1.


Toen mijn oudste zoon werd geboren, was ik pas twee maanden met Simon getrouwd. Wij woonden in bij mijn moeder. Ik kookte in de badkamer en we sliepen met ons drieën in mijn oude meisjeskamer. Eigenlijk weet ik weinig meer van die tijd. Alleen nog maar dat David aan één stuk door huilde. We namen de baby tussen ons in in bed. Hij bleef huilen. We liepen nachtenlang met hem rond. Hij bleef huilen. Er kwam een zuster van het consultatiebureau, mijn moeder liet twee dokters komen, er kwam een kinderarts aan te pas en ten slotte werd David ter observatie opgenomen. Maar hij mankeerde niets en we kregen David na twee weken weer huilend thuis.
Simon zat op de HTS, overdag op school en 's avonds thuis studeren. Wij kregen een toelage van Simons ouders en van mijn moeder en daarom konden ze ingrijpen, toen ze vonden dat de toestand voor Simon onhoudbaar werd. Simon moest weer bij zijn ouders gaan wonen en ik bleef bij mijn moeder met de huilende David. Zodra ik met hem ging wandelen, was hij lief en tevreden, maar als ik even stilstond, begon hij weer met zijn hartstochtelijke gehuil. Daarom liep ik, drie, vier uren per dag, als een soort motor die aan de wagen gekoppeld was. Simon zag ik alleen nog maar met het avondeten. Dan was hij moe en ik moe en kribbig door David. Ik ging steeds minder belang stellen in zijn school en hij informeerde steeds minder naar David. Soms, als de baby zich stilhield, vrijden wij haastig, met altijd in ons achterhoofd dat het huilen zo weer kon beginnen. Langzaamaan begon zich bij mij een gevoel te ontwikkelen, dat ik nu kan omschrijven met 'wrok'. Wrok tegen Simon, die zijn leven niet door de baby en mij liet verstoren, wrok tegen Simons ouders, die zich slechts concentreerden op de studie van hun zoon, wrok tegen mijn moeder, die mij de schuld gaf van al het gehuil, en wrok tegen de baby.

Op een morgen, toen ik David in bad deed, werd ik plotseling overvallen door een gedachte die me nog vaak in mijn dromen achtervolgt. Met mijn linkerhand hield ik Davids hoofdje boven water. 'Als ik hem nu loslaat,' dacht ik, 'dan is hij dood.' Ik schrok zó van mezelf, dat ik hem inderdaad losliet en hij onder water gleed. Een moment moet ik daar verbijsterd hebben staan kijken naar de strijd die David voerde. Toen raakte ik in paniek, greep hem beet en drukte hem tegen mij aan. Op mijn gillen kwam mijn moeder aanrennen. Ze nam David van mij af en voerde een aantal handelingen uit, die ik in verstijving bekeek. Nu nog kan ik ze vertraagd voor me zien: ze pakte David bij zijn voetjes en liet hem met zijn hoofd omlaag hangen. Ze sloeg hem op zijn billetjes en op zijn rug, zodat hij het water uit kon spugen. Daarna legde ze hem op zijn buik op een handdoek en wreef hem warm. David worstelde nog steeds met water en raakte volkomen overstuur. Mijn moeder rolde hem in een deken, drukte hem tegen zich aan, legde haar hand op zijn achterhoofdje en ging toen door de kamer lopen. 'Stil maar, ventje,' zei ze, 'stil maar, wat hebben ze met je gedaan.' Iedere keer als ze langs mij kwam, zag ik zijn hoofdje. Het kwam op mij toe en het ging van mij af en ik was niet in staat mijn hand ernaar uit te steken. 'Zoek even wat kleertjes voor hem uit,' zei mijn moeder, 'hij is nu wat kalmer, ik wil hem aankleden. En maak een kruik. Dóe wat, sta daar niet alsof het je kind niet is.' Toen ik bleef staan, duwde mijn moeder tegen mijn arm. 'Sta daar niet zo,' herhaalde ze, en ik voelde de beweging door mijn hele lichaam gaan. Plotseling zoog ik de lucht naar binnen, alsof ik pas na lange tijd weer ademhaalde. Ik draaide me om, rende naar de badkamer en zette water op om een kruik te maken.
Die middag legde mijn moeder een papiertje voor me neer waarop een telefoonnummer stond. 
'Ik zou hem nou eindelijk maar eens opbellen,' zei ze en ik wist precies wie ze bedoelde. Een magnetiseur-astroloog, die door mijn moeder vaak geraadpleegd werd. Maar pas veel later was ik eraan toe om hem te bellen.
David was toen bijna een jaar. Simon liep stage en was weer bij ons komen wonen. Hij had een blad gemaakt, dat we op het ligbad legden, zodat het bedje van David daar 's avonds op kon staan. Maar David kon niet in slaap komen.
Hij lag met een tuigje vastgebonden in bed en schreeuwde en vocht uren achtereen om overeind te komen. We kregen ruzies met elkaar en met mijn moeder omdat we totaal geen raad met hem wisten. De huisdokter, die Simon erbij haalde, wist alleen maar te zeggen:
'Ja, zulke kinderen heb je inderdaad.' 
Op ons verzoek werd David nogmaals nagekeken door de kinderarts, die hem volkomen gezond verklaarde. 'Ach, op een dag is dit over,' zei hij. 
Maar Simon en ik konden niet op die dag blijven wachten, we sloegen aan het experimenteren. Zo ontdekten we dat David achter op de fiets in slaap kon vallen. En daarom pakten we hem na het avondeten goed in en gingen we met hem - zelfs als het goot van de regen - blokjes rijden tot hij in slaap viel. Dan tilden we hem voorzichtig uit zijn stoeltje en legden hem met zijn jasje aan in bed. Maar na een tijdje werd David tijdens het vervoer naar boven toch weer wakker.
Simon en ik waren inmiddels zo overspannen en vermoeid, dat ik geen andere uitweg meer wist. Ik zocht het briefje van mijn moeder en belde radeloos op. Mijn verhaal werd rustig uitgehoord, terwijl David op de achtergrond huilde.
'Zal ik nu meteen bij u langskomen?' werd me gevraagd. 
'O, alstublieft,' zei ik, 'want niemand kan ons helpen.'
Binnen een halfuur zat de magnetiseur alleen naast Davids bedje in de badkamer. Simon en ik stonden verslagen op de gang en luisterden of het gehuil af zou nemen. Maar dat gebeurde niet. Na lange tijd kwam de man naar buiten, legde zijn armen om onze schouders en voerde ons de kamer in.
'Ga even zitten,' zei hij, 'want ik moet jullie wat vertellen. In zijn vorige leven is David als kind omgekomen tijdens een bombardement. Hij heeft erg veel angsten uit moeten staan en die zijn nog lang niet uitgewerkt. We mogen hem niet storen in zijn proces, we kunnen het ook niet, dat heb je gemerkt. Hij is niet te bereiken, want tussen hem en ons staat zijn doodsangst.'
Simon en ik zwegen. Ik voelde intuïtief dat de man gelijk had, maar op Simons gezicht zag ik een spotlach komen. 'En wilt u dat ik dat geloof?' vroeg Simon.
De man schudde zijn hoofd. 'Ik zeg u dit alleen omdat ik een verklaring wil geven waarom ik dit kind niet helpen kan. Niet mag, bedoel ik. Ik kan hem natuurlijk tot rust brengen, maar dan duw ik zijn angsten weg en zullen ze hem in zijn latere leven toch overvallen. Ik zei u al, hij zit in zijn proces. U mag hem liefhebben en troosten, maar u mag dat proces niet onderbreken.'
Toen hij met Simon de trap afliep, sloop ik de badkamer in, tilde het huilende kind uit zijn bedje en drukte het tegen me aan. 'Stil maar,' zei ik, 'waarom ben je zo bang. Ik ben toch bij je, en ik zal je troosten en liefhebben...'

Toen David net drie jaar was, werd ons tweede kind geboren: Juliëtje. In de kliniek stond haar wiegje naast me en ik luisterde de hele dag gespannen of het gehuil beginnen zou. 's Nachts werd ze naar de babykamer gebracht en als ze 's morgens bij me terugkwam, onderzocht ik haar gezichtje, want het antwoord van de zuster: 'Ja hoor, ze is heel erg rustig geweest' vertrouwde ik allang niet meer.
Maar Juliëtje was rustig. Haar eerste nacht thuis sliep ze zelfs door. Wij waren inmiddels verhuisd naar een vierkamerwoning in een oude buurt en Simon had vakantie genomen om mij de eerste dagen op weg te helpen. Hij had zijn studie beëindigd en werkte sinds een jaar op een technisch bedrijf. Wij waren 25 en 23 en met onze nieuwe baby en ons nieuwe huis beseften we ineens dat we een gezin waren geworden.
Voor het gehuil van David waren andere problemen in de plaats gekomen. Hij kreeg driftbuien en liet zich op de grond vallen wanneer hij zijn zin niet kreeg, terwijl hij zijn speelgoed slechts gebruikte om zichzelf en anderen pijn te doen of zijn omgeving te vernielen. Alleen mijn moeder kon David goed om zich heen verdragen, bij alle anderen riep hij weerstanden op en ook Simon en ik verloren snel ons geduld met hem. De aandacht die David opeiste, was zo groot dat ik Juliëtje in haar eerste levensjaar beslist tekort heb gedaan. Het was voor mij een verlossing toen David naar de kleuterschool kon gaan. Als ik het kind 's ochtends had weggebracht, liep ik vrij naar huis, verheugde me op het samenzijn met Juliëtje en wilde mezelf beslist niet toegeven dat ik de middagpauze als een verstoring zag.
Simon was de eerste die tijdens een ruzie schreeuwde: 'Dat kind verpest ons hele leven, weet je dat! We kunnen nergens met hem naartoe, we kunnen niet eens een winkel met hem in. Hij is een tiran en ik ben bang voor hem, bang voor hoe hij nou weer ergens op zal reageren. Ik ben volkomen verzenuwd door dat kind.'
'Maar het is een zielig kind,' schreeuwde ik terug.
'Dat kan best zijn, maar ik ben nu op een punt gekomen dat ik niets meer voel en niets meer zielig vind.'
'We moeten er iemand bijhalen.'
'Die ons weer komt vertellen dat hij niets mankeert.'
'Nee, iemand anders, die het begrijpt.'
'Die magnetiseur van je moeder zeker, met zijn bombardement en ik-mag-hem-niet-helpen.'
'Nee, iemand anders, er móet toch iemand anders zijn.'
'Wie dan?'
'Iemand, ik weet niet wie, maar het is een zielig kind, ik ga iemand zoeken...'

Ik vond Henriëtte, een kinderpsychologe, die na haar studie es jaar in Amerika had gewerkt. Zij was daar verbonden geweest aan een psychologisch-pedagogisch centrum, dat moeilijk opvoedbare kinderen begeleidde. Om haar ouders te bezoeken, was ze naar Holland gekomen, met de bedoeling een week of zes te blijven, maar door de plotselinge dood van haar vader stelde ze haar vertrek nog een tijdje uit. In ieder geval lang genoeg om haar hele familie op te zoeken. Zo verscheen ze ook bij mijn moeder, die het contact tussen ons tot sand bracht. Ik moet zeggen, dat Henriëtte zich geen moment als deskundige bij mij opdrong. Ze kwam een aantal middagen als een goede vriendin een beetje meehelpen in de huishouding en spelen met de kinderen en had in de avonden gesprekken met Simon en mij. Wanneer ze met mij alleen was - als David naar school ging en Juliëtje sliep - wist ze bijna ongemerkt door vrij simpele vragen mijn diepste gevoelens naar boven te halen. Vaak schrok ik van mezelf, wanneer ik dingen zei als: 'Het is net of David mijn straf is.'
'Je straf is?' herhaalde Henriëtte.
'Ik ben een ellendig kind geweest, altijd tegen de draad in, expres mijn moeder pesten.'
'Je moeder pesten?'
'Ja, omdat ik vond dat ze alleen maar aandacht voor mijn oudste broer had. Die heeft dat auto-ongeluk toch gehad, dat was zijn eigen schuld, te veel gedronken en dan achter het stuur. Hij heeft maanden verlamd in een revalidatiecentrum gelegen.'
'In een revalidatiecentrum?'
'Ja, en daar ging ze altijd naar toe, zaterdag, zondag, zelfs met Kerstmis. Ik zat altijd alleen. Ik heb haar wel eens toegeschreeuwd: Moet je jezelf dan eerst te barsten rijden om aandacht te krijgen hier in huis? Mijn vader was toen al bij zijn vriendin, dat weet je.'
'Aandacht te krijgen?'
'Ja. Ik was zeventien, ik zat altijd maar te werken voor school. Mijn moeder wist niet eens in welke klas ik zat. Toen er eens iemand op visite kwam, zei ze: Dit is mijn jongste dochter, ze zit al in de vierde. En ik ertussendoor: Nee, in de vijfde, ik ben eindexamen aan het doen. Ik zat altijd alleen, ook later toen ik op de Tekenacademie zat. Ik ben niet voor niks met Simon getrouwd, 't Is toch belachelijk, 20 en 22, we kenden elkaar nauwelijks, we passen niet eens bij elkaar. Als ik 's ochtends wakker word en ik loop naar de wastafel, dan denk ik: Jezus, van wie is die tweede tandenborstel in dat glas. We denken allebei anders. Waarom moet mijn tandenborstel naast de zijne in hetzelfde glas?'
'Jullie denken anders.'
'Ja. Simon is ambitieus, hij wil verder studeren, bouwkunde in Delft, en zijn ouders staan achter hem te duwen. Geld is geen punt, zijn ouders betalen wel. Ik weet precies wat er gaat gebeuren. Hij kan hier thuis met David natuurlijk niet rustig studeren en binnen een half jaar woont hij weer daar en zie ik hem alleen met het avondeten. Wat heeft hij dan nog te maken met ons? Over wat ik voel, kan ik niet eens met hem praten.'
'Wat voel je nu?'
'Dat David mijn straf is, maar ook mijn kans. Mijn straf omdat ik niet in staat was met mijn eigen moeder om te gaan ... en ergens diep in me natuurlijk ook dat bombardement. Ik ben in 1939 geboren, misschien was ik in mijn vorige leven wel een fascist en David een slachtoffer van mij. Ik denk er vaak aan, we zijn niet voor niks bij elkaar gekomen. Misschien is dit eigenlijk wel mijn kans. Ik zèg wel straf, maar misschien bedoel ik wel mijn kans...'
Henriëtte liet me mijn twijfels uitspreken, gaf nooit haar eigen mening en belastte me niet met goede raad. Door de belangrijkste punten in vragende vorm te herhalen dwong ze me er dieper op in te gaan, zodat ik dat ten slotte ook zonder haar ging doen. De gedachte 'David is mijn straf' ging ik afwegen tegen de diepere gedachte 'David is misschien mijn kans'. Uiteindelijk - maar dat heeft nog jaren geduurd - kon ik daar bewust voor kiezen.

Nadat we een paar avonden met ons drieën hadden gepraat, begon het Simon te vervelen. Hij ging zich aan het gesprek onttrekken door voortdurend koffie te zetten, op te bellen of In slaap te vallen. Ik ergerde me daaraan, maar Henriëtte liet niets merken. Na een week kon ik me niet meer beheersen. Toen hij weer languit op de bank ging liggen met zijn ogen dicht, viel ik tegen hem uit. 
'Waarom donder je niet op!' riep Ik. 'Als je er dan toch niet bij wilt horen, waarom donder je dan niet op!'
Hij bleef roerloos en met dichte ogen liggen. Ik voelde me razend worden, greep het eerste dat in mijn bereik lag, een bloempot met een plant die ik heel gedetailleerd voor me zag. Gele bloemetjes, net ballonnetjes, met roestbruine stippels erop. Pantoffelplantje noemen ze dat. Ik hield de plant omhoog en sloeg hem op Simons hoofd kapot. De aarde zag ik door de kamer vliegen. Simon sprong overeind, greep me beet en smeet me tegen de grond. Ik hoorde twee deuren dichtslaan, van de voorkamer en van de slaapkamer. Het bleef heel lang stil. Toen hief ik mijn hoofd op.
Aarde, gele bloemetjes, overal. Henriëtte. Ze keek voor zich. Had zich er niet mee bemoeid.
'Henriëtte!' schreeuwde ik. 'Aarde, overal aarde, overal...' Ik snikte met lange halen, sloeg mijn hoofd op de grond en kroop ten slotte naar Henriëtte toe. Met mijn hoofd op haar knieën snikte ik verder, volkomen onsamenhangend liet ik los wat ik in me voelde: 'Hij is geen tiran... ongelukkig... baby... kind... wil hem helpen... mijn kleine David...'

Henriëtte kwam alleen nog maar 's middags bij me, want Simon weigerde haar te ontmoeten. Hij wilde met mij alleen praten en niet met een 'vreemde' erbij. Maar onze gesprekken gingen meteen over in beschuldigingen en verwijten en eindigden in ruzies en schreeuwpartijen. Volledig overstuur ging ik dan naar bed, terwijl Simon op de bank ging slapen. Het was duidelijk dat het zo niet door kon gaan. Op een zondagmiddag - toen Henriëtte bij haar moeder was - zag ik dat Simon zijn tekenmateriaal en zijn kleren bij elkaar legde. Later op de dag leende hij de auto van zijn vader en stopte daar alles in. Maar hij ging niet weg. Hij zat in de slaapkamer en ik wachtte bij de kinderen tot er iets gebeuren zou.
Maar er ging pas iets gebeuren, toen ik woede door me heen voelde trekken. Ik gooide de deur van de slaapkamer open en zag hem zitten op bed. Zijn hoofd in zijn handen. Hij keek niet naar me op. Ik voelde ineens hoe jong hij nog was. Hij had de bescherming nodig van zijn ouders en liet toe dat zij de beslissingen namen. 'Je moest maar gaan, zei ik, 'en als je terugkomt, wil je dat dan wel zelf beslissen en je niet laten sturen of laten roepen.'
Hij stond op. 'Ik zal zorgen dat je voldoende geld hebt,' zei hij.
'Geld is nooit het probleem geweest in jullie familie.'
'Len,' zei hij en hij begon te huilen.
'Ik wil een goede regeling, ik laat me niet afschepen met een fooi. En sta niet te huilen, ik heb geen zin in nóg een kind aan mijn rok.' Ik wond me steeds erger op. Zijn apathische houding stimuleerde me. 'Ga!' schreeuwde ik. 'Ga naar je mammie en je pappie. Ga daar maar lekker studeren. Vooruit, schiet op!'
Hij kwam in beweging. Hij moest langs me, want ik stond in de deur. In een flits zag ik hoe gekwetst hij was. 'Simon,' dacht ik, 'arme Simon, je bent er erger aan toe dan ik...' Maar mijn verbittering won. 'Lamzak!' riep ik.

'Ik zal weer terug moeten, Len,' zei Henriëtte, 'maar je kunt niet zonder hulp verdergaan. Als we de laatste dagen nu eens gebruiken om begeleiding te vinden voor jou.'
'Laatste dagen?' Nu was ik het die herhaalde, alleen niet met de bedoeling Henriëtte verder te laten gaan. 'Laatste dagen? Wanneer moet je dan weg? Dat kan toch niet nou, zeker niet nou? En je had toch gezegd eind van de maand?' 'Over vijf dagen zal ik terug moeten gaan.'
Bliksemsnel maakte ik de balans op. Vijf dagen. Henriëtte stelde begeleiding voor. Weer opnieuw alles vertellen. Aan een 'vreemde', die zij ook voor Simon was. Nee. Ik wilde niet. Ik had alles al verteld. Niet aan Henriëtte, maar aan mezelf. Niet nog eens. Ik wist het al.
Mijn verwarring verdween. 'Ik wil geen begeleiding,' zei ik, 'ik wil hier zelf doorheen. Als het toch blijkt dat ik iemand nodig heb, dan komt die wel op mijn pad. Jij bent toch ook op het goede moment gekomen?'
Ze glimlachte. 'Ik kan je niet dwingen,' zei ze. 'Het is een voorstel, meer niet.'
Ik voelde me zeker worden. 'Henriëtte,' zei ik, 'nog vijf dagen. We kunnen nog erg veel doen.'
'Len, dit is een proces van jaren.'
'Dan doe ik die jaren zelf, en ik schrijf jou. Ja? En je schrijft me terug. Maar ik wil het wel zelf doen, met David tenminste. Met Simon, daar ben ik nog lang niet aan toe.'De eerste dagen waren het moeilijkst. Niet omdat Simon weg was. Niet omdat Henriëtte weg was. Maar omdat mijn moeder voortdurend kwam. Aan de ene kant was ze een steun, omdat ze de zorg voor de kinderen overnam. Aan de andere kant beïnvloedde ze mijn denken door me steeds met haar mening achterna te zitten. Ze drong erop aan, dat ik het 'goed' moest maken met Simon, want een vrouw in mijn situatie zou door de maatschappij op een zijspoor worden gezet.

Ik weet niet of ik mij verzette tegen die maatschappij, dan wel tegen mijn moeder die die maatschappij afschilderde, maar in ieder geval groeide bij mij een besef, dat ik me door niemand op een zijspoor zou laten zetten. Mijn kinderhuwelijk wilde ik niet tegen beter weten in voortzetten. Simon moest zijn eigen weg gaan en ik de mijne. Op lange eenzame wandelingen dacht ik mijn plan uit. Ik zou met Simon gaan praten, hem voorstellen vriendschappelijk met elkaar om te gaan, waardoor de opvoeding van de kinderen bespreekbaar kon worden. En... ik wilde weer terug naar de Tekenacademie.
Ik wist dat mijn moeder dat laatste zou toejuichen, zij schreef mij altijd een groter talent toe dan ik had. Bovendien zou zij de Academie meer zien als een afleiding die mij 'op andere gedachten' zou kunnen brengen, dan als een serieus begin van een zelfstandig bestaan. Waarschijnlijk zou ze me aanbieden overdag de kinderen te verzorgen en ik zou dat aannemen, deels uit egoïsme, deels omdat ik wist dat David bij haar in goede handen was.
Ik sprak met Simon, maar hij begreep me niet. Hij was er juist aan toe om weer bij ons terug te komen.
'En dan weer op de oude voet verdergaan?' vroeg ik. 'Zouden we ooit getrouwd zijn als ik niet zwanger was? Nee, Simon, er is te veel met me gebeurd. Ik wil een eigen ontwikkeling, een eigen kans om zelfstandig te worden. Ik mis een fase en die moet ik nu eerst door, dat is mijn enige mogelijkheid om mijn schuldgevoel tegenover David in te lossen. Ik wil nu eindelijk eens een fijne moeder zijn, niet altijd iemand die niet opgewassen is tegen een doordrammend kind. Want David is niet zo, bij mijn moeder Is hij niet zo. Het ligt aan mij en aan jou en aan ons samen.' Maar Simon begreep het niet. Hij zag er zo jong uit. Eindelijk weer eens goed geslapen in het huis van zijn ouders. En ik die maar doorpraatte. Over de Academie - om vier uur thuis van school samen met David - spelen met de kinderen tot ze naar bed gaan - hard werken 's avonds voor mijn school en later een baan zodat ik voor mezelf en de kinderen kon zorgen. Allemaal plannen waar hij buiten stond. Omdat het niet anders kon. Omdat ik niets meer voor hem voelde, behalve iets aandoenlijks omdat hij zo verbaasd keek en zo verschrikkelijk jong was. Hij stelde me af en toe vragen: 'Hoe moet het met het geld? Wanneer kan ik ze zien? Vind je het goed als ik jóu kom, of heb je liever...?'
We regelden alles 'voorlopig'. Over een scheiding spraken we niet. Maar diep in me wist ik: dit is mijn eerste stap - Kijk mamma, met losse handen! Ik ben nu 24 en ik zet mijn eerste stap. Het zal een stap achteruit zijn, maar ik doe hem tenminste zelf. De volgende tien jaar zal ik niet verprutsen met wrok en ruziemaken.
Een vrouw in mijn situatie zou door de maatschappij op een zijspoor worden gezet. Het was ook pas 1963. En het was ook ongehoord.

Mijn moeder bloeide op. Ze zong in huis - dat had ik nooit eerder gehoord. Als ik om vier uur van de Academie kwam, zat ze al met de kleintjes aan tafel, de theepot - met een ouderwetse theemuts - op een theelichtje. De kinderen noemde haar mammam en dat vond ik logisch, ze had recht op die ene letter meer. Ik bespiedde haar vaak bij haar bezigheden en probeerde dan de moeder op te roepen die ze vroeger was: een in de steek gelaten vrouw, die haar wrok cultiveerde en het heden niet zag. Ik verwonderde me dagelijks meer om de verandering die zich in haar voltrok. En ik genoot ervan, Hett kind in me, dat zoveel aandacht had gemist, koesterde zuch. Net als David en Juliëtje dronk ik mijn thee, met mijn koudgefietste handen om de beker heen. Ik wilde nog meer voelen dan de warmte alleen. Het was goed zo.
Simon kwam wanneer hij wilde. Hij was lief en geduldig tegen de kinderen en - zoals we afgesproken hadden - vriendschappelijk tegenover mij. Ik bespiedde hem ook. Hij was een student geworden met een lange wollen das, maar zijn gezicht was hetzelfde gebleven, jong en verbaasd. Hij had kennelijk pen tactiek uitgestippeld met zijn ouders: laten betijen en langzaam de verhouding herstellen en denk eraan: de studie gaat voor. Toen hij slaagde voor een tentamen vroeg hij mij blozend met hem uit eten te gaan. We zaten in een halfdonker restaurant met een geforceerde intieme sfeer. Roze kaarsjes, roze servetten, waarop ik Simon uittekende. Hij lachte om het resultaat en bood me aan model te zitten.
'Wanneer dan?'
'Nu vanavond...'
'Vanavond??'
'Ja, hoe laat gaat je moeder weg?'
'Ze kan tot tien uur blijven...'
Hij zat geen model. We gingen meteen in bed liggen vrijen.
'Kijk uit, ik wil niet zwanger worden.'
'Dat geeft niet, ik kom bij je terug...'
En dan toch weer z'n kop erbij. Nee natuurlijk, niet zwanger. De uitgestippelde tactiek: studie gaat voor.

Een jaar bracht ik door in deze sluimertoestand. Feestjes met vrienden van de Academie. Over naar de tweede klas. Met de kinderen samen kind van mijn moeder. En waarom niet met Simon naar bed?
Mijn moeder had dat laatste gauw in de gaten. Ze zei niets, maar begon zich bedreigd te voelen. Aan de ene kant was ze gelukkig, omdat ze veronderstelde dat het nu wel weer 'goed' zou komen, aan de andere kant vreesde ze te worden teruggeworpen in haar eenzame bestaan. Haar gedrag werd onberekenbaar. Ze liet geen gelegenheid voorbijgaan om mijn vorderingen te prijzen. 'Zoals jij tekent, kind. Je moet doorzetten hoor, ga nooit van school af, dat zou zonde zijn.' Maar ze kon ook plotseling tegen mij uitvallen, wanneer ik in haar ogen iets verkeerds deed met de kinderen. Dan demonstreerde ze dat zij de enige echte opvoedster was en dat zonder haar alles uit de hand zou lopen.

David mocht van mijn moeder tijdens het avondeten altijd rondlopen. 'Ach, hij eet toch al zo moeilijk,' zei ze dan. 'Hij heeft geen geduld om te blijven zitten, later komt dat allemaal wel weer goed...' Dat rondlopen gebeurde met autootjes, die hij op onze ruggen liet roetsjen. Mijn moeder kon dat glimlachend verdragen, ik niet.
Op een keer wond ik me erg op. 'David,' zei ik, 'nu is het genoeg. Ga als een normaal kind gewoon op je stoel zitten.'
Maar in plaats daarvan begon hij met zijn autootje op mijn rug te slaan. 'David,' riep ik, 'hou op en ga zitten!' Ik draaide me om en hij stapte uitdagend iets achteruit. Zodra ik me terugdraaide, begon hij weer. Ik sprong overeind. 'Als je mij slaat, sla ik jou ook!' Mijn moeder bemoeide zich ermee. Kom maar bij mammam, David, eerst even een hapje.' Ik ging weer zitten en voelde tegelijkertijd een slag in mijn nek.

Razend was ik. Ik sprong overeind en gaf hem een klap op zijn wang. David schreeuwde en liet zich op de grond vallen. Mijn moeder stond op en sloeg me over de tafel heen middenin mijn gezicht.
En toen kwam alles eruit... Ik verweet haar dingen, die ik niet eerder had uitgesproken en waarvan ik nauwelijks wist dat ze me dwarszaten. 'Je houdt me in alles tegen, je maakt weer een kind van me en dat wil ik niet. Je eigen leven heb je verpest en je grijpt nu je kans over mijn rug heen. Als je vroeger wat meer naar me had gekeken, dan was ik nooit met Simon begonnen... Ik had naar de Avondacademie moeten aan en zelf voor de kinderen moeten zorgen.' 
Mijn moeder werd helemaal hysterisch: 'Ik heb nog nooit zo'n ondankbaar kind gezien! Alles doe ik voor je, alles betaal ik en jij profiteert maar. En die sletten van vriendinnen van je op de Academie, ik heb nooit gedacht dat mijn dochter zo diep zou zakken.' Ze pakte David op en drukte hem tegen zich aan.
'Mamma mag niet slaan,' huilde het kind. 
'Nee, dat mag mamma zeker niet...'
Ik kon er niet meer tegen op. In een paar stappen was ik bij Juliëtje en tilde haar uit de kinderstoel. We stonden met ieder een kind vijandig tegenover elkaar. Plotseling draaide Juliëtje zich van mij af en strekte haar armpjes uit naar mijn moeder. 'Mammam...' huilde ze.
'Ach god, dat kind,' zei mijn moeder, 'die mist wat hoor. Ja, kom maar bij mammam, dan gaan we eerst wat drinken, hè.' Ze pakte het kind van boven vast, maar ik rukte aan haar billetjes. 'Laat los!' schreeuwde ik.
De beide kinderen zetten het nu op een gillen en mijn moeder krijste daaroverheen: 'Mooie moeder ben je! Eerst je huwelijk kapot maken, en nou komen je kinderen aan de beurt. De appel valt niet ver van de boom, je vader was al precies eender.'
Mijn God, nou mijn vader weer...
Ik vluchtte met Juliëtje de kamer uit. Aan de kapstok hing haar jasje en ik sloeg het om haar heen. Wèg moest ik, waar naartoe, dat wist ik niet. Ik begon te lopen, het kind dicht tegen me aan. In een portiek deed ik haar armpjes in de mouwen. Ik merkte dat ik zelf geen jas aan had. Waar in godsnaam moest ik heen?
Aan zijn fiets zag ik dat Simon thuis was. Ik belde drie maal. Het kind werd uit mijn handen genomen en doorgegeven aan wéér een moeder. Simon pakte me vast. 'Wat is er gebeurd? Iets met David?' Ik kon niet uit mijn woorden komen. Mijn schoonmoeder vroeg door. Ik schudde nee, nee, nee, nee, dat is het niet... 'Je had haar nooit die kinderen moeten laten houden, ze waren hier beter af geweest,' riep ze naar Simon.
Mijn schoonvader raakte geïrriteerd: 'Laat haar nou toch even bijkomen,' zei hij, 'we horen het straks wel.'
Ik keek naar hem op en zag voor het eerst iets vriendelijks in hem. Hij knikte me toe en ik begon te praten. 'Dus moet er iets gebeuren. Zo met mijn moeder kan het niet,' eindigde ik.
Simon zei niets. Mijn schoonmoeder palmde Juliëtje in. Ten slotte zei mijn schoonvader rustig: 'Jij gaat naar je huis en je biedt je moeder je excuses aan. Je hebt je heel slecht gedragen. Je moeder heeft uitstekend voor de kinderen gezorgd en jij hebt genoeg tijd gehad om je te bezinnen. Jouw tijd is om. Je bent nu 25 en je gaat zelf voor je kinderen zorgen. Je gaat van school af en Simon komt bij je terug.'
Mijn schoonmoeder reageerde meteen. 'Geen kwestie van,' zei ze. 'Simon staat voor zijn kandidaats en als hij nu teruggaat, komt daar niets van terecht. We hebben altijd alles voor haar betaald, ze is nooit iets te kort gekomen. Ze is een ondankbaar nest en ze zal Simons hele leven verknoeien.'
'Ze gaat terug en ze biedt haar excuses aan.'
'Dat is wat anders, maar Simon maakt hier thuis zijn studie af.'
Ik keek Simon aan. Hij staarde naar de grond en zei niets. Wel godverdomme...
'Breng haar naar huis,' zei mijn schoonvader, en hij gaf Simon zijn autosleutels.
Het kind kan hier blijven...' zei mijn schoonmoeder. Ik graaide Juliëtje uit haar handen en vluchtte voor de tweede maal de deur uit.
'Ja, ik rij rustig,' hoorde ik Simon achter mij zeggen.
'Mamma,' zei ik. Ze lag met David samen in bed. 'Niet het licht aan doen,' ze, 'hij slaapt nu eindelijk...'
Ik ging op het randje zitten, mijn hoofd in mijn handen. 'Mamma, ik weet het niet meer.'
Ik voelde meteen haar hand op mijn been. 'Ik weet precies hoe je je voelt,' klaagde ze, 'het is verschrikkelijk alleen te moeten zijn, en dat terwijl ik toch alles voor jullie heb daan. Je vader heeft me op precies dezelfde manier met jullie laten zitten. Dat heb ik je allemaal niet verteld, maar je vader had die vrouw al toen jij nog op de lagere school zat.' 
'Mamma, daar gaat het toch niet om.' 
'Jawel, het is precies hetzelfde. Ik voelde me vernederd en voel ik me nog steeds. En nou jij nog, terwijl ik alles voor je doe, omdat ik weet wat het is als je in de steek gelaten wordt...'
'Mamma, ik bén niet in de steek gelaten, ik heb Simon gevraagd om van ons weg te gaan. We waren nog lang niet aan een huwelijk toe.'
Ze luisterde niet. 'Altijd alles alleen moeten doen, altijd alleen ergens naar toe, en nu ik me eindelijk een beetje gelukkig voel, stuurt mijn dochter mij de deur uit...' Ze begon erbarmelijk te snikken.
Ik streelde haar hand, die nog steeds op mijn been lag. 'Het goed, mamma,' zei ik, 'het spijt me zo. Blijf alsjeblieft...' 
Mijn moeder hield meteen op met huilen.

Alles bleef bij hetzelfde. Ik ging naar school, Simon slaagde voor zijn kandidaats.
We aten samen in het roze restaurant en we vrijden weer voor het eerst die nacht. De kinderen kregen mazelen, waterpokken en de bof. En toen we dachten dat het nu wel voorbij was, werd op de eerste mooie lentedag bij Juliëtje de A-griep geconstateerd. Een week lang had ze hoge koortsen. We waren zo intensief met haar bezig, dat we nauwelijks oog voor David hadden, soms zag ik hem op een zonnig plekje in de kamer liggen, een beetje soezend met zijn duim in zijn mond. Maar dat verontrustte me niet, want hij had geen koorts. Ik dacht: natuurlijk moe na al dat ziek-zijn. Toen de dokter weer voor Juliëtje kwam, vroeg ik hem toch even naar David te kijken. Nee hoor, niets, misschien ook de A-griep een dezer dagen.
De juffrouw van de kleuterschool belde op. David was in slaap gevallen en al een paar dagen erg stil geweest. Ik ging hem halen en merkte meteen dat hij hoge koorts had. Dus nogmaals de A-griep in huis. Maar het verloop was anders dan bij Juliëtje. De koorts bleef langer, zakte toen plotseling en kwam na twee dagen weer terug. David lag uitgeput en vermagerd in bed, want al die tijd had hij alleen maar willen drinken. De kinderarts werd erbij gehaald. Hij vond geen duidelijke aanwijzingen, maar constateerde dat het kind te ziek was om nog langer thuis te houden. In een deken gewikkeld brachten Simon en ik hem naar het ziekenhuis.
Een glazen box, met daarin ons kind, bijna onherkenbaar door het ingevallen gezichtje, de te dunne armpjes en de te dunne beentjes.
Zwijgend liepen we naar huis, de armen om elkaar heen en met voor het eerst het besef dat we hetzelfde voelden: angst, verschrikkelijke angst, verdriet en schuldgevoel. Verschrikkelijk schuldgevoel.
'We worden toch wel gewaarschuwd als er iets met hem is?'
'Het kan nu toch alleen maar beter gaan...'
'En gaat dan 's nachts de telefoon?'
'Ik neem hem op...'
We lagen dicht tegen elkaar aan, te wachten op de telefoon. We gingen tweemaal per dag naar het ziekenhuis, we zagen hem slechter worden.
'Mijn God, wat hééft hij dan? Waarom zeggen ze ons niks?'
'Ze weten het nog niet, ze zitten middenin het onderzoek.'
We werden bij de dokter geroepen. 'Dit is natuurlijk geen griep meer,' zei hij. 'We hebben nu te maken met een zeldzame complicatie: steenpuistcoccen in de longen.
Sinds vanmorgen hebben we zekerheid. U mag David straks even bezoeken, maar schrikt u niet, hij ligt in een zuurstoftent en in zijn borstje is een vochtafvoer gemaakt, zodat het vocht uit de longen weg kan vloeien. We weten nu tenminste wat het is en we zijn meteen met de behandeling begonnen.'
'Steenpuistcoccen? Vochtafvoer?' hoe ernstig is het, dokter?'
Ernstig, zeer ernstig, ik kan u helaas niet geruststellen op dit ogenblik.'
We gingen naar David. Aan het voeteneinde van zijn bedje hing een kaart met GLOBENICOL - VEEL DRINKEN.
De glazen box, de zuurstoftent, zijn halfbewusteloze toe- stand, het leek of David steeds onbereikbaarder werd. Hoe lang zou dit nog duren? Hoe lang kón dit nog duren? Hoe lang houdt zo'n klein uitgemergeld lichaampje de strijd nog vol? Wij mochten komen wanneer wij wilden. De ouders van Simon zorgden voor Juliët en mijn moeder ging vaak met ons mee. Veertien dagen in de zuurstoftent. Davids beentjes waren kapot geprikt, hij leek volkomen bewusteloos en huil- de alleen nog maar wanneer hij de pijnlijke injecties kreeg.

Mijn moeder zag het meteen toen wij de box binnenkwamen.
'Hij is stervende!' riep ze. 'Ga de dokter halen, Simon, vlug!'
Simon liep weg, naar de zuster, naar de dokter. Ik hoorde stemmen in de verte. Ik stond voor zijn bedje. Mijn David, mijn kind... Ik zag alles gebeuren alsof ik zelf in een zuurstoftent lag.  Alles in de verte en zo hartverscheurend diep in mij. David, oh David, mijn kind...
'Hij krijgt geen lucht!' riep mijn moeder. 'Zuster, dokter, gauw!'
Ze stormden naar binnen, een witte jas, een witte jas, een witte schort, alles was wit en ze duwden me opzij. De dokter tilde David op, een zuster hield de slang vast, die uit zijn borstje kwam, en een ander het zakje waarin het vocht verzameld werd. Opzij schuifelend gingen ze de deur van de box door.
Toen gebeurde het. Ik zag het door de glazen wand. Ik zag hoe het water uit zijn borstje kwam. Ik zag weer voor me hoe mijn moeder David aan zijn beentjes omhoog hield en op zijn billetjes sloeg. Hetzelfde vechtende rode gezichtje. Het water van toen liep er nu eindelijk uit. Dit was waar ik intuïtief op gewacht had. Deze bevrijding, deze verlossing, eindelijk waren wij beiden verlost.
Ik liet de uitleg van de dokter over me heengaan. 'David is nu rustig,' zei hij. 'Er kan geen nieuwe punctie worden verricht, maar de kans is bijzonder groot, dat het na deze explosie de goede kant uitgaat.'
'Maar waarom ging die slang eraf?' vroeg Simon.
'Doordat het slijm de zaak verstopt heeft. De druk werd waarschijnlijk te groot.'
Maar ik wist wel beter. Dit water had niets met zijn ziekte te maken, dit water was het water van toen. Het was erin gekomen door zijn babymondje en het had zich langer dan vijf jaar verborgen gehouden in zijn longen, in de wortels van zijn leven. Vandaag is de oorzaak van morgen. Onze daden worden doorberekend tot ver in een wankele toekomst.