En we hadden Betty en Niek, die helemaal niets begrepen van hun zoon die aan het afkicken was. Eigenlijk kon de groep hen niet helpen, want niemand van ons wist er het juiste van. Ik belde Kees op en vroeg of hij bereid was om het te komen vertellen.
Zo simpel mogelijk bracht hij het onder woorden voor ons. 
'In onze hersenen zit een plek,' zei hij, 'een soort 'voelplek', waardoor we ons 'lekker' kunnen voelen als er een reden voor is. Als we een fijne vakantie hebben, iets moois kunnen kopen of iets moois zien - een schilderij bijvoorbeeld, maar ook als we een aaitje krijgen of een schouderklopje of de warmte ondergaan van een ander mens - dan is het net, of er met een penseeltje over die voelplek wordt gestreeld. Dan voelen we ons fijn, dan voelen we ons lekker. Iemand die drugs gebruikt, voelt zich ook lekker en wel zónder dat daar een reden voor is. Hij hoeft geen fijne vakantie te hebben, iets moois te kopen, geen schilderij te zien en geen aaitje te krijgen, want de drugs werken rechtstreeks vanuit het bloed op die voelplek in de hersenen. En dat gebeurt niet op de manier van dat penseeltje, nee, dat gaat een beetje harder toe, dat gaat met een borstel zullen we maar zeggen. En als iemand spuit, gaat het nog weer harder toe, dan wordt er als het ware op die voelplek met een hamer gebeukt. Vandaar dat zo'n centrum op den duur door de drugs wordt doodgeslagen en helemaal niet meer reageren kan op het zien of het ervaren van de 'gewone' mooie dingen. Als iemand nou af gaat kicken, geen drugs meer gebruikt, dan wordt er niet meer met een hamer op zijn voelcentrum geslagen, maar er komt ook helemaal niets voor terug, want op de 'gewone' mooie dingen reageert dat centrum dus niet meer. En dat kan jaren duren. Al die tijd zit zo iemand dan met zijn lamgeslagen geluksgevoel, maar ook met zijn lamgeslagen seksuele beleving en heeft hij dus niets wat hij echt fijn kan vinden. Je kan hem een huis geven en een nieuwe baan en allerlei mooie dingen waarop een normaal mens prettig reageert, maar hij geeft er niets om. Je kan van hem houden, je kan hem strelen, maar hij reageert daar niet meer op. Hij kan het niet en dat is voor de mensen in zijn omgeving - die zelf wel op penseelstreekjes reageren - niet te begrijpen. Iemand die afkickt, heeft bovendien nog meer nare dingen. Hij gaat zich realiseren hoeveel ellende hij veroorzaakt heeft. Zijn ouders zijn min of meer kapot gegaan bijvoorbeeld. Terugkijken op die tijd maakt een afkicker depressief. En dan is er óók nog eens de achterstand van jaren. Jaren drugsgebruik betekent domweg jaren achterstand. Met de school opgehouden, een ander levensritme, andere normen... En iemand die afkickt van heroïnespuiten, krijgt er dan ook nog eens bovenop dat hij plotseling de hele dag niets meer te doen heeft. Want heroïnespuiten is bijna een levenstaak, daar is iemand de hele dag mee bezig. Bijna twaalf uur per dag is hij bezig om te scoren, dat is hard werken geblazen. Vandaar dat zo'n jongen zo vaak terugvalt, ook al wordt hij goed begeleid, laat staan als hij er ouders naast heeft, die er helemaal niets van begrijpen. Maar dat is in uw geval dus opgelost, want u begrijpt het nu...'
'Maar onze zoon,' zei Niek, 'is zeker wel acht keer begonnen om af te kicken, en iedere keer hebben we hem weer geholpen. Moeten we nou blijven helpen? We weten het niet meer...'
'Het belangrijkste is dat je weet hoe je iemand kunt helpen. Je moet hem niet alleen maar de hand boven het hoofd houden, je moet een aantal regels stellen. Een grens voor jezelf: ik ga niet verder dan dit, want anders ga ik kapot. Verslaafden hebben het idee, dat ze nog eisen kunnen stellen. Ik wil wel afkicken, maar ik wil geen pijn hebben en ik wil me niet naar voelen... Eigenlijk kun je met een verslaafde weinig beginnen, zolang hij denkt dat hij de dienst uitmaakt. De dienst wordt door de heroïne uitgemaakt. Daarom moet je als ouders op de eerste plaats zorgen dat je grenzen trekt, daarmee help je je kind het beste.'
'Maar die jongen van ons,' vulde Betty aan, 'wil die er eigenlijk wel van af? Acht keer geprobeerd, zelfs in de gevangenis, daar heeft hij een jaar gezeten, een jaar clean... en hij was er nog niet uit of drie weken later begon hij weer.'
'In de gevangenis is hij natuurlijk wel gedwongen begonnen, en bovendien, niemand wil van zijn verslaving af. Wèl van de bijverschijnselen. Dat is ook zo met roken. We willen van de kanker af en van de rokershoest en van alle ziekten van hart en bloedvaten; maar niet van het roken, want dat vinden we lekker.'

'En mijn kind,' vroeg Hannie, 'is het niet verschrikkelijk...' Haar emoties slopen haar stem in en Kees wachtte rustig tot ze verder kon praten. 'Eén jongen heb ik maar en alles ging goed tot hij met die drugs begon. Verschrikkelijk! Vier jaar duurt het al, ik ben er zelf van in een inrichting terechtgekomen. Ik ben al bij zoveel hulpverleners geweest en als ik dan het verhaal vertel, dan zeggen ze: Mevrouw, de deur uit met die jongen, ziet u dan niet dat hij u chanteert... Maar u moet hem zien, vel over been... hij eet helemaal niet meer, 't is alleen maar heroïne. Hij heeft zich al vier keer willen vergeven en de laatste keer had het geen minuut langer moeten duren, zei de dokter. Hoe kan ik zo'n jongen nou de deur uit sturen? Die hulpverleners hebben makkelijk praten, want zij zijn de moeder niet. Ik breng het niet op hoor, echt, ik breng het niet op. Voor ik in deze groep kwam, was ik zo op van de zenuwen, dat ik alleen nog maar kon huilen de hele dag. Praten kon ik niet meer. Met wie zou ik trouwens moeten praten, iedereen blijft weg bij mij. Nu met de groep gaat het wel weer een beetje, maar wat moet ik nou met een kind dat niet leven wil?'
'Ik zal u dat niet vertellen,' zei Kees, 'want u zegt zelf: die hulpverleners hebben makkelijk praten, want zij zijn de moeder niet. Maar ik kan u wel vertellen waarom de meeste van deze jongens suïcidepogingen doen. Ja? Zal ik dat doen?'
Hannie begon te huilen en knikte toen naar Kees.
'Mensen hebben behoefte aan aandacht,' zei Kees, 'alle mensen. In het gewone menselijke verkeer lukt het ons altijd wel om in die behoefte te voorzien. Maar deze jongens hebben geen normaal gedrag en ze zijn ook verleerd om op een normale manier aandacht te trekken. Ze doen dat op de emotionele manier van: pats, een suïcidepoging. Bij de meesten is het dus inderdaad een vorm van aandacht trekken. Maar niet bij iedereen. Sommigen hebben niets meer waarvoor ze willen leven en dan kiezen ze de dood, zoals u ook kunt kiezen - dat hebben de hulpverleners u verteld - u kunt kiezen voor uw eigen leven.'
Na afloop sprak ik nog even met Kees alleen. 'Wat moet ik met een kind dat niet leven wil?' zei ik. 'De volgende week zal Hannie met haar vraag bij ons aankomen.'
'Dan is ze bij het juiste adres, want jullie hebben zelf zulke zonen. Jij hebt er toch ook zo één? Een vrouw als Hannie loopt jaren hulpverleners af, hoort van iedereen hetzelfde, maar verandert daardoor niet. Ze wordt kwaad op de hulp- verleners, omdat ze vindt dat die haar zoon moeten helpen en als het kan haar er ook bij. Ze eist een wonder van buitenaf. Een moeiteloos wonder. Nou, die gebeuren niet.'
'Was ik niet net zo in het begin?'
'In het begin is iedereen net als Hannie. Maar dat laat je toch geen vier jaar duren? Eens kom je toch tot het besef, dat je jezèlf aan moet pakken?'
'Maar wat doen we met haar vraag? Bij ons is ze bij het juiste adres, zeg je.'
'Op zo'n vraag, door haar gesteld, is nu op dit moment geen antwoord te geven, want ze is bezig met haar zoon en niet met zichzelf. Ze zal eerst een proces door moeten maken, waardoor ze er zelf achterkomt, dat het om haar gaat en niet om de suïcidepoging van haar zoon en dat proces kan bij jullie op gang komen. Uiteindelijk zal ze dan begrijpen dat ze jullie een hele andere vraag had moeten stellen, namelijk: 'Wat kan ik doen om me niet kapot te laten maken?' Maar op het moment dat ze die vraag aan jullie kan stellen, hoeft ze hem niet meer te stellen, want dan ís ze er al.'
Toen ik in bed lag, dacht ik na over Kees. Zijn bijna onbeschofte houding die hij tegenover mij aannam in het begin, ging ik begrijpen. Ik was zo'n moeder, die zich de godganse dag bezighield met het drugsgebruik van haar zoon. Er was met mij niets te beginnen. Het proces was bij mij nog niet op gang gebracht. Dat kon niet gebeuren in een groep, want er was geen groep. Kees had het op zijn manier geprobeerd door te shockeren. Ik had dat verkeerd geïnterpreteerd. Kees nam wraak, zei ik, op onze bevoorrechte maatschappelijke positie. En ik nam weer wraak op hem, ik bestempelde hem tot de 'spijkerbroekpsychiater op de Hallelujafiets', die David in zijn huis liet trippen. Die avond was ik eindelijk zover om hem mijn vermoedens te vertellen. Hij knikte. 'Ik wist hoe je erover dacht,' zei hij, 'maar je was niet in staat om een uitleg van mij aan te horen.'
'En ben ik dat nu dan wel?'
Hij knikte weer. 'David kwam bij me met LSD. Hij had zelf diverse malen getript. Fijne ervaringen met vlindertjes en zachte kleurtjes. En toen plotseling die bad trip, waarin hij - zoals hij zelf zei - gestorven was. Wat hij terug wilde hebben, dat waren die vlindertjes en zachte kleurtjes. Daarom kocht hij dus LSD, maar hij durfde het alleen niet aan. Hij kwam bij mij en ik heb heel lang naar hem geluisterd. Tot ik er zeker van was dat hij het ondanks zijn angst toch alleen zou doen. Daarom bood ik aan om hem in zijn trip te begeleiden. Als ik dat niet had gedaan, was hij zelf gaan experimenteren en ik vond zijn conditie van dien aard, dat ik dat risico niet nemen kon.'

We hadden Joyce. 'Mijn man mag niet weten dat ik hier kom, hij is zo bang, niemand mag iets weten!' Ze kwam op tennisschoenen en in haar tas zaten sportkleren. Thuis vertelde ze dat ze op een badmintonclub zat. Als we om halfelf naar huis gingen, gooide zij voor de spiegel haar haren door elkaar.
'Waarom doe je dat?' zeiden wij. 'Kan je er niet eerlijk voor uitkomen dat je bij ons zit?'
Maar dan schudde ze heftig haar hoofd. 'O nee, jullie kennen mijn man niet, als hij dit weet, dat wordt moord en doodslag thuis.'
Wij kenden haar man niet, maar wij leerden hem wel kennen. Hij had een hoge functie op Buitenlandse Zaken. 'Sjaak van Buitenlandse Sjaken,' zeiden wij. Hij kon zich geen drugsverslaafde zoon permitteren. En ook geen vrouw die daar kapot aan ging en met behuilde ogen op recepties verscheen. De zoon werd het huis uitgezet en verder doodgezwegen. Joyce mocht zijn naam niet meer noemen thuis. Toen één van hun gasten informeerde: 'Hoe gaat het met jullie zoon, is hij er vanavond niet?' antwoordde Jacques met een glimlachend gezicht: 'Hij heeft de kans gekregen om in het buitenland te studeren. De laatste berichten zijn uitstekend, het niveau is nu ongeveer kandidaats.' 
'Ja, met zo'n vader als jij,' vleide de gast, 'hoe kan het ook anders. Opvoeding is alles, zeg ik maar.' Joyce vluchtte de kamer uit. In het toilet op de tweede etage gaf ze over en nam ze tevens het besluit: 'Hier doe ik niet langer aan mee.' Ze kwam aan ons adres, meldde zich op tennisschoenen en liet toe, dat wij haar systematisch mangelden. Na twee maanden kon ze woedend haar tennisschoenen uittrekken en over onze hoofden heen de kamer in smijten.
'Dat wordt op sokken naar huis,' zei Niek.
Gerrie stond op en gaf haar een zoen. 'Goed zo, meid,' zei ze, 'zo komen we om de beurt met de billetjes bloot.'
Toen Joyce Gerries arm om zich heen voelde, was ze eindelijk in staat door haar verpakking heen te breken. Ze huilde, ze schokschouderde, ze snotterde en veegde met haar mouw haar make-up over haar gezicht heen.
'Goeiedag,' zei Niek, 'jongens, dat zijn geen receptietranen! Hier gooien we een bakje koffie tegenaan.' En terwijl Niek met de koffiekan rondging, schoven wij wat dichter naar Joyce toe. Het kostte haar toen geen moeite meer om haar gevoelens eruit te laten komen.
'Ik vind het niet erg dat hij de deur uit is, want dat moet zo, met jullie kinderen toch ook, je kunt niet in één huis met een drugsverslaafde... Maar op deze manier is hij gewoon dood. Ik mag niet meer over hem praten, hij is dood, hij is er niet meer. En bovendien wordt er een ander van hem gemaakt, een student notabene wat we altijd gehoopt hadden dat hij worden zou... Maar hoe breng ik dat over aan Jacques, dat ik liever een verslaafde zoon heb die bestaat, dan een levenloos fantasieproduct. Hoe dóe ik dat? Hoe zèg ik dat ??'
'Nou, Joyce,' zei Niek, 'je bent zo lekker bezig, ga es even door.'
Joyce haalde diep adem en richtte haar blik op Niek. 'Het punt is natuurlijk,' zei ze, 'dat ik nooit tegen hem zeg wat ik echt voel. Eigenlijk weet ik al heel lang dat ik niet zo door kan gaan, maar tot nu toe zijn er in ons leven geen ingrijpende dingen gebeurd. Ik kon nog uitstellen. Maar nú komt het erop aan! Zo kan ik niet door met mijn leven. Ik vind dat ik het recht heb om op mijn eigen manier te reageren op de verslaving van mijn zoon. Ik laat hem niet langer dood verklaren!'
'Wil je je tennisschoenen nog terug?' vroeg Niek en hij stond op om ze te halen.
Joyce stak haar hand uit en begon een beetje te lachen.
'Ja, geef maar,' zei ze, 'ik trek ze nog één keer aan en dan zet ik ze thuis zó neer, dat ze me doorlopend aan deze avond zullen herinneren.'
Wat zich precies bij Joyce thuis heeft afgespeeld, zal niemand weten. Toen ze de week erna - op laarzen - kwam, deed ze de zaak met een paar zinnen af. 'Het was moeilijk,' zei ze, 'maar toch ging het vanzelf. Ik heb gezegd dat ik hier zat en dat het anoniem was en ik heb gezegd dat ik geen dode zoon wil hebben als die niet dood is. Jacques bleef bij zijn standpunt, maar ik ook...'
De daaropvolgende keer ging ze er dieper op in. 'Ik heb mijn zoon opgezocht,' zei ze, 'ik heb er echt wel een klap van gekregen. Natuurlijk wist ik hoe hij eraan toe was, maar je hoopt toch, hè, dat die in die tijd misschien... Maar hij is nog verder verloederd. Toen ik thuiskwam, heb ik het aan Jacques verteld. Hij deed net of hij niets hoorde. Toen heb ik gezegd dat ik er over praten móet, en niet alleen met jullie, maar ook met hem. Maar hij bleef doof. En toen we in bed lagen, begon hij ineens te vertellen. Hij is een stuk ouder dan ik, volgend jaar zestig... In 1944, toen hij 23 was, heeft hij een jaar in een dodencel gezeten. Ter dood veroordeeld, een jaar gewacht tot ze hem zouden halen. Alles wat met gevoel te maken had, heeft hij toen weggedrukt. Hij kan geen gevoel meer aan. Hij heeft me gesmeekt die nacht om geduld met hem te hebben...' 
Ze voegde er zacht aan toe: 'Ik ben blij dat hij me dit eindelijk heeft verteld... Het zal erg veel veranderen, denk ik...'
Joyce pakte het verstandig aan. Met de groep besprak ze de wekelijkse contacten met haar zoon en beleefde ze haar ups en downs, haar hoop en teleurstelling. Thuis bleef het een aftasten van wat ze wel en niet kon zeggen. Maar er werd tenminste iets gezegd. Er was een opening gekomen. 'Een stukje licht,' zei Joyce, 'maar Jacques vraagt wel érg veel geduld van me. Soms kan ik het wel uitschreeuwen: We hebben een verslaafde zoon! Maar dan denk ik: Kalm aan, Joyce, hij moet eerst helemaal uit zijn dodencel zijn gekomen...

We hadden Noes. Haar man was een jaar tevoren overleden en bij haar zoon groeide een schuldgevoel. Hij was al zes jaar aan de drugs, de vader had zich zes jaar ingespannen om hem 'eraf' te krijgen. Hij kon geen afstand nemen van het probleem, terwijl Noes begreep, dat dat hun enige redding zou kunnen zijn. In haar eentje maakte ze het proces van 'losmaken' door, met naast zich een man die steeds ziekelijker ging reageren. Niet alleen geestelijk - hij werd argwanend en verbitterd, maar ook lichamelijk - verhoogde bloeddruk, hartinfarcten en uiteindelijk de fatale hartaanval. Als reactie op de dood van zijn vader begon de jongen aanvankelijk nog meer te gebruiken.
Maar op een dag kreeg Noes het bericht dat hij zich gemeld had bij een afkickcentrum. Na zes maanden clean te zijn geweest, zocht hij haar op en vanaf dat moment was er een regelmatig contact tussen Noes en haar zoon. 
'Het is eigenlijk heel prettig als hij komt,' zei Noes. 'Zonder drugs is hij gewoon een verschrikkelijk hartelijke jongen, dol op zijn twee jongere zusjes en zij zijn ook dol op hem. Maar als ik dan alleen met hem ben en we praten, dan verandert hij helemaal. Hij wil alles horen van zijn vader, hoe hij de laatste jaren is geweest. En dan zeg ik: Laat dat nou liggen, dat is gebeurd, je doet nou zo goed je best. 't Is voor je vader toch zeker de grootste beloning als je dit vol kunt houden en als je straks weer gezond in het leven komt. Maar dan begint hij te huilen en dan zegt hij: Ja, maar door mij is hij dood. En dan zit ik daar mee, want het is zo. Maar dat zeg ik natuurlijk niet, want dan gaat het zéker mis, dan gaat hij meteen weer beginnen met spuiten. Maar aan de andere kant heb ik er ook moeite mee om net te gaan doen of er niks gebeurd is. En daarom zwijg ik en dat maakt het alleen nog maar erger. En hij zit maar te wachten tot ik over de brug zal komen. Een soort verlossend woord, dat ik nooit geven kan.'
'Zeg eens eerlijk,' zei Simon, 'verwijt jij je zoon dat hij de oorzaak is van zijn vaders dood?'
Noes: 'Ach, ik heb inmiddels al zoveel doorgemaakt. De dingen gaan zoals ze gaan. Als ik ga zeggen: het is jouw schuld, dan zijn wij misschien weer de schuld van zijn drugsgebruik. Het is nou eenmaal zo, ik wil eigenlijk liever nergens meer over praten. Ik zou zo blij zijn, wanneer het hem lukt om clean te blijven. Ik ben nu ook blij als hij komt. Als hij de boel maar niet zo uit ging spitten...'
Simon: 'Maar hij spit het wèl uit. Nu kan je twee dingen doen: Zeggen dat je daar geen behoefte aan hebt, dat je zelf een nieuw leven bent begonnen, maar dan laat je hem wel zitten met zijn gevoel. Of zeggen dat je best wel de zaak met hem door wil gaan. Maar dan niet in de verwijt-sfeer, begrijp je wel, en dan ga je dus in op zijn gevoel.'
Noes zweeg lang en ten slotte zei Tini: 'Of durf je dat laatste niet aan? Want het betekent natuurlijk ook dat je met jóuw gevoel op de proppen moet komen.'
'Nou,' zei Noes, 'ik zei al: ik heb zoveel doorgemaakt, de vreselijkste dingen en toch... ik ben er niet slechter van geworden. Het omgekeerde. Ze zeggen dat zo mooi, dat je 'rijker' bent geworden, maar dat is bij mij geloof ik ook zo. Ik ben toch niet meer dezelfde vrouw als zeven jaar geleden, ik ben gevormd, ik ben gegroeid, juist door die ellende die ik heb gehad. Eigenlijk is er geen enkel gevoel dat ik niet aandurf.'
'Maar wat je nou zegt, Noes,' zei Simon, 'dat zou voor jouw zoon toch geweldig zijn om te horen? Hij kan er bovendien van leren, dat ook de nare dingen in het leven positief kunnen werken. En ook dat hij voortaan met zijn gevoel best bij jou aan kan komen. Zelfs met zijn schuldgevoel.'
Een paar weken later zei Noes: 'Het is zo gek gegaan, ik heb alsmaar 'het goeie moment' afgewacht om tot een gesprek met hem te raken. Maar dat kwam natuurlijk niet. En vanavond kwam hij ineens langs, tien minuten voor ik hiernaartoe zou gaan. 
Ik zei: 'Het is jammer, maar ik moet weg' en ik vertel hem van de groep en wat we hier doen en ineens kikkert hij helemaal op. 
'Je gaat er dus niet kapot aan, hè?' zegt hij. 'Je doet er wat mee, ik bedoel, je gebruikt het voor je leven.' Nou en toen ineens was het er. Terwijl ik mijn haar aan het kammen was en nog vlug even wat moest doen in de keuken, tippelde hij achter me aan en in tien minuten heb ik hem dat alles uitgelegd, van de vorige keer, weet je wel. Van dat groeien en dat rijker worden, zonder dat het de nadruk kreeg. En moet je nagaan, terwijl ik mijn schoenen aantrok en mijn jas aandeed en steeds maar op mijn horloge keek, zei hij: 'Je gelooft dus niet dat iemand de schuld kan zijn van zijn vaders dood?' En echt hoor, ik was heel eerlijk toen ik zei: 'Laten we het eventjes houden op jou en mij. Jij kan nooit de schuld zijn van mijn dood. Want wat je ook doet, ik heb mezelf geleerd om - zoals jij dat dus zegt - dat te gebruiken voor mijn leven.' Nou en toen ben ik de deur uitgehold, want ik was knap laat. Ik hoorde hem nog roepen: 'Ik was wel voor je af!' Met zo'n stem, je kent dat wel... dat het helemaal is opgelost voor iemand...'

Het werd juni. Van David hadden we niets meer gehoord. Zes maanden bijna. Zo af en toe kwam hij langs bij Kees, die ons dat zonder veel commentaar doorbelde. Van Kees wisten wij ook dat David een uitkering had, waarvan hij - door zijn gebruik - misschien vier dagen kon leven. De andere 26 dagen stal hij dus bij elkaar, maar hij was nog steeds niet tegen de lamp gelopen. Simon en ik konden nu rustig met elkaar over David praten. We hoopten niets meer, maar we haalden ook geen spookbeelden in ons hoofd. HET WAS ZO. We hadden een verslaafde zoon. Wij moesten werken aan onszelf. Als David terugkwam, zou hij zien dat zijn ouders niet kapot waren gegaan.
Het werd half juni. Ik werd onrustig. Er was geen directe aanleiding voor. Weer dat gevoel dat ik vroeger had: ik moet naar hem toe... er is iets met hem. Dat redeloze gevoel dat alles wat ik tot nu toe veroverd had, omver trapte. Ik sprak erover in de groep: 'Soms word je gewaarschuwd door je gevoel. Dat had ik al eens eerder. Toen moest ik ook naar hem toe en toen kwam ik net op tijd.' 
Elly haakte er nerveus op in. 'Ik ken dat, ik heb de hele dag het gevoel dat er iets verschrikkelijks gaat gebeuren.' Ze vroeg ons al maanden: 'Nou heb ik hem wel de deur uitgezet, maar hoe krijg ik hem mijn hoofd uit?' Dag en nacht werd ze achtervolgd door wat haar zoon zou kunnen doen. Zelf deed ze niets meer. De groep hield haar consequent voor: 'Hij heeft zijn leven, jij het jouwe. Pak het weer op, begin ergens mee.' En nou kwam ik met mijn waarschuwende gevoel en ik vertelde van de satanskoppen, van David met de deken om zijn naakte lijf. 'Hij was toen gek aan het worden, en ik kwam toen net op tijd...' 
Noes antwoordde me geïrriteerd. 'Jij wilt nog steeds net op tijd komen, hè? Diep in je hart wil je nog steeds zijn redder zijn, terwijl je weet dat dat niet kan, want wie bèn jij in godsnaam...'
'Jawel,' zei Hannie, 'maar je leeft met wat je voelt en niet met wat je weet. Wil je naar hem toe gaan, Len? En durf je niet, ben je eigenlijk bang voor Simon?'
Ik keek naar Simon. Hij had zijn handen voor zich op tafel gelegd. Zijn gezicht open naar mij. 'Zeg het maar, Len, we zouden eerlijk zijn...' 
'Ik wil gaan, ja, want ik voel dat er iets gebeurd is. Misschien val ik nu wel helemaal terug, maar ik wil naar David gaan... Maar ik kan het jou niet zeggen, want je doet zo verschrikkelijk je best en zoals je daar nu zit, ben je zo verschrikkelijk kwetsbaar...'
In die stilte tussen ons rinkelde plotseling de telefoon. We verstarden allemaal en Simon stond op. 
'Ja,' zei hij rustig, 'ja...ja...ja...', met lange tussenpozen. Steeds maar dat ja... ja... ja... 
Elly kwam langzaam overeind en hield zich vast aan de tafel. Daarna liep ze de richting van Simon uit. Ze klampte zich plotseling aan hem vast met een wijdopen mond, waaruit geen geluid kon komen. Simon probeerde haar weg te duwen. Niek kwam erbij en greep haar vast. Ze gaf nog steeds geen geluid, ze stond verkrampt met open mond. 
'Ja... ja... ja...' zei Simon, 'goed... ja goed...' Hij legde neer, draaide zich om en keek me smekend aan. 
Elly rukte zich los. Eindelijk kon ze gillen. Ze viel op Simon aan, sloeg met haar vuisten tegen zijn borst, wierp haar hoofd van links naar rechts en schreeuwde toen haar ontzetting uit: 'Nee, nee, nee, hij is niet dood, dat kan niet, dat mag niet! Ik heb zoveel van hem gehouden... en nu is hij dood, dat kan niet, dat mag niet, het is zo gemeen, ik heb zoveel van hem gehouden, dat arme kind, ik heb zoveel van hem gehouden...' 
Simon werd bleek en hij schudde alleen maar zijn hoofd, terwijl Elly hem attaqueerde. Betty, Niek en Joyce overmeesterden haar. Niek sloeg zijn armen om haar hoofd en zoende haar, maar Elly schreeuwde door, steeds maar datzelfde: 'Nee, nee, nee, hij is niet dood, ik heb zoveel van hem gehouden...'
Verslagen stond Simon daar. Hij keek naar mij en ik voelde: Het is David. Het is dus waar. Ik had moeten gaan. Ik had op tijd kunnen komen... 'Het is David,' zei ik, maar Simon schudde zijn hoofd.
'Het is Bennie,' zei Gerrie en ze stond rustig op van haar stoel, 'het is Bennie, ik weet het...'
Simon knikte. Hij liep hulpeloos achter haar aan. In de deuropening stak ze haar hand naar hem uit.
Noes kwam naar me toe en trok me tegen zich aan. Ik voelde haar hand over mijn haren strijken en ik bleef apathisch kijken hoe Elly zich losworstelde, steeds maar hetzelfde schreeuwend: 'Nee, nee, nee, hij is niet dood, dat kan niet, dat mag niet, ik heb zoveel van hem gehouden...'

De groep was kapot, we hadden niet meer de moed om bijeen te komen. De dood van Bennie had onze angsten weer opgeroepen. We waren bezig met ons kind, niet met onszelf. Wim en Marijn waren de enigen die nog een poging waagden. Zij hadden hun zoon vier jaar geleden verloren en van hun drie dochters was ook de middelste verslaafd. 'Juist nu hebben we elkaar verschrikkelijk nodig,' zei Wim, 'laten we blijven komen, want anders vallen we terug.' Hij belde ons allemaal op, maar we kwamen niet.

Het werd juli. 3 juli was David jarig. Wat doe je met zo'n dag?
'Waarom gaan jullie niet ergens eten samen?' zei Juliët. 
Ik keek verbaasd. 'Eten? Waarom? Waarvoor?'
'Nou, denk dan aan de dag dat hij geboren is, dat was toch zeker fijn? Jullie denken alleen maar aan David vanaf het moment dat hij met drugs begon.'
Maar ik schudde mijn hoofd. Misschien had ze gelijk, maar ik bracht het niet op.
'Nou,' zei Juliët, 'ga dan maar sjagrijnig zitten doen... of weet je wat, help me maar met mijn vakantiespullen.'
Ik rommelde met haar mee, maar mijn hoofd was er niet bij, ik dwaalde voortdurend met mijn blik naar buiten. Plotseling, laat in de middag, liep er een jongen langs ons huis. 
'Juliët,' zei ik, 'kijk es, precies David... maar er is een meisje bij.'
Juliët ging naar het raam. 'Het is David,' zei ze, 'Jezus, wat is hij veranderd...'
Zijn gezicht was mager en hoekig geworden. Zijn huid grauwgeel. Dit was niet het gezicht van een jongen van negentien jaar. Hoe oud was hij... dertig? Ik feliciteerde hem en hij glimlachte flauwtjes, stelde het meisje voor: Marleen. Ze viel meteen met de deur in huis. Ze vroeg de caravan. David, zijn handen in zijn zakken, iets afgedraaid, scheen zich er niet mee te willen bemoeien.
'De caravan?' vroeg ik.
Ze legde uit. Ze was 24, zelf korte tijd verslaafd geweest, maar direct in de kuif gepikt. Een jaar lang afgekickt in een centrum en daarna haar studie afgemaakt: Sociale Academie. 'Ik weet wat hij door moet maken. Ik weet ook dat het niet lukt alleen. Ik wil hem helpen... en met een arts natuurlijk. Dat kan niet in de verrotte sfeer die in dat huis hangt waar hij zit. U heeft een caravan, laat ons een paar maanden daarin wonen. Ik heb nog geen werk, als ik bij hem blijf, heeft hij een kans.'
'De caravan is onmogelijk,' zei ik, 'we gaan er de volgende week zelf met de twee kinderen heen.'
David liep ongeduldig naar de deur. 'Zie je wel,' zei hij, 'dat zei ik je toch. Kom mee, dit is tijd verknoeien.' Maar ze bleef staan, keek eerst rustig naar hem en toen naar mij. 'Denkt u erover na, bespreekt u het. Als u het goedvindt, kom ik morgenavond even terug, alléén...' Ze stak haar hand naar mij uit, groette Juliët en liep toen achter David aan. De deur werd dichtgeslagen. Ik zag hoe hij met grote stappen voor haar liep. Ze deed geen moeite om hem in te halen.
'Ik vind het onzin,' zei Juliët, 'jullie gingen zelf naar de caravan toe. Als David wil afkicken, hoeft jullie vakantie er toch niet aan? En wil hij wel afkicken, of is dat een idee van die sociale griet?'
We twijfelden al zo erg en nu bemoeide Juliët zich er ook nog eens mee.
'Juliët,' zei Simon, 'we gaan morgen eerst praten met die Marleen. Mamma en ik. Ja, begrijp dat dan van ons... we zijn bang geworden na Bennie...'
'Vóór Bennie, na Bennie,' zei Juliët, 'het begint een beetje op voor Christus en na Christus te lijken. Verdorie, jullie waren zo goed op weg! Wat heb ik nou toch voor ouders...'
Ja, wat waren wij voor ouders. Een jaar was het goed gegaan en nu werden we door onze angst weer heen en weer geslingerd. En daar vroegen we dan begrip voor aan een meisje van zestien jaar.
'Denken jullie dan helemaal niet aan Brammetje en Josien?' ging ze door. 'Wat wil je ze zeggen: We blijven thuis dit jaar, want we laten de caravan door David verruïneren...?'
'Verruïneren. ? ?' vroegen we allebei verbaasd. 
Juliët gierde het uit. 'Nou ja,' zei ze, 'je blijft ook lachen met jullie, stakkers! Zal ik jullie voorspellen wat er gebeurt? De ruiten worden ingeslagen, de deur wordt geforceerd, want de sleutel is binnen een dag weg, het wordt één groot slaapnest, alles stinkt, want er wordt niet afgewassen en in plaats dat David afkickt, doet zij met hem mee... Nou, en dan wordt de boel kort en klein geslagen of de zaak vliegt in brand. En dat allemaal omdat we in het tijdperk 'na Bennie' leven...'
Ik zakte als een pudding op een stoel en keek Juliët wanhopig aan. Ze schudde heel wijs haar hoofd naar mij. 'Nou ja, goed,' zei ze, 'ga dan maar eerst met haar praten...'

Met een bos bloemen stapte Marleen bij ons binnen. Ze wilde geen thee, geen koffie, geen sigaret. Ze had het allemaal afgezworen, zei ze, tegelijk met de drugs. Ze kwam met haar vraag op de proppen: 'Heeft u erover nagedacht? Want we hebben geen andere mogelijkheid dan uw caravan. Kunnen wij erin? Als u nee zegt, ontneemt u hem een kans.'
Het was wéér manipuleren, zoals David dat jarenlang had gedaan. Maar we trapten erin. Het was toch een kans? Die mochten we David toch niet onthouden? Dit meisje was zoveel ouder dan hij en uiteindelijk nog sociaal werkster... ze wist toch wel wat ze deed?
Ze wist het precies, zei ze. En ze hield van hem. Een klein blond ding van 24 jaar, een kleine manipulant met een heel programma voor David.
Toen ze weg was, zei Simon ineens: 'Ja, maar hoe zat dat nou weer? Dat heeft toch geen zin, afkicken, als je dat onder druk van een ander doet?'
'Onder druk?' vroeg ik.
'Ja, onder druk. Zij heeft een programma gemaakt, hij niet. Zij regelt alles, hij vindt het wel makkelijk zo...'
'Alsjeblieft, Simon, als je er niet in gelooft, waarom zeg je dan ja?'
'Ik weet niet meer wat ik geloven moet. Dit is ook zo nieuw met dat meisje erbij en... nou ja, ik kan er niks aan doen, maar ik vind het een heel flink kind. Het is haar uiteindelijk ook zelf gelukt. Maar wat vind jij er dan van?'
Ik durfde niets meer te zeggen. Juliët had gelijk, wist ik. We hadden natuurlijk nee moeten zeggen en zelf met de kinderen erin moeten gaan. Maar ik durfde het niet te zeggen, omdat het 'na Bennie' was.
En daar zaten we dus. Wij thuis en David met zijn Marleen in de caravan. Brammetje en Josien begrepen er niets van. Ze hingen verveeld in de straat - hun vriendjes waren allemaal weg - en kwamen zo af en toe met nieuwe vakantieplannen binnen.
'Als wij nou ook eens naar Spanje gingen? Kunnen we dat niet?'
'Nee, dat kan niet, want we hebben geen tent.'
'En als we nou met een vliegtuig gaan en we huren een huis in Spanje?'
'Nee, dat kan ook niet, want de vliegtuigen zitten allemaal vol en een huis moet je heel lang van tevoren huren.'
Het weer werkte ook al niet mee en na een week was ik het werkelijk zat.
'Simon,' zei ik, 'ik wil eens kijken wat die twee daar doen en als het me niet bevalt, dan zet ik ze eruit.'
'En als je het wel bevalt?'
'Dan ga ik met ze praten, want dan is er ook met ze te praten. En dan moeten ze weggaan. Er staat hier nog een tentje van Juliët en wat kampeerspullen. Ze mogen ze hebben als ze willen, maar ik ga die caravan in!'
'Je bent niet consequent.'
'Nee, natuurlijk niet, maar als je iemand manipuleert, moet je er rekening mee houden, dat hij het door heeft op een dag. Nou, ik ben gemanipuleerd en ik heb het nu door. Godzijdank. Dus zij gaan eruit en ik ga erin. En ik stap nú in de auto om ze dat te vertellen.'
'Nu?' vroeg Simon. 'Het is negen uur in de morgen! Als je daar aankomt, is het tien uur, dan ligt dat span nog in bed. Ik zou maar wat later gaan als ik jou was.'
'Nee, nú, want ik ben geladen!'
Simon wachtte even voor hij antwoord gaf: 'Dan lijkt het me beter dat ik mee ga met je.'
In de auto ging ik door met mijn hart te luchten. 'Het geniepige van manipuleren is, dat je het eerst niet in de gaten hebt. Als mij gevraagd was: 'Mag ik de caravan lenen?' dan had ik gezegd: 'Nee, want wij hebben hem nodig.' Maar dat antwoord wil zij niet hebben en daarom vertelt ze er allerlei dingen bij, die mijn gevoel beïnvloeden: David moet afkicken, David krijgt een kans, misschien wel zijn laatste... Jezus, en ik ben al zo bang, en daarom geef ik het antwoord dat zij wil hebben: ja-ja-ja, neem die caravan maar. Alsof die caravan de oplossing is voor het probleem van David! Wat zijn wij voor ouders? Stakkers, zei Juliët... Simon, dit is écht de laatste keer dat ik me laat manipuleren!'
'Nou, mijn zegen heb je,' zei Simon, 'maar laten we eerst maar eens kijken wat we daar aantreffen.'

En dat was de puinhoop, zoals Juliët die had voorspeld. Een ruit ingegooid - de fles die erdoorheen was gegooid, lag in scherven buiten. De deur half eruit. Stank en afval. Eén groot slaapnest, met daarin twee opgerolde wezens die niet wakker te krijgen waren.
Het lukte me om kalm te blijven. Als een kapotte grammofoonplaat herhaalde ik de naam van het meisje, tot ze verward en kreunend overeind ging zitten met haar hoofd tegen de opgetrokken knieën. Uiteindelijk keek ze even naar me op, kreunde weer, verstopte haar hoofd en zei: 'Had dan gezegd dat je kwam.'
'Doe es wat aan,' zei ik, 'en ga even met me mee naar buiten.'
Het duurde nog zeker tien minuten voor ze met haar naakte lijf in een plastic regenjas de caravan uit kwam.
'Ja, wat is er,' zei ze en ze plofte op een van de drie stoelen die Simon had neergezet. Wij gingen op de andere stoelen zitten, kijkend naar dat malle lijf.
'Marleen,' zei Simon, 'wij willen dat jullie hier weggaan. Het is aardig geprobeerd, maar dit is het niet.'
'Gedverdemme,' zei ze, ongegeneerd in de turquoise regenjas kijkend, 'en ik ben ook nog ongesteld...'
Simon stond op en liep naar de auto. Logisch, wat moest hij met die griet.
'Marleen,' zei ik, 'ga je wassen, kleed je aan. We komen terug over een uur en dan willen we dat jullie weggaan.'
'Ik alleen? Of David ook? We blijven tóch samen.'
'Allebei, wèg, over een uur...'
Ze keek me wezenloos na toen ik naar de auto liep.
'Pffff...' zei Simon.
'Over een uur heb ik gezegd.'
'En wat doen we in dat uur?'
'Ergens koffie drinken.'
Voor de zekerheid maakten we er twee uur van. Toen we terugkwamen, zat Marleen - schoon en aangekleed - op de stoel een boekje te lezen.
'Oh, ga zitten,' zei ze. 'David krijg ik niet wakker, hoor.'
'Als jij dan maar wakker bent,' zei ik, 'want we gaan even een paar dingen afspreken. Jullie gaan hier dus weg. In de auto hebben we een tent en kampeerspullen, die mogen jullie hebben als je wilt. Maar ook als je ze niet wilt, moeten jullie hier toch weg...
Ze tuurde lang voor zich en begon toen plotseling haar hoofd te schudden en te huilen. 'Dat kan toch niet zo maar ineens,' zei ze, 'en waar moeten we dan naartoe?'
'In de tent,' zei Simon. 'Het is zomer... en van daaruit zoeken jullie maar wat anders... of terug naar Davids kamer...'
Ze draaide zich om en keek door de open deur naar binnen.
David lag er nog in dezelfde houding als zonet. Toen boog ze zich snel naar ons en fluisterde: 'Ik kan hem niet wakker krijgen... en we hebben geen geld. Ik moet voor geld zorgen, zegt hij, en zijn kaart voor zijn uitkering ligt op zijn kamer, die had hij moeten tekenen en verzenden. Hij doet ook helemaal niks...'
'Marleen,' zei Simon, 'niemand dwingt je om bij hem te blijven. En als je het tóch doet, kan je bij ons niet terecht. Je kunt dus bij ons niet over hem klagen.' Na een poosje zwijgen ging Simon door op een andere toon: 'Heb je helemaal geen geld?'
Ze schudde nee.
'Dan zal ik je wat geven, voor de komende dagen, alleen om te eten... maar ik zal het je niet kwalijk nemen, wanneer je het gebruikt om ervandoor te gaan...
Ze pakte het geld aan en stak het in haar broek. Daarna stond ze op. 'Waar is die tent?' vroeg ze.
'In de auto.'
'Nou, geef hem dan maar, ik zal wel es kijken waar we hem strakjes op kunnen zetten...'