Het trieste kamertje

Aimal is de jongste zoon van Soeltan. Hij is twaalf jaar en werkt twaalf uur per dag. Elke dag, zeven dagen in de week, wordt hij vroeg in de ochtend gewekt. Hij rolt zich nog eens behaaglijk op, voordat Leila of zijn moeder hem dwingt om op te staan. Hij wast zijn bleke gezicht, kleedt zich aan, eet een ei door met zijn vingers stukjes brood in de gele dooier te dopen, en drinkt thee.

Om acht uur opent Aimal de deur van een klein winkeltje in de donkere lobby van een van de hotels in Kaboel. Hier verkoopt hij chocolade, koeken, frisdrank en kauwgom. Hij telt het geld en verveelt zich. Bij zichzelf noemt hij de ruimte 'het trieste kamertje', ledere keer dat hij de deur opent, voelt hij een steek in zijn hart en zijn maag. Hier moet hij blijven zitten tot hij om acht uur 's avonds weer opgehaald wordt. Dan is het al donker en gaat hij rechtstreeks naar huis om zijn avondmaal te eten en te gaan slapen.

Vlak voor zijn deur staan drie grote teilen. De receptionist probeert vergeefs het water op te vangen dat van het plafond drupt. Hoeveel teilen hij ook klaarzet, er liggen altijd grote plassen voor Aimals deur, en de hotelgasten lopen om de plassen en het winkeltje heen. De lobby is vaak onverlicht. Overdag worden de zware gordijnen voor de ramen opengetrokken, maar het daglicht dringt niet tot de donkere hoeken door. 's Avonds gaan de lampen aan, als er tenminste stroom is. Is die er niet, dan worden er grote gaslantaarns op de balie van de receptie geplaatst.

Toen het hotel in de jaren zestig werd gebouwd, was het het modernste van heel Kaboel. Destijds was de foyer gevuld met mannen in elegante kostuums en vrouwen in korte rokken en met moderne kapsels. Er werden alcoholische dranken geserveerd en er werd westerse muziek gespeeld. Zelfs de koning kwam hier vaak om aan bijeenkomsten deel te nemen of om te dineren.

In de jaren zestig en zeventig beleefde Kaboel de liberaalste regimes uit zijn geschiedenis. Eerst onder de levensgenieter Zahir Sjah, toen onder diens neef Daoed, die in politiek opzicht een strenger beleid voerde en de gevangenissen met politieke gevangenen vulde, maar die het leven aan de oppervlakte feestelijk, westers en modern hield. Het hotelgebouw bevatte diverse bars en nachtclubs. Maar daarna ging het net als met het hele land bergafwaarts met het hotel. Tijdens de burgeroorlog werd het totaal verwoest. De kamers aan de kant van de stad werden doorboord met kogels, granaten landden op de balkons en raketten explodeerden op het dak.

Na de burgeroorlog, toen de Taliban de macht overnamen, werd er vrijwel niets aan herstel gedaan. Er waren toch nauwelijks gasten en er was geen behoefte aan de verwoeste hotelkamers. De moellahs die aan de macht waren, waren niet geïnteresseerd in uitbreiding van het toerisme. Integendeel, ze wilden zo min mogelijk buitenlanders in het land hebben. De daken stortten in en de gangmuren kwamen scheef te staan door het verzakken van de zwaar beschadigde bouwconstructie.

Nu het volgende regime zijn stempel op Kaboel wil drukken, zijn arbeiders begonnen met het dichten van gaten in de muren en het vervangen van de kapotte ramen. Aimal staat vaak te kijken naar hun pogingen om het dak te repareren, of hij loopt een eindje mee met de elektriciens, die een wanhopige strijd leveren om de generator aan de praat te krijgen als er een belangrijke bijeenkomst zal plaatsvinden waar ze microfoons en luidsprekers nodig hebben. De lobby is Aimals speelplaats, waar hij door de plassen kan roetsjen en waar hij kan rondlopen. Maar dat is dan ook alles. Verder is het doodsaai. Doodeenzaam.

Af en toe praat hij met de anderen in deze hal van triestheid. Met de schoonmakers, de receptionisten, de portiers, de bewakers, een enkele hotelgast, en de verkopers in de andere winkeltjes. Die hebben zelden een klant. Een verkoper staat achter een toonbank met traditionele Afghaanse sieraden. Ook hij staat zich vrijwel de hele dag te vervelen. Er is geen grote vraag naar sieraden onder de hotelgasten. Een ander verkoopt souvenirs, voor prijzen die zo hoog zijn dat niemand iets koopt of nog eens terugkomt.

Veel winkelruiten zijn stoffig. Vaak hangt er een gordijn achter of is er karton tegen geplakt.'Ariana Airlines' staat er op een kapot bord. De nationale luchtvaartmaatschappij van Afghanistan had ooit een grote luchtvloot. Vlotte stewardessen serveerden de passagiers whisky en cognac. Maar veel vliegtuigen stortten neer tijdens de burgeroorlog en de rest werd kapotgebombardeerd door de Amerikanen in hun jacht op Osama bin Laden en moellah Omar. Eén vliegtuig ontsnapte aan de bommen — het stond op 11 september in New Delhi. Dat is het vliegtuig dat Ariana moet redden. Het vliegt nog steeds op en neer tussen Kaboel en New Delhi. Maar dat is niet genoeg om het Ariana-kantoor in het hotel te heropenen.

Aan het eind van de foyer ligt het restaurant, dat het slechtste eten van Kaboel serveert maar de aardigste kelners van de stad heeft. Het is alsof hun goede humeur de smakeloze rijst, de droge kip en de waterige worteltjes moet compenseren.

Midden in de lobby is met schotten een ruimte van een paar vierkante meter gecreëerd. Een lage houten omheining is de grens tussen de houten vloer erbuiten en het groene tapijt erbinnen. Hier zie je gasten, ministers, bewakers en kelners broederlijk naast elkaar, op kleedjes die boven op het tapijt liggen. In het gebed is iedereen gelijk. Er is ook een grotere gebedsruimte in de kelderetage, maar de meesten volstaan met een paar minuten op het tapijt tussen de bankstellen.

Op een gammele tafel troont een televisie, die onafgebroken aanstaat. Hoewel het ding vlak voor Aimals chocoladewinkeltje staat, kijkt hij er zelden naar. Kabul TV, de enige zender van Afghanistan, heeft zelden iets interessants te melden. Er zijn een heleboel religieuze programma's, een paar lange discussieprogramma's, wat nieuwsuitzendingen en veel traditionele muziek, als begeleiding van stilstaande beelden van Afghaanse landschappen. Het kanaal heeft vrouwelijke nieuwslezers aangesteld, maar vertoont geen zangeressen of danseressen. 'Daar zijn de mensen nog niet klaar voor', zegt de leiding. Af en toe worden er Poolse en Tsjechische tekenfilms uitgezonden. Dan rent Aimal erop af. Maar vaak wordt hij teleurgesteld, want de meeste heeft hij al gezien.

Buiten bevindt zich het restant van wat ooit de trots van het hotel was — het zwembad. Het werd met veel bombarie geopend op een mooie zomerdag, en alle inwoners van Kaboel, in elk geval de mannelijke, werden de eerste zomer uitgenodigd. Maar het zwembad vond een triest einde. Het water werd algauw bruin; niemand had eraan gedacht om een zuiveringsinstallatie aan te brengen. Toen het water steeds vuiler werd, sloot men het bad. De mensen dachten dat ze etterende uitslag en andere huidziekten van het baden hadden gekregen. Het gerucht deed de ronde dat verscheidene mensen er zelfs aan gestorven waren. Het bad werd leeggepompt en nooit meer gevuld.

Nu bedekt een dikke laag stof de lichtblauwe bodem, terwijl verdroogde rozenstruiken langs de omheining een ijdele poging doen om het nutteloze gat te verbergen. Direct naast het bassin ligt een tennisbaan, die evenmin wordt gebruikt. Het hotel heeft de tennisleraar nog steeds op de telefoonlijst staan. Maar hij heeft geluk gehad, hij heeft een andere baan gevonden, want zijn diensten zijn niet erg in trek deze lente — de lente waarin alles van voren af aan moet beginnen.

De dagen van Aimal gaan heen met rusteloos heen en weer geloop tussen zijn winkeltje, het restaurant en de versleten lobbystoelen. Hij heeft een groot verantwoordelijkheidsgevoel en houdt in de gaten of er een klant voor het winkeltje komt. Eén keer was het hier druk en werden de artikelen van de planken gerukt. Toen de Taliban de stad uit gevlucht waren, krioelde het in de hotelgangen van de journalisten. Journalisten die maandenlang samen met de soldaten van de Noordelijke Alliantie geleefd hadden op een dieet van verrotte rijst en groene thee, en die nu hun maag vulden met de uit Pakistan gesmokkelde Snickers en Bounty's van Aimal. Ze kochten frisdrank voor vier dollar per fles, ronde smeerkaasjes voor twaalf dollar per doosje en potten olijven voor een vermogen per olijf.

De journalisten maakten zich niet druk om de prijzen, want nu hadden ze Kaboel veroverd en de Taliban verslagen. Ze waren vuil en droegen een baard, net als guerrillasoldaten. De vrouwen waren net zo gekleed als de mannen en droegen grote, smerige laarzen. Veel van hen hadden blond haar en een roze huid.

Af en toe sloop Aimal naar het dak, waar de verslaggevers met een microfoon stonden te praten, met hun gezicht naar grote camera's gewend. Daar zagen ze er niet langer uit als guerrillasoldaten, maar hadden ze zich gewassen en opgeknapt. De hall stond vol grappige types, die geintjes uithaalden en een praatje met hem maakten. Aimal had wat Engels geleerd in Pakistan, waar hij het grootste deel van zijn leven als vluchteling had gewoond.

Destijds was er ook niemand die hem vroeg waarom hij niet op school zat. Er waren toch geen scholen die normaal functioneerden. Hij telde de dollars, rekende de bedragen na op zijn rekenmachine en droomde ervan een groot zakenman te worden. Hij was er samen met Fazil, en samen keken ze met grote ogen naar het merkwaardige gezelschap dat het hotel had ingenomen en zijn kassa met geld vulde. Maar na een paar weken verdwenen de journalisten uit het hotel, waar de meesten een kamer zonder water, stroom of vensterglas hadden gekregen. De oorlog was voorbij, er was een leider aangesteld, en Afghanistan was niet langer interessant.

Toen de journalisten verdwenen, trokken de nieuwe Afghaanse ministers, hun secretarissen en medewerkers in het hotel. Donkere Pasjtoen uit Kandahar met een tulband, teruggekeerde Afghanen in op maat gesneden kostuums, en frisgeschoren krijgsheren uit de steppen vulden de zitbanken in de lobby. Het hotel was het verblijf geworden van de nieuwe landsbestuurders die geen woning in Kaboel hadden. Geen van hen interesseerde zich voor Aimal of kocht iets in zijn winkeltje. Een Bounty hadden ze nooit gegeten, en water dronken ze uit de kraan. Ze dachten er niet over om hun geld te verspillen aan Aimals importwaar. Italiaanse olijven, Weetabix en de Franse Kiri-smeerkaasjes waarvan de houdbaarheidsdatum was verstreken, trokken hen niet.

Een doodenkele keer kwam een of andere journalist terug naar Afghanistan, het hotel en het winkeltje.

'Ben jij hier nog steeds? Waarom zit je niet op school?' vroegen ze meestal.

'Daar ga ik 's middags heen', antwoordde Aimal als ze 's ochtends kwamen.

'Daar ga ik 's ochtends heen', antwoordde hij als het middag was.

Hij durfde niet toe te geven dat hij net als een of andere straatjongen niet naar school ging. Want Aimal is rijk. Zijn vader is een rijke boekhandelaar, een vader die alleen maar leeft voor woorden en verhalen, een vader die grote dromen en plannen heeft voor zijn boekenimperium. Maar ook een vader die alleen zijn eigen zoons vertrouwt aan het hoofd van zijn boekwinkels. Een vader die er niets voor voelde om zijn zoons als leerling in te schrijven toen de scholen in Kaboel na het Afghaanse nieuwjaarsfeest weer opengingen. Aimal zeurde hem voortdurend aan het hoofd, maar Soeltan prentte hem in: 'Jij wordt later zakenman en dat leer je het best in de winkel.'

Met de dag voelde Aimal zich ongelukkiger en ontevredener. Zijn huid werd steeds bleker en valer. 'Het trieste joch' werd hij genoemd. Als hij thuiskwam, vocht en ruziede hij met zijn broers, omdat dat de enige manier was waarop hij zijn energie kwijt kon. Aimal keek jaloers naar zijn neef Fazil, die toegelaten was op Esteklal, een school die door de Franse staat werd gesubsidieerd. Fazil kwam thuis met kladpapier, een pen, een liniaal, een passer, een puntenslijper, modderige broekspijpen en een heleboel leuke verhalen.

'Fazil heeft geen vader en hij is arm, maar hij mag wel naar school' klaagde Aimal tegen zijn oudste broer Mansoer. 'Maar ik, met een vader die alle boeken van de hele wereld gelezen heeft, ik moet twaalf uur per dag werken. Dit zijn de jaren dat ik had moeten voetballen en lol had moeten hebben met vrienden.'

Mansoer was het met hem eens, hij vond het maar niets dat Aimal de hele dag in het donkere winkeltje moest staan. Ook hij vroeg Soeltan om zijn jongste zoon naar school te sturen.

'Later' was het antwoord.'Later, nu moeten we er samen hard aan trekken. Nu leggen we het fundament voor ons imperium.'

Wat kan Aimal doen? Ervandoor gaan? Weigeren om 's ochtends op te staan?

Als zijn vader de stad uit is, waagt hij zich naar buiten. Hij sluit de winkel en slentert over de parkeerplaats, in de hoop iemand te treffen met wie hij kan praten, of voetballen, met een steen als bal. Op een dag ontmoette hij hier een Britse hulpmedewerker. Die vond plotseling zijn auto terug, die onder het Taliban-bewind was gestolen. Hij ging naar binnen en zocht de zaak uit. De auto was nu het eigendom van een minister, die bezwoer dat hij hem op legale wijze gekocht had. De Brit, die er een zaak van maakte, kwam af en toe in Aimals winkeltje. Aimal vroeg hem altijd hoe het met zijn auto stond.

'Ja, wat denk je, die ben ik natuurlijk voor eeuwig kwijt', antwoordde de Brit. 'Nieuwe rovers nemen de plaats van de oude in!'

Een doodenkele keer gebeurde er iets dat de monotonie doorbrak. Dan was de lobby vol mensen, zodat de echo van zijn stappen niet langer te horen was als hij naar de wc sloop. Zoals die keer dat de minister van Luchtvaart werd vermoord. Net als andere ministers van buiten de stad logeerde Abdoer Rahman in het hotel. Tijdens de VN-conferentie in Bonn, waar de nieuwe regering van Afghanistan na de val van de Taliban in alle haast zou worden aangewezen, had hij genoeg medestanders verzameld om tot minister te worden benoemd. 'Een playboy en een charlatan', zeiden zijn tegenstanders over hem.

Het drama vond plaats toen duizenden hadji's — pelgrims op weg naar Mekka — op het vliegveld van Kaboel strandden, nadat ze waren bedrogen door een reisorganisatie. Die had tickets verkocht zonder dat er vliegtuigen waren. Ariana had een vliegtuig gecharterd dat heen en weer vloog tussen Kaboel en Mekka, maar dat was bij lange na niet genoeg.

De pelgrims zagen plotseling een vliegtuig van Ariana over het platform rijden, en stormden eropaf om een plaatsje te veroveren. Maar het grote vliegtuig ging niet naar Mekka. Het ging naar New Delhi, met de minister van Luchtvaart. De hadji's in hun witte dracht mochten er niet in. Razend sloegen ze de stewards neer. Ze renden de vliegtuigtrap op en stormden naar binnen. Daar vonden ze de minister, die zich met een paar medewerkers had geïnstalleerd. Ze sleurden hem het gangpad op en sloegen hem dood.

Aimal was een van de eersten die over het gebeurde hoorde. In de hotellobby was iedereen in opperste opwinding. Men wilde details. 'Een minister die doodgeslagen wordt door pelgrims? Wie zit daarachter?'

De ene complottheorie na de andere kwam Aimal ter ore. 'Is dit het begin van een gewapende opstand? Is het een etnische opstand? Zijn het de Tadzjieken die de Pasjtoen willen vermoorden? Is het een persoonlijke wraakactie? Of zijn het alleen maar wanhopige pelgrims?'

Plotseling werd de lobby nog afstotelijker. Het geroezemoes, ernstige gezichten, opgewonden gezichten — Aimal kon wel huilen.

Hij liep terug naar het trieste kamertje, ging achter de toonbank zitten en at een Snickers. Het duurde nog vier uur voor hij naar huis kon.

De schoonmaker kwam de vloer vegen en de prullenbak legen.

'Wat zie je er triest uit, Aimal.'

'Jigar khoon', zei Aimal. Mijn hart bloedt, betekent dat in het Perzisch. Het is een uitdrukking van diep verdriet.

'Kende je hem?' vroeg de schoonmaker.

'Wie?'

'De minister.'

'Nee', antwoordde Aimal.'Of toch wel, een beetje.'

Het was een beter gevoel dat zijn hart voor de minister bloedde dan voor zijn eigen verspilde jeugd.