2


Het begon met wierook.
Josientje zei: 'Mamma, Davids kamer stinkt zo. Het stinkt helemaal naar mijn kamer door. En zijn gordijnen zijn almaar dan zegt hij dat ik weg moet gaan.'
David weer. Er was iets met hem de laatste tijd. Hij isoleerde zich, zijn schoolvriendjes kwamen niet meer over de vloer, hij had alleen nog maar contact met Bernard, een jongen van 18 jaar, die wat verder in de straat woonde. 
'Zit Bernard nog op school?' vroeg ik.
'Wat geeft dat nou of die op school zit?' 
'Ik mag het toch wel vragen?' 
'Ach mens, je zeurt.'
Josientje duwde tegen mijn arm. 'Mamma, ga nou,' riep ze, zeg nou dat ik dat gestink niet wil.'
Ik opende zacht zijn deur. David merkte het niet, hij zat op zijn matras - het bed was naar de kelder verhuisd - voorover gebogen naar de kaarsjes te staren. Nergens een schoolboek in zien, muziek van Frank Zappa. Weer dat gevoel van: er is mis, maar wat? 
'David,' zei ik, 'David.'
Hij keek langzaam en wazig op, maar zei niets. 
'David, kom je in de kamer, iets drinken?' 
'Drinken?'
'Ja, kom even bij mij iets drinken.' 
'Ach nee, joh, ik zit hier te luisteren, joh.' 
'Waarom doe je die gordijnen niet open?'
Hij trok geïrriteerd met zijn gezicht. 'Omdat ik ze dicht wil. Stil nou, ik zit hier te luisteren, joh.' Frank Zappa werd harder gezet.
Ik schreeuwde: 'En schei nou es uit met die wierook, het hele huis is vergeven van de stank.'
'Wat zeg je?' kon ik nog net verstaan, maar hij keerde zich van mij af, zijn oor tegen de muziek aan, discussie gesloten.
Gewoon een lastige puber, dacht ik, we mogen nog blij zijn dat het nu pas begint.
'Het komt waarschijnlijk doordat hij het laatste jaar zo gegroeid is,' zei Simon. 'Hij past niet meer bij de jongens van zijn klas, hij past niet meer bij zichzelf. Ik denk dat dit tijdelijk is. Alleen die Bernard bevalt me niet. Kan je hem niet weghouden hier?'
Ik voelde me in opstand komen. Weghouden? Makkelijk gezegd en bovendien... 'Ik laat hem liever binnen, dan kan ik hem in de gaten houden.'
Maar er viel niets in de gaten te houden, want ze deden niets. Ze zaten maar op het matras, de gordijnen bleven dicht, de muziek stond te hard en ze rookten samen. Af en toe kwam David de keuken in, pakte bier voor Bernard uit de ijs kast, maar nam voor zichzelf coca-cola mee.
De dokter zei ook: 'Te hard gegroeid het afgelopen jaar, ik zou er maar niet te veel aandacht aan schenken. Probeer hem te activeren wat meer aan sport te doen, laat hem goed eten, hou wel zijn schoolwerk in de gaten.'
Voorlopig namen we alleen die laatste raad ter harte. We gingen eens praten met Davids klassenleraar. 'Ik ben blij dat u erzelf uit uzelf komt,' zei hij, 'anders had ik u zeker gevraagd om te komen, want het gaat bergafwaarts met uw zoon. Alleen maar onvoldoendes de laatste maand. Hij is afwezig en slordig, we kennen hem niet meer. Als hij zo doorgaat, kan hij niet over naar de vierde klas. Dat is natuurlijk niet zo'n ramp, want hij is pas 15 jaar.'
'Hij wordt zestien over twee maanden,' zei ik. 'Bovendien is hij zo intelligent, hij hoeft helemaal niet te blijven zitten.'
'Laten we het voorlopig maar op een inzinking houden. Zijn er thuis misschien dingen gebeurd? Dat zie je heel vaak, als er spanningen zijn tussen de ouders.' 

Ja, natuurlijk waren er spanningen tussen de ouders. Ik was 35 en zat met een hok vol kinderen. David vijftien, Juliët twaalf, Josien acht, Brammetje zeven en daarna de pil godzijdank. We hebben maar twee perioden van harmonie gekend. Direct na Davids ziekte, toen we besloten om 'opnieuw' te beginnen. Eerst op vakantie met de kinderen. Een huisje in het bos, vlakbij het zwembad, en tochten op de fiets met de kinderen achterop. Meteen daarachteraan het aanbod van Simons ouders: Wij kopen een huis voor jullie in Delft, dan kan Simon tenminste rustig afstuderen. Als twee verwende kinderen namen we het aan. We timmerden en schilderden op alle vrije uren en ik vond het niet erg dat ik niet meer naar de Academie kon gaan. Maar bij de eerste tegenslag ging het al mis tussen ons. Simon zakte tweemaal achter elkaar voor een tentamen en ik kreeg een rustperiode van zes weken voorgeschreven omdat ik zwanger was. Mijn moeder deed weer haar intrede bij ons - klagend en vol verwijt. Ze was er nog niet overheen dat ze niet met ons mee had kunnen verhuizen. Ik werd prikkelbaar op mijn bed, Simon werd prikkelbaar in zijn studeerkamer en David maakte van de gelegenheid gebruik om mijn moeder te chanteren. Na zes weken was er niets meer over van het ventje dat zo rustig uit het ziekenhuis was gekomen.
Mijn moeder vertrok en vanaf dat moment hebben we doorgestreden totdat Brammetje ongeveer één jaar was. Simon was toen eindelijk afgestudeerd en omdat hij een baan kreeg op een architectenbureau in het oosten van het land, verhuisden we in 1968.
Een groot huis, een tuin, nauwelijks verkeer, Simon en ik waren tevreden. De tweede periode van harmonie brak aan en dat had direct zijn weerslag op David. Hij zat op een voetbalclub en maakte daar erg gemakkelijk vriendjes. Via Simons werk, de balletschool van Juliët, de voetbalclub van David, kregen wij binnen een halfjaar een volledig nieuwe vriendenkring. We waren het gezin van die jonge ingenieur uit het westen en we deden maar wat graag aan dat toneelstukje mee. Regelmatig waren er 'feestjes' waarop wij werden uitgenodigd. Mijn dag werd gevuld met het heen en weer rijden van de kinderen, het verzorgen van de kleintjes, de kleding, het huis en de boodschappen. Ik waakte er angstvallig voor dat ik een goede indruk maakte, wij moesten vooral door iedereen worden geaccepteerd. Soms trok ik mij terug op de zolder, daar lag mijn teken- en schildermateriaal en in de uren die ik daar doorbracht, kwam ik het dichtst bij mezelf.
Ik dacht aan niemand, er waren geen plichten, ik hoefde ook niemand te zijn, ik voelde me één met mijn materiaal en wist heel zeker, dat ik op dat moment werkelijk leefde.
Op die zolder heb ik die eenheid ook met David beleefd. Hij was de enige die wel eens naar boven kwam. Dan stond hij eerst woordenloos te kijken om daarna voorzichtig penselen in zijn handjes te nemen. Dan glimlachten we naar elkaar. Hij nam zijn eigen schetsblok en probeerde mij na te tekenen.
David had wat ik had, gevoel voor kleur, gevoel voor vorm en materiaal.
'David,' zei ik eens, 'je moet nooit het moment in je leven voorbij laten gaan.'
Hij tekende rustig door, maar hij wachtte tot ik met uitleg zou komen.
'Er is maar één moment, weet je dat, één moment waarop je wakker wordt en met jezelf een andere kant uit kan gaan.' 
'Had jij schilder willen worden?' vroeg hij. 
'Ik bèn natuurlijk een schilder, alleen... ik ben het niet gewórden.'
'Ben ik een schilder?'
'Jij bent een schilder, David.'
'En zal ik er één worden?'
'Ik weet het niet, dat hangt van zoveel dingen af... van het moment waarop je wakker wordt, van de omstandigheden waarin je dan verkeert... en van je eigen kracht natuurlijk. Ik heb dat ook gehad dat ene moment, ik wilde toen al mijn talenten gebruiken, naar de Academie gaan, zelfstandig leren worden... maar ik heb me toch mee laten sleuren door de omstandigheden en ook door mijn angst natuurlijk. Want het is niet eenvoudig je talenten te gebruiken, je weet helemaal niet waar het toe leidt en het is veel gemakkelijker om alles maar gewoon bij het oude te laten.' 
'Maar ik heb talent, hè mam?'
'Weet je, David, de eerste de beste jongen op de hoek heeft talent, maar het gaat erom: wat doet hij ermee.'
David tekende zwijgend door en ten slotte zuchtte hij: 'Mamma, hierboven zijn we allebei heel anders dan beneden, hè?'

Mijn moeder was dolgelukkig toen wij weer terugkwamen naar Den Haag.
Simon was in het Benoordenhout samen met een collega een architectenbureau begonnen. En zoals het een gesetteld gezin betaamt, kochten we in een buurt vlakbij de zee een hoekhuis met een grote tuin. Wij stortten ons in het avontuur van de te hoge hypotheek, net als de vele anderen in onze straat, die hun tijd vulden door met verbouwingen, barbecues en tuinameublementen elkaar de ogen uit te steken. Binnen de muren was het armoe troef, geruzie om geld en het klassieke bezuinigen op het ondergoed. Ook hier hadden we binnen een half jaar een vriendenkring opgebouwd. We werden al spoedig betrokken bij het schoolleven van de kinderen, David werd in de derde klas van het atheneum toegelaten en Simon trad toe tot de oudercommissie. Juliët en Josien kwamen in de vijfde en de eerste klas van de lagere school en het was bijna onvermijdelijk: ook ik werd in de oudercommissie binnengehaald. De well-to-do familie, er ontbrak alleen nog maar een tennisclub aan. Maar dat werd gauw opgelost, we werden door vrienden geïntroduceerd en er hoefde zelfs geen ballotage aan te pas te komen.
Alles ging goed met ons. Want alles gaat goed als je slaapt en niet door dromen wordt gekweld. Alles ging goed en ik kwam zo weinig boven op mijn zolderatelier, dat ik niet meer wist wat dat was: werkelijk leven.

David kwam wel veel boven.
Tot ergernis van Simon besteedde hij meer tijd aan tekenen en schilderen dan aan zijn schoolwerk en de sportclubs waarvan hij lid geworden was. Op een dag kondigde hij aan dat hij geen zin meer had om zaterdagmorgen te tennissen en dat zijn voetbalclub hem ook mijlen de keel uithing. Vanaf dat moment ging hij een zittend leven in: hangen op een stoel in de woonkamer of in de tuin (en daarbij niet teruggroeten als er iemand kwam), hangen op zijn bed en hangen aan de keukenbar. Zijn hele gedrag werd gekenmerkt door inactiviteit.
Misschien maakten de uren op de zolder daarop een uitzondering, maar die riepen bij Simon weer zoveel weerstanden op, dat David gemakshalve maar gewoon op zijn bed bleef liggen.
Deze hele verandering bij David vond plaats in één maand en maakte tevens een einde aan onze tweede periode van 'harmonie'. Simon en ik verweten elkaar een te hard of een te zacht optreden.
'Die jongen verlummelt zijn hele dag,' zei Simon. 'Ik zal hem eens wat harder aanpakken. Voorlopig krijgt hij geen zakgeld meer, laat hij maar wat vroeger opstaan en een krantenwijkje nemen.'
'En wie moet hem dan wekken, hè? Ik zeker. Hij slaapt door alle wekkers heen.'
'Dat zal hij dan wel merken. Als hij te laat komt, is hij zijn baantje kwijt.'
'Doe toch niet zo onnozel. Dan heeft hij toch zijn zin.'
'Dan gaat hij maar zaterdag werken, als hij dan toch niet tennissen wil...'
'Zaterdag werken?? Ach schei toch uit, we mogen blij zijn als hij om twaalf uur zijn bed uit is. En bovendien, waar vindt hij een baan? Wie wil hem hebben?'
'Ik zal eens gaan praten op de kwekerij, die man die bij ons de tuin heeft aangelegd. Het zou verdomd goed zijn, als David met hem eens mee kon gaan, lekker spitten in de grond, lekker buiten, dan wordt hij vanzelf wel wat actiever.'
'Ik vind dat onzin. De dokter zei ook: Hij is te hard gegroeid. Geef hem toch even de tijd, ik denk dat die jongen dood- en doodmoe is. En op die manier komt er natuurlijk helemaal niets van zijn schoolwerk terecht. Hij heeft al gezegd, als hij blijft zitten, dan gaat hij van school af.'
'Oh, heeft meneer dat gezegd? Dan zal ik hem eens even iets goed aan zijn verstand brengen...'
Simon liep met grote passen naar de deur, zijn neusvleugels wit-groen van woede. Ik holde achter hem aan en wist hem bij de trap tegen te houden. 'In godsnaam, ga nu geen ruzie met hem maken. Ik heb het gevoel dat hij ziek is, de ziekte van Pfeiffer bijvoorbeeld, dat heerst en daar word je ook zo vreselijk moe van.'
'Goed,' zei Simon, 'dan ga ik niet naar boven, maar dan eis ik dat hij morgen met jou naar de dokter gaat. En als hij niets mankeert en gewoon te lui is, dan sta ik bij die kwekerij en dan zal ik vragen of hij daar kan werken, al moet ik er geld op toeleggen. Maar ik laat dit niet doorgaan, dat slappe gedoe van jou...'

Simon moest er inderdaad geld op toeleggen. Het begon ermee, dat hij voor ƒ 200 vaste planten kocht, die we absoluut niet nodig hadden, alleen maar om de baas van de kwekerij goed te stemmen. Uiteindelijk kwamen ze tot de afspraak, dat David wel kon komen helpen, maar dat hij daarvoor geen geld zou krijgen, 'want per slot van rekening doe ik het voor u, ik heb niemand nodig op het ogenblik en ik vermoed dat hij een heleboel zal verpesten.' Omdat Simon - terecht - verwachtte dat David daar niet in zou trappen, kwamen ze tot een soort sub-regeling: de baas zou David dertig gulden uitbetalen, die hij dan weer van Simon terug zou krijgen. En dat allemaal omdat David geen Pfeiffer had...
De afloop had ik kunnen voorspellen.
De eerste zaterdag was David met geen stokslagen het bed uit te krijgen. De vorige avond was hij uitgeweest en had hij zijn belofte - 'elf uur thuis, want morgen moet je werken' - natuurlijk gebroken. Als twee malloten probeerden wij dat jongenslichaam in beweging te krijgen. Tussen ons in naar de douche, hem vasthouden opdat hij daar niet om zou vallen, een stuk zeep in zijn handen duwen, de handdoek aangeven en ten slotte toch maar zelf zijn lijf goed afdrogen.
'En éét iets,' zei Simon, wijzend op de boterhammen die ik voor hem had klaargemaakt.
'Ach man, ik ben hartstikke ziek.'
'Dat is gewoon onzin,' zei Simon, 'dat is gewoon jennerij.' 
'Wil je dan géén melk, wil je dan liever thee?' vroeg ik. Hij gaf geen antwoord en liet zijn hoofd voorover zakken. 'Hij is écht ziek, Simon,' zei ik, 'hij valt bijna voorover.' 
'Wel godverdomme,' zei Simon, 'je hebt natuurlijk te veel gezopen vannacht. Sta op, dan eet je maar niet, je moet als de sodemieter naar de kwekerij.'
Ik ging alvast naar buiten om zijn fiets uit de schuur te halen, maar die stond er niet. 'Waar is je fiets?' vroeg ik. David stond slap tegen de deur, een kop groter dan Simon, die hem overeind moest houden. Een lachwekkende situatie. Moest dat jong gaan spitten in de grond? 'Waar is je fiets?' vroeg ik nog eens.
'Oh, die heb ik ergens laten staan...'
'Waar heb je hem laten staan?' vroeg Simon.
'Oh, dat weet ik niet meer, ergens... Ze zullen hem vandaag wel terugbrengen, denk ik.'
'Stap in,' zei Simon, en hij duwde hem naar zijn auto. 'Vooruit, schiet op, je bent al te laat.' David liet zich met een plof op de voorbank vallen. Simon gooide de deur dicht. Toen ze de hoek om gingen, zag ik David opzij tegen het raampje zakken.
Die zaterdag ben ik een paar maal naar de kwekerij gegaan. In de kas kocht ik een bos bloemen en vroeg aan het meisje dat me hielp: 'Is die nieuwe jongen er niet?'
Het meisje keek om zich heen. 'Ergens achter, geloof ik, hij is de bloemen schoonmaken.'
'Is hij dan niet mee de tuinen doen?'
'De tuinen? Zaterdags doen we geen tuinen, alleen maar door de week.'
'Oh,' zei ik, maar ik dacht: Verdorie, als hij hier in die warme kas moet staan, valt hij natuurlijk in slaap.
Zogenaamd planten bekijkend liep ik de kassen door en inderdaad, helemaal achterin zag ik David, zittend op een zak aarde. Hij deed niets. Op een houten tafel zag ik bossen rozen liggen, die hij kennelijk onder handen moest nemen, maar hij deed niets. Ik heb zeker tien minuten achter hoge rubberplanten staan kijken, maar David deed niets. Mijn God, ik kreeg het er benauwd van en vluchtte de warme kas uit.
De bloemen gaf ik bij mijn moeder af - Simon hoefde niet alles te weten - maar in de loop van de dag werd ik zo onrustig, dat ik nogmaals naar de kwekerij ging. Deze maal liep ik direct door naar mijn post achter de rubberplanten. David was er niet. Ze hebben natuurlijk gezien dat hij niets deed, dacht ik, ze hebben hem weggestuurd. Ik liep naar het meisje bij de kassa - met weer een bos bloemen onder mijn arm - en vroeg: 'Waar is die nieuwe jongen naartoe, weet je dat ook?' Ze keek me een beetje onderzoekend aan en wees toen met haar duim over de schouder. 
'Zal wel buiten zitten, denk ik...' Inderdaad zat hij buiten, deze maal op een stapel zakken met turfmolm op nog geen tien meter afstand van zijn baas. En die baas maar sjouwen en David maar zitten, al die tijd dat ik verdekt stond opgesteld. Wat gek, dacht ik, waarom zegt die baas nou niks, waarom laat hij David dat werk niet doen? Toen ik in mijn auto stapte, wist ik plotseling het antwoord: omdat Simon hem betaalde, en omdat het veel meer geld kostte wanneer hij David achter zijn vodden moest zitten...
Met de tweede bos bloemen ging ik weer naar mijn moeder. Ik had een mooi smoesje klaar: 'Ik had twee bossen bloemen voor je zonet, maar deze heb ik per ongeluk in de auto laten liggen.
Mijn moeder toonde zich zeer ontroerd. 'Oh, wat zijn jullie toch een schatten,' zei ze. 'Eerst jij vanmorgen, en toen Simon met een prachtige bos rozen, en nou jij weer. Waar heb ik dat toch aan verdiend?'
'Simon?' vroeg ik.
'Ja, een uur geleden, en hij was nauwelijks weg of David kwam met bloemen aan.'
'David...??'
'Ja, hij werkt toch in die kwekerij? Hij had lunchpauze en toen is hij even naar mij toe gegaan. Ach god, de hele dag werken en hij krijgt maar dertig gulden. Maar ja, als hij ook geen zakgeld meer krijgt...'
'Mamma, je hebt hem toch niets gegeven, hè?'
'Nou ja, z'n fiets was gestolen, nou moet hij lopen overal naartoe. Ik heb hem honderd gulden gegeven, ja. Ik heb hem gezegd om daar maar een tweedehandse voor te kopen. Nou ja, wat is er nou? Mag ik dat ook weer niet?' 
'Mamma, nou moet je heel goed luisteren. Als David komt, wil je hem dan nooit meer geld meegeven? Ik wil het niet. Hij krijgt genoeg van ons en als hij te kort heeft, dan moet hij er zelf voor werken. Mamma, ik wil het niet...'
'Nou zeg,' zei mijn moeder verontwaardigd, 'je mag wel eens een andere toon aanslaan. Ik heb er niets van gezegd, maar ik vind het een schande dat jullie hem op zijn ene vrije dag laten werken. Laat hem tennissen of voetballen, dat is gezond voor hem. Hoe oud is hij helemaal, nog geen zestien, hij hoeft toch zeker nog niet te werken. En hij ziet eruit, dat schaap. Ik heb altijd al gevonden dat David bij jullie andere kinderen ten achter wordt gesteld...'
Ik voelde me geslagen. 'Mamma,' zei ik, 'zou je me willen beloven, alsjeblieft, dat je David geen geld meer geeft?'
Mijn moeder stelde zich meteen superieur op. 'Dat weet ik nog niet, hoor Len,' zei ze, 'als David zo schattig met een bosje bloemen voor mij aankomt, dan zou ik wel een hele slechte grootmoeder zijn, als ik hem geen extraatje gunde...'

Nu ik het toch wist van Simon, zei ik het ook maar van mezelf: 'Luister eens, Simon. Jij bent naar de kwekerij geweest, hè? Nou, ik ook, tweemaal zelfs, en allebei de keren zat David op een zak aarde te niksen. Ben je van plan om met deze poppenkast door te gaan of niet?'
Simon keek hulpeloos, zoals hij vroeger altijd keek als zijn ouders iets voor hem beslisten: 'Geen kwestie van. Simon staat voor zijn kandidaats en als hij nu teruggaat, komt daar niets van terecht.' - 'Jullie gaan nu eerst eens op vakantie.' - 'Wij hebben een voorstel. We kopen een huis voor jullie in Delft, dan kan Simon rustig afstuderen.' - Maar vanuit zijn hulpeloosheid ging hij over tot de aanval. Zijn kaken spanden zich, zijn neusvleugels werden weer wit-groen. 'Verdomme,' zei hij, 'ik heb me tot nu toe kapot gewerkt. Dat we in dit huis zitten, komt omdat ik me kapot heb gewerkt. Die jongen kan alles krijgen wat hij wil, maar hij moet zich wel houden aan de regels van dit huis. Hij heeft de mooiste kamer en wat doet hij, hij blijft liggen op zijn bed. Hij mag overal lid van worden, maar meneer heeft geen zin. Ik ben nu al twee maanden alleen maar met hèm bezig. Wat denk je eigenlijk, dat ik zo door kan gaan, dat ik op kantoor niks te doen heb soms? Er moet verandering in komen, hij gaat naar die kwekerij, al moet ik hem er iedere zaterdag naartoe schoppen...'
Over zijn toeren liep hij van me weg. De buitendeur sloeg dicht. Ik zag hoe hij in zijn auto stapte en bij het wegrijden bijna een fietser aanreed. De fietser keek hem na en ging even later naar onze huisdeur. Had Simon hem dan toch geraakt? Nog voor er gebeld werd, deed ik open. Bernard. Met de fiets van David.
'Dag, mevrouw, ik kom even z'n fiets terugbrengen.'
'Ik dacht dat hij gestolen was,' zei ik.
'Gestolen? Nee hoor, ik had hem geleend.'

Intussen had David de honderd gulden van mijn moeder in zijn zak. Ik besloot er met hem over te praten, buiten Simon om, want ik wilde een volgende ruzie vermijden.
'Honderd gulden??' deed David verbaasd. 'Wat bedoel je, honderd gulden?'
'Jij hebt aan oma gezegd dat je fiets gestolen was en toen heeft ze je honderd gulden gegeven.'
'Helemaal niet waar, mijn fiets was niet gestolen.'
'Maar je hebt die honderd gulden toch gekregen?'
'Ja, omdat ik geen zakgeld van jullie meer krijg.'
'Nee, je hebt gezegd dat je fiets was gestolen. En bovendien, je krijgt dan geen zakgeld meer, maar je krijgt die dertig gulden van de kwekerij.'
'Ik krijg helemaal geen dertig gulden van de kwekerij, ik heb maar vijftien gulden gekregen.'
'Vijftien gulden?? Waarom in godsnaam? Er was toch afgesproken dat je dertig krijgt?'
'Ja, weet ik veel. Ik heb, geloof ik, de rozen verkeerd afgesneden.'
'De rozen?' Ik werd razend en voor ik het wist, had ik het er uitgebraakt: 'Jij rotjong. We sloven ons voor je uit, je vader heeft staan bidden en smeken of je alsjeblieft in die kwekerij mag komen helpen. Je vader betaalt die dertig gulden voor jou, wist je dat, je vader, die zelf tot over zijn oren in zijn werk zit en die geen oog meer dicht kan doen door jou. Jij rotjong, jij staat met je lummelige lijf gewoon de rozen verkeerd af te snijden.'
David werd er niet warm of koud van, hij liep gewoon door naar de ijskast en haalde er een biertje uit.
'Sinds wanneer drink jij bier?' schreeuwde ik.
Hij pakte de opener uit de la en haalde zijn schouders op. "t Staat toch in de ijskast,' zei hij. 'Zet het dan niet in de ijskast.'
Ik trilde over mijn hele lijf en begon waarachtig te huilen. 'Ga naar je kamer,' gilde ik, 'en ga aan je huiswerk beginnen, maandag begint je repetitiewerk.' Ach jezus, waarom heb ik dat nou gezegd van die kwekerij. 'En houd je mond tegen je vader. Dat had ik niet moeten zeggen van dat geld. Als je vader het weet, wordt hij woedend op mij.'
Hij passeerde me langzaam en drinkend. 'Ik ga er toch niet meer heen,' zei hij, 'en ik heb ook geen zin om iets anders te doen. Ik zal me een beetje laten bezighouden door jullie.' In de deuropening draaide hij zich even om. 'O ja, mijn zakgeld, dat moet ik dan wel weer hebben, hè.'
David had me in de tang. Die woensdag had hij geen zin om naar school te gaan. Hij had een aardrijkskunderepetitie en had daar natuurlijk niets aan gedaan, het leek hem verstandiger om in zijn bed te blijven liggen. 'Ik heb oorpijn,' zei hij. 'Bel jij even de school op om te zeggen dat ik oorpijn heb?'
'Nee,' zei ik, 'dat doe ik niet. Je hebt geen oorpijn, je hebt gewoon niet gewerkt.'
'Ik heb wèl oorpijn en bel nou op. En al had ik geen oorpijn, je kan best iets voor me doen. Ik doe toch ook wel eens wat voor jou?'
Ik wist meteen waar dat op sloeg. 'Je gaat me toch niet chanteren, hè?' zei ik.
'Ik...??' Hij draaide zich om en ik liep vertwijfeld naar de telefoon. Als ik niet opbel, dacht ik, dan barst vanavond de bom. Dan laat David zijn vader wel even weten wat ik heb losgelaten over de kwekerij. En dan komt daar een verschrikkelijke ruzie uit voort, eerst tussen Simon en David en daarna tussen Simon en mij. Dus belde ik op...