat zijn hele lichaam trilt. 'Wat ben jij voor een zoon? Jij moet alles doen wat ik zeg, alles! Wat is er met jou? Waarom gedraag je je zo onbeschoft tegen je vader?'

Aan Mansoers gezicht is af te lezen welke innerlijke strijd hij voert. Hij heeft nooit iets anders gedaan dan wat zijn vader hem beval. Dat wil zeggen, voorzover zijn vader weet. Hij heeft nooit openlijk de strijd met hem aangebonden, en hij durft niet het risico te lopen dat zijn vaders toorn zich tegen hem richt.

'Goed, vader', zegt Mansoer ten slotte en hij beëindigt het gesprek. De hele familie zwijgt.

'Hij heeft een hart van steen', zucht Sjarifa. Sonja zwijgt.

Elke morgen en elke avond komt de familie van de timmerman langs. Soms de grootmoeder, andere keren de tante of de vrouw. Ze hebben altijd een paar kinderen bij zich. ledere keer krijgen ze hetzelfde antwoord. Het besluit is aan Soeltan. Als hij thuiskomt, zal het wel in orde komen. Maar ze weten dat dat niet waar is, want Soeltan heeft zijn vonnis al geveld.

Ten slotte kunnen ze het niet meer opbrengen om open te doen als de arme familie langskomt. Ze blijven stil zitten en doen alsof er niemand thuis is. Mansoer gaat naar het politiebureau en vraagt om uitstel. Hij wil wachten tot zijn vader thuis is, dan moet die de zaak zelf maar afhandelen. Maar de commissaris kan niet langer wachten. In de cel van één vierkante meter mogen gearresteerden maar een paar dagen blijven. Ze vragen de timmerman nogmaals om toe te geven dat hij meer kaarten heeft gestolen en te vertellen aan wie hij ze heeft verkocht, maar hij weigert, net als de vorige keren. Jalaloeddin krijgt handboeien om en wordt uit het lemen gebouwtje weggevoerd.

Omdat het plaatselijke politiebureau geen auto heeft, moet Mansoer hem naar het hoofdbureau in de binnenstad van Kaboel brengen.

Buiten staan de vader, de zoon en de grootmoeder van de timmerman. Als Mansoer eraan komt, schuifelen ze naar hem toe. Mansoer voelt zich verschrikkelijk opgelaten. Nu Soeltan afwezig is, heeft hij de rol van harteloze boeman tegenover de timmermansfamilie gekregen.

'Ik doe enkel wat mijn vader me opdraagt', verontschuldigt hij zich. Hij zet zijn zonnebril op en gaat in de auto zitten. De grootmoeder en het zoontje lopen naar huis. De vader beklimt zijn rammelende fiets en rijdt achter Mansoers auto aan. Hij geeft niet op en wil zijn zoon zo ver mogelijk volgen. Ze zien zijn rechte silhouet achter hen verdwijnen.

Mansoer rijdt rustiger dan hij normaal doet. Dit is misschien wel de laatste keer in vele jaren dat de timmerman deze straten ziet.

Ten slotte komen ze bij het hoofdbureau aan. Dit was tijdens het Taliban-regime een van de meest gehate gebouwen. Hier was de religieuze politie gevestigd, en het ministerie van Zedelijkheid. Hierheen brachten ze de mannen met een te korte baard of een te korte broek, vrouwen die met andere mannen dan familieleden over straat hadden gelopen, vrouwen die alleen liepen en vrouwen met make-up onder hun boerka. Ze zaten er soms weken in de kelder voordat ze naar een gevangenis werden overgeplaatst of werden vrijgesproken. Toen de Taliban waren vertrokken en de gedetineerden werden vrijgelaten, vond men kabels en stokken die als martelwerktuigen waren gebruikt. De mannen werden geheel uitgekleed, de vrouwen mochten een laken om zich houden terwijl ze gemarteld werden. Vóór de Taliban hadden de genadeloze inlichtingendienst van het sovjetregime en daarna de chaotische politie-eenheden van de moedjahedien in het gebouw gezeten.

De timmerman loopt de brede trap naar de vijfde etage op. Hij probeert gelijke tred met Mansoer te houden en kijkt hem bevend aan. Het is alsof zijn ogen tijdens de paar dagen gevangenschap nog groter zijn geworden. De smekende ogen rollen bijna uit hun kassen. 'Vergeef me! Ik zal de rest van mijn leven gratis voor jullie werken! Vergeef me!'

Mansoer kijkt strak voor zich uit, hij moet nu niet week worden. Soeltan heeft zijn keuze gemaakt en hij kan Soeltan niet tegenspreken. Hij kan onterfd worden, uit huis worden gegooid. Hij voelt al dat zijn broer tegenwoordig Soeltans favoriet is. Ekbal mag op computercursus, Ekbal heeft van Soeltan een fiets toegezegd gekregen. Als hij nu tegen Soeltan ingaat, verbreekt die misschien wel alle banden met hem. Dat wil hij niet riskeren omwille van de timmerman, hoeveel medelijden hij ook met hem heeft.

Ze zitten te wachten op het verhoor en de registratie van de aangifte. Het systeem komt erop neer dat degene tegen wie aangifte is gedaan, vastzit totdat zijn schuld al dan niet bewezen is. Ieder willekeurig persoon kan aangifte doen tegen een ander en hem laten opsluiten.

Mansoer legt de zaak voor. De timmerman zit weer op zijn hurken op de vloer. Hij heeft lange, kromme tenen. Zijn nagels hebben dikke zwarte randen. Zijn vest en trui hangen in rafels over zijn rug. Zijn te wijde broek bungelt om zijn heupen.

De verhoorder achter de tafel schrijft de twee verklaringen nauwgezet neer. Hij schrijft met een sierlijk handschrift op een vel papier met carbonpapier eronder.

'Waarom ben je zo geïnteresseerd in ansichtkaarten van Afghanistan?' De politieagent lacht en vindt de hele zaak een beetje curieus. Maar voordat de timmerman kan antwoorden, gaat hij verder: 'Vertel me nu maar aan wie je ze hebt verkocht, we snappen immers allemaal dat je ze niet hebt gestolen om ze naar je familie te sturen.'

'Ik heb er maar tweehonderd meegenomen, en Rasoel heeft me er een stel gegeven', probeert de timmerman.

'Rasoel heeft je geen kaarten gegeven, dat is je reinste leugen', zegt Mansoer.

'Je zult je deze kamer later herinneren als de kamer waar je de kans kreeg om de waarheid te spreken', zegt de politieman. Jalaloeddin zit te slikken, hij knakt zijn vingers en haalt opgelucht adem als de agent verder gaat met Mansoer te verhoren en hem vraagt waar en hoe het allemaal gebeurd is. Achter de verhoorder ziet hij een van de heuvels van Kaboel. Die is bedekt met huisjes die zich aan de bergwand vastklampen. De bergpaden lopen zigzaggend omlaag. Door het raam ziet de timmerman mensen als mieren omhoog en omlaag gaan. De huizen zijn gebouwd van het materiaal dat in het door oorlogen geteisterde Kaboel te krijgen is. Een paar golfplaten, jute, een stuk plastic, wat bakstenen, brokken van ruïnes in de buurt.

Plotseling komt de verhoorder naast hem zitten, op zijn hurken, net als hij. 'Ik weet dat je hongerige kinderen hebt en dat je geen crimineel bent. Ik geef je nu een laatste kans. Die kans moet je niet laten lopen. Als je vertelt aan wie je de kaarten hebt verkocht, zal ik je vrijlaten. Als je het niet doet, krijg je minstens een paar jaar gevangenisstraf?

Mansoer luistert ongeïnteresseerd toe, ze hebben de timmerman al honderden keren gevraagd om te vertellen aan wie hij de boel verkocht heeft. Misschien spreekt hij de waarheid, misschien heeft hij ze echt aan niemand verkocht. Mansoer kijkt op de klok en gaapt.

Plotseling komt er een naam over Jalaloeddins lippen. Zo zwak dat het nauwelijks te verstaan is.

Mansoer springt op.

De man wiens naam Jalaloeddin noemde, heeft een kiosk op de markt, waar hij kalenders, pennen en kaarten verkoopt. Kaarten voor de religieuze feestdagen, voor bruiloften, verlovingen en verjaardagen - en ansichtkaarten met Afghaanse motieven. Die kaarten kocht hij altijd in Soeltans boekhandel, maar hij is de laatste tijd niet meer geweest. Mansoer kan hem zich goed herinneren, want hij klaagde altijd luid over de prijzen.

Het is alsof er een prop is losgeschoten, maar Jalaloeddin beeft nog steeds onder het praten.

'Hij kwam op een middag langs toen ik net weg zou gaan van mijn werk. We praatten wat, en toen vroeg hij of ik geld nodig had. Nou, dat was inderdaad zo. Toen vroeg hij of ik wat ansichtkaarten voor hem kon halen. Eerst weigerde ik, maar toen noemde hij de prijs die ik ervoor zou krijgen. Ik dacht aan mijn kinderen thuis. Ik kan mijn familie niet onderhouden met mijn timmermansloon. Ik dacht aan mijn vrouw, die haar tanden begint te verliezen, ze is pas dertig jaar. Ik dacht aan alle verwijtende blikken die ik thuis kreeg omdat ik niet genoeg verdien. Ik dacht aan de kleren en schoenen die mijn kinderen nooit krijgen, aan de dokter voor de zieken, waarvoor we geen geld hebben, en aan het slechte eten dat ze krijgen. Toen dacht ik, als ik er maar een paar neem, zolang ik in de boekhandel werk, kan ik een paar van mijn problemen oplossen. Soeltan zou het niet merken. Hij heeft zoveel kaarten, en hij heeft zoveel geld. En toen heb ik een paar kaarten gepakt en doorverkocht.'

'We moeten erheen om bewijs te verzamelen', zegt de politieagent. Hij staat op en beveelt de timmerman, Mansoer en een collega om mee te gaan. Ze rijden naar de markt en naar de kiosk. Er staat een jongeman achter het kleine loket.

'Waar is Mahmoed?' vraagt de politieagent, die in burger is. Mahmoed is aan het lunchen. De agent toont de jongen zijn politiepenning en zegt dat hij zijn ansichtkaarten wil zien. De jongen laat ze via de zijdeur van de kiosk naar binnen, in de piepkleine ruimte tussen de wanden, de stapel goederen en de toonbank. Mansoer en de agent graaien de ansichten van de planken. Alle kaarten die Soeltan heeft laten drukken, worden in een zak gestopt. Ten slotte hebben ze duizenden kaarten. Maar welke Mahmoed legaal heeft gekocht en welke van Jalaloeddin, is moeilijk uit te maken. Ze nemen de jongen en de ansichten mee naar het politiebureau.

Een agent blijft achter om op Mahmoed te wachten. De kiosk is afgesloten. Niemand kan vandaag nog een bedankkaartje of foto's van heldhaftige strijders bij Mahmoed kopen.

Als Mahmoed eindelijk op het bureau wordt afgeleverd, met de lucht van kebab nog aan zijn handen, beginnen er nieuwe verhoren. Mahmoed ontkent eerst de timmerman ooit te hebben gezien. Hij zegt dat hij alles eerlijk heeft gekocht van Soeltan, Joenoes, Ekbal en Mansoer. Daarna verandert hij zijn verklaring en zegt dat de timmerman inderdaad een keertje langsgekomen is, maar dat hij niets van hem gekocht heeft.

Ook de kioskeigenaar moet de nacht in voorlopige hechtenis doorbrengen. Mansoer mag eindelijk vertrekken. Op de gang staan de vader, een oom, een neef en een zoon van de timmerman. Ze lopen op hem af, proberen hem vast te grijpen, en kijken verschrikt toe hoe hij ze voorbij stevent. Hij kan ze niet meer zien. Jalaloeddin heeft bekend, Soeltan zal tevreden zijn, de zaak is opgelost. Nu de diefstal en de doorverkoop bewezen zijn, kan de strafzaak beginnen.

Hij denkt aan de woorden van de commissaris.'Dit is je laatste kans. Als je bekent, laten we je vrij en kun je terugkeren naar je familie.'

Mansoer voelt zich beroerd. Hij haast zich naar buiten, terwijl hij denkt aan het laatste wat Soeltan tegen hem zei voor hij vertrok. 'Ik heb mijn leven geriskeerd om mijn boekenzaak op te zetten, ik heb in de gevangenis gezeten, ik ben in elkaar geslagen, ik werk me uit de naad om iets op te bouwen voor Afghanistan, en dan komt er zo'n verdomde timmerman mijn levenswerk vernielen. Zo iemand moet gestraft worden. Wees niet de zoveelste slapjanus, Mansoer, wees geen slappeling.'

In een sjofel lemen huis in Deh Khoedaidad zit een vrouw voor zich uit te staren. Haar jongste kinderen huilen, ze hebben niets te eten gehad en wachten tot hun grootvader thuiskomt uit de stad. Misschien heeft hij iets te eten gekocht. Ze rennen naar hem toe als hij eindelijk de poort in komt fietsen. Hij heeft niets in zijn handen. Niets op de bagagedrager. Ze staan stil als ze zijn sombere gezicht zien. Het is eventjes stil, dan beginnen ze te huilen terwijl ze zich aan hem vastklampen: 'Waar is pappa? Wanneer komt pappa?'