8. Een zoektocht

De drie vrienden rennen achter vader aan. In de verte zien ze de vader en een broertje van Bettine tegen de helling opklauteren.

Vader wijst. ‘Daar moeten we ook heen.’

Meteen lopen ze verder. Tim en Tor rennen voor hen uit. Het pad is eerst nog vlak, maar wordt steeds steiler, zodat er van rennen geen sprake meer is.

‘Rustig aan,’ zegt vader, ‘anders houden we het niet vol.’

Een heel eind boven zich zien ze meneer Van der Kruit met z'n zoontje steeds verder klimmen.

‘Die jongens zijn wel een eind omhoog geklommen met hun kleine zusje’, vindt vader.

Het ene moment zijn Van der Kruit en z'n zoontje niet meer te zien. Het andere moment komen ze op het kronkelende pad op een heel andere plaats weer tevoorschijn. Dan verdwijnen ze achter een groene rand.

Vader De Jongh en de vrienden zijn inmiddels bij een gedeelte van de helling dat bezaaid is met grote en kleine keien. ‘Hier is een lawine geweest. Even oppassen dat je niet struikelt’, waarschuwt vader.

Hij is nauwelijks uitgesproken of Vera maakt al een duikeling.

Verschrikt kijkt vader achterom, maar Vera krabbelt al weer overeind. ‘Valt mee, hoor’, stelt ze iedereen gerust.

Een poosje later staan ze hijgend op de groene rand. Ze zien dat de helling erachter gewoon verder gaat. Weer een stuk boven hen zien ze meneer Van der Kruit met z'n zoontje heen en weer lopen. Ze horen hem ook roepen. Na nog een stuk klauteren zijn ze bij hem.

Hij kijkt erg bezorgd. ‘Ik begrijp niet dat die kleine meid zomaar zoek kan raken’, zegt hij.

‘Hoe oud is ze?’ vraagt vader De Jongh.

‘Ruim zes’, antwoordt meneer Van der Kruit.

‘En ze waren tot hier geklommen?’ vervolgt vader.

Meneer Van der Kruit kijkt zijn zoontje aan. ‘Jullie waren hier aan het spelen … toen Bettine verdween, toch Johan?’

Johan knikt, maar durft vader De Jongh en de drie vrienden niet aan te kijken.

‘Dan moet ze toch hier ergens zijn’, zegt vader. ‘We kunnen beter nog even verder zoeken. Kom op, jongens, aan de slag.’

Vader zegt tegen meneer Van der Kruit: ‘We kunnen nog wel even zoeken, maar als we Bettine niet snel vinden is het, denk ik, verstandiger om terug te gaan naar de Hüttewirt, Andreas Berktold. Ik heb hem zojuist gesproken. Hij heeft beloofd hulp te zullen inroepen.’

Vader Van der Kruit knikt. Dan gaan ze verder met zoeken. Het gedeelte van de berg waar ze zich bevinden is niet zo steil, maar het ligt er wel vol grote rotsblokken. Vera gaat met haar vader mee. Tim loopt achter hen aan. Edwin, Peter en Tor lopen ieder een andere kant uit en kijken achter elk rotsblok. Tor besnuffelt ieder plekje waar de jongens even stilstaan. Meneer Van der Kruit en Johan lopen een andere richting uit. Al snel zijn de groepjes elkaar uit het gezicht verloren, maar regelmatig horen ze meneer Van der Kruit de naam van zijn dochtertje roepen.

Edwin en Peter hopen nu toch maar dat ze Bettine snel vinden. ‘Het zijn vervelende kinderen, maar dit is toch niet leuk voor ze’, zegt Edwin.

‘En voor dat kleine zusje nog veel vervelender …’ zegt Peter.

‘Die vader en moeder zijn ook niet zo … eh …’ Edwin zoekt naar het juiste woord.

‘Ja, eigenlijk alleen die twee jongens’, zegt Peter.

Dan zoeken ze weer verder. Maar steeds zonder resultaat.

Ook Vera en haar vader kijken achter elk rotsblok. Tim trippelt achter hen aan en kijkt nieuwsgierig om iedere hoek.

Dan ziet vader De Jongh meneer Van der Kruit weer. Zijn blik wordt steeds somberder. Vader loopt naar hem toe.

‘Ik denk dat we maar beter naar Andreas kunnen gaan en hem hulp laten vragen.’

‘Als u dat wilt doen … Ik blijf liever hier … begrijpt u wel’, antwoordt Van der Kruit.

‘Begrijp ik zeker. Ik ga wel’, zegt vader en draait zich om. ‘Kom, Vera, ik denk dat we geen tijd moeten verliezen.’ Hij krijgt ook Edwin en Peter in het oog en wenkt hen. ‘Ik ga beneden hulp vragen. Blijven jullie nog zoeken? Of gaan jullie mee?’

Edwin en Peter kijken elkaar eens aan.

‘Wat komt er dan voor hulp?’ vraagt Edwin.

‘Weet ik niet,’ zegt vader, ‘maar wat doen jullie? Weet je wat, zoek nog maar even verder. Jullie zijn oud en wijs genoeg. Maar als meneer Van der Kruit naar beneden gaat, moeten jullie ook komen. Afgesproken?’

Dat vinden de jongens een goed idee.

Vera gaat met haar vader het pad af.

‘Pas op dat je niet weer struikelt’, zegt vader. ‘Naar beneden gaat het wat sneller.’

Achter elkaar dalen ze zo vlug mogelijk af. Tim trippelt naast Vera. Hij heeft met z'n korte pootjes niet zoveel last van struikelen.