18. Hoe naar binnen?
Tijdens de afdaling houdt Peter Bettine stevig vast. De kleine meid houdt zich goed, al moet ze ook best moe zijn door deze spannende nacht, denkt Peter. Hij probeert haar dan ook regelmatig moed in te spreken en vertelt haar steeds opnieuw dat ze straks weer bij papa en mama is.
Bettine knikt alleen maar.
‘Heb je het niet koud?’ vraagt Peter.
Bettine schudt haar hoofd. Met haar korte beentjes stapt ze dapper verder.
Als ze ongeveer halverwege de helling zijn, verstapt Peter zich weer. Hij kan nog juist zijn evenwicht bewaren. Maar door de rare beweging die hij maakt, komt Bettine wel met haar knietjes hard op de grond terecht. Peter buigt zich meteen voorover om te zien of ze zich heeft bezeerd.
Bettine is weer helemaal in tranen.
‘Oei …’ zegt Peter. ‘Nu ben je zeker erg geschrokken?’
Bettine knikt en wrijft met haar knuistjes door haar ogen. Maar de tranenstroom wil niet ophouden.
Ineens krijgt Peter een prachtidee. Hij voelt in zijn broekzak, haalt er de armband uit en houdt die voor Bettines ogen.
Bettine kijkt met grote ogen naar het voorwerp. Het is erg donker, maar toch herkent ze haar armband. ‘Mijn … mijn armbandje’, snikt ze. Met beide handen pakt ze het aan en onmiddellijk stopt ze met huilen.
‘Nou, zal ik hem even om je arm doen?’ vraagt Peter.
Even later lopen ze weer verder en na nog twintig minuten staan ze achter het Luitpold Haus.
‘Nu nog naar binnen’, zegt Edwin.
‘O ja, die deur konden we niet in. Eh … maar weer net als de vorige keer?’
‘Is goed’, antwoordt Edwin.
Peter gaat weer met de rug naar de muur staan en binnen een paar tellen schuift Edwin tussen de vloer en de onderste stang van de balustrade door.
Bettine staat het zwijgend te bekijken.
‘Edwin gaat de deur opendoen. Die is op slot’, verduidelijkt Peter. ‘Zullen wij alvast naar de andere kant lopen? Papa en mama slapen in deze berghut en Edwin gaat de deur openmaken.’
Samen met Bettine en Tor loopt Peter de betonnen trap op en weldra staan ze voor de houten deur van de hoofdingang.
Peter kijkt eens op zijn horloge. Half vier al! Hij schrikt er eigenlijk van.
Hoe lang ze ook wachten, de deur blijft dicht. Peter draait van verveling een rondje. Hij kijkt nog eens op zijn horloge. Vijf over half vier. Edwin had er al lang kunnen zijn.
Peter wordt ongeduldig. Dan schiet hem iets te binnen. ‘Kom eens’, zegt hij tegen Bettine en Tor. ‘We gaan nog even aan de achterkant kijken.’
Samen lopen ze weer de trap af, voorbij het dichte deurtje achteraan en dan de hoek om.
Nadat Edwin onder de balustrade is doorgeklommen, is hij overeind gekomen en weer naar de deur van het dakterras gelopen. De deur is nog steeds niet op slot en vlug glipt hij naar binnen. Via de duistere eetzaal wil hij naar de hal waar de hoofdingang van het gebouw is.
Hoort hij daar iets? Ja, er komt iemand de trap af. Het zal toch niet weer die narrige man zijn? Driemaal is scheepsrecht, denkt hij.
Bij de schaarse nachtverlichting van de toiletten ziet hij een figuur op de trap. Aan de omvang te zien zou het best weer dezelfde man kunnen zijn. Dat moet hij nu juist weer treffen. Hoe is het mogelijk!
Als de man van de trap stapt, draait Edwin zich om richting de donkere eetzaal. Maar hij stoot daarbij even tegen een van de vele stoelen die er staan. De stoel schuift maar een paar centimeter op. Maar op de houten vloer veroorzaakt het een lelijk krassend geluid.
De man, die inmiddels bij de toiletten is aangekomen, heeft het ook gehoord en staat onmiddellijk stil. Zijn blik gaat richting de eetzaal. Daar ziet hij een schim door de terrasdeur naar buiten glippen. Met grote stappen beent hij richting de eetzaal.
Edwin, die intussen buiten op het terras is, kijkt snel achterom en ziet tot zijn schrik tegen het flauwe schijnsel van de toiletlampjes dat de man achter hem aankomt. Wat moet hij nu?
Snel loopt hij naar de balustrade en kijkt naar beneden. Ach nee, natuurlijk niet. Peter is al naar de voorzijde gelopen. Hij kijkt schuw om zich heen, maar ziet geen enkele ontsnappingsmogelijkheid.
In paniek schuift hij onder de balustrade door en laat zijn onderlichaam over de rand zakken. Dan volgt de rest totdat hij nog met z'n oksels op de rand hangt.
De terrasdeur die hij zo-even snel heeft gesloten, gaat weer open.
Vanaf de deur is Edwin niet te zien, omdat er vlakbij een tafel met enkele stoelen staan. Maar als de man het dakterras op komt, zal hij zeker ontdekt worden. Hij haalt een arm van de rand en grijpt met de vrijgekomen hand een staande buis van de balustrade. Ook zijn andere arm verdwijnt over de rand. Hij grijpt de rand vast. Daar hangt hij nu. Slechts z'n handen kunnen nu nog ontdekt worden.
Edwin kijkt omlaag. De sprong die hij moet maken, is nog wel te overzien. Maar nu hij zo kort op de muur hangt, is zijn angst dat hij zich lelijk zal bezeren aan de muur als hij springt. Wat nu?
Ineens staat Peter onder hem. Hij ziet onmiddellijk wat het probleem is. ‘Geef me een hand’, zegt hij tegen z'n vriend.
Edwin laat de rand los, maar legt meteen een wijsvinger op zijn mond en wijst naar boven. Maar het kwaad is geschied. Een paar meter verderop verschijnt een boos gezicht boven de balustrade.
‘Wat zijn dat allemaal voor geintjes, midden in de nacht’, klinkt het bars in het Duits.
Edwin bedenkt zich nu niet meer. Hij grijpt Peters uitgestrekte hand en zet zich met een voet af tegen de muur.
Het wordt een sprong die geen schoonheidsprijs verdiend, maar hij komt toch nog redelijk goed terecht.
De man bij de balustrade begint nu nog veel harder te bulderen.
De jongens wachten de rumoerige toespraak niet verder af, maar nemen samen met Bettine en Tor snel de benen en verdwijnen om de hoek.