17

Twee weken na het feest zat Jonathan bij Marcus op kantoor en keek hem vragend aan met zijn heldere ogen.

Marcus ving zijn blik, bloosde licht en wendde zijn gezicht af. ‘Goed dat je gekomen bent,’ zei hij. ‘Op zaterdag nog wel. Ik kan me voorstellen hoe druk je het hebt.’ Hij zweeg even en zijn blik viel op de plaatselijke krant, die opengeslagen bij de huizenadvertenties op zijn bureau lag. ‘Heb je het stukje over de beurs gezien?’ vroeg hij. Hij pakte de krant en bladerde erin. ‘Heel leuk, vond ik. Het was Anthea’s idee.’

Ze keken allebei naar de korrelige foto van een onwillig glimlachende Daniel en de kop PLAATSELIJK WONDERKIND WINT TOPBEURS. ‘Ik geloof niet dat Daniel er blij mee was,’ vervolgde Marcus, ‘maar ik hoop dat het goede publiciteit is voor de school.’

‘Dat is het inderdaad,’ zei Jonathan met een glimlachje. ‘Ik had geen idee dat er zoveel kinderen in Silchester waren die begeleiding nodig hadden voor hun toelatingsexamen!’ Hij keek op zijn horloge. ‘Ik moet straks trouwens weer lesgeven. Ze komen op de gekste tijden.’

‘Ja, nu je het zegt,’ zei Marcus, die snel de krant dichtsloeg. ‘Ik moet er zelf ook vandoor. Maar dit duurt niet lang. Ik wilde je om te beginnen vertellen dat Ginny en Piers Prentice de huur hebben opgezegd van het huis in Russell Street.’

‘Mijn hemel,’ zei Jonathan. Zijn gezicht betrok. ‘Dat heeft ook niet lang geduurd.’

‘Nee,’ zei Marcus met gefronst voorhoofd. ‘Ik weet niet precies waarom. Ze zijn al vertrokken met het grootste deel van hun spullen en de rest laten ze nog nasturen. Een vriend zoekt het allemaal uit. Ze betalen alle huur die ze je nog schuldig zijn,’ voegde hij er haastig aan toe, ‘maar feitelijk staat het huis weer leeg.’

‘Wat jammer,’ zei Jonathan. ‘Ik had van mijn dochter begrepen dat ze tijdelijk uit Silchester waren vertrokken. Ze vond het heel erg dat ze weg waren.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik had alleen niet begrepen dat het definitief was.’ Hij keek gespannen naar Marcus op. ‘We hebben het inkomen van de huur hard nodig, weet je. Hoe lang zou het duren voordat je nieuwe huurders hebt gevonden, denk je?’

‘Nou, dat is misschien niet nodig,’ zei Marcus luchtig. ‘Het blijkt eigenlijk geen slecht nieuws voor jullie te zijn.’ Hij inspecteerde even zwijgend zijn nagels. Toen hij weer opkeek, stond zijn gezicht neutraal. ‘Ik geloof,’ zei hij langzaam, ‘dat ik een koper heb gevonden voor jullie huis.’

‘Wat? Echt waar?’ Jonathan keek Marcus stomverbaasd aan. ‘Ik had de moed al bijna opgegeven.’

‘De koper,’ zei Marcus onverstoorbaar, ‘is een buitenlander die wil investeren in deze streek. Ik heb hem geadviseerd tweehonderdduizend pond op het huis te bieden.’ Er viel een stilte. Hij keek op. Jonathan gaapte hem verbijsterd aan.

‘Ik moet eraan toevoegen dat de koper anoniem wenst te blijven,’ vervolgde Marcus snel. ‘Ik handel de koop dus verder af. Als je akkoord kunt gaan met het bod.’

Jonathan herstelde zich. ‘Of ik akkoord kan gaan?’ zei hij ongelovig. ‘Mijn god, het zou al onze problemen oplossen.’

‘Goed zo,’ zei Marcus onaangedaan terwijl hij de brochures op zijn bureau zonder enige noodzaak herschikte. ‘Je accepteert het bod dus?’ Hij keek op. Jonathan zat er nog steeds verbijsterd bij. Nietsvermoedend, maar verbijsterd.

Marcus dacht razendsnel na en zei toen luchtig: ‘Het is voor een aantal verkopers in jouw positie een gelukkige wending.’ Hij glimlachte naar Jonathan. ‘Deze koper wil nog een aantal panden in de omgeving hebben. Hij wil zijn voordeel doen met de huidige lage prijzen.’

‘Ik zou tweehonderdduizend pond geen lage prijs noemen voor ons huis!’ zei Jonathan. Zijn ogen glansden.

‘Relatief gesproken,’ zei Marcus gladjes. ‘Ik neem aan dat de verkoop jullie financieel zal helpen?’ voegde hij er beleefd achteloos aan toe.

‘Nou en of,’ zei Jonathan. ‘Je beseft het misschien niet, maar de school is tot aan de nok verhypothekeerd.’

‘Echt waar?’ zei Marcus. ‘Nou, dan is dit echt goed nieuws.’ Hij glimlachte naar Jonathan.

‘Zeg dat wel,’ zei Jonathan uit de grond van zijn hart. ‘Hoe kan ik je bedanken? We dachten dat we het huis nooit meer kwijt zouden raken.’

Marcus wuifde zijn dankbaarheid bescheiden weg. ‘Het is ons werk,’ zei hij zakelijk. ‘Er is nog iets,’ vervolgde hij luchtig. ‘Ik weet niet of je er oren naar hebt.’

‘Wat dan?’

‘De koper,’ zei Marcus omzichtig, ‘heeft zich bereid verklaard het huis te verhuren. Onder uiterst redelijke voorwaarden, als hij de juiste huurders kan vinden.’ Hij zweeg even. ‘Ik wilde het jullie aanbieden voordat ik het te huur zet.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet of jullie belangstelling hebben. Misschien blijven jullie liever waar jullie nu zitten.’

‘Het is geen kwestie van wat we liever willen,’ zei Jonathan met een spijtige glimlach. ‘Het is eerder moeten. Tot we het bedrijf goed op de rails hebben…’

‘De huur zou zo laag kunnen zijn dat het tot de mogelijkheden behoort,’ zei Marcus. ‘De koper heeft expliciet gezegd dat hij de kwaliteit van de huurders belangrijker vindt dan de huuropbrengst. Hij koopt het huis tenslotte voornamelijk als investering.’

‘Mijn hemel,’ zei Jonathan. ‘Tja, ik weet het niet. Ik bedoel, over wat voor bedrag hebben we het? Per maand?’

Marcus stond op, drentelde naar het raam en keek even naar de binnenplaats. Een eenzame narcis keek dapper terug. Toen draaide hij zich om en noemde een bedrag.

Hij dacht even dat hij het hopeloos, rampzalig had verknoeid.

Toen klaarde Jonathans gezicht op. ‘Tja, ik weet het niet zeker,’ zei hij, ‘maar ik denk dat we dat wel kunnen opbrengen.’

‘De koper is bereid te onderhandelen,’ zei Marcus snel. ‘Zo nodig.’

‘Ik geloof niet dat dat hoeft,’ zei Jonathan. Hij lachte stralend naar Marcus, en Marcus lachte na een korte aarzeling terug. ‘Ik moet het natuurlijk eerst met mijn vrouw bespreken,’ voegde Jonathan eraan toe.

‘Natuurlijk,’ zei Marcus ernstig. ‘Misschien wil zij liever blijven waar jullie nu zitten?’ waagde hij het erop.

Jonathan keek hem bevreemd aan. ‘Dat denk ik niet,’ zei hij, ‘maar ik moet het toch met haar bespreken.’

Liz voelde zich grijs. Grijs van lichaam en grijs van ziel. Het fletse lentezonnetje buiten maakte haar niet vrolijker, maar accentueerde haar melancholie juist. Ze zat mismoedig in een van de lokalen, waar ze voor de zoveelste keer probeerde iets te verzinnen voor de sectie moderne talen. Ze kromp in elkaar wanneer ze docenten en verdwaalde leerlingen vrolijk langs haar deur hoorde lopen en vertrok haar gezicht bij het horen van de dreunende popmuziek van Alice die door de mu ren drong.

Het had Alice een week gekost om over haar verdriet heen te komen. Zeven dagen lang had ze geweigerd iets te eten of Liz recht aan te kijken, was ze bij het minste of geringste in huilen uitgebarsten en had ze zich het grootste deel van de tijd in haar kamer opgesloten en onder haar dekbed weggedoken naar muziek geluisterd die met de dag luider en somberder leek te worden. Liz had zich tot het uiterste moeten beheersen om niet naar binnen te gaan en ruzie te zoeken, maar de wetenschap dat ruzie het waarschijnlijk alleen maar erger zou maken, plus de onuitgesproken angst voor de geheimen die Alice zou kunnen prijsgeven, had haar ervan weerhouden iets te zeggen. En ze had tot op zekere hoogte meegeleefd met Alice’ opzichtige openbare vertoon van droefheid. Haar eigen doffe ellende was iets wat in het verborgene moest blijven, wat ze in stilte moest bevechten en, zo mogelijk, zien te overwinnen.

Daarom was ze zo verontwaardigd dat ze Alice nu hoorde giechelen en krijsen achter haar dichte deur, alsof er niets was gebeurd. Liz dacht met een steek van afgunst aan de hilarische taferelen in dat kamertje: de grapjes, de verhalen en het onuitputtelijke vermogen de slappe lach te krijgen. Alice en Genevieve, eindelijk herenigd.

Genevieves maand verlof had hen allemaal overrompeld. Haar manische giecheltelefoontje vanaf Heathrow had Alice’ sombere blik laten omslaan in een voorzichtige glimlach; een half uur nadat ze Genevieves stem had gehoord, kon ze weer lachen. Nu borrelde ze elke dag over van opwinding. Liz stond versteld van haar rubberachtige veerkracht, maar nam haar die ook kwalijk omdat ze nu alleen stond in haar apathische treurigheid.

De deur van het lokaal ging open en Genevieve keek naar binnen. Liz schrok er nog steeds van. Genevieve was diepbruin en drie kilo lichter dan voor haar vertrek, en ze had sinds kort een ringetje door haar neus.

‘Mevrouw Chambers?’ zei ze. Haar stem had een licht Amerikaans accent gekregen dat Liz afwisselend charmant en ergerlijk vond. ‘Mogen we pindakaas maken?’

Liz keek haar wezenloos aan. Waarom zou je? wilde ze vragen, maar ze hield zich in en knikte. ‘Ik zou niet weten waarom niet.’

‘Cool.’ Genevieves hoofd verdween.

‘Niet te veel rommel maken,’ voegde Liz er werktuiglijk aan toe, maar het was al te laat. Ze overwoog achter Genevieve aan te lopen om het nog eens te zeggen, maar besloot dat ze het simpelweg niet kon opbrengen.

Toen Jonathan met Marcus de receptie van Witherstone’s in liep, zag hij Anthea en de twee jongens in de wachtruimte zitten.

‘Jonathan!’ Anthea stond op en pakte charmant zijn beide handen. ‘Heb je het stukje in de krant gezien?’

‘Ja,’ zei Jonathan met een glimlach.

‘Ik heb het hem laten zien,’ zei Marcus.

‘We zijn er allemaal nog steeds zo vol van!’ vervolgde Anthea.

Daniel ving Jonathans blik. ‘Denkt u,’ zei hij, ‘dat dat artikel u meer leerlingen zal opleveren?’

‘Dat denk ik wel,’ zei Jonathan.

Daniel keek prompt naar Andrew alsof hij wilde zeggen: Zie je nou wel…

‘En toch zie je eruit als een nerd,’ zei Andrew onverstoorbaar tegen Daniel.

Jonathans mondhoeken trokken en hij keek snel op zijn horloge. ‘Ik moet rennen,’ zei hij verontschuldigend.

‘Natuurlijk,’ zei Marcus. ‘Nou, laat het me maar weten, van het huis. Er is geen haast bij,’ voegde hij eraan toe. ‘Absoluut geen haast.’

Toen Jonathan thuiskwam, trof hij Liz in de keuken aan, waar ze mistroostig in een kop koffie stond te roeren. Alice en Genevieve schudden pinda’s in een bak op de keukenweegschaal en giechelden hulpeloos om de nootjes die op het plastic afketsten en op het aanrecht en de vloer vielen.

‘Niet genoeg,’ zei Genevieve. ‘We moeten nog een zak kopen.’

‘Oké!’ zei Alice. Ze keek met stralende ogen naar Jonathan op. Ze had blosjes op haar wangen en leek volmaakt gelukkig te zijn.

‘Ik wil je het goede nieuws vertellen voor je weggaat,’ zei Jonathan. ‘We hebben een bod gehad op het huis in Russell Street.’

‘Goh, fijn,’ zei Alice, die een pinda van de vloer raapte en in haar mond stak.

‘Gaaf,’ zei Genevieve beleefd.

Liz zei niets. Ze voelde zich alsof ze geen enkele zeggenschap meer had over hun leven.

‘En er is een kans,’ vervolgde Jonathan, ‘dat we het kunnen huren van de nieuwe eigenaar.’

‘Wauw!’ zei Alice. ‘Kunnen we er weer gaan wonen, bedoel je?’

‘Ja.’

‘Super!’

‘Dat lijkt me fantastisch,’ zei Genevieve verrassend genoeg. ‘Ik bedoel, het is hier wel leuk en zo,’ vervolgde ze welwillend om zich heen kijkend, ‘maar jullie oude huis was mooier.’

‘Dank je voor dat inzicht, Genevieve,’ zei Jonathan met lachrimpeltjes rond zijn ogen. Hij probeerde Liz’ blik te vangen, maar Liz staarde wezenloos in het niets.

‘Niets te danken,’ zei Genevieve laconiek. ‘Kom mee, Alice.’

Toen de meisjes weg waren, keek Jonathan Liz aan. ‘Je hebt nog niets gezegd,’ zei hij. ‘Ben je niet blij?’

Liz haalde triest haar schouders op. ‘Ik weet het niet. Of we terug moeten naar ons oude huis, bedoel ik. Is het geen stap terug? Zouden we daar echt gelukkig kunnen zijn?’

‘Nee, het is geen stap terug,’ zei Jonathan, ‘en ja, we worden daar gelukkig.’ Hij keek haar recht aan. ‘We gaan er weer wonen en we worden er gelukkig.’

‘Is dat een bevel?’

‘Zo je wilt.’

Liz slaakte een wrokkige, diepe zucht. ‘Ik kan niet gelukkig worden, alleen maar omdat jij het wilt.’

‘O, jawel,’ zei Jonathan. ‘Je moet het alleen wel willen.’

Liz wierp hem een vernietigende blik toe. ‘Ik kan wel doen alsóf ik gelukkig ben,’ zei ze sarcastisch. ‘Als je daar iets aan hebt.’

‘Ja, toevallig wel,’ zei Jonathan. ‘Daar zou ik veel aan hebben. Als je nu eens meteen begon?’ Hij pakte een pinda, wipte hem in zijn mond en liep de keuken uit, Liz sprakeloos van verbazing achterlatend.

***