11. Nog een helikopter
Peter kijkt op zijn horloge. Hij schrikt. Kwart over vijf, zo laat al? denkt hij.
Bij het Luitpold Haus klinkt een klapperend geluid. Het wordt steeds sterker. De twee vrienden kijken omlaag. Ver beneden zich zien ze de berghut met vlak daarachter de rood-witte heli.
‘Het is de helikopter’, roept Peter. ′Kijk maar, de wieken draaien.′
‘Inderdaad, zou die mee gaan zoeken?’
‘Kom, we vragen het aan een van de reddingswerkers’, stelt Edwin voor.
Meteen lopen ze naar Tobias, die nu een stuk verderop z'n collega langs de steile rotsen naar beneden helpt. Als ze bij hem staan, vraagt Edwin in z'n beste Duits: ‘Komt die helikopter … eh nach hier?’
Tobias kijkt even opzij en zegt dan: ‘Anruf für ein Unfall.’ Hij richt zijn aandacht weer op zijn collega.
Edwin kijkt Peter vragend aan.
‘Hij moet volgens mij ergens anders naartoe’, zegt Peter.
Het geluid van de heli wordt even nog sterker, maar dan verdwijnt het snel in de verte.
Tobias keert zich opnieuw naar de jongens en vraagt hun om meneer Van der Kruit, die weer is gaan zitten, te roepen.
Zouden ze iets gevonden hebben? vraagt Edwin zich af. Snel gaat hij naar Van der Kruit en vraagt of hij even naar Tobias wil komen.
Van der Kruit staat op en gaat mee. Dan stelt Tobias aan Van der Kruit voor om maar naar het Luitpold Haus te gaan. Dat is beter. Hij kan hier toch niets meer doen.
Van der Kruit stemt ermee in om maar naar de berghut te gaan en daar verder af te wachten.
Tobias vertelt verder nog dat als ze hier niets vinden er een andere helikopter wordt opgeroepen om te zoeken.
Van der Kruit knikt en geeft Tobias een hand. Dan keert hij zich om. Zijn zoon loopt zwijgend achter hem aan.
Edwin loopt ook nog even naar Tobias en geeft hem ook een hand. Peter volgt zijn voorbeeld.
Tobias knikt hen goedkeurend toe. ‘Tjuus.’
Achter elkaar dalen ze de helling weer af en zo'n twintig minuten later zijn ze weer bij het Luitpold Haus.
‘Hier moet de heli gestaan hebben’, merkt Peter op.
‘Ja, jammer dat we er toen niet bij waren’, vindt Edwin. ‘Ik had hem best van dichtbij willen zien.’
‘Zullen we je vader en moeder maar opzoek…’ Voordat Peter is uitgesproken, komt Tim van de betonnen trap naast de berghut gestormd.
Tor begint hard te kwispelen als hij z'n maatje weer ziet en likt hem een keer over de kop. Tim springt tegen de jongens op.
Vera komt er ook aan.
‘Hoe wist jij nu weer dat wij eraan kwamen, Veer? Heb je op de uitkijk gestaan?’ vraagt Edwin.
‘Van der Kruit is natuurlijk al bij je vader en moeder’, zegt Peter.
‘O ja, natuurlijk.’
Met z'n allen lopen ze naar de voorkant van de berghut.
‘We zitten allemaal al binnen, hoor’, zegt Vera en gaat de jongens voor.
Ze lopen door naar de eetzaal en zien daar vader, moeder, meneer en mevrouw Van der Kruit en de kinderen bij elkaar zitten. De Hüttewirt zit er ook bij. Iedereen staart wat troosteloos voor zich uit.
‘Als er nog een helikopter komt, is het er één met infraroodcamera's’, zegt Andreas de Hüttewirt. ‘Daarmee kunnen ze warmtebronnen, zoals het menselijk lichaam, opsporen. Zo'n klein kind kan niet spoorloos verdwijnen.’
Daar is vader het mee eens. Hij knikt somber.
‘Zal ik wat eten voor jullie gaan regelen?’ vraagt Andreas. Hij kijkt op zijn horloge. ‘Het is al zes uur geweest. Misschien dat u niet zo veel trek hebt in deze omstandigheden, maar een beetje eten is toch beter.’ Hij reikt een paar menukaarten aan. Daarna loopt hij weg en is even later terug om het een en ander te noteren.
Edwin en Peter vinden de situatie ook vervelend, maar hebben best honger. Een kwartier later heeft iedereen iets lekkers voor zich staan en vraagt vader een moment stilte.
Even is het stil, alsof vader twijfelt, dan vraagt hij om een zegen voor het eten. Ook vraagt hij of de Heere Bettine veilig bij haar ouders wil brengen.
Het is geen lang gebed, maar als ieder zijn ogen weer geopend heeft, zegt vader Van der Kruit: ‘Wij bidden nooit voor ons eten, maar ik ben toch dankbaar dat u dat nu wel deed.’
‘Mmmm … ja’, bromt vader zacht.
Zwijgend worden de borden leeggegeten en als iedereen klaar is, komt Andreas weer langs en vraagt of het gesmaakt heeft en of ze zin hebben in een nagerecht. Op het menu van de dag staat yoghurt met verse aardbeien. Dat lust iedereen wel.
‘Ik heb geen Bijbel bij me,’ zegt vader na het eten, ‘anders had ik graag nog een stukje gelezen.’
Even is het stil.
‘Zo zie je maar,’ vervolgt vader, ‘eigenlijk kun je niet zonder Bijbel van huis. We zullen maar eindigen.’ Opnieuw sluit iedereen de ogen en worden de handen gevouwen.
Nauwelijks heeft vader ‘amen’ gezegd, of er klinkt buiten een geluid dat veel weg heeft van een helikopter.
De drie vrienden staan meteen op en lopen naar het dakterras. Tim en Tor schieten ook omhoog, evenals de twee oudste zoons van Van der Kruit. Ze zijn gelijk met Tor bij de buitendeur. Tor kijkt even op en laat een zacht gegrom horen. Het is alsof hij wil zeggen: Kom niet in mijn buurt, kereltjes. Hij laat z'n tanden even zien. De jongens deinzen terug.
‘Hé, wat is dat nu, Tor!’ Vader komt overeind en wil Tor in z'n nekvel pakken.
‘Ach, meneer De Jongh, ik geloof dat ze het er zelf naar gemaakt hebben. Neem het dat beest niet kwalijk.’
Vader keert zich om en kijkt Van der Kruit aan. ‘Oké, laten we het verder vergeten. Overigens heet ik Martin. Meneer De Jongh klinkt zo … eh …’
‘Is goed …’ zegt meneer Van der Kruit. ‘Dan heet ik John enne … mijn vrouw Lenie.’
‘Dat wist ik al’, glimlacht vader. ‘Alleen wist je nog niet dat mijn vrouw Trudy heet.’
Buiten zien de drie vrienden een gele helikopter naderen. Achter hen staan Johan en Erik wat bedremmeld omhoog te turen.
Vera kijkt achterom en heeft nu toch wel een beetje medelijden met de twee jongens, die maar enkele jaren jonger zijn dan zij. ‘Kom hier maar bij staan’, wenkt ze.
Aarzelend komen de jongens wat dichterbij.
Tor zit naast Edwin en kijkt om naar de jongens. Zijn rugharen komen weer overeind.
‘Koest, Tor’, roept Vera. ‘Af!’
Edwin kijkt een keer boos naar z'n zusje, maar zegt verder niets.
Peter is een en al aandacht voor de nu rondcirkelende helikopter, die af en toe achter de toppen verdwijnt.
Wel een uur lang blijft de helikopter z'n rondjes maken. De kinderen blijven al die tijd op het dakterras en volgen iedere beweging van de heli. Ook vader en moeder De Jongh en Van der Kruit komen af en toe buiten kijken. Maar er gebeurt verder niets. De spanning stijgt.
Als dat meisje nu niet wordt gevonden … denkt Vera. En als ze wel gevonden wordt, hoe … Ze durft eigenlijk niet verder te denken. Ze kent het meisje nauwelijks. Ze heeft haar alleen maar een paar keer zien lopen. Een vrolijk ding met donkerblonde krullen. Zou … zou … ze nu echt? Vera wordt er een beetje naar van. Ze heeft Tim op haar arm genomen en wil naar binnen lopen. Maar dan neemt het geluid van de helikopter sterk toe. Ze draait zich om en ziet dat de gele heli in een scherpe bocht naar beneden draait. ‘Hij komt hiernaartoe!’
‘Hij gaat landen!’ roept Edwin.
‘Op dezelfde plaats als die rood-witte vanmiddag!’ meldt Peter.
Allen lopen naar de rand van het terras. Vanaf daar kunnen ze de landingsplek goed zien.
De heli hangt nu nog een meter of vijftien boven de grond. Het begint te waaien. Grote stofwolken dwarrelen op.
De heli zakt langzaam naar beneden en staat even later op de rotsachtige grond. De motoren worden uitgeschakeld. De rotorbladen draaien steeds langzamer. Er gaat een deur open. Nieuwsgierig kijken de vrienden toe. Ook vader De Jongh is erbij komen staan. Er stapt een kleine man in een blauwe overall uit. Hij doet zijn helm af en legt die op zijn stoel. Dan sluit hij de deur. Als de rotorbladen helemaal stilstaan, stapt ook de piloot uit.
De drie vrienden kijken elkaar aan. Zouden ze niets gevonden hebben?
De mannen in de blauwe overalls verdwijnen om de hoek van de berghut en verschijnen even later in de eetzaal.
Andreas loopt meteen naar hen toe en spreekt even met hen. Dan lopen ze met z'n drieën naar de tafel waar de familie De Jongh en de familie Van der Kruit zitten. De twee vliegers geven iedereen een hand en schuiven een stoel bij. Andreas vraagt wat iedereen wil drinken. De meesten willen wel koffie. Hij draait zich om en is even later terug met een dienblad vol dampende mokken. Voor de kinderen haalt hij cola en sinas.
Er staat een angstige spanning op de gezichten van vader en moeder Van der Kruit als de kleine man in het Duits begint te vertellen. Eigenlijk is hij snel klaar. Ze hebben alles rond de plaats waar de kleine meid is verdwenen met een infraroodcamera bekeken. Maar ze konden niets ontdekken wat op menselijk leven lijkt.
‘Maar … stel,’ begint vader De Jongh wat voorzichtig, ‘ik bedoel eh … in geval van het ergste, heeft u dan ook nog wel iets aan die camera's … u had het zojuist over menselijk leven … maar begrijpt u …’
De kleine man antwoordt direct: ‵Als het kleine meisje de afgelopen middag nog in levenden lijve is gezien, dan moeten wij haar in alle situaties nu nog gemakkelijk kunnen ontdekken. We hebben wel een paar warmtebronnen waargenomen, maar die waren te klein voor een mens. Wellicht waren het Murmeltieren.
Edwin knikt zacht en mompelt: ‘Die hebben wij ook gezien.’
Peter staart naar buiten. Dan grijpt hij in zijn broekzak. Ja, daar voelt hij iets hards in zijn zakdoek. Hij denkt na. Zal hij het zeggen of niet nu? Hij kijkt even schuw naar meneer en mevrouw Van der Kruit en besluit het nog even voor zich te houden. Straks eerst aan Edwin vertellen … en Vera natuurlijk!