1.
Toen mijn oudste zoon werd geboren, was
ik pas twee maanden met Simon getrouwd. Wij woonden in bij mijn
moeder. Ik kookte in de badkamer en we sliepen met ons drieën in
mijn oude meisjeskamer. Eigenlijk weet ik weinig meer van die tijd.
Alleen nog maar dat David aan één stuk door huilde. We namen de
baby tussen ons in in bed. Hij bleef huilen. We liepen nachtenlang
met hem rond. Hij bleef huilen. Er kwam een zuster van het
consultatiebureau, mijn moeder liet twee dokters komen, er kwam een
kinderarts aan te pas en ten slotte werd David ter observatie
opgenomen. Maar hij mankeerde niets en we kregen David na twee
weken weer huilend thuis.
Simon zat op de HTS, overdag op school en 's avonds thuis studeren.
Wij kregen een toelage van Simons ouders en van mijn moeder en
daarom konden ze ingrijpen, toen ze vonden dat de toestand voor
Simon onhoudbaar werd. Simon moest weer bij zijn ouders gaan wonen
en ik bleef bij mijn moeder met de huilende David. Zodra ik met hem
ging wandelen, was hij lief en tevreden, maar als ik even
stilstond, begon hij weer met zijn hartstochtelijke gehuil. Daarom
liep ik, drie, vier uren per dag, als een soort motor die aan de
wagen gekoppeld was. Simon zag ik alleen nog maar met het
avondeten. Dan was hij moe en ik moe en kribbig door David. Ik ging
steeds minder belang stellen in zijn school en hij informeerde
steeds minder naar David. Soms, als de baby zich stilhield, vrijden
wij haastig, met altijd in ons achterhoofd dat het huilen zo weer
kon beginnen. Langzaamaan begon zich bij mij een gevoel te
ontwikkelen, dat ik nu kan omschrijven met 'wrok'. Wrok tegen
Simon, die zijn leven niet door de baby en mij liet verstoren, wrok
tegen Simons ouders, die zich slechts concentreerden op de studie
van hun zoon, wrok tegen mijn moeder, die mij de schuld gaf van al
het gehuil, en wrok tegen de baby.
David was toen bijna een jaar. Simon liep stage en was weer bij ons komen wonen. Hij had een blad gemaakt, dat we op het ligbad legden, zodat het bedje van David daar 's avonds op kon staan. Maar David kon niet in slaap komen.
Hij lag met een tuigje vastgebonden in bed en schreeuwde en vocht uren achtereen om overeind te komen. We kregen ruzies met elkaar en met mijn moeder omdat we totaal geen raad met hem wisten. De huisdokter, die Simon erbij haalde, wist alleen maar te zeggen:
'Ja, zulke kinderen heb je inderdaad.'
Simon en ik waren inmiddels zo overspannen en vermoeid, dat ik geen andere uitweg meer wist. Ik zocht het briefje van mijn moeder en belde radeloos op. Mijn verhaal werd rustig uitgehoord, terwijl David op de achtergrond huilde.
'Zal ik nu meteen bij u langskomen?' werd me gevraagd.
Binnen een halfuur zat de magnetiseur alleen naast Davids bedje in de badkamer. Simon en ik stonden verslagen op de gang en luisterden of het gehuil af zou nemen. Maar dat gebeurde niet. Na lange tijd kwam de man naar buiten, legde zijn armen om onze schouders en voerde ons de kamer in.
'Ga even zitten,' zei hij, 'want ik moet jullie wat vertellen. In zijn vorige leven is David als kind omgekomen tijdens een bombardement. Hij heeft erg veel angsten uit moeten staan en die zijn nog lang niet uitgewerkt. We mogen hem niet storen in zijn proces, we kunnen het ook niet, dat heb je gemerkt. Hij is niet te bereiken, want tussen hem en ons staat zijn doodsangst.'
Simon en ik zwegen. Ik voelde intuïtief dat de man gelijk had, maar op Simons gezicht zag ik een spotlach komen. 'En wilt u dat ik dat geloof?' vroeg Simon.
De man schudde zijn hoofd. 'Ik zeg u dit alleen omdat ik een verklaring wil geven waarom ik dit kind niet helpen kan. Niet mag, bedoel ik. Ik kan hem natuurlijk tot rust brengen, maar dan duw ik zijn angsten weg en zullen ze hem in zijn latere leven toch overvallen. Ik zei u al, hij zit in zijn proces. U mag hem liefhebben en troosten, maar u mag dat proces niet onderbreken.'
Toen hij met Simon de trap afliep, sloop ik de badkamer in, tilde het huilende kind uit zijn bedje en drukte het tegen me aan. 'Stil maar,' zei ik, 'waarom ben je zo bang. Ik ben toch bij je, en ik zal je troosten en liefhebben...'
'Ik zal weer terug moeten, Len,' zei
Henriëtte, 'maar je kunt niet zonder hulp verdergaan. Als we de
laatste dagen nu eens gebruiken om begeleiding te vinden voor
jou.'
'Laatste dagen?' Nu was ik het die herhaalde, alleen niet met de
bedoeling Henriëtte verder te laten gaan. 'Laatste dagen? Wanneer
moet je dan weg? Dat kan toch niet nou, zeker niet nou? En je had
toch gezegd eind van de maand?' 'Over vijf dagen zal ik terug
moeten gaan.'
Bliksemsnel maakte ik de balans op. Vijf dagen. Henriëtte stelde
begeleiding voor. Weer opnieuw alles vertellen. Aan een 'vreemde',
die zij ook voor Simon was. Nee. Ik wilde niet. Ik had alles al
verteld. Niet aan Henriëtte, maar aan mezelf. Niet nog eens. Ik
wist het al.
Mijn verwarring verdween. 'Ik wil geen begeleiding,' zei ik, 'ik
wil hier zelf doorheen. Als het toch blijkt dat ik iemand nodig
heb, dan komt die wel op mijn pad. Jij bent toch ook op het goede
moment gekomen?'
Ze glimlachte. 'Ik kan je niet dwingen,' zei ze. 'Het is een
voorstel, meer niet.'
Ik voelde me zeker worden. 'Henriëtte,' zei ik, 'nog vijf dagen. We
kunnen nog erg veel doen.'
'Len, dit is een proces van jaren.'
'Dan doe ik die jaren zelf, en ik schrijf jou. Ja? En je schrijft
me terug. Maar ik wil het wel zelf doen, met David tenminste. Met
Simon, daar ben ik nog lang niet aan toe.'De eerste dagen waren het
moeilijkst. Niet omdat Simon weg was. Niet omdat Henriëtte weg was.
Maar omdat mijn moeder voortdurend kwam. Aan de ene kant was ze een
steun, omdat ze de zorg voor de kinderen overnam. Aan de andere
kant beïnvloedde ze mijn denken door me steeds met haar mening
achterna te zitten. Ze drong erop aan, dat ik het 'goed' moest
maken met Simon, want een vrouw in mijn situatie zou door de
maatschappij op een zijspoor worden gezet.
Ik weet niet of ik mij verzette tegen die
maatschappij, dan wel tegen mijn moeder die die maatschappij
afschilderde, maar in ieder geval groeide bij mij een besef, dat ik
me door niemand op een zijspoor zou laten zetten. Mijn
kinderhuwelijk wilde ik niet tegen beter weten in voortzetten.
Simon moest zijn eigen weg gaan en ik de mijne. Op lange eenzame
wandelingen dacht ik mijn plan uit. Ik zou met Simon gaan praten,
hem voorstellen vriendschappelijk met elkaar om te gaan, waardoor
de opvoeding van de kinderen bespreekbaar kon worden. En... ik
wilde weer terug naar de Tekenacademie.
Ik wist dat mijn moeder dat laatste zou toejuichen, zij schreef mij
altijd een groter talent toe dan ik had. Bovendien zou zij de
Academie meer zien als een afleiding die mij 'op andere gedachten'
zou kunnen brengen, dan als een serieus begin van een zelfstandig
bestaan. Waarschijnlijk zou ze me aanbieden overdag de kinderen te
verzorgen en ik zou dat aannemen, deels uit egoïsme, deels omdat ik
wist dat David bij haar in goede handen was.
Ik sprak met Simon, maar hij begreep me niet. Hij was er juist aan
toe om weer bij ons terug te komen.
'En dan weer op de oude voet verdergaan?' vroeg ik. 'Zouden we ooit
getrouwd zijn als ik niet zwanger was? Nee, Simon, er is te veel
met me gebeurd. Ik wil een eigen ontwikkeling, een eigen kans om
zelfstandig te worden. Ik mis een fase en die moet ik nu eerst
door, dat is mijn enige mogelijkheid om mijn schuldgevoel tegenover
David in te lossen. Ik wil nu eindelijk eens een fijne moeder zijn,
niet altijd iemand die niet opgewassen is tegen een doordrammend
kind. Want David is niet zo, bij mijn moeder Is hij niet zo. Het
ligt aan mij en aan jou en aan ons samen.' Maar Simon begreep het
niet. Hij zag er zo jong uit. Eindelijk weer eens goed geslapen in
het huis van zijn ouders. En ik die maar doorpraatte. Over de
Academie - om vier uur thuis van school samen met David - spelen
met de kinderen tot ze naar bed gaan - hard werken 's avonds voor
mijn school en later een baan zodat ik voor mezelf en de kinderen
kon zorgen. Allemaal plannen waar hij buiten stond. Omdat het
niet anders kon. Omdat ik niets meer voor hem voelde, behalve
iets aandoenlijks omdat hij zo verbaasd keek en zo verschrikkelijk
jong was. Hij stelde me af en toe vragen: 'Hoe moet het met het
geld? Wanneer kan ik ze zien? Vind je het goed als ik jóu kom, of
heb je liever...?'
We regelden alles 'voorlopig'. Over een scheiding spraken we niet.
Maar diep in me wist ik: dit is mijn eerste stap - Kijk mamma, met
losse handen! Ik ben nu 24 en ik zet mijn eerste stap. Het zal
een stap achteruit zijn, maar ik doe hem tenminste zelf. De
volgende tien jaar zal ik niet verprutsen met wrok en
ruziemaken.
Een vrouw in mijn situatie zou door de maatschappij op een zijspoor
worden gezet. Het was ook pas 1963. En het was ook ongehoord.
Mijn moeder bloeide op. Ze zong in huis -
dat had ik nooit eerder gehoord. Als ik om vier uur van de Academie
kwam, zat ze al met de kleintjes aan tafel, de theepot - met een
ouderwetse theemuts - op een theelichtje. De kinderen noemde haar
mammam en dat vond ik logisch, ze had recht op die ene letter meer.
Ik bespiedde haar vaak bij haar bezigheden en probeerde dan de
moeder op te roepen die ze vroeger was: een in de steek gelaten
vrouw, die haar wrok cultiveerde en het heden niet zag. Ik
verwonderde me dagelijks meer om de verandering die zich in haar
voltrok. En ik genoot ervan, Hett kind in me, dat zoveel aandacht
had gemist, koesterde zuch. Net als David en Juliëtje dronk ik mijn
thee, met mijn koudgefietste handen om de beker heen. Ik wilde nog
meer voelen dan de warmte alleen. Het was goed zo.
Simon kwam wanneer hij wilde. Hij was lief en geduldig tegen de
kinderen en - zoals we afgesproken hadden - vriendschappelijk
tegenover mij. Ik bespiedde hem ook. Hij was een student geworden
met een lange wollen das, maar zijn gezicht was hetzelfde gebleven,
jong en verbaasd. Hij had kennelijk pen tactiek uitgestippeld met
zijn ouders: laten betijen en langzaam de verhouding herstellen en
denk eraan: de studie gaat voor. Toen hij slaagde voor een tentamen
vroeg hij mij blozend met hem uit eten te gaan. We zaten in een
halfdonker restaurant met een geforceerde intieme sfeer. Roze
kaarsjes, roze servetten, waarop ik Simon uittekende. Hij lachte om
het resultaat en bood me aan model te zitten.
'Wanneer dan?'
'Nu vanavond...'
'Vanavond??'
'Ja, hoe laat gaat je moeder weg?'
'Ze kan tot tien uur blijven...'
Hij zat geen model. We gingen meteen in bed liggen vrijen.
'Kijk uit, ik wil niet zwanger worden.'
'Dat geeft niet, ik kom bij je terug...'
En dan toch weer z'n kop erbij. Nee natuurlijk, niet zwanger. De
uitgestippelde tactiek: studie gaat voor.
Een jaar bracht ik door in deze
sluimertoestand. Feestjes met vrienden van de Academie. Over naar
de tweede klas. Met de kinderen samen kind van mijn moeder. En
waarom niet met Simon naar bed?
Mijn moeder had dat laatste gauw in de gaten. Ze zei niets, maar
begon zich bedreigd te voelen. Aan de ene kant was ze gelukkig,
omdat ze veronderstelde dat het nu wel weer 'goed' zou komen, aan
de andere kant vreesde ze te worden teruggeworpen in haar eenzame
bestaan. Haar gedrag werd onberekenbaar. Ze liet geen gelegenheid
voorbijgaan om mijn vorderingen te prijzen. 'Zoals jij tekent,
kind. Je moet doorzetten hoor, ga nooit van school af, dat zou
zonde zijn.' Maar ze kon ook plotseling tegen mij uitvallen,
wanneer ik in haar ogen iets verkeerds deed met de kinderen. Dan
demonstreerde ze dat zij de enige echte opvoedster was en dat
zonder haar alles uit de hand zou lopen.
David mocht van mijn moeder tijdens het
avondeten altijd rondlopen. 'Ach, hij eet toch al zo moeilijk,' zei
ze dan. 'Hij heeft geen geduld om te blijven zitten, later komt dat
allemaal wel weer goed...' Dat rondlopen gebeurde met autootjes,
die hij op onze ruggen liet roetsjen. Mijn moeder kon dat
glimlachend verdragen, ik niet.
Op een keer wond ik me erg op. 'David,' zei ik, 'nu is het genoeg.
Ga als een normaal kind gewoon op je stoel zitten.'
Maar in plaats daarvan begon hij met zijn autootje op mijn rug te
slaan. 'David,' riep ik, 'hou op en ga zitten!' Ik draaide me
om en hij stapte uitdagend iets achteruit. Zodra ik me
terugdraaide, begon hij weer. Ik sprong overeind. 'Als je mij
slaat, sla ik jou ook!' Mijn moeder bemoeide zich ermee. Kom maar
bij mammam, David, eerst even een hapje.' Ik ging weer zitten en
voelde tegelijkertijd een slag in mijn nek.
En toen kwam alles eruit... Ik verweet haar dingen, die ik niet eerder had uitgesproken en waarvan ik nauwelijks wist dat ze me dwarszaten. 'Je houdt me in alles tegen, je maakt weer een kind van me en dat wil ik niet. Je eigen leven heb je verpest en je grijpt nu je kans over mijn rug heen. Als je vroeger wat meer naar me had gekeken, dan was ik nooit met Simon begonnen... Ik had naar de Avondacademie moeten aan en zelf voor de kinderen moeten zorgen.'
'Mamma mag niet slaan,' huilde het kind.
Ik kon er niet meer tegen op. In een paar stappen was ik bij Juliëtje en tilde haar uit de kinderstoel. We stonden met ieder een kind vijandig tegenover elkaar. Plotseling draaide Juliëtje zich van mij af en strekte haar armpjes uit naar mijn moeder. 'Mammam...' huilde ze.
'Ach god, dat kind,' zei mijn moeder, 'die mist wat hoor. Ja, kom maar bij mammam, dan gaan we eerst wat drinken, hè.' Ze pakte het kind van boven vast, maar ik rukte aan haar billetjes. 'Laat los!' schreeuwde ik.
De beide kinderen zetten het nu op een gillen en mijn moeder krijste daaroverheen: 'Mooie moeder ben je! Eerst je huwelijk kapot maken, en nou komen je kinderen aan de beurt. De appel valt niet ver van de boom, je vader was al precies eender.'
Mijn God, nou mijn vader weer...
Ik vluchtte met Juliëtje de kamer uit. Aan de kapstok hing haar jasje en ik sloeg het om haar heen. Wèg moest ik, waar naartoe, dat wist ik niet. Ik begon te lopen, het kind dicht tegen me aan. In een portiek deed ik haar armpjes in de mouwen. Ik merkte dat ik zelf geen jas aan had. Waar in godsnaam moest ik heen?
Aan zijn fiets zag ik dat Simon thuis was. Ik belde drie maal. Het kind werd uit mijn handen genomen en doorgegeven aan wéér een moeder. Simon pakte me vast. 'Wat is er gebeurd? Iets met David?' Ik kon niet uit mijn woorden komen. Mijn schoonmoeder vroeg door. Ik schudde nee, nee, nee, nee, dat is het niet... 'Je had haar nooit die kinderen moeten laten houden, ze waren hier beter af geweest,' riep ze naar Simon.
Mijn schoonvader raakte geïrriteerd: 'Laat haar nou toch even bijkomen,' zei hij, 'we horen het straks wel.'
Ik keek naar hem op en zag voor het eerst iets vriendelijks in hem. Hij knikte me toe en ik begon te praten. 'Dus moet er iets gebeuren. Zo met mijn moeder kan het niet,' eindigde ik.
Simon zei niets. Mijn schoonmoeder palmde Juliëtje in. Ten slotte zei mijn schoonvader rustig: 'Jij gaat naar je huis en je biedt je moeder je excuses aan. Je hebt je heel slecht gedragen. Je moeder heeft uitstekend voor de kinderen gezorgd en jij hebt genoeg tijd gehad om je te bezinnen. Jouw tijd is om. Je bent nu 25 en je gaat zelf voor je kinderen zorgen. Je gaat van school af en Simon komt bij je terug.'
Mijn schoonmoeder reageerde meteen. 'Geen kwestie van,' zei ze. 'Simon staat voor zijn kandidaats en als hij nu teruggaat, komt daar niets van terecht. We hebben altijd alles voor haar betaald, ze is nooit iets te kort gekomen. Ze is een ondankbaar nest en ze zal Simons hele leven verknoeien.'
'Ze gaat terug en ze biedt haar excuses aan.'
'Dat is wat anders, maar Simon maakt hier thuis zijn studie af.'
Ik keek Simon aan. Hij staarde naar de grond en zei niets. Wel godverdomme...
'Breng haar naar huis,' zei mijn schoonvader, en hij gaf Simon zijn autosleutels.
Het kind kan hier blijven...' zei mijn schoonmoeder. Ik graaide Juliëtje uit haar handen en vluchtte voor de tweede maal de deur uit.
'Ja, ik rij rustig,' hoorde ik Simon achter mij zeggen.
'Mamma,' zei ik. Ze lag met David samen in bed. 'Niet het licht aan doen,' ze, 'hij slaapt nu eindelijk...'
Ik ging op het randje zitten, mijn hoofd in mijn handen. 'Mamma, ik weet het niet meer.'
Ik voelde meteen haar hand op mijn been. 'Ik weet precies hoe je je voelt,' klaagde ze, 'het is verschrikkelijk alleen te moeten zijn, en dat terwijl ik toch alles voor jullie heb daan. Je vader heeft me op precies dezelfde manier met jullie laten zitten. Dat heb ik je allemaal niet verteld, maar je vader had die vrouw al toen jij nog op de lagere school zat.'
'Mamma, ik bén niet in de steek gelaten, ik heb Simon gevraagd om van ons weg te gaan. We waren nog lang niet aan een huwelijk toe.'
Ze luisterde niet. 'Altijd alles alleen moeten doen, altijd alleen ergens naar toe, en nu ik me eindelijk een beetje gelukkig voel, stuurt mijn dochter mij de deur uit...' Ze begon erbarmelijk te snikken.
Ik streelde haar hand, die nog steeds op mijn been lag. 'Het goed, mamma,' zei ik, 'het spijt me zo. Blijf alsjeblieft...'
We aten samen in het roze restaurant en we vrijden weer voor het eerst die nacht. De kinderen kregen mazelen, waterpokken en de bof. En toen we dachten dat het nu wel voorbij was, werd op de eerste mooie lentedag bij Juliëtje de A-griep geconstateerd. Een week lang had ze hoge koortsen. We waren zo intensief met haar bezig, dat we nauwelijks oog voor David hadden, soms zag ik hem op een zonnig plekje in de kamer liggen, een beetje soezend met zijn duim in zijn mond. Maar dat verontrustte me niet, want hij had geen koorts. Ik dacht: natuurlijk moe na al dat ziek-zijn. Toen de dokter weer voor Juliëtje kwam, vroeg ik hem toch even naar David te kijken. Nee hoor, niets, misschien ook de A-griep een dezer dagen.
De juffrouw van de kleuterschool belde op. David was in slaap gevallen en al een paar dagen erg stil geweest. Ik ging hem halen en merkte meteen dat hij hoge koorts had. Dus nogmaals de A-griep in huis. Maar het verloop was anders dan bij Juliëtje. De koorts bleef langer, zakte toen plotseling en kwam na twee dagen weer terug. David lag uitgeput en vermagerd in bed, want al die tijd had hij alleen maar willen drinken. De kinderarts werd erbij gehaald. Hij vond geen duidelijke aanwijzingen, maar constateerde dat het kind te ziek was om nog langer thuis te houden. In een deken gewikkeld brachten Simon en ik hem naar het ziekenhuis.
Een glazen box, met daarin ons kind, bijna onherkenbaar door het ingevallen gezichtje, de te dunne armpjes en de te dunne beentjes.
Zwijgend liepen we naar huis, de armen om elkaar heen en met voor het eerst het besef dat we hetzelfde voelden: angst, verschrikkelijke angst, verdriet en schuldgevoel. Verschrikkelijk schuldgevoel.
'We worden toch wel gewaarschuwd als er iets met hem is?'
'Het kan nu toch alleen maar beter gaan...'
'En gaat dan 's nachts de telefoon?'
'Ik neem hem op...'
We lagen dicht tegen elkaar aan, te wachten op de telefoon. We gingen tweemaal per dag naar het ziekenhuis, we zagen hem slechter worden.
'Mijn God, wat hééft hij dan? Waarom zeggen ze ons niks?'
'Ze weten het nog niet, ze zitten middenin het onderzoek.'
We werden bij de dokter geroepen. 'Dit is natuurlijk geen griep meer,' zei hij. 'We hebben nu te maken met een zeldzame complicatie: steenpuistcoccen in de longen.
Sinds vanmorgen hebben we zekerheid. U mag David straks even bezoeken, maar schrikt u niet, hij ligt in een zuurstoftent en in zijn borstje is een vochtafvoer gemaakt, zodat het vocht uit de longen weg kan vloeien. We weten nu tenminste wat het is en we zijn meteen met de behandeling begonnen.'
'Steenpuistcoccen? Vochtafvoer?' hoe ernstig is het, dokter?'
Ernstig, zeer ernstig, ik kan u helaas niet geruststellen op dit ogenblik.'
We gingen naar David. Aan het voeteneinde van zijn bedje hing een kaart met GLOBENICOL - VEEL DRINKEN.
De glazen box, de zuurstoftent, zijn halfbewusteloze toe- stand, het leek of David steeds onbereikbaarder werd. Hoe lang zou dit nog duren? Hoe lang kón dit nog duren? Hoe lang houdt zo'n klein uitgemergeld lichaampje de strijd nog vol? Wij mochten komen wanneer wij wilden. De ouders van Simon zorgden voor Juliët en mijn moeder ging vaak met ons mee. Veertien dagen in de zuurstoftent. Davids beentjes waren kapot geprikt, hij leek volkomen bewusteloos en huil- de alleen nog maar wanneer hij de pijnlijke injecties kreeg.
'Hij is stervende!' riep ze. 'Ga de dokter halen, Simon, vlug!'
Simon liep weg, naar de zuster, naar de dokter. Ik hoorde stemmen in de verte. Ik stond voor zijn bedje. Mijn David, mijn kind... Ik zag alles gebeuren alsof ik zelf in een zuurstoftent lag. Alles in de verte en zo hartverscheurend diep in mij. David, oh David, mijn kind...
'Hij krijgt geen lucht!' riep mijn moeder. 'Zuster, dokter, gauw!'
Ze stormden naar binnen, een witte jas, een witte jas, een witte schort, alles was wit en ze duwden me opzij. De dokter tilde David op, een zuster hield de slang vast, die uit zijn borstje kwam, en een ander het zakje waarin het vocht verzameld werd. Opzij schuifelend gingen ze de deur van de box door.
Toen gebeurde het. Ik zag het door de glazen wand. Ik zag hoe het water uit zijn borstje kwam. Ik zag weer voor me hoe mijn moeder David aan zijn beentjes omhoog hield en op zijn billetjes sloeg. Hetzelfde vechtende rode gezichtje. Het water van toen liep er nu eindelijk uit. Dit was waar ik intuïtief op gewacht had. Deze bevrijding, deze verlossing, eindelijk waren wij beiden verlost.
Ik liet de uitleg van de dokter over me heengaan. 'David is nu rustig,' zei hij. 'Er kan geen nieuwe punctie worden verricht, maar de kans is bijzonder groot, dat het na deze explosie de goede kant uitgaat.'
'Maar waarom ging die slang eraf?' vroeg Simon.
'Doordat het slijm de zaak verstopt heeft. De druk werd waarschijnlijk te groot.'
Maar ik wist wel beter. Dit water had niets met zijn ziekte te maken, dit water was het water van toen. Het was erin gekomen door zijn babymondje en het had zich langer dan vijf jaar verborgen gehouden in zijn longen, in de wortels van zijn leven. Vandaag is de oorzaak van morgen. Onze daden worden doorberekend tot ver in een wankele toekomst.