3


De huisdokter regelde dat Simon naar een centrum voor kunstenaars en intellectuelen kon gaan. Weg uit onze omgeving. Tot rust komen. Lezen, wandelen, praten met andere mensen, die net als hij op de een of andere manier overspannen waren geraakt. En, wanneer het weer het toeliet: zeilen. De keren dat ik hem opzocht, zaten we tegenover elkaar in de tuin of in de woonkamer alsof we niets met elkaar te maken hadden. We spraken niet over David, niet over die verschrikkelijke nacht, niet over teruggaan naar huis en niet over beginnen op zijn werk. Simon sloot zich voor alle verantwoordelijkheden af. De psychiater die hem behandelde en die ook met mij enkele gesprekken voerde, vond dat de reactie van Simon gunstig was. 'Hij bouwt voor zichzelf een soort bescherming op,' zei hij. 'Hij praat alleen maar over wat hij nu ziet en nu hoort.'
Bij mij wekte die reactie een irritatie op. Ik voelde me in de steek gelaten. Ik bleef toch maar mooi zitten met een jongen aan de drugs, drie kinderen die meer dan normale aandacht nodig hadden, een verruïneerd huis en een financiële chaos. En dan nog in een buurt die ons doodverklaard had. Alleen Gerrie en Tom hielden contact met mij. 'Ik zou eigenlijk ook voor mezelf een soort bescherming moeten opbouwen,' zei ik bitter. 'Ik denk dat ik maar eens een maandje op vakantie ga en dan praat ik ook alleen maar over de bloemetjes die ik zie en de vogeltjes die ik hoor.'
'U bent boos,' zei de psychiater. 'U bent boos op uw lot en boos op uw man. Ga maar naar huis en zoek een stevige stok. Zoek een paar kussens, leg die op de grond, denk u in dat dat uw man is en sla er maar lekker op los.'
Ja, ja, sla d'r maar lekker op los...
David had voor de zoveelste maal zijn houding tegenover mij veranderd. Hij zweeg of was onbeschoft tegen mij. Zijn gevoelens en alles wat hij had doorgemaakt tijdens zijn bad trip besprak hij alleen maar met Kees. Hij belde hem twee-, driemaal op per dag en ging regelmatig 's middags naar hem toe. Met geen woord werd er meer over zijn school gerept. Ook niet toen de bestelde boeken bij ons werden afgeleverd. Ik sloot ze maar weg in een kast, de zoveelste tegenslag, ik kon me er niet druk over maken, want het leven in huis begon ondraaglijk te worden. Ik durfde niet meer aan de voorkant te slapen, uit angst dat Arnold terug zou komen. Van elk geluid schrok ik wakker, elk telefoontje joeg me de stuipen op het lijf, ik begon slaappillen te slikken en de huisdokter schreef me librium voor.
David hernam zijn oude gedragspatroon: in bed blijven liggen tot een uur of één. En ik bracht de ochtend door met luisteren naar eventuele geluiden in zijn kamer. Staat hij nou op? Ja, nu staat hij op... of toch niet... ja, maar nou gaat hij toch naar de wc. Hoor ik nou de douche of vergis ik me? Zelf durfde ik geen enkel geluid te maken, stofzuigen liet ik geheel achterwege, nadat hij eenmaal gereageerd had met hard de deur van zijn kamer dichttrappen. Ik werd bang, ik werd verschrikkelijk bang voor alles wat hij deed. Als hij eindelijk naar beneden kwam, maakte hij eten klaar voor zichzelf. Hij bakte eieren en tomaten, trok van alles uit de kasten en liet de keuken in een chaos achter. Als ik er iets van zei, kreeg ik een grote bek en ik was tot niets anders meer in staat dan terugschreeuwen en machteloos toezien hoe hij de kamer in beslag nam met telefoneren en op de bank liggen zolang als hij dat wenste. Van zijn angsten merkte ik weinig meer, de intensieve bemoeienis van Kees had kennelijk resultaten opgeleverd. En toch was ik argwaan gaan koesteren jegens Kees. Hij kwam nooit meer bij ons thuis, aan de telefoon was hij kortaf tegen mij, toen ik hem om een gesprek vroeg, wilde hij daar niets van weten. Hij was bezig met David, zei hij. Als ik hulp nodig had, moest ik dat maar ergens anders zoeken.
'Nee, ik wil over David praten,' zei ik. 'Hij wordt onhoudbaar in huis.'
'Stuur hem dan weg,' zei hij.
'Stuur hem dan weg? Waarnaartoe?'
'Dat is toch zijn zaak. Laat David zelf uitmaken waar hij naartoe wil. Bij jou is hij onhoudbaar, stuur jij hem dus maar weg.'
'.la maar, een jongen van zestien jaar, die heeft toch leiding nodig?'
'Geef jij die dan?'
'Nee , op het ogenblik niet.'
'Misschien heeft hij geen leiding nodig, maar alleen maar begrip. Misschien is het wel een opluchting voor hem als hij door jou wordt weggestuurd en als hij op zoek kan gaan naar mensen die hem begrijpen.'
'Maar dan komt hij ook in zo'n kraakpand terecht.'
'.la, of ergens anders, maar in ieder geval bij mensen die begrijpen wat dat is: drugs.'
'Ik denk eerder dat hij bij mensen terechtkomt die hem nog verder aan de drugs zullen helpen.'
'Jij helpt hem verder aan de drugs.'
'Ik ??'
'Ja, jij, door de hele dag met hem bezig te zijn, door bij hem een schuldgevoel te kweken, door hem doorlopend te laten zien dat jullie kapotgaan met je gezin. Door je gezeur en je hysterie. Jij helpt hem verder aan de drugs, want je begrijpt helemaal niets van hem. Jij hebt hulp nodig en die moet je gaan zoeken, maar niet bij mij, want ik help David.'
Ik was razend op Kees. Hoe durfde hij dit te zeggen? Alles had ik voor David over, ik was zelfs bereid kapot te gaan aan hem. Mijn gezeur, mijn hysterie... Ik was razend op Kees en ik ging naar Gerrie om mijn hart te luchten.
'Ach, dat is dat geklets van die alternatieven,' zei Gerrie, 'die proberen altijd de schuld op de ouders te gooien. Ze helpen, ja, van de wal in de sloot. Het zou me niets verbazen als David met die Kees samen gebruikte, dat hoor je toch zo vaak, dat ze het spul van hun zogenaamde hulpverleners krijgen. Wat weet jij eigenlijk van die Kees? Dat hij psychiater is. Nou, in die hoek zitten de vreemdste figuren.'

Mijn argwaan groeide. Ik ging ertoe over om dagelijks Davids kamer te doorzoeken. Wat ik zocht, wist ik niet. Als hij 's middags vertrok, pakte ik soms de auto en reed ik achter hem aan. Meestal raakte ik hem kwijt, een enkele keer zag ik dat hij de richting van Kees uitfietste. Dan parkeerde ik de auto in het begin van zijn straat, maar ik kwam er niet uit. Ik dacht erover na of ik aan zou bellen. Ik wilde ze overrompelen, ik wilde kijken of ze inderdaad samen gebruikten. Maar ik deed natuurlijk niets. Ik deed trouwens helemaal niets meer. Ik vergat boodschappen te doen, ik zorgde slecht voor het avondeten, luisterde nauwelijks naar de andere kinderen, verzorgde mezelf niet meer. Ik werd volkomen gebiologeerd door Davids doen en laten.
Op een nacht kwam David weer niet thuis. 's Middags was hij naar Kees gegaan, dat wist ik, ik had hem gevolgd. De hele avond bleef ik in de kamer zitten. Roken, pillen slikken en drinken. Ik, die vroeger nooit had gerookt, nooit een druppel had gedronken. Ik sukkelde in slaap, werd weer wakker, wist dat ik me uit moest kleden en naar bed moest gaan, maar ik deed het niet en sukkelde weer weg tot een uur of vijf in de morgen. Als verdwaasd liep ik de trappen op. Nee, David was er niet. Ik keek in de kamers van de kinderen. Ze sliepen en ik ging weer terug naar beneden. Wat in godsnaam moest ik nog doen in dit huis... Automatisch trok ik mijn jas aan, deed ik een muts op, want het was winter geworden. En ik begon te lopen in het donker. Door de duinen, naar de zee. Maar ik kon me niet oriënteren, ergens was de zee, misschien zou ik er zo met mijn voeten in staan, misschien zou ik hem nooit bereiken. Het deed er niet toe. Ik moest gewoon blijven lopen. Het donker, de kou, de versuffing door mijn pillen, het was goed, alles was goed, als ik maar niet in dat huis hoefde te zijn.
Ik moet bijna twee uur hebben gelopen, de zee had ik niet gezien. Toen, plotseling, stond ik weer tussen de huizen in een ander deel van onze wijk. Ik liep door de straten en als er ergens een licht in een huis werd aangestoken, bleef ik staan. Dan keek ik naar binnen en zag ik hoe het leven op gang kwam. Ik keek, zoals een kind naar de kaarsjes van een kerstboom kijkt. Ik zag een jonge moeder in haar ochtendjas. Ze dekte een tafel, sneed brood en zette thee.
Als ik hier nou eens naar binnen ging, dacht ik, als ik nou eens vroeg of ik hier bij mocht horen... Maar ik liep door naar het volgende huis waar het licht werd aangestoken.
En daar stond ik weer te kijken, een voyeur die het leven bespiedde. Langzaamaan gingen in de hele wijk de lichten aan. Alleen ons huis zou donker blijven. Daar was geen moe- der in een ochtendjas, die voor het ontbijt zou zorgen en de kinderen zou wekken...
Deze gedachte liet iets gebeuren in mij. Ik draaide me plotseling om en ging naar huis. Langs de verlichte ramen, langs de auto's die startten. Ik ging steeds vlugger lopen, ik voelde Ineens dat het vroor en dat mijn vingers stijf waren geworden. Mijn hele gevoel kwam terug. Waarachtig, ijskoude voelen. Mijn gevoel voor tijd en realiteit kwam terug. Hoe laat is het... de kinderen moeten naar school... Ik begon te rennen, pende gehaast de deur, vloog de trap op en pakte mijn och- endjas. In de badkamer kleedde ik mij uit. In mijn ochtendjas liep ik naar beneden. Ik dekte de tafel, ik sneed het brood, ik zette thee, de gewone dagelijkse dingen. 'De gewone dagelijkse dingen,' herhaalde ik voor me uit, 'de prullenmand is vol - er zijn geen lucifers - er is niets meer op het brood - de ijskast moet ik ontdooien... de gewone dagelijkse dingen, daar moet ik me mee redden. Al was het maar even, al was het maar één dag. Ik moet mezelf redden met het water dat gaat koken, met de theepot die ik ga vullen, met de kopjes die ik moet wassen en met die hele reeks van handelingen, die zal beginnen met het water dat gaat koken. Dit is mijn huis, ik heb het licht aangestoken en boven slapen mijn kinderen. David is er niet bij, maar hij zal komen. Ik weet niet wanneer en ik weet niet hoe en ik weet niet in welke staat van ontreddering. En daar mag ik ook niet aan denken. Ik moet alleen maar denken aan die hele reeks van handelingen, die zal beginnen met het water dat gaat koken...'
En zo trok ik door mijn dag, zonder te beseffen dat er tijd voorbij ging. Ik deed hetzelfde wat Simon deed, alleen het NU was belangrijk, er bestond geen verleden, er bestond geen toekomst, er waren geen verantwoordelijkheden, het ging heel simpel om wat ik hoorde en zag.

Het was vier dagen later, halfzes in de middag, de reeks van handelingen zette zich voort. Door de telefoon kwam een stem tot me door.
'U spreekt met de wachtcommandant van het politiebureau Soesterbergstraat. Bent u de moeder van David S., geboren 3 juli 1959?'
Op de achtergrond hoorde ik iemand schreeuwen.
De moeder van David S., geboren 3 juli 1959, was in haar laatste handeling blijven steken en niet in staat emotioneel te reageren. 'Ja,' zei ze, 'ik ben de moeder van David S., geboren 3 juli 1959.'
De stem ging verder. 'Dan geef ik u nu dokter P., arts van de GGD.'
Op de achtergrond hoorde ze iemand schreeuwen.
'Ja, met dokter R, arts van de GGD. Bent u de moeder van David S., geboren 3 juli 1959?'
'Ik ben de moeder van David S., geboren 3 juli 1959.' Op de achtergrond hoorde ze iemand schreeuwen.
'Mevrouw S., dan heb ik een vervelende mededeling voor u. Uw zoon is van de straat gehaald, hij is er heel slecht aan toe. U kan hem trouwens horen schreeuwen. Ik bel u alleen op om te zeggen dat uw zoon wordt opgenomen in het psychiatrisch ziekenhuis X. Dag, mevrouw.'
Geschreeuw op de achtergrond. Een klik.
De moeder van David S., geboren 3 juli 1959, ging door met haar laatste handeling, ze haalde de botjes uit een pan met erwtensoep, krabde met een vork het vlees eraf, deed dat terug in de pan met erwtensoep en gooide de botjes in de vuilniszak. Toen deze handeling was volbracht, besefte ze, dat er iets gebeurd was, waardoor ze niet aan de volgende handeling kon beginnen. Er was iets gebeurd. Op de achtergrond hoorde ze nog steeds iemand schreeuwen. De moeder van David S., geboren 3 juli 1959 liep de trap op naar de slaapkamer. Er was iets gebeurd. De reeks van handelingen was onbegrijpelijkerwijs onderbroken. Het geschreeuw op de achtergrond werd sterker. Ze liep rond in de slaapkamer, ze zocht naar iets, maar ze wist niet wat. Ze deed de kasten open en dicht. Ze liep naar de badkamer en zocht. Ze ging weer naar beneden en zocht. Ze opende het fornuis en vond een ijzeren stang, waaraan de kip gegrilleerd kon worden. Ze liep weer terug naar de slaapkamer, pakte de hoofdkussens van de bedden en legde die op de grond. Toen sloeg ze met de ijzeren stang op de hoofdkussens. Hard, lang en steeds harder, tot haar emoties terug konden komen.

Op de achtergrond hoorde ik iemand schreeuwen. Ik herkende plotseling wie het was en ik schreeuwde mee. 
'David, ze hebben David van de straat gehaald! Ze gaan hem opsluiten In een gekkenhuis, en jij zit daar maar bij je intellectuelen en de kunstenaars. Je hebt me in de steek gelaten! Je laat me alleen met alles! Ik sla je kapot! Ik sla je net zolang tot je ook gaat schreeuwen, ik vermoord je... En ik bied mijn excuses niet aan en ik ga niet terug naar mijn moeder. Jij met je rot- zeilboot, ik vermoord je, ik steek je dood met die pen... Simon, waarom laat je me alleen met David...'
Ik liet me voorover vallen in de kussens, ik huilde en schreeuwde tot ik niet meer kon en ik wist dat niemand me zou troosten. Ik huilde tot ik geen geluid meer had en weer open kon staan voor de geluiden van buiten. Voor een deur die openging, voor voetstappen die naar me toe kwamen. Ik voelde een hand over mijn haren strijken. Een kleine hand, het handje van Juliët.
'Mamma,' zei ze, 'ik ben het, mamma... Ik ben zo blij dat je weer huilen kan.'

Met Juliët je naast me belde ik de inrichting op. Ik werd doorverbonden met de afdelingszuster. 'U kunt niet bij hem komen,' zei ze, 'voorlopig nog niet, hij is heel ernstig ziek. Lichamelijk is hij uitgedroogd en hij heeft een vorm van uitslag over zijn hele lichaam. En geestelijk, geestelijk is hij er slecht aan toe, hij hallucineert. Hij praat alleen maar Duits en hij denkt dat hij op een woonboot zit. Geeft u mij uw telefoonnummer maar, dan zal ik u waarschuwen wanneer u komen kunt.'
'Maar hoe moet dat dan?' vroeg ik.
'Er is nog niets van te zeggen, zolang hij hallucineert, kunt u niet bij hem komen.'
'Hallucineert? Maar wat heeft hij dan?'
'Een LSD-psychose.'
Simon kwam opgewekt aan de telefoon.
'Het gaat goed met mij,' zei hij, 'de laatste twee weken ben ik erg vooruitgegaan. Ik heb al met Ruud gesproken en ik denk dat ik volgende week weer een beetje ga beginnen. Ik weet nog niet of ik dan al thuis kom wonen, ik moet het voorzichtig opbouwen, niet alles tegelijk.'
Ik zweeg. Geen moment voelde ik wrok tegen hem. Mijn boosheid had ik eruit geslagen. Ik zag hem staan daar aan die telefoon, zoals hij vroeger stond, met z'n studentendas, aandoenlijk jong en absoluut niet opgewassen tegen zijn vader- status. 'Simon,' zei ik, 'kom naar huis, durf het aan, kom vandaag nog.'
'Ja, maar... ik geloof echt dat het verstandiger is...'
'Kom naar huis,' zei ik, 'je hebt geen keus, je kunt je niet langer verschuilen.'
'Waarom heb ik geen keus?'
'Ik heb ook geen keus. We staan allebei voor dezelfde werkelijkheid. David is opgenomen in een inrichting, hij heeft een LSD-psychose. Ik heb hem horen schreeuwen in het politiebureau, dat is de werkelijkheid. We kunnen niet naar hem toe, omdat hij te slecht is, hij hallucineert. We moeten wachten bij de telefoon, dat is de werkelijkheid, en als je die aandurft, kom dan naar huis.'
Er volgde een stilte, waarin ik dacht: Ik haal hem niet over, als hij nee zegt, is het afgelopen, ook met mijn boosheid godzijdank. Als hij nee zegt, bestaat hij gewoon niet meer.
'Verdomme,' zei hij, 'hoe lang zit ik hier? Wat is er in die tijd gebeurd? Waarom schreeuwde hij op het politiebureau? Waarom zit ik hier al die tijd? Verdomme, ik moet naar huis!'

Met de taxi, een trein en nog een taxi kwam hij nog voor twaalf uur thuis.
'Terug van de lange reis,' zei ik en we moesten even lachen.
'Ik wil met je praten, Len. Ik heb ontzettend veel aan jullie gedacht.'
We zaten op de bank, ver uit elkaar, zoals we die avond zaten - David en Juliët tussen ons in en met het gevoel dat we niet bij hen hoorden. Nu lag er weer iets tussen ons, een periode van drie maanden, die Simon zich had gegund om te kunnen genezen en die mij naar een dieptepunt had gebracht, waaruit ik langzaam opborrelde. Alle rancunes had ik op de bodem gelaten. De hele nacht praatten we door. Ik vertelde over Kees, mijn argwaan, over Gerrie en Tom, die me niet in de steek hadden gelaten. Ik vertelde dat ik bijna dagelijks David volgde en steeds verder van mezelf af kwam te staan. Mijn angst voor Arnold, de pillen die ik slikte. De verlichte huizen, de dagelijkse dingen die me redden moesten. Bent u de moeder van David S., geboren 3 juli 1959? Ja, ik ben de moeder... Het geschreeuw op de achtergrond, LSD-psychose. De botjes en de erwtensoep. De ijzeren pen in het fornuis.
De hoofdkussens die ik kapot had geslagen en het kleine handje van Juliët.
'Heb je echt met me afgerekend?' vroeg Simon toen.
'Ja, tenminste, met mijn haatgevoelens tegenover jou.'
'Daar heb ik ook mee afgerekend.'
'Hoe is dat bij jou gegaan?'
'De eerste tijd dat ik daar zat, die is gewoon voorbijgegaan, daar weet ik niets meer van. Ze zeggen dat ik hele dagen zat. Ik werd wel eens meegenomen door iemand voor een wandeling, ze gingen wel eens zeilen met me, later hakte ik hout en ik heb ook nog een schuur geschilderd. Maar voor de rest, ik weet er weinig van. Langzaam zijn jullie toen teruggekomen, eerst de kleintjes, ik weet nog dat ik op een middag hun foto's heb laten zien. En daarna Juliët, maar zij maakte me erg onrustig. Weet je nog hoe ze die keer aan tafel naar me keek? Ze wilde een bord voor David naar boven brengen, maar hij liep weg. Zie je wel, zei Juliët, dat komt door pappa, want pappa zit 'm te pesten. En hoe ze toen naar me keek, dat zag ik voor me steeds. Weken heb ik dat gezien, tot ook dat op een dag over was. En toen kwam jij, de rotste dingen van jou, je regelde alles, ik kwam er niet meer aan te pas. Ik sprak erg veel over ons met die psychiater, maar je werd steeds groter en steeds sterker en op een nacht schrok ik wakker, omdat ik droomde dat je bovenop me zat, ik had het gevoel dat ik stikte. En toen heb ik die stok naast mijn bed gepakt...'
Hij stopte. We keken elkaar aan en we schoten in de lach.
'We hebben duidelijk dezelfde psychiater gehad,' zei ik. 'Had jij die stok naast je bed gezet?'
'Ik liep er de hele dag mee rond.'
Het zullen de zenuwen wel zijn geweest, maar ik kwam niet meer bij.
'En heb je me toen...?'
'Ik heb je een aframmeling gegeven tot de donzen veren uit je schedel kwamen.'
Mijn lachen werd steeds erger. Mijn lachen had niets meer met lachen te maken. Het verdriet, dat ik er met huilen niet uit had gekregen, maakte zich nu met dit lachen vrij. Ik liet mijn tranen lopen. 'Simon,' huilde ik, 'onze David, jouw zoon, mijn zoon, zit in een gekkenhuis. Ze noemen het een inrichting, maar het is gewoon een gekkenhuis...'

Het was negen uur. De kinderen waren allemaal naar school. Volledig in paniek kreeg ik David aan de telefoon. 'Mamma! Kom me halen! Direct! Er zitten tralies voor de ramen.'
'David,' zei ik, 'weet je wat er met je is gebeurd?'
'Er zitten tralies voor de ramen en ik heb in een hok geslapen en ik moet hier medicijnen slikken en die slik ik niet. Ik heb de hele boel bij elkaar geschreeuwd en ik heb geroepen: ze moet me komen halen, mijn moeder, ze móet! En nou mag ik je bellen om te zeggen dat je mij moet komen halen, er staat een broeder naast me en een zuster. Je móet me komen halen, zeg ik, mamma, je móet...'
De hoorn werd afgepakt. Ik hoorde David verder roepen: 'Ze moet, ze moet! Mijn moeder moet me halen!' Ik hoorde hoe hij werd weggebracht, roepend, schreeuwend, hoe er een deur werd gesloten. En daarna een rustige vrouwenstem: 'Schrikt u hier maar niet van. Hij is wakker uit zijn roes, het gaat beter met hem. Het is heel normaal dat hij weg wil, maar u kunt hem niet komen halen. U kunt hem opzoeken vanmiddag, hij zal proberen om u ervan te overtuigen dat hij naar huis moet, maar we houden hem voorlopig nog hier.'
'Hij spreekt geen Duits,' zei ik.
'Nee, en hij weet ook dat hij niet op een woonboot zit.
We zijn dus iets verder dan gisteren, maar hij is erg opgewonden en het allerbeste is dus, dat u zich zo rustig mogelijk vanmiddag. Vraagt u maar naar mij, ik ben zuster Vos.'

De deuren werden met sleutels geopend en achter ons afgesloten. Zuster Vos kwam ons tegemoet en bracht ons naar een kale, verveloze ruimte. 'Wacht u maar even, dan kom ik met David hier.' 
In de hoek stond een rotan zitje, vier stoelen en een tafel tijdschriften erop. Geen plant, geen boek, geen tekening de muur.
'Jezus, Simon, wat een ellende hier.'
''t Is toch maar tijdelijk, joh, volgende week is hij weer terug.'
De deur werd geopend en achter David afgesloten. Hij stond alleen en verzette geen stap. 
'Als je niet van plan bent om me mee te nemen, hoepel dan maar op' zei hij. 
'David,' zei Simon en hij kwam naar hem toe.
'En wat kom jij hier doen? Ik heb mamma toch gezegd om te halen?'
'We komen je niet halen,' zei Simon, 'we komen je opzoeken, met je praten als je dat wilt, maar als je liever wilt dat we weggaan, dan komen we op een andere keer wel terug.'
David keek zijn vader heel lang aan, toen ineens trapte hij achteruit, met zijn voet tegen de deur. Daarna begon hij enigszins slingerend, zijn hoofd omlaag en zijn handen in zijn zakken, door de kamer te lopen. Ik ging in de hoek zitten en wachtte rustig af. Simon bleef staan, vlakbij de deur, en volgde hem met zijn ogen. Telkens als David hem passeerde, maakte hij een abrupte armbeweging alsof hij zijn vader een mep wilde verkopen. Ineens liep hij regelrecht op mij af en ging in het stoeltje tegenover mij zitten. 
'Waarom heb je hèm meegenomen, dat heb ik toch niet gezegd? Hij is weggegaan van ons, laat die wegblijven.'
'Je vader is thuisgekomen omdat hij beter is, daar ben ik erg blij om, voortaan doen we weer alles samen, ook jou opzoeken als je dat wilt.'
Hij sloeg met zijn hand in zijn vuist en wendde zijn hoofd met een ruk van mij af. Ik bleef zwijgen en na een poosje keek hij me weer aan.
'Ik ga hier weg,' zei hij, 'en als jij me niet meeneemt, dan zorg ik zelf dat ik hier uitkom. Desnoods sla ik iemand dood, maar ik kom hier uit!'
Ik zweeg en keek lang naar mijn handen.
David boog zich over de tafel naar me toe. 'Ik sla iemand dood!' zei hij.
'Ik heb het gehoord.'
'Nou...??' vroeg hij.
'Dat is wel jouw zaak en niet van je vader of mij. Ik denk bovendien dat je dan niet meer te helpen bent.'
'Word ik nu dan geholpen?'
'Ze hebben je hier gebracht om je te helpen.'
'Ze laten me medicijnen slikken en die slik ik niet. Heb je ze gezien hier allemaal? Allemaal even duf. Komt door die medicijnen. Ik slik ze niet. Ik zal jou eens wat vertellen, hè. Als je me hier niet weghaalt, maak ik een eind aan mijn leven, ik snij mijn polsen door of ik spring uit een raam, ik vind wel een methode, maar blijven doe ik hier niet.'
Ik keek op naar de ramen. 'Er zitten tralies voor, David,' zei ik.
'Ik vind wel een methode en dan heb jij spijt, dan heb jij spijt, dan heb jij spijt, dat zweer ik je.'
Ik zuchtte. 'David, zo komen we er niet. Je zult hier moeten blijven, daar is niets aan te doen. Maar het is tijdelijk en dat weet je. We komen morgen bij je terug, tenzij je opbelt dat we niet moeten komen.' Ik stond op, liep naar de deur en sloeg er met mijn hand tegenaan. De deur werd vrijwel meteen geopend. David kwam achter me aan en greep me op de drempel vast. 
'Mamma,' schreeuwde hij, 'neem me mee, haal me hier weg! Ik dóe het, ik maak er een eind aan, ik wil allang niet meer leven!' Twee broeders grepen hem vast.
Toen we buiten stonden, hoorden we hem nog schreeuwen. Verslagen liepen we naar de auto.
Die avond ging ik naar mijn moeder. Ze moest toch wel iets weten, we konden het niet langer verborgen houden. Maar wat moest ik zeggen? Je kleinzoon is aan de drugs, hij heeft een LSD-psychose, ze hebben hem opgenomen in een inrichting. Dus als we je vragen om op de kinderen te passen, dan weet je waar het voor is. Ik had al enkele verhalen in elkaar gezet, maar ze klonken allemaal even ongeloofwaardig en ten slotte besloot ik om het gesprek maar te laten vallen zoals het viel. Nog in de auto zag ik dat het huis van mijn moeder volledig donker was. Ik vond dat vreemd, want 's avonds ging ze nooit uit. Een beetje ongerust stak ik de sleutel in het slot. De deur was gegrendeld, ik kon er niet in. Ik keek door het raampje in de deur, er brandden geen lampen in de gang. Zelfs als mijn moeder uitging, liet ze wat lichten aan... Ik belde, tweemaal kort, eenmaal lang - dat deed ik vroeger, als ik de sleutel vergeten was - en ik wachtte tot er iets gebeuren zou. Het bleef stil in huis. Ik werd steeds ongeruster, de deur was van binnen gegrendeld, dus mijn moeder móest er zijn. Plotseling zag ik het gordijn aan de voorkant iets bewegen en daarna werd het zover opzij getrokken, dat ik het gezicht van mijn moeder zag. Het gordijn viel terug, even later werd het licht in de kamer aangestoken en hoorde ik haar voetstappen in de gang. Ze ontgrendelde de deur en liet mij binnen. Voor mij uit liep ze snel terug naar de kamer en wees een beetje verlegen naar een stoel. 'Ik... eh... was in slaap gevallen,' zei ze. 'Ik wist niet dat je komen zou...'
Waarom loog mijn moeder? Ze liep nerveus naar de keuken om water op te zetten. 
'Wil je koffie of liever thee? Het blijft mij hetzelfde, dus zeg jij het maar.' Ze was niet in slaap gevallen. Ze had bewust het huis verduisterd en de deur gegrendeld. 'Wat leuk dat je komt, dat moet je meer doen 's avonds, ik ben altijd maar alleen.' Ze deed heel druk met de kopjes en vroeg niet hoe het met de kinderen ging. 'Simon is terug,' zei ik.
Mijn moeder keek me aan, er stonden tranen in haar ogen. 'Kind,' zei ze, 'dat is goed. Jullie moeten het samen doen. Het is verschrikkelijk alleen te zijn.' Toen weer druk met de kopjes. 'Zal ik dan maar thee maken, dat is toch beter, hè?'
Ik liep met haar mee naar de kamer en deed wat schemerlampjes aan.
'Is het warm genoeg hier? Zal ik de kachel wat hoger zetten?'
In het midden de grote tafel, links het dressoir, rechts de piano, het meubilair was niet veranderd sinds ik weg was. 
'Mamma,' zei ik, 'waarom zit je hier in het donker?'
Ze kwam achter haar theekopje vandaan, haar gezicht was oud, ouder dan haar 70 jaren. Verdrietig oud. Ze veegde haar ogen met een zakdoek. 'Ach... David...' zei ze.
'Wat is er met David? Is hij nog bij je geweest?' vroeg ik. Ze haalde haar schouders op. 'Ik zal het je maar zeggen, kind...' Ze veegde weer lang met haar zakdoek en zette haar kopje op tafel terug. 'Het gaat niet goed met David,' zei ze, 'jullie hebben dat nooit zo in de gaten gehad. Het is een heel gevoelige jongen en altijd bij de andere kinderen achteruit gesteld, en daarom is hij zo geworden. Hij is heel ongelukkig, maar dat zie ik alleen. Hij is bij mij in huis geboren...
Mijn moeder ging theatraal doen en daar kon ik niet tegen. Ongedurig viel ik in: 'Wil je alsjeblieft zeggen wat er is? Waarom zit jij hier in het donker?'
Ze begon zacht te huilen. 'Moet jij nu ook al zo tegen me zijn? Het doet me al verdriet genoeg. Ik zit in het donker, omdat ik... omdat ik bang ben dat David weer komt. Nou weet je het tenminste. De laatste maanden komt hij 's avonds en... ik vind het vreselijk om het te zeggen, maar ik ben bang voor hem. Mijn eigen kleinkind waar ik bang voor ben... Vreselijk, vind je niet? Het kleinkind dat in mijn huis geboren is, dat ik...'
Mijn God, niet weer dat theatrale. Ik pakte mijn moeder bij haar schouders en schudde haar door elkaar. 'Wil je er alsjeblieft geen drama van maken? David is dus bij je gekomen, 's avonds, en je bent bang voor hem. Waaróm? Wat vraagt hij je dan? Vraagt hij je geld? Wat vraagt hij dan?'
'Geld,' zei mijn moeder.
Ik liet haar los en ging achterover zitten. Geld. Maandenlang. Natuurlijk, ik had het kunnen weten. Hij kreeg het niet van mij. Dan maar zijn grootmoeder. 'En had je hem niet kunnen vragen waar hij dat geld voor nodig had?'
'Dat heb ik gevraagd. Hij had een schuld, en als hij die niet afbetaalde, dan was hij niet veilig meer. .. en ik mocht niets tegen jullie zeggen.'
'Hoeveel heb je hem gegeven bij elkaar?'
'Ach, ik weet dat niet. Iedere keer honderd, tweehonderd gulden...
'Iedere keer. .. En hoelang, hoeveel weken en hoe vaak kwam hij?'
'Je moet niet zo boos doen tegen mij. Hij kwam eenmaal, soms tweemaal in de week, al een paar maanden. Maar de laatste tijd zit ik dus in het donker, dan ben ik dus zogenaamd niet thuis en de laatste week is hij niet meer gekomen.'
Nee, dat klopt, de laatste week zit hij met een LSD psychose, opgelopen door jouw geld, in een inrichting. Ja, nou moet je vooral blijven huilen...
'En het ergste is,' zei mijn moeder, 'ik weet waar hij dat geld voor nodig heeft. Nee, niet van hem hoor, maar ik weet het, ik heb gepraat met de dokter. Dat ons dat nou overkomen moet. De dokter zei: U moet er met uw dochter over praten. Ik ben blij dat je nu gekomen bent, ik hoor ook niets meer van jullie de laatste tijd en ik vond het zo moeilijk om naar jullie toe te gaan om dit te zeggen... De dokter heeft me uitgelegd, waar David het geld voor nodig zal hebben. Voor schulden, ja, maar die heeft hij niet door lenen of spelen, het komt doordat hij drugs gebruikt, dat zegt de dokter, tenminste dat denkt hij, want zo gaat dat tegenwoordig met heel veel jonge mensen, zegt hij.'
'En heeft hij ook gezegd dat jij hem dat geld moest geven?'
'Nee, natuurlijk niet, hij bemoeit zich er trouwens niet mee, want hij weet er zelf te weinig van, zegt hij. Hij zei alleen: Praat er met uw dochter over. Maar in het begin dacht ik: Jij hebt al zoveel aan je hoofd met een overwerkte man, ik geef hem eerst dat geld maar en als ik hem dat geef, dan vertelt hij mij misschien van zijn zorgen. Maar ja, ik wist natuurlijk ook niet dat het zo zou lopen, dat hij, nou ja, dat hij...'
'Dat hij wat, mamma. Je moet me nu alles vertellen.'
De zakdoek ging weer over haar gezicht. 'Dat hij zijn grootmoeder zou dréigen.' Ze snikte nu voluit. 'Ik vind het zo erg dat ik jou moet zeggen dat je zoon aan de drugs is. Oh, dat ons dit nou overkomen moet...'
Ik stond geïrriteerd op. 'Dacht je dat ik dat niet wist? Dreigen? Hoe bedoel je dat, dreigen?'
'Dat als ik hem geen geld zou geven, dat hij dan zelfmoord zou plegen, omdat hij niet zonder die drugs meer leven kon.'
Razend was ik. Razend op David, razend op mijn moeder, razend op het spel dat ze hadden gespeeld. 'Hoe heb je je in godsnaam zo kunnen laten chanteren!'
'Ja, wat moest ik dóen!' riep mijn moeder uit.
Niks natuurlijk. Wat kon ze doen. Als ik me al door David liet chanteren, wat kon ik dan verwachten van mijn moeder, die zich blind staarde op haar kleinzoon die in haar huis geboren was. 
'Mamma,' zei ik, 'laten we ophouden met dat huilen en schreeuwen, laten we de feiten onder de ogen zien. David is aan de drugs. Hij gebruikt meer LSD dan goed voor hem is. Op het ogenblik ligt hij in een psychiatrisch ziekenhuis voor een LSD-psychose. Jij weet niet wat dat is, ik ook niet. Hij zal behandeld moeten worden en ik weet niet hoelang dat duurt. Maar eens komt hij er weer uit. Genezen of niet genezen. En eens komt hij weer naar jou toe. Wil je hem dan alsjeblieft nooit geld meer geven? Wil je me waarschuwen als hij komt en wil je alsjeblieft niet meer in het donker gaan zitten?'
Mijn moeder knikte en beloofde en knikte en beloofde. Ze was te erg geschrokken van dat psychiatrisch ziekenhuis om zich nog af te vragen wat dat LSD nou was. Ze beloofde dat ze zonder mij niets meer zou doen. Ik deed mijn jas aan en mijn moeder liep met mij mee naar de buitendeur. Toen ik op straat stond, hoorde ik dat ze die vergrendelde.

Juliëtje kwam naar me toe in de gang. 'Heb je het oma gezegd? Vond ze het erg van David, ging ze huilen? De ouders van Bernard zitten binnen en ze hebben van hem een brief gehad, uit de gevangenis, en pappa heeft alles verteld van David. Ik ben zo blij, dat pappa er weer is. Hij is heel lief voor me en hij heeft me precies uitgelegd wat er met hem is gebeurd. Maar nou is hij helemaal beter, fijn hè, mam! En ik heb al koffie gemaakt en ze hebben al gehad. Zal ik voor jou ook maken?' Ze trok me mee de kamer in. 'En o ja,' zei ze, 'ik mag opblijven van pappa, dat heeft hij gezegd.' Ze ging dicht tegen haar vader op de bank zitten en Simon sloeg zijn arm om haar heen en lachte. Tussen hem en Juliët zat het weer goed.
Gerrie en Tom... Er ging een warm gevoel door me heen. Met hen konden we alles bepraten. We voelden hetzelfde en als we het voor onszelf niet meer wisten, dan wisten we het wel voor de ander. Ouders, dacht ik, ouders van drugsgebruikers moeten steun zoeken bij elkaar. Ik sprak daarover, maar Tom zei: 'Dat is een hele organisatie. Hoe krijg je zo'n groep ouders bij elkaar? Ook al zet je advertenties, ze zijn zo bang om ervoor uit te komen, ze reageren niet. Ze blijven liever alleen met hun probleem dan de kans te lopen, dat iemand ervan afweet. Misschien over een paar jaar, maar nu zit het nog in de taboesfeer.'
'Als er nu zo'n oudergroep was,' zei Gerrie, 'wat zouden wij daar dan veel aan gehad hebben. Neem nou Bennie, in de gevangenis. We mogen hem opzoeken iedere woensdag, hij vraagt me al een maand: Neem volgende week stuf voor me mee. Ze hebben het daar allemaal, zegt hij. Zelfs zijn maatschappelijk werker zegt: Mevrouw, neem maar rustig wat mee, dat kan geen kwaad. We hebben het niet gedaan. Gevolg: Bennie zegt, we hoeven niet meer te komen als we toch niks meebrengen. Nou, dan komen we maar niet. Maar dat zeg ik dan wel zo eenvoudig, maar daar hebben we het best moeilijk mee gehad. En als we nou zo'n groep hadden, was er heus wel iemand bij geweest, die daar ervaring mee heeft gehad en die kan dan zeggen hoe hij dat heeft aangepakt. Wij hebben er maar mooi alleen mee gestaan: doen we het goed of doen we het niet goed. Iedere woensdag dacht ik: Ach, laat ik nou toch maar gaan, ik wou het zelfs stiekem doen zonder Tom. Laat ik nou maar bij het Paard van Troye van die rommel voor hem kopen. Ik heb het er best wel moeilijk mee gehad.' Ze lachte. 'Zie je me staan? Ik in mijn ruiten rokje en een parelsnoertje om, in het Paard van Troye om dat spul te kopen...'
'Maar nu ben je natuurlijk wel het contact met hem kwijt,' zei Simon, 'want je kan hem niet meer opzoeken.'
'Ja, en dat vond ik heel erg, we hebben hem al een maand niet gezien. Maar nu heeft hij ons een brief geschreven, ik heb hem bij me, jullie moeten hem lezen, en nou weet ik eigenlijk pas, dat we er goed aan hebben gedaan dat we niets brachten. Hierzo,' zei Gerrie, 'ik zal hem voorlezen, we kunnen er allemaal van leren...'
'Lieve ouders, Ik wil proberen te vertellen wat er gebeurt in de gevangenis en hoe ik dat beleef. De sfeer die hier hangt, is onecht, want de gedetineerden zijn bang zich bloot te geven en hangen daarom de flinke, stoere bink uit. Gevoelens durft niemand te tonen, want dan sta je voor joker. Ik heb geleerd dat ik me maar een beetje afzijdig moet houden. Maar gelukkig zijn er wel een paar jongens met wie ik kan praten, meestal oppervlakkig, geen vriendschap of vertrouwen. Dan lopen hier de bewakers in grijze uniformen, daar kan je alleen aan vragen of ze je celdeur openen, want stel je voor dat je bekend wordt als bewakersvriendje, dan heb je geen leven meer. Er zijn natuurlijk wel momenten dat je denkt: ach, het valt allemaal wel mee, als je maar zorgt dat je niet uit je rol valt. Maar ik zal toch blij zijn als ik eruit mag. Ik werk hier op de boekbinderij en dat bevalt wel. 's Ochtends om zeven uur wordt iedereen gewekt, waarna je tot halfacht de tijd hebt je te wassen en te eten. Om tien over acht moet je op de werkzaal zijn en om kwart voor twaalf ga je dan weer terug naar de cel. Daar krijg je warm eten en tussen twaalf en twee gaat de celdeur dicht. Meestal lig ik die tijd op mijn bed. Dan weer naar de werkzaal tot vijf uur. Tussen vijf en halfzes kan je douchen of je cel vegen of een praatje maken en om halfzes komt de broodkar en krijg je brood en koffie aangereikt. Om kwart voor zeven gaat de celdeur weer open en kan je doen waar je zin in hebt. TV-kijken, biljarten of pingpongen of een vogelkooi bouwen op huisvlijt. Dat ben ik nu dus aan het doen, want ik wil twee parkieten kopen. Als die een beetje gewend zijn, laat ik ze los vliegen als ik er bij ben. Om kwart voor tien gaat de celdeur weer dicht tot de volgende dag zeven uur en dan begint het weer van voren af aan. Sporten doe ik ook, vier keer een uur in de week volleybal en dat is wel leuk. Het is dus wel uit te houden in het gevang, al vind ik de tijd die je hier doorbrengt vrij zinloos. Waarvoor? vraag ik me wel eens af. Ik besef wel dat ik iets verkeerds heb gedaan en dat de maatschappij wil dat de misdaad gestraft wordt.
Maar als het alleen bij straffen blijft, helpt het niets. Er wordt niets opbouwends mee verricht en de meeste jongens komen met haat terug in de maatschappij en het gevoel dat er een jaar of zo van hen gestolen is. Ik vind het rot dat op z'n minst tien miljoen Nederlanders niet weten wat een bajes is en wat het de mensen geestelijk aandoet. Het grootste onrecht vind ik nog wel dat er 'buiten' bijna geen begeleiding is als je vrijkomt, want de reclassering is een wassen neus, dat heb ik wel begrepen van de jongens die hier voor de zoveelste keer zitten. Wat ze alleen maar doen, is rapportjes sturen aan de Officier van Justitie en aan het Ministerie en zo, maar voor de rest staan ze machteloos. En ik vind het ronduit een misdaad dat verslaafden worden behandeld als criminelen, terwijl het in feite patiënten zijn, die geholpen moeten worden als ze dat willen en niet gestraft voor iets waar de hele maatschappij schuldig aan is. Van de ene dag op de andere heb ik hier moeten afkicken. Goed, na veertien dagen was dat dan wel voorbij, maar dat is alleen lichamelijk, niet geestelijk. Daarom vroeg ik ook steeds of jullie stuf voor mij mee konden brengen, want ik hield het niet meer uit. En de andere jongens krijgen ook stuf van buiten, zelfs van de maatschappelijk werkers. En toch ben ik wel trots op jullie, dat je het toch niet hebt gedaan. Ik dacht: ze gaan wel door de knieën, maar dat was dus niet zo. En jullie hebben het volgehouden ook, niet na twee of drie weken toch met spul gekomen. En dat vind ik dus goed van jullie. Wat mij betreft, kunnen jullie me dus weer komen opzoeken, ik zal geen spul vragen. Als ik eruit kom, wil ik proberen van de drugs af te blijven. Ik moet wel een kamer hebben, want anders zorgen zij ervoor en dat is nooit veel soeps. Misschien mag ik wel vragen aan jullie of je rond wilt kijken voor mij. Tot ziens, Ben.'
Gerrie vouwde de brief langzaam dicht en borg hem ontroerd in haar tas.
'Hij is trots op ons, zie je dat, omdat we vol hebben gehouden'zei Tom.
'En ik ben trots op hem,' zei Gerrie zacht.

Gerrie en Tom hadden geen stuf meegenomen, ook al verloren we daardoor het contact met Ben. Ze hadden een maand lang het 'er best moeilijk mee gehad'. Gerrie had er zelfs over gedacht om het toch te doen, buiten Tom om, maar ze hebben volgehouden, één lijn getrokken. En nu was hun zoon trots op hen en dat had ze nieuwe hoop gegeven. Hoop - teleurstelling, hoop - teleurstelling. Maar voorlopig zaten ze in de hoop. Van Gerrie en Tom leerden we dat je als ouders geen dingen moet doen, die je zelf niet verantwoord vindt. En vooral dat je één lijn moet trekken.
Voor Simon en mij was dat heel erg belangrijk, want ook wij hadden het 'best moeilijk' met de eisen van David. Hij manipuleerde ons op een verschrikkelijke manier en lette er voortdurend op of wij het wel met elkaar eens waren en of hij dat niet voor zichzelf kon gebruiken. Toen we hem voor de tweede maal opzochten, stond hij voor een geopend, getralied raam kennelijk op ons te wachten. Hij had direct de ergste scheldwoorden voor ons klaar en eindigde met: 'Wat doen jullie hier? Niks als nieuwsgierigheid. Ga weg, als je me toch niet mee wilt nemen!' Het was vreselijk, maar we liepen gewoon door naar binnen. In de kamer met het rotan zitje zette hij het gescheld tegen ons voort.
Toen hij zag dat we bleven zwijgen, veranderde hij van tactiek. Met iets van triomf in zijn stem zei hij: 'Jullie denken dat ik hier goed zit, hè, dat het een prima inrichting is en dat ze me hier wel van de drugs af kunnen krijgen. Nou, het is een rotziekenhuis, als ik wil, kan ik zo hasj krijgen van de broeder, ik hoef er alleen maar om te vragen.'
'Welke broeder?' vroeg Simon meteen.
'Van onze afdeling, je hebt hem gisteren gezien. Ik kreeg gisteren zó een stickie van hem en vanmorgen ook en als ik straks weer wil, krijg ik het ook, zoveel als ik hebben wil.'
'Dat is prettig voor je,' zei ik en ik gaf Simon een wenk er niet verder op in te gaan. Inwendig was ik razend, straks moesten we dat uitzoeken natuurlijk.
'Iedereen krijgt als die het vraagt, 't is hier maar een klotetent.'
'Beneden zag ik een pingpongtafel staan,' zei Simon.
'Daar mag ik niet naartoe, ze zijn veel te bang dat ik wegloop. Je mag er alleen naartoe met je vader of je moeder, maar ik heb geen zin met jullie.' We zwegen weer.
'Wou jij soms pingpongen?' vroeg David aan Simon.
'Als hij al niet bezet is...'
'We kunnen het wel vragen.'
David stond op en sloeg op de deur. De broeder kwam binnen.
'Zeg, luister es,' zei David, 'we willen even pingpongen. Loop jij es even mee.'
De provocerende commandotoon snerpte door me heen. Ik keek naar Simon, hij had net als ik moeite om niets te zeggen. Maar de broeder deed of hij David niet hoorde en richtte zich tot ons. 'Wilt u naar huis?' vroeg hij.
'We wilden graag pingpongen,' zei Simon, 'als dat kan tenminste.'
'O ja, dat kan,' zei de broeder, 'ik loop even met jullie mee.
David ging in de deuropening staan. 'Ik heb er geen zin in', zei hij. We zwegen alle drie. Plotseling trapte David tegen de deurpost. 'Ik heb er geen zin in! Ik héb ér géén zin in... en donder op jullie twee!'
Hij nam een dreigende houding tegen ons aan, de broeder pakte hem bij zijn armen en trok hem uit de deuropening weg. 
'Rustig maar,' zei hij, 'je ouders gaan naar huis, je kunt ze gewoon groeten.'
Simon en ik gingen na elkaar door de deur, ik trilde over mijn hele lichaam. 'Dag David,' zei ik zacht en ik vluchtte weg, de gang door. Deuren werden weer met sleutels geopend en gesloten. Ik had mijn jas over mijn schouders hangen, de mouwen hingen slap omlaag. Simon wilde mij bij de arm pakken, maar hij greep zo'n lege, slingerende mouw. Op een ander moment zou ik daarom hebben moeten lachen, nu symbolyseerde het onze machteloosheid en ik barstte uit: 'Ik ga hier niet meer naartoe, ik breng het niet meer op, ik kan gewoon niet meer.'
'We moeten er ook niet meer naartoe, voorlopig tenminste.'
'En dan? We moeten toch weten hoe het gaat?'
'We bellen morgen wel op. En ik wil nou eerst die psychiater wel eens spreken.'
We belden de volgende dag op. David zat in de isoleercel, 'de Isoleer', zei een zustertje lief. 'Ja, u kunt de psychiater spreken, wacht u even, ik verbind u met zijn secretaresse door.'
'Dokter W. heeft vanmiddag een vergadering, maar hij kan u daarna ontvangen, om halfvijf, schikt u dat?'
Ja hoor, prima, tot halfvijf redden we het nog wel. De isoleer. David in de isoleer. De gekste beelden kreeg ik in mijn hoofd. Flarden van verhalen, die ik in mijn leven gehoord had, bouwde ik om David heen. Hij lag in een dwangbuis, platgespoten. Hij schreeuwde tegen de muren op. Een kijkgaatje in de deur. Een monitor om hem in de gaten te houden. Broeders die zaten te kaarten bij de monitors.
'Simon, ik houd het niet meer uit! Is er dan niemand die ons kan vertellen wat dat is, de isoleer?' Ik gaf zelf het antwoord. 'Kees!' en ik liep naar de telefoon.
'Ja, luister es,' zei hij, 'je had me op z'n minst even kunnen bellen toen David niet meer thuiskwam. Dat is dus al een dag of zes. Wat kan ik nu nog voor hem doen?'
'Wat is dat, de isoleer? Hoe werkt dat? Hoelang blijft hij daarin?'
Hij zweeg. Ten slotte zei hij: 'Als ik het goed begrijp, moet ik dus nu een verhaaltje in elkaar draaien voor de gemoedsrust van de ouders. Daar doe ik niet aan mee. Die hele verrotte maatschappij van jullie is verantwoordelijk voor de ondergang van jongens zoals David. En jullie, jij en je man met jullie Esso-mentaliteit, je hebt je nooit beziggehouden met de diepere oorzaken van dat zo vervloekte gedrag van die jongens. Denk je nou heus dat ik je zo even over de telefoon in vijf woorden kan uitleggen wat dat is, 'de isoleer'? En wat schiet je daarmee op? 't Is één van de middelen, die jouw maatschappij toepast wanneer ze moet toegeven dat er geen redden meer aan is. Je kan me net zo goed vragen: Wat is dat, de guillotine? Dan zal ik toch moeten beginnen om je de achtergronden van de Franse Revolutie uit te leggen. Volgens mij weet jij daarvan ook alleen maar dat die in 1795 begonnen is.'
Hij legde neer. En ineens wist ik het. Deze Kees haatte mij. Hij haatte mensen als Simon en ik, die gestudeerd hadden van het geld van hun ouders, die een mooi huis bewoonden, die alles 'hadden' en die hij verantwoordelijk stelde voor de verrotte maatschappij. Met zijn spijkerpak, zijn fiets en een enorme studieschuld aan de staat schaarde hij zich aan de zijde van jongens zoals David. Niet omdat hij ze kon of wilde helpen, maar omdat zij het bewijs waren van zijn theorie. 'Kees leert me hoe ik het 'goed' moet doen,' zei David mij na de eerste gesprekken met Kees. Toen begreep ik nog niet wat hij bedoelde. 'Hoe ik goed moet gebruiken' was de betekenis ervan. Onder leiding van Kees moet David zijn doorgegaan met het gebruik van LSD. In één moment werd alles me klaar en helder.