12. Een geheim plan

Een kwartier nadat de helikopter is geland, komen twee mannen in rood-blauwe pakken de eetzaal binnen. Ze kijken even rond en lopen op de groep rondom de twee vliegers af. Dan herkennen ze ook vader Van der Kruit, z'n zoontje en Edwin en Peter. Ze vertellen dat zij tot hun grote spijt geen nieuws hebben.

‘We kunnen nu niet verder’, vervolgt de grote piloot. ‘We moeten eerst nieuwe brandstof gaan halen en voordat we terug zijn, is het zo goed als donker. We zullen helaas pas morgenvroeg verder kunnen zoeken. Het is overigens ook voor ons een raadsel waar het meisje gebleven is. Dit hebben we ook nog niet eerder meegemaakt. We brengen nu eerst deze twee reddingswerkers weer naar het dal.’

De vliegers staan op, geven iedereen opnieuw een hand en lopen naar buiten, gevolgd door de twee reddingswerkers. De rest blijft achter.

‘Wat nu?’ Vader zucht.

Niemand geeft antwoord, maar Andreas, die alweer binnenkomt, heeft vader wellicht net gehoord. Hij heeft een voorlopige oplossing. ‵U kunt natuurlijk nu niet meer terug naar het dal. Althans, dat raad ik u niet aan omdat u dat niet voor donker bereikt. En dat risico moet u niet nemen. Ik heb slaapplaatsen genoeg hier. Wat denkt u daarvan?

De vaders en moeders kijken elkaar eens aan. Ze begrijpen wel dat ze eigenlijk geen keuze hebben.

‘We hebben natuurlijk niets bij ons voor de nacht …’ begint vader.

‘Ach, er liggen dekens op de bedden. Handdoeken, water en zeep is ook aanwezig, dus ik denk dat het wel moet lukken’, zegt Andreas.

Allen knikken instemmend.

Edwin kijkt Peter ook even aan. Eigenlijk best stoer om hier boven in de bergen te blijven overnachten. Edwin merkt dat Peter wat opgewonden is. Hij kijkt hem vragend aan.

‘Zo meteen, als we met z'n tweeën zijn …’ fluistert Peter.

Nu wordt Edwin toch wel heel nieuwsgierig, maar hij wil er blijkbaar nog niets over kwijt.

‘Zal ik u de kamers even laten zien?’ stelt Andreas voor.

Dat vinden ze goed en iedereen staat op om Andreas te volgen.

‘Wacht even,’ zegt vader, ‘voordat we het vergeten. Ik wil mevrouw Schratz even bellen dat we vannacht niet in het huis en appartement zijn. Anders zou ze zich ongerust kunnen maken. Alleen … ik heb geen nummer …’

‘Dat heb ik …’ zegt Van der Kruit en pakt een mobiele telefoon uit z'n broekzak. Hij zoekt het nummer en geeft de telefoon aan vader.

‘Moet ik bellen?’ vraagt vader.

Van der Kruit knikt. ‘Als u doen wilt … graag.’

Als mevrouw Schratz is ingelicht, gaat iedereen via een trap bij de ingang naar boven. Daar zijn een paar grote slaapruimtes, maar ook enkele driepersoonskamers. Andreas zet de deuren open en laat iedereen kiezen waar hij wil slapen.

De familie Van der Kruit wil met de kleintjes graag bij elkaar en nemen dus een grotere ruimte waar enkele stapelbedden, maar ook gewone bedden staan.

Vader De Jongh wrijft over zijn kin. ‵Mmm … Is het goed als wij twee driepersoonskamers nemen?

Andreas knikt instemmend.

‘Dan kan Vera bij ons en dan nemen de jongens de andere met de honden.’

Edwin en Peter kijken elkaar opgetogen aan. Vera kijkt iets bedenkelijker. ‘Ik wil Tim dan wel bij mij hebben.’

Vader denkt even na. ‘Ja, oké, je hebt gelijk. Het is jouw hond.’

Peter en Edwin lopen meteen naar een van de driepersoonskamers. Hier moeten ze het dus vannacht mee doen. Er staat een stapelbed en een eenpersoonsbed. Er is één raam. Het begint al aardig te schemeren buiten. Edwin kijkt achterom en ziet dat de anderen ook eerst even naar hun kamer gaan. Hij sluit de deur van hun kamer en kijkt Peter aan.

‘Wat had je eigenlijk daarnet?’

Peter zegt niets, maar voelt in zijn broekzak en haalt er een zakdoek uit. Voorzichtig vouwt hij hem open.

Er ligt een armbandje in te glinsteren

Edwin wil het pakken, maar Peter trekt haastig terug.

‘Hoho, niet aankomen. Anders hebben we er niets meer aan.’

Edwin kijkt Peter verbaasd aan.

‘Weet je nog vanmiddag’, begint hij,′ dat Tor als een razende de helling opging en hij dat Murmeltier op het spoor was? Toen vanavond die vliegers over dat zoeken naar warmtebronnen begonnen en die Murmeltieren noemden schoot me iets te binnen. Als Tor die beesten kan opsporen door een luchtje, zou hij dan met dit armbandje, dat van dat meisje is, misschien ook een spoor kunnen volgen. Maar dan moeten wij het niet aanraken.′

‘En hoe heb je die armband dan aangeraakt?’ vraagt Edwin.

‘Ik heb alleen het ene uiteinde beet gehad,’ antwoordt Peter, ‘de rest niet, dus er is een kans dat het gaat lukken.’

Edwins ogen worden groot. ‘Dom dat we daar niet eerder aan gedacht hebben. Waarom heb je dat beneden niet verteld?’

‘Och, weet ik eigenlijk niet. Leek me voor die ouders niet zo leuk om juist nu met dat armbandje van hun kind voor de dag te komen. Enne … het gaat om jouw hond, dus wilde ik het eerst aan jou vragen.’

‘Mmm,’ bromt Edwin, ‘heb je wel gelijk in, maar eh … wij zullen nu wel niet meer met Tor weg mogen.’

Even is het stil.

Dan gaat Edwin verder: ‘Maar wacht eens. Wij zijn al een keer op deze helling hierachter naar boven geklommen en weten dus eigenlijk het pad wel te vinden. We zouden … kunnen gaan als iedereen slaapt.’

‘Moeten we dat wel doen?’

‘Het gaat om een mensenleven’, zegt Edwin gewichtig.

‘En als we niets vinden?’

‘Dan komen we gewoon terug en hoeft geen mens te weten dat we weg zijn geweest.’

‘En als jouw vader of moeder soms even op deze kamer komt kijken?’

Daar heeft Edwin nog niet over nagedacht.

‘Mmm’, bromt hij weer. ‘Weet je wat? We leggen gewoon een briefje neer. Ik denk niet dat ze komen kijken, maar stel dat … Nou ja, dan weten ze in ieder geval waar we zijn. Alleen zullen we dat wel te horen krijgen als we terugkomen. Maar de kans dat ze het merken, is maar heel klein.’

‘En Vera?’ vraagt Peter.

Ook daar heeft Edwin nog niet over nagedacht. ‘Ik denk niet dat ze meegaat.’

‘Maar we zouden het haar wel moeten vragen. Da's eerlijker’, vindt Peter.

Edwin krijgt een ingeving. ‘Als we het Vera vertellen, hoeven we geen briefje klaar te leggen.’

Dat vindt Peter een goed idee. ‘We moeten alleen Vera dan nog wel even spreken.’

‘We moeten de honden nog even uitlaten. Kunnen we mooi met z'n drieën doen.’

Nu het plan van alle kanten is bekeken, groeit het enthousiasme en hebben ze er eigenlijk best wel zin in. Peter heeft nog één probleem. ‘Stel dat we haar vinden en dat ze eh … laat ik zeggen … niet meer leeft.’

Edwin kijkt z'n vriend even geschrokken aan en zwijgt een moment. Maar al snel weet hij iets te bedenken waarmee hij die nare gedachten weg denkt te kunnen nemen. ‘Ik denk niet dat we haar vinden als ze niet meer leeft, want dan heeft ze een ongeluk gehad en de kans is heel groot dat dat op een plek is gebeurd waar wij toch niet bij kunnen komen.’

Peter voelt zich ook gerustgesteld en samen lopen ze hun kamer uit. Tor dribbelt achter hen aan. Edwin aait hem een keer over de kop en zegt: ′Je zult straks erg je best moeten doen, ouwe speurneus!′

Vera komt juist samen met Tim de kamer naast hen uit. ‘Hoezo z'n best doen?’ vraagt ze nieuwsgierig.

Edwin legt geheimzinnig een vinger op zijn mond en fluistert: ‘Dat vertellen we nog wel.’

Vera kijkt haar broer een beetje argwanend aan.

Vader en moeder komen ook de kamer uit. Samen gaan ze nog even naar de eetzaal.