Ik zette de auto terug op dezelfde plaats om de hoek, maar ik kon er niet toe komen om uit te stappen. Wat was er gebeurd? Waarom voelde ik niets? Moest ik gewoon naast Simon in bed gaan liggen? En dan morgenochtend zeggen: O ja, dit en dat is er gebeurd vannacht...? David was minderjarig, zou de politie ons niet bellen? Waarom was ik niet naar Marleen toe gegaan?
Ik rookte door tot ik geen sigaretten meer had en stapte toen maar uit de auto. De sleutel in het slot. Mijn jas aan de kapstok. De trap op naar boven. De slaapkamer in. Natuurlijk, Simon sliep. Ik kon gewoon naast hem gaan liggen en als ik hem niets zei, was er ook helemaal niets gebeurd.

Ik ging liggen, met mijn kleren aan, gewoon afwachten tot mijn gevoel terug zou komen, tot ik zou kunnen begrijpen dat er wel degelijk iets was gebeurd.
En toen stond ik op. Ik bleef lang kijken hoe Simon sliep. Nee, Simon niet... Ik liep door naar de telefoon in zijn kamer. Gerrie, zij... aan haar kon ik het vertellen. Ik draaide haar nummer en ze nam onmiddellijk op.
'Gerrie, met Len...'
Het bleef even stil aan de andere kant, toen zei ze: 'Waar ben je? Ben je thuis?'
'Ja, thuis... en Gerrie, er is wat...'
'Goed,' zei ze, 'ik kom eraan.'
Ik vertelde het allemaal rustig, met Simon en Juliët erbij. Slechts eenmaal werd ik onderbroken. 'Ja, verdorie,' zei Simon, 'wie zegt je ook achter hem aan te gaan?' Maar 'Shttt' riepen Gerrie en Juliët tegelijk, 'laat haar vertellen, ze moet het eerst kwijt.' En toen ik niets meer wist, zei Gerrie: 'We laten het nu allemaal liggen, op één ding na: jouw schuldgevoel.'
Ik keek haar niet-begrijpend aan.
'Jouw schuldgevoel, dat je hebt tegenover Marleen. Je zegt het steeds: Ik had naar haar toe moeten gaan... Maar als ik jou goed heb beluisterd, dan heeft ze jou echt niet nodig gehad.'
'Ja, en dan...' zei Simon, 'dan komt er ook nog bij... waar blijven we, als je daarmee door blijft gaan, iedere keer weer achter die jongen aan...
'Dat laten we dus liggen,' zei Gerrie weer, 'terugvallen doen we allemaal. We denken dat we er zijn, 't gaat maanden goed en dan ineens gebeurt er wat en hup, daar ga je weer. Dat terugvallen pakken we op in de groep - die jij niet meer nodig dacht te hebben. Nu even alleen jouw schuldgevoel...'
Mijn schuldgevoel. Ja, ik had naar haar toe moeten gaan. Haar niet alleen mogen laten.
'Juliët,' zei Gerrie, 'jij bent even Marleen. Die agenten zijn met jou meegegaan, ze zijn vertrokken en je bent weer alleen met buiten dus die schreeuwende mensen. Hoe vind je het, als zij dan bij je komt? Even goed denken, dat ze dus niet je moeder is...'
Juliët keek Gerrie ernstig aan. 'Afschuwelijk,' zei ze toen, 'laat ze wegblijven alsjeblieft. Ik heb alleen met David te maken. En ik ben er trots op dat ik mezelf zo goed heb gered. Ik heb toch zeker ook zelf mijn woordje tegen die agenten gedaan...'

Gerrie ging naar huis, Juliët naar school, Simon naar zijn werk en ik trachtte - na een douche en schone kleren - de dag weer op te pakken. Als er wordt opgebeld, nam ik mij voor, dan doe ik net of ik de werkster ben. 'Met het huis van mevrouw S. De zoon David? Goed meneer, ik zal het doorgeven aan mevrouw.' Tijd winnen. Afstand nemen. Me niet mee laten trekken op een moment dat ik het niet hanteren kan.
Er stopte een taxi en ik zag Marleen uitstappen. Met een volgepropt klein plastic tasje ging ze springerig naar onze deur. Toen ik opendeed, duwde ze me snel naar binnen. 'Ik kom er niet in, hoor,' zei ze, 'de taxi wacht. Ik moet u alleen even iets zeggen. David, ze hebben hem meegenomen, de politie, want er is iets gebeurd. Maar wat ik u moet zeggen, is dit: hij zit in een methadon-project, straks om twaalf uur krijgt hij zijn druppels. Maar als ze hem vasthouden daar, dan krijgt hij ze niet. Iemand moet ernaartoe, om te zorgen dat hij zijn druppels krijgt.'
Iedere keer weer zag ze de kans met de deur in huis te vallen. In één adem alles eruit: Iets gebeurd, politie, methadon- project, druppels. Maar ik bleef kalm. 'Kan je die taxi niet zeggen dat hij door kan gaan? Over een kwartier kan je een nieuwe bellen.'
Ze twijfelde even, ging toen naar buiten, betaalde en kwam weer terug. 'Nou goed, misschien toch beter om u alles te vertellen...'
Ik hield mijn mond over wat ik zelf had gezien, haar verhaal, daar ging het om.
'Ik kwam dus thuis gisteravond en ik was dus niet van plan te vertellen dat ik zwanger was, maar dat liep dus helemaal anders. David was er nog niet, die kwam pas een uur na mij en toen zei hij meteen dat hij mij zo opgewonden vond. En toen binnen de paar seconden hadden we een verschrikkelijke ruzie. Van alles gooiden we elkaar naar het hoofd en dwars daartussendoor riep ik dat ik zwanger was. En dat was heel gek, het was ineens helemaal stil. David zei niets, helemaal niets. Toen kon ik hem uitleggen dat ik voor mezelf en mijn kind ging kiezen. Dat was mijn recht, net zo goed als het zijn recht is om als een junkie tussen de junkies te leven. Hij zei: 'En dat zeg je nú... nu ik net met die methadon ben begonnen.'
'Ik heb helemaal niks met jouw methadon te maken,' zei ik, 'daar ben ik niet zwanger door geworden. Jij moet beslissen of je met die methadon doorgaat of niet, mijn zwangerschap mag dat niet verhinderen, maar ik moet in mijn nieuwe situatie beslissen of ik met jou doorga of niet... nou, ik ga niet door met jou.'
'Dan weet ik het wel,' zei David, 'dan is dat kind niet van mij.'
Ik was zó perplex... ik was zó... zó gekwetst... zó... ik kon helemaal niets zeggen.
'Jij bent gewoon een vuile hoer,' zei hij, 'dat kind is van Frenk! Ja, dan moet je wel bij me weg, want mij een zwart kind aansmeren, dat gaat niet zo gemakkelijk.'
Hij was nog steeds heel kalm, maar ik niet meer. Frenk, dat is een Surinamer en hij werkt met Surinamers, verslaafden. Het is een fantastische jongen en ik praat vaak met hem over David en hij komt ook wel eens bij ons thuis. Frenk... het was zo gemeen van hem, ik raakte helemaal overstuur. En dan is Davids tactiek: wegwezen. Niets meer zeggen, gewoon de trap af, deur achter zich dicht en een shot nemen ergens, methadon of geen methadon... Nou, dat deed hij dus. Dacht ik. Ik was zo radeloos, dat ik achter hem aanliep, ik deed de deur op de knip en rende toen naar boven met maar één ding in mijn hoofd: Alles wat van David is, gooi ik het raam uit. Nou, hij heeft niet veel, alleen zijn matras... En wat er daarna is gebeurd... hij heeft denk ik gedronken, géén shot, want anders was hij kalm geweest. Hij is teruggekomen, de ruiten ingegooid... politie erbij en meegenomen.'
Ze zweeg over de vijandschap en de volksoploop van die nacht. Ze zweeg over haar bezorgdheid, die ik gevoeld had bij het roepen van zijn naam. 'Da-vid...' Ze zweeg over zijn eenzaamheid, die ze herkend had, toen hij bij armen en benen de auto ingesleurd werd. Ze zweeg en ik kreeg tijd om na te denken. David was begonnen met methadon, een serieuze poging om af te kicken. Maar tot nu toe had David altijd een excuus weten te vinden om opnieuw te beginnen. Vannacht was daar zo'n excuus en tóch had hij geen shot genomen...
'Hij heeft geen shot genomen, zei je dus?'
'Néé!' Ze riep het bijna juichend. 'En daarom moet iemand ernaartoe. Hij heeft recht op zijn methadon. Iemand moet daarvoor zorgen.'
Ik vroeg haar niet waarom zij die iemand niet kon zijn. Ze had gekozen. Nog eens achter David aan zou de zaak alleen maar moeilijker maken. Het tasje in haar hand was bovendien een aanwijzing dat ze voorlopig weg wilde gaan.
'Waarnaartoe?' vroeg ik.
Ze haalde haar schouders op.
'En waarom? Ben je bang voor David, als hij terugkomt?'
'Ze zullen hem toch niet loslaten zo gauw... Nee, niet voor David, maar ik voel me niet meer lekker in die straat. U had dat moeten zien vannacht, die haat van al die mensen...'
'Maar waarnaartoe?' vroeg ik haar weer.
'Naar Frenk... waar moet ik anders heen? Wilt u me soms hebben?'
'Als je wilt, kan je een tijdje in de caravan.'
'Ik? In de caravan? Alléén? Oh nee, ik kan niet alleen, ik moet in een huis met mensen.'
Ik zuchtte en ze lachte naar me. "t Komt best voor elkaar,' zei ze, 'eerst even bij Frenk en hij kent zoveel mensen, ik kom wel aan wat en tegen die tijd haal ik mijn spulletjes op, want met dit tasje...' ze hield het omhoog, 'ik ben een beetje paniekerig vertrokken. Wat ik nodig heb, zit er natuurlijk niet in...'
'Wat heb je nodig dan?'
'Ach... toiletspullen, handdoek, ondergoed, paar kleren... en wat ik wel vervelend vind, mijn girokaarten heb ik laten liggen en ik had ze juist apart gelegd om niet te vergeten.'
'Dan moet je teruggaan... met David die elk ogenblik kan komen. Heeft hij de sleutel nog?'
'Ja, maar ze zullen hem toch niet zó gauw...'
'Doe niet zo onnozel, Marleen. Als de politie iedereen vast moet houden... Hij heeft geen moord begaan, hij heeft ruiten kapot geslagen, auto's vernield, nog iemand verwond misschien, maar hij is nooit eerder met de politie in aanraking geweest. Hij mag zijn roes uitslapen, ze verhoren hem en dan laten ze hem met een lopend vonnis weer gaan. Waarschijnlijk is hij net op tijd om zijn druppels methadon te halen...'
'Hoe weet u dat?' vroeg ze verbaasd.
'Ik zit in zo'n oudergroep, ouders van net zulke zoontjes als David.'
Ze knikte nadenkend. 'Ja, dat heeft David verteld...' Toen werd ze nerveus. 'Dan moet ik dus nú eigenlijk... maar ik ga vandaag niet naar die straat... Alstublieft, wilt u voor me gaan?' Ze trok snel haar sleutel uit haar broek en drukte mij die in handen. 'Alstublieft, wilt u voor mij gaan?'
In de taxi legde ze uit waar ik alles kon vinden. 'En die girokaarten heb ik öf in de voorkamer öf in de keuken neergelegd.'
'Marleen, nogmaals, je gaat niet met me mee?'
'O nee, zet u me af bij Frenk, alstublieft.'
Haar angst voor de straat was zo groot - of was het toch haar angst voor David? - dat ik besloot niet langer aan te dringen. Ik zette haar af en verzocht de chauffeur de straat niet in te gaan, maar even voor de hoek op mij te wachten. Het stukje naar het huis liep ik langzaam, zodat ik alles goed in me op kon nemen. De meeste ramen waren al in orde gemaakt, er lag nog wel glas, maar aan de auto's kon ik niets bijzonders merken. Twee vrouwen stonden voor hun open deuren met elkaar te praten. Ze hielden even op toen ik passeerde, maar daar zat niets vijandigs in. Ik opende de deur en ging naar boven. De kast in de achterkamer, had Marleen gezegd. En alles wat over een stoel moest hangen. Nee, eerst die girokaarten maar. Ik zocht in de keuken, maar daar lagen ze niet. De voorkamer dan maar. Ik liep eerst naar de gebroken ruiten toe. Marleen had het glas nog weggehaald. Ondanks de kou straalde er warmte naar me uit. Met hoeveel liefde had Marleen dit huisje bewoond? De muren volgeplakt met platen, foto's en tekeningen. Ik wist niet dat ze tekende. Of had David die gemaakt? Nee, David deed het beter... Kastjes in blauwe kleuren geschilderd, een wit geverfde planken vloer, donkerpaarse kussens op de grond en plantjes, overal hele kleine plantjes. Op een tafeltje een stapel boeken. Melly Uyldert, 'Astrologie', 'De Homeopathische huisdokter', 'Eurythmie', Reformhuisbladen en 'De Macht der Getallen'... Op de schoorsteen een verzameling ruwe steentjes. Ik nam ze stuk voor stuk in handen. Dit kind, dit wonderbaarlijke kind, bang om alleen te zijn en toch in staat zichzelf een huis te geven...
Ik vond de girokaarten op een vioolstandaard met opengeslagen muziek van Bach. Het was tè absurd om daar niet om te lachen. Ik stak de kaarten in mijn tas en legde alle muziek die ik vond op een stapel. De viool ernaast. Ze had er niet om gevraagd, maar ik had er behoefte aan om haar iets essentieels te geven, nu ze zich zo voor mij geopend had. In de achterkamer kwam ik haar niet tegen.
Ze sliepen daar, maar voor de rest was het de kamer van David. Zijn matras weggesleurd, kleren overal, op de stoelen, op de grond, ik pikte er links en rechts kleine t-shirtjes uit. De eerste kast die ik opendeed was, één gore bende, te troosteloos om nog te willen zoeken naar iets. De andere kast was van Marleen. Op de bovenste plank poppen, een ezeltje en een bruin koalabeertje. Op de plank eronder studieboeken en twee foto's tegen de achterwand geprikt. Een vrouw en een man op wie zij leek. Haar ouders, over wie ze nooit had gesproken. Op de planken daaronder stapels broeken, t-shirts en truien. Ik zocht wat uit en stopte het met de rest in de grote tas die ik mee had gebracht. Daarna draaide ik de kachel in de voorkamer uit, haalde wat planten uit de vensterbank, haar toiletspulletjes in de douche, het vlammetje van de geiser nog... en ten slotte ging ik met de tas en de viool de trap af en naar buiten.
En toen begreep ik waar Marleen bang voor was.
Aan de overkant stond David, roerloos geleund tegen een blinde muur. Hij keek hoe ik voor de deur verstarde. We zeiden niets tegen elkaar. We keken alleen. Eén van ons tweeën zou de straat over moeten steken, maar dat was onmogelijk, we hielden elkaar op afstand door dat kijken naar elkaar. Een sprakeloos verbond. Ik was zijn moeder. Hij was mijn zoon. Zo hadden we gekeken toen we elkaar natekenden op die zolder.
'Mamma, ben ik een schilder?'
'Jij bent een schilder, David.'
'En zal ik er één wórden?'
Ik keek naar hem. Hij keek naar mij. Een oud geworden kind, dat zijn moeder geen vragen meer stelde.
'Er is maar één moment, David, waarop je wakker wordt en met jezelf een andere kant uit kunt gaan.'
'Maar ik heb talent, hè mam?'
'Mamma, hierboven zijn we allebei heel anders dan beneden, hè?'
Over de straat heen glimlachte ik naar hem en hij glimlachte terug. Een blik van herkenning en een bevestiging, meer was het niet. En toch had het de potentie om alles te zijn: vriendschap, vertrouwen, begrip, liefde, pijn en verdriet. Maar voor het dat kon worden, werd er van buitenaf ingegrepen. Een absurditeit. Een fout. Een kwestie van temperatuurverschil. Er sprong een snaar van de viool van Marleen en daardoor was er ineens een viool in mijn hand, want een kist had ik niet kunnen vinden. En met de viool in mijn hand had ik Marleens partij getrokken, op een moment als dit de grofste vorm van verraad.
Hij kwam met een ruk los van de muur, stak de straat over en opende - mij volkomen negerend - de deur. Er volgde de bekende klap, zodat de klankkast van de viool op lachwekkende wijze mee ging trillen.

'Hebben ze jou nog gebeld?' vroeg Simon, toen hij thuis kwam van kantoor.
Ik schudde nee.
'Hoeft ook niet,' zei hij, 'ze doen het soms wel, maar boven de achttien is een kind strafrechtelijk meerderjarig. Civielrechtelijk helaas niet... Nou, ik heb vanmiddag zo links en rechts geïnformeerd, maar als ze die schade op ons gaan verhalen, dan zijn we verdomme goed jarig.' Simon liep meteen door naar de telefoon. 'Weet je wie dat kan weten?' zei hij. 'Tóm...'
'Ja, Tom...' zei ik, 'Tom met z'n dooie zoon, zijn alcoholprobleem en zijn geadopteerde derde-wereldkinderen... Laat Tom met rust... en we gaan eerst eten.'
Simon ging verward aan tafel, maar zodra hij kon, sloeg hij aan het telefoneren. Jan en alleman en van iedereen een andere raad.
'Simon,' zei ik, 'doe me een lol, ik heb dat verhaal nu wel genoeg gehoord... en waarom moet dat nu hier, bij alle kinderen?'
'Ja, mag ik alsjeblieft weten waar ik aan toe ben, hè?'

Juliët stond op. 'Nou, zoek het maar uit... Ik ga even naar oma toe, dat mens zit ook maar alleen.' En tegen Simon: 'Ga dan boven in je eigen kamer... dat gezeur over David de hele dag...'
'Wat is er met David weer?' vroeg Josien.
'Ach niks... helemaal niks,' zei ik.
'Jawel, ik hoorde pappa zeggen van ruiten in en auto's stuk en van dat wij dat moeten betalen.'
'Ach nee, niks...' Ik keek verwijtend de richting van Simon uit en die vond het maar beter om naar zijn kamer te verdwijnen. Josientje bleef peinzend voor zich kijken. 'En toch, mamma,' zei ze ten slotte, 'ik verwacht dat niet van hem...'
Ik ging bij haar zitten en pakte haar handje. 'Wat verwacht je dan wèl van hem?'
Ze schudde lang haar hoofdje. 'Dat die anders is, want tegen mij kon hij vroeger heel lief zijn.'
'Wil je hem dat niet zeggen, als hij misschien nog eens komt?'
Weer dat schuddende hoofdje. 'Nee... want dat vind ik zielig voor hem...'
De kinderen lagen in bed. Ik zat alleen beneden. Simon was in zijn kamer en kwam zo nu en dan naar me toe. Hij had Jan gesproken, hij had Piet gesproken, hij had zijn verzekeringsman gesproken...
'Alsjeblieft, Simon, schei daarmee uit! Eergisteren zei je nog: Wat heb jij nou geleerd in al die jaren? Waarom vertel je in de groep dat we nooit vooruit moeten denken, geen situaties oproepen die er niet zijn... Wacht dan toch tot ze jou aansprakelijk stellen, je hebt toch helemaal niets gehoord, van niemand.'
Hij keek me weer aan met die verwarde blik in zijn ogen. O Jezus, dacht ik, het gaat weer mis met hem. 'Gooi het naast je neer, Simon, en ga eens een keertje op tijd naar je bed...'
'Ja,' zei hij, 'en dan wakker blijven liggen...'

Om tien uur kwam Juliëtje thuis. Ze groette, wilde meteen doorlopen naar boven, maar ik riep haar en ze kwam een beetje afwerend terug.
'Ja, wat is er,' zei ze, 'ik wil naar bed gaan.'
'Ik wou gewoon nog wat praten...'
Ze haalde haar schouders op. 'Ik weet niet, hoor,' zei ze, 'maar jij en ik... er zal tussen ons toch nooit zijn wat er tussen jou en David is. We kunnen misschien dan wel praten, maar jullie twee... Ook al zeggen jullie niks, ik voel gewoon dat er bij jullie iets verbonden zit. Ja, ik zeg dat niet omdat ik jaloers ben hoor, ja, ik weet niet... ik kan het niet uitleggen... Vanavond bij oma ook. Ik doe alles voor haar, ik ben lief en ik zoek haar steeds op, maar er is er voor oma maar één en dat is David...' Ik wilde wat zeggen, maar ze liet het niet toe. 'Nee, je hoeft niet te zeggen dat het niet waar is. Ik voel het. Het is zo en ik neem het je niet kwalijk ook, want je kan er niets aan doen.'
'Juliët,' zei ik en ineens vertelde ik haar wat ik die dag had gedaan. Van Marleen, die met de taxi was gekomen, de girokaarten, mijn toezegging om ze te halen, de indruk die het huisje op me maakte, de plantjes en de viool. 'En wat je daarnet zei, van dat er iets is tussen David en mij... dat voelde ik ook, toen we daar ineens tegenover elkaar stonden. Hij aan de ene kant van de straat en ik aan de andere kant.'
'Maar dan begrijp ik het niet,' zei Juliët, 'dat is misschien nog het enige goede dat er nog is en dat laat je dan kapot maken door zoiets stoms als plicht en schuldgevoel.'
'Door plicht en schuldgevoel?'
'Ja! Jij moest toch zonodig door plicht of schuldgevoel die rommel van Marleen gaan halen? Waarom doe je dat nou? Kan die griet dan niet zonder viool? Is dat allemaal belangrijker dan wat er is tussen jou en David? Ik kan me best voorstellen dat David zich door jou verraden voelt, trouwens, je zou het mij ook niet hoeven leveren hoor, als het uit is met mijn vriend en dan jij zijn blokfluit halen...'

'Ja, ik weet dat jij vindt dat ik het niet moet doen,' zei Simon, 'maar ik wou toch Tom opbellen.' Hij was er speciaal voor naar beneden gekomen om mij dat te zeggen, dus wist hij zelf wel dat hij helemaal fout zat. En daarom hield ik mijn mond.
'Ja, waarom zeg je nou niks?'
'Is Tom de enige die je helpen kan?' vroeg ik.
'Op dit moment wel ja. Ik heb zelf die schade zo'n beetje getaxeerd en wie ik ook vraag, ze zeggen allemaal dat ik ervoor opdraai. Dus heb ik de hypotheekakte er maar weer bijgehaald en ik zou toch eigenlijk van Tom wel willen weten of ik nog verder kan gaan met verhogen of niet.'
'Wat ben je in godsnaam allemaal aan het doen?' vroeg ik, maar hij hoorde me al niet meer, hij liep door naar de telefoon en draaide Toms nummer. Weer kreeg ik het hele verhaal te horen. Toen hij neerlegde, zei hij: 'Tom komt eventjes hiernaartoe. Over een kwartiertje, hij is nog even met iets bezig. Zal ik hem hier ontvangen of heb je liever dat ik hem mee naar boven neem?'
Ik keek op mijn horloge. Elf uur. 'Wat mij betreft, kun je hier blijven, ik ga toch naar mijn bed.' 
Maar Simon stormde alweer langs mij heen naar boven. 'Goed-goed,' zei hij, 'ik haal even mijn spullen...'

Ik had me net uitgekleed, toen ik een geluid hoorde aan de buitendeur. Het bleef even stil en toen begon het weer, heviger nu, ik herkende het: het was het klepperen van de brievenbus. Ik opende meteen de deuren van het balkon. 'David!' riep ik en hij keek omhoog. Een opgejaagd gezicht.
'Ik ben ziek,' zei hij, 'laat me binnenkomen.'
'Je kunt toch in je huis?'
'Nee, ze hebben me weggejaagd!' Hij keek achterom en toen zag ik aan de overkant van de straat twee mannen staan. 'Ik heb hun auto's vernield en ik moet weg uit die straat. Ik ben ziek, laat me nou binnen komen...'
En terwijl er door het klepperende kind van vroeger een beroep op me werd gedaan, trok er van alles door me heen. Wat gebeurde er met Simon, als ik hem binnenliet? Was David echt ziek of zei hij maar wat? Waren dat soms dealers, die geld van hem kregen? Of had de straat vergaderd en het recht in eigen hand genomen? Nee, met Simon in zo'n opgewonden staat kon ik David niet binnenlaten. 
'David,' zei ik, 'het gaat niet, je moet weg... je kan er niet in...'
Maar hij bleef staan, naar boven kijkend. 'Ik ben ziek,' zei hij en met een hoofdbeweging: 'Die twee zijn me gevolgd... ze hebben planken voor mijn deur getimmerd en hebben me opgewacht. Ze willen geld van me, voor die auto's...'
Ik voelde me razend worden. Met wat voor gangstermentaliteit had ik nu weer te maken. 
'Ik bel de politie op,' zei ik en ik wilde naar binnen gaan. Maar: 'Nee!' hoorde ik David roepen. Hij draaide zich om en liep toen snel het tuinpad af. De twee aan de overkant kwamen meteen in actie, maar nog voor zij hun gram konden halen, was David al in de armen van Tom gelopen. Eén moment werd hij door Tom - die zijn beide handen om de schouders van David had - op afstand gehouden. Tóen de herkenning, die ik alleen op het gezicht van Tom kon zien. Hij duwde David met een verschrikkelijke kracht van zich af, zodat hij achteruit struikelde en tegen de heg viel. Met een paar stappen was hij bij hem, hij greep hem bij zijn jack, trok hem omhoog en liet zijn vuist middenin zijn gezicht neerkomen. En nogmaals... en nogmaals... 
'Jij hebt mijn zoon vermoord!' schreeuwde hij. 'Jij hebt mijn zoon vermoord met je rotkatten...'
Ik kwam plotseling uit mijn verbijstering los en rende naar binnen, naar de kamer van Simon toe. Hij zat daar nog steeds over zijn papieren gebogen. Ik gilde mijn verschrikking uit in die ene naam: 'Tóm...'
'Ja!' schrok Simon. 'Schreeuw niet zo, ik dóe al open!' en hij wilde langs mij de kamer uitgaan, maar ik klampte me aan hem vast. 
'Vóór het huis... Tom... Hij heeft David in elkaar geslagen. Bel de politie.., nee, ga ernaartoe...' Ik duwde hem bijna de trap af, terwijl ik me nog steeds aan hem vastklampte.
'Laat me los!' riep Simon, maar ik kon het niet, mijn handen waren verkrampt en hij sleurde mij met zich mee. Pas buiten kon ik hem loslaten en zag ik plotseling Gerrie staan.
De twee mannen hadden Tom vastgegrepen en David wist weg te komen en naar binnen te glippen. Simon probeerde Tom te kalmeren, maar die sloeg zo woest om zich heen, dat ook de twee mannen hem niet konden houden. Ik was doodsbang voor dat ontzettend zware lichaam van Tom, voor zijn woede en zijn haat waarmee hij David getroffen had. Ik was doodsbang... ik was doodsbang en ik vluchtte weg naar David. Intuïtief begreep ik dat hij naar zijn kamer was gegaan en daar vond ik hem, op zijn bed, met zijn handen om zijn mond heen. Juliët kwam binnen met een natte handdoek en knielde naast hem neer. 'Laat mij maar even kijken,' zei ze. Hij deed zijn handen weg, zijn gezicht was bebloed, twee voortanden stonden naar binnen.
'Zijn tanden!' schrok ik.
'Mamma, alsjeblieft! Ga jij nou even weg!' riep Juliët. 'Laat mij nou even alleen met David!' Ze keek naar me op en in haar ogen las ik: Zie je dan niet dat ik ook iets met David wil hebben? Geef me die kans dan alsjeblieft...'
Ik knikte haar toe en ging de kamer uit. Toen ik de trap afliep, hoorde ik dat het tumult op straat erger was geworden.

Vanaf het balkon kon ik volgen wat er gebeurde. Weer waren overal de lichten aangegaan. Weer waren er mensen naar buiten gekomen. Tom was op het dak van een auto geklommen en was door Simon en Gerrie niet te bewegen er af te gaan. 
Hij wankelde in zijn dronkenschap, zette zijn benen wijd neer en schreeuwde: 'Mensen! Luisteren! Drugs... Het is niet de eeuw van de ruimtevaart, maar de eeuw van de verdovende middelen! Wij hebben de doodstraf afgeschaft, levenslang bestaat niet meer, zelfs als je een moord pleegt, is je straf nooit hoger dan zeszeven jaar. Maar ik zeg u: Ze moesten ze de doodstraf geven... Voer de doodstraf weer in! Alle drugs-handelaren de doodstraf, want zij zijn de moordenaars. De op geld beluste sluipmoordenaars van onze kinderen! Onze regering is veel te slap, onze regering laat toe dat onze kinderen het slachtoffer worden van sluipmoordenaars. Wij ouders moeten een actie voeren om de regering onder druk te zetten. Wij moeten de gemeenteraadsleden wakkerschudden en niet meer machteloos blijven toekijken hoe de verslaving steeds meer kinderen in zijn macht krijgt en hele gezinnen in het ongeluk stort. De verslaving is een nationale ramp! Wij ouders moeten brieven schrijven naar de fracties van de politieke partijen. Alle ouders, niet alleen de ouders van drugsverslaafden... alle ouders, want morgen kan ook uw kind verslaafd zijn en overmorgen uw kleinkind. Wij moeten brieven schrijven en onze ongerustheid kenbaar maken en we moeten eisen dat de drugshandel krachtdadig bestreden wordt en dat de wet gehandhaafd wordt, want het is nog steeds bij de wet verboden om verdovende middelen te verhandelen of in bezit te hebben. Als alle ouders dat doen, dan zullen er op het Binnenhof zoveel brieven liggen, dat de politieke partijen zich er niet meer aan kunnen onttrekken, dan zullen ze begrijpen dat het Nederlandse volk het niet langer meer pikt Mensen... van hier af roep ik het volgende jaar uit tot Het Jaar Van Het Verslaafde Kind!'
De mensen om de auto heen begonnen rumoerig te worden. 'Hij is dronken!' werd er geroepen. 'Is de politie al gewaarschuwd?' Maar ook: 'Hij heeft gelijk; we moeten er iets aan doen, zijn zoon is kapotgegaan, hij weet waar hij over praat!' Er klom nog iemand op de auto, een jongen, die achter Tom ging staan en zijn gebaren na deed en het publiek aanmoedigde te applaudisseren. Maar Tom trok zich daar niets van aan, hij ging gewoon door met zijn redevoering.
'Wij moeten verplichte opname van alle verslaafden eisen. Wanneer er ergens in het land een epidemie van kinderverlamming of nekkramp wordt geconstateerd, dan worden de patiënten ook opgenomen, niet alleen in hun eigen belang, maar ook om besmetting te voorkomen. Maar een drugsverslaafde laat men lopen, terwijl hij een besmettelijke haard is, hij trekt zijn vrienden in zijn verslaving mee. Een drugsverslaafde is een ernstig zieke, hij heeft recht op een goede behandeling en moet tevens verplicht worden zich te laten opnemen in een inrichting waar hij genezen kan worden...'
De grapjas achter Tom begon nu te juichen en te springen. 'Hoi! Hoi! Hoi! Hoi! leve de koningin en haar kleinkindertjes Hiep, hiep, hiep... Hoera!' Hij kreeg bijval uit het publiek, maar weer merkte Tom daar niets van.
'In Nederland zijn tienduizend verslaafden,' ging Tom door. 'In een stad als Amsterdam is één op de honderd inwoners verslaafd aan heroïne! Als wij hier tienduizend gevallen van kinderverlamming of nekkramp hadden, dan durfden we onze kinderen niet meer de straat op te sturen, dan zouden alle politieke partijen ervoor vechten, dat er maatregelen genomen zouden worden. Met honderdentien poliogevallen wordt de provincie Gelderland al voor recreatie afgesloten!'
'Hoi! Hoi! Hoi!' joelde de grapjas. 'De kleinkindertjes van onze koningin zijn allemaal gezond! En ze krijgen géén heroïne, want daar zorgt de politie wel voor!'
'En in Nederland,' vervolgde Tom, 'zijn heel wat progressieve leraren en jeugdleiders die het gebruik van de zogenaamde soft drugs goedkeuren en zelfs aanbevelen! Omdat het zogenaamd onschuldig is! Hasj en marihuana zijn niet onschuldig, ze vernielen het lichaam, ze veroorzaken hersen- verval en bovendien openen ze de deur naar de heroïne! Er is nog nooit een kind gestorven aan heroïne, dat niet begonnen is met het roken van hasj! Het kwaad moet bij de wortel worden uitgeroeid. Leraren en jeugdleiders, die soft drugs propageren, moeten worden verwijderd. Op de scholen moet meer aan drugspreventie worden gedaan. Wij geven onze kinderen verkeersles, laten wij dan ook eisen dat ze voorlichting krijgen over de gevaren van drugs! Schrijf de fracties en eis dat! U bent de ouders, het gaat om uw kind!'
De jongen achter Tom vond dit het moment om op zijn handen te gaan staan. Een hachelijke onderneming, die wel slecht af móest lopen. Met een klap kwam hij terecht op de kofferbak en vandaar op de grond, waar hij direct door zijn vader bij de lurven werd gegrepen en in de richting van zijn huis werd geschopt. 'Hé-hé-hé! Kan je wel!' werd er geroepen. 'Het Jaar Van Het Geslagen Kind!'
Ik zag dat Gerrie en Simon stonden te praten met een arts die wat verder in de straat woonde. Hij knikte voortdurend, ging toen naar Tom toen en probeerde zijn aandacht te krijgen door tegen zijn been aan te tikken.
Maar Tom had het niet in de gaten. 'Alle ouders moeten hun krachten bundelen,' riep hij, 'en in hun brieven eisen, dat de huisdealers verdwijnen uit de door de overheid gesubsidieerde jeugdsociëteiten. De gemeenten die deze huisdealers als een soort experiment hebben aangesteld, moeten wel weten, dat ze experimenteren met andermans kinderen en dat dat onze kinderen zijn en dat wij dat niet meer pikken! De subsidies komen van onze belastinggelden en wij moeten laten weten dat wij geen zin hebben om mee te werken aan de ondergang van onze eigen kinderen. En van onze gezinnen, niet te vergeten! De overheid moet onze gezinnen beschermen! Eén van de artikelen van de rechten van de mens luidt: Het gezin is de natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft recht op bescherming door de maatschappij en de Staat. Welnu, wij ouders moeten eisen dat onze gezinnen beschermd worden!'
Tom wankelde, maar wist zich net staande te houden. De arts had het tikken opgegeven en stond nu te praten met twee politieagenten en nog een paar mannen, die zojuist met de auto waren gearriveerd. De GGD, wist ik. Simon en Gerrie voegden zich bij hen en het gesprek zette zich voort.
Maar intussen had Tom de draad van zijn verhaal weer opgepakt. 'Alle ouders maken fouten, natuurlijk, maar ze hebben nog nooit tegen hun kind gezegd: Hier heb je een stickie, ga het maar roken. Nee, het kind krijgt het aangeboden door de verloederde maatschappij, in de experimentele fase van zijn leven, en het kind gaat het proberen. En nu zijn er zelfs groeperingen die de heroïne vrij willen geven, want dan komt het uit de criminele sfeer, zeggen ze dan... Maar de regering moet zorgen dat er geen heroïne is en ook geen hasj, want daar is het mee begonnen! En wat doet de regering? Die stimuleert het gebruik! In 1976 is er een nieuwe opiumwet ingevoerd: Het bezit tot dertig gram hennep is niet langer een misdrijf! En de regering laat toe dat de prijzen van de verschillende soorten hasj voor de radio worden aangekondigd! Door het zoontje van onze minister Vorrink nota bene! Wij moeten dit niet pikken, mensen! We moeten dit niet pikken!'
De twee politiemannen gingen naar voren en Tom richtte zich nu direct tot hen.
'Ha!' zei hij. 'Twee heren van de politie! Ik zal u wat vertellen! Ik ben diverse malen naar de politie gegaan om de namen door te geven van dealers en om de plaatsen aan te wijzen, waar ik weet dat er verdovende middelen zijn. Maar wat heb ik als antwoord gekregen? Geen interesse, meneer, dat zijn maar kleine mannetjes. De groten moeten we hebben! Mis, helemaal mis! Het Nederlandse volk moet waakzaam zijn en de vinger uitsteken naar iedereen die verdovende middelen verhandelt en de politie moet daar serieus op inspringen, dat is de taak van de politie en gaan jullie twee dat maar eens aan die baas van jullie vertellen! Als ik de politie opbel en een inbraak of een brand meld, wordt er ook niet gezegd: Wij komen alleen maar als de Bank van Nederland geplunderd wordt of als paleis Soestdijk in brand staat. Knoop dat in je oren, jullie twee...' 
De beide politiemannen grepen Tom vast aan zijn benen en een klein rukje was voldoende om hem met zijn zitvlak op het dak te doen neerkomen. Maar dat belette Tom niet om door te praten.
'Vijftien jaar geleden is de ellende begonnen in de studentenkringen. De sociologen, de politicologen, de psychologen, de andragogen, de agogen, de gogendegogendegogen. En vandaaruit is het doorgesijpeld naar de kansarmen en die zitten er nu mee. Laten al die gogen, die het nu voor het zeggen hebben in hun hoge gogenfuncties, nou maar eens in gaan grijpen voor hun zwakkere broeders!'
De mannen van de GGD kwamen erbij en pakten Tom ieder bij een arm en trokken hem van het dak af. Tom liet zich meevoeren, maar bleef doorpraten.
'Wat mij is overkomen, kan straks duizenden overkomen. Geen enkele instantie helpt! Kinderen gaan kapot, ouders gaan kapot, ons land gaat kapot, Nederland gaat kapot... Help... hélp... hélp ons arme land! Schrijf vandaag nog een brief naar alle politieke partijen! Ga demonstreren op het Binnenhof! Hélp... Gèrrie... hélp...'
Aan de hand van Simon liep Gerrie stilletjes achter Tom aan. Ze keek toe hoe ze hem in de auto duwden en meenamen. Ze sprak nog even met de arts uit de straat en liep toen met Simon mee naar zijn auto. Door een haag van mensen reed Simon de straat uit.

Toen ik Davids kamer binnenkwam, stond Juliët meteen op van zijn bed, alsof ze plaats voor mij wilde maken.
'Je hoeft niet weg te gaan,' zei ik.
'Jawel,' zei ze en ze glimlachte. Ze zoende me en trok de deur achter me dicht.
We keken elkaar lang aan, toen ging ik bij hem zitten.
'David,' zei ik, 'je bent als een klepperend kind binnengekomen, dat wil ik niet meer. Dat moet je zelf ook niet willen.'
'Ik ben ziek,' zei hij, 'ik ben aan het afkicken, ik ben ziek, ik heb overal pijn... en ik kon nergens naar binnen.'
'Als je ziek bent, wil ik je helpen, maar ik verzet me tegen dat klepperende kind.'
Hij knikte en lachte vaag. 'Okee...' zei hij, 'ik begrijp dat...'
'Nou goed... Wat is je vraag?'
'Laat me hier blijven in mijn kamer, over een week voel ik me weer beter.'
'Je stelt de vraag aan mij,' zei ik, 'en ik wil hem ook los van pappa beantwoorden. Zolang je je ziek voelt, wil ik je helpen, op mijn manier, ik stel mijn grenzen vast. Ik zit in die groep, dat weet je, en ik heb daar veel met anderen gepraat. Daar heb ik door geleerd, onder andere dat ik me wat jou betreft geen illusies mag maken. Als jij afkickt, David, heb ik daar geen verwachtingen meer bij. Ik houd er rekening mee, dat je na een week weer naar een dealer loopt. Maar die week is dan toch niet voor niets geweest. Je bent hier, niet in je kamer, maar in de logeerkamer van ons huis. Je bent niet mijn klepperende kind dat een beroep op mijn moedergevoel doet, je bent mijn afkickende zoon die verzorging nodig heeft. Maar in deze week kunnen we misschien toch een basis voor een andere relatie met elkaar leggen.'
Ik dacht aan Noes en haar zoon, die afkickte en terugviel, afkickte en terugviel. Ze had een totaal nieuwe relatie met hem opgebouwd. Eens in de week kwam hij bij haar eten. Ze wist dat hij, voor hij naar haar toe kwam, een shot nam om de paar uur bij haar lekker en gezellig door te komen. Tegen de tijd dat het uitwerkte, ging hij weer weg. Ze had haar zoon op bezoek gehad en haar zoon was een junk. Hij had een uitkering en hij stal links en rechts de boel bij elkaar om zijn dagelijkse shotjes te kunnen betalen. Ze wist het, ze kon dat niet veranderen, maar het was voor haar geen reden om geen relatie met hem te hebben. Eens in de week, iedere maandagavond, kwam hij eten en was hij vriendelijk tegen haar. Dan praatte ze met hem over koetjes en kalfjes en liet zich niet tot discussies verleiden, waarbij twee werelden recht tegenover elkaar kwamen te staan. Zij hield haar wereld en ze liet hem de zijne. De ene keer dat hij haar had overgehaald om zijn nieuwe 'huisje' te bekijken, was de zaak weer misgegaan. Omdat het probleem weer levensgroot voor haar stond. Omdat ze zich realiseerde dat ze het huis - de verloederde puinhoop - zag van een junk, voor wie vanuit haar wereld gezien geen hoop meer was. Maar tegelijkertijd wist ze: Dit moet ik nooit meer doen. In zijn wereld heeft hij het misschien wel 'gemaakt', maar ik moet er heel ver van blijven.
Bewust afstand nemen. Als ik dan contact met hem wil, dan vanuit mijn eigen wereld en in mijn eigen huis. Van zijn wereld wil ik helemaal niets afweten.
'Het draadje dat ik met mijn kind heb, wil ik niet doorknippen,' zei Noes. 'Die ene avond wil ik hem lekker verwennen en ik zie hoe blij hij is met mijn hartelijkheid. Een beetje teevee kijken, samen op de bank zitten, een beetje praten, maar vooral niet te zwaar op de zaken ingaan en geen ongerustheid of ergernisjes spuien. Zoals laatst, toen zat ik helemaal in de fout. Hij zag er vreselijk slecht uit en zijn haar was te vies en te lang en de vorige keer dat hij er was, had hij me gezegd, dat hij 'een ander adresje' had waar hij zijn 'spul' veel goedkoper kon krijgen. Daar had ik helemaal niets op geantwoord, in het kader van 'Houd het gezellig en niet te zwaar ingaan op de zaken.' Maar toen ik hem zo zag, met zijn witte magere smoel, toen werd ik ineens weer ongerust en ging ik verband leggen met dat andere adresje. 'Die heroïne, die je daar krijgt,' vroeg ik, 'die is toch wel versneden, hè?' En daarmee had ik mezelf mooi in zijn wereld gestort, zodat ik meteen de volle laag kon krijgen. 'Ik kan jou ook nooit iets vertellen,' zei hij, 'je onthoudt alles en gaat er de volgende keer over doorzeuren!' En daarmee was ons avondje kapot, want hij stond op en liep naar de deur. Maar je leert, je leert van al die dingen... Ik zeil tegenwoordig om alles heen. Hier moet ik helemaal niets op zeggen en daar kan ik op ingaan, want dat hebben we nog steeds gemeen met elkaar. Meestal herinneringen uit de tijd dat alles nog 'goed' was. En als hij om elf uur naar huis gaat - een belachelijke tijd vindt hij, maar het is mijn grens, want ik moet 's morgens om zeven uur op - dan zijn we allebei blij omdat er helemaal niets fout is gegaan...
'Maar je hebt alles omzeild,' antwoordde Tini haar. 'Hoe kun je dan nog praten over contact met je zoon?'
'Ander contact,' zei Noes, 'ik moet alleen maar vermijden om zijn wereld binnen te gaan. Maar met mijn 'goeie' zoon is het contact in de loop der jaren ook anders geworden. Hij heeft ook bepaalde dingen, waarover ik maar beter niet praten kan. En als ik het toch doe, dan weet ik dat ik hem boos maak, dan vindt hij ook dat ik zeur en dan staat hij ook op en dan gaat hij ook iets vroeger weg dan hij eigenlijk van plan was.'
'Maar staat dat 'ander contact hebben' dan niet lijnrecht tegenover dat 'bewust afstand nemen' van jou?'
'Nee,' zei Noes, 'het is het gevolg ervan...'

'En pappa?' vroeg David. 'Als pappa het niet goedvindt, moet ik dan weg van hier?'
'Pappa moet het voor zichzelf beslissen. Ik kan voor hem niet zeggen, of hij het aankan een week met jou in huis of niet. Maar, David, ik heb ook besloten, Ik wil voor je zorgen, zolang jij je ziek voelt. Als het hier niet kan, dan gaan we een week samen weg. Gewoon een week naar de caravan. En daar ga ik niet zitten hopen en hopen en op mijn beloning staan wachten. Nee hoor, ik calculeer gewoon in dat het best mis kan gaan. Want ik weet nu wel dat jij een junk bent. Of een afkickende junk bent. Ik weet nu wel dat je je afspraken niet houdt, dat je doorlopend tracht mijn grenzen te overschrijden en dat je hele gedrag uit een voor mij andere wereld komt. Ik weet het nou wel, maar ik ben niet zo kwetsbaar meer. Ik ben niet meer zo afhankelijk van jouw welbehagen.'
Hij probeerde naar me te lachen, voor zover hij dat kon met zijn gezwollen lippen. Ik zag de twee voortanden. Ik zag het zweet op zijn voorhoofd staan. Hij kwam overeind en rilde plotseling hevig. 'Ik ga eerst naar de EHBO-post van het ziekenhuis,' zei hij. 'Mag ik een taxi bellen?'

Marleen kon weglopen uit zijn leven. Ik niet. Ik wachtte die nacht op hem. Af en toe wegsukkelend in verwarde dromen over bombardementen en golven water. Onder mijn hoofdkussen lagen mijn portemonnee, mijn paspoort en mijn autopapieren, want met een junk in huis moet je maatregelen nemen. Maar mijn voorzorg bleek overbodig. David kwam niet meer terug. Tegen de ochtend begreep ik dat hij vertrokken was om een shot te nemen.