10. De ontdekking van Tor

Ludwig en Tobias staan bij een afgrond en kijken naar beneden. Ze overleggen zacht met elkaar. Dan haalt Ludwig de rugtas van zijn schouders, neemt het koord eruit en haalt klimgereedschap uit de tas.

Tobias loopt een stukje terug en slaat een stalen pen vast tussen de rotsen. Hij trekt er nog even goed aan om te testen of de pen wel goed vastzit. Vervolgens bevestigt hij het koord aan de pen. Het andere uiteinde van het koord haalt Ludwig door een ingewikkelde constructie van ringen en katrolletjes die aan de riemen om zijn lichaam zit.

‘Dat is net zo'n ding als parachutisten dragen’, zegt Edwin.

‘Ja, zoiets noemen ze een harnas, geloof ik’, zegt Peter.

Nadat Ludwig en Tobias alle bevestigingen nog eens hebben gecontroleerd, zien Edwin, Peter en meneer Van der Kruit en z'n zoon tot hun schrik dat Ludwig zich langzaam over de rand laat zakken.

‘Dat zou ik hem niet graag nadoen’, zegt Peter.

Tobias houdt het strak gespannen koord scherp in de gaten en kijkt over de rand. Af en toe klinkt er een opmerking ergens beneden en geeft Tobias antwoord, maar de anderen verstaan er niet veel van.

Na enkele minuten zien ze dat het koord niet langer gespannen staat. Nieuwsgierig loopt Edwin naar de rand. Peter volgt hem. Schoorvoetend loopt ook meneer Van der Kruit achter hen aan.

Tobias maant hen niet te dicht bij de rand te komen.Ergens beneden hem klinkt er weer een stem.

Tobias roept iets terug. Dan richt hij zich tot Van der Kruit en zegt dat Ludwig op een richel staat en even een zekering aanbrengt om daarna nog weer verder af te dalen, maar ook dat hij nog niets heeft kunnen ontdekken.

Beneden klinkt iets wat op hamerslagen lijkt.

Van der Kruit slaat zijn ogen neer en wrijft met een zakdoek over zijn voorhoofd.

‘Misschien kunt u beter maar even een stukje terug gaan zitten. U kunt hier toch verder niet helpen’, zegt Tobias tegen hem.

Van der Kruit knikt en draait zich om.

Edwin en Peter kijken hem na, waarna hun blikken elkaar even kruisen. Tjonge, lijken beiden te denken, dit is erg vervelend en spannend voor meneer Van der Kruit.

Van der Kruit gaat naast z'n zoontje op een stuk rots zitten en laat z'n hoofd in zijn handen rusten.

Intussen staat het koord opnieuw gespannen en tuurt Tobias weer in de diepte. Het duurt een hele tijd voor het koord weer slap hangt. Tobias zit nu op z'n knieën en leunt voorover.

Beneden klinkt de stem van Ludwig weer. Alleen lijkt het nu veel verder weg.

Tobias zet zijn handen als een toeter om zijn mond en roept iets terug.

Edwin en Peter kijken gespannen naar Tobias. Zouden ze iets kunnen zien aan zijn houding wat duidt op een ontdekking?

Tor zit rustig achter zijn baasje en knippert een beetje met z'n ogen. Zijn tong hangt uit zijn bek. Het is nog steeds warm, al is het al namiddag.

De oren van Tor gaan heen en weer als er een stem diep achter de rand klinkt. Dan draaien zijn oren naar achter. Tor keert zijn kop om en staart in één richting.

‘Volgens mij hebben ze nog niets gevonden’, zegt Edwin zacht tegen Peter. ‘Anders hadden we dat allang aan Tobias kunnen zien … Kijk maar, hij schudt zijn hoofd.’

Plotseling staat Tor op en begint te lopen met de neus vlak boven de grond. Voordat Edwin en Peter er erg in hebben, is hij al een eind van hen verwijderd. Zigzaggend gaat Tor steeds verder de helling op. Edwin loopt meteen achter hem aan. ‘Tor … Tor! Kom eens hier.’

Tor hoort niets of wil niets horen. Hij speurt driftig door.

Edwin sprint nu ook tegen de helling op. Peter komt achter hem aan.

Tobias kijkt even verwonderd om, maar richt dan zijn aandacht weer op zijn collega. Van der Kruit en z'n zoontje kijken het drietal ook verbaasd na.

Bijna heeft Edwin de riem van Tor te pakken, maar dan struikelt hij over een steen en ploft in het gras. Gelukkig raakt hij in zijn val geen stuk rots, anders had hij zich lelijk kunnen bezeren. Peter trekt hem aan één arm weer omhoog en rent nu voorop, Tor achterna.

Tor heeft weer een flinke voorsprong en rent nog steeds in onvoorspelbare bochten tegen de helling op. De jongens beginnen zwaar te hijgen en moeten even stoppen. Even later gaan ze weer verder, maar doordat de helling hogerop minder steil wordt, zijn ze Tor uit het oog verloren.

‘Wat is dat?’ vraagt Peter.

Opnieuw stoppen ze. Er klinken enkele hoge fluittonen.

‘Wat is dat?’ vraagt Peter nog eens.

‘Geen idee … Kom, we gaan verder’, antwoordt Edwin.

Nu zijn ze zover dat ze weer een heel stuk voor zich kunnen overzien, maar er is geen spoor van Tor te ontdekken.

‘Hoor!’ Peter houdt een hand achter zijn oor. ‘Daar heb je het weer, alleen nu dichterbij.’

Edwin hoort het ook.

Dan klinkt er van achter een groot rotsblok een korte, heldere blaf.

‘Tor!’ roept Edwin uit.

Meteen zien ze vanachter het rotsblok een beest wegsprinten. Het is zo groot als een fors konijn. Tor rent achter het beest aan. Ineens zien de jongens tot hun verbazing Tor een rare duikeling achterover maken. Er klinkt een kort gehuil.

Edwin rent naar de plaats waar Tor is gevallen. Als hij bij hem komt, staat de hond alweer en schudt zich flink uit. Hij staat hevig te hijgen. Dan ziet Edwin waarom Tor zo'n rare duikeling maakte. De handgreep van de riem is klem komen te zitten tussen twee grote stukken steen.

‘Kijk,’ wijst hij Peter die er nu ook bij staat, ‘de riem is natuurlijk al slepend tussen die stenen klem komen te zitten en dat was de reden van die noodstop. Arm Torretje.’ Hij aait zijn hond over de kop en klopt hem op de rug. Edwin bukt zich. ‘Maar je had ook naar het baasje moeten luisteren, hè.’

Tor knippert alweer met zijn ogen alsof hij het allemaal wel goedvindt wat er wordt gezegd.

‘Volgens mij was dat een Murmeltier. Zo noemen ze dat hier. Dat zijn bergmarmotten’, zegt Edwin.

‘Zullen we maar teruggaan’, stelt Peter voor.

Met z'n drieën dalen ze over de grashelling af en even later zien ze vader Van der Kruit in gesprek met Tobias en Ludwig, die langs het koord weer omhooggeklommen is. Als ze dichterbij komen, keert Tobias zich om en vraagt in het Duits: ‘Wat had die hond?’

Edwin denkt even na en zegt dan: ‘Ein Murmeltier.’

Tobias glimlacht even en richt zich dan weer tot meneer Van der Kruit, die er moe uitziet. Ze spreken nog even met elkaar, maar dan kijkt meneer Van der Kruit de jongens aan. ‘Nog steeds niets … eh gevonden.’ Hij moet een keer slikken. Ludwig en Tobias zullen nog bij een andere afgrond kijken, vertelt hij. Als daar ook niets te vinden is, moet er andere hulp worden ingeschakeld.