6

Op de derde zaterdag van oktober haalden Ginny en Piers de sleutels van Russell Street twaalf op en wachtten op de verhuisauto met hun spullen. Ze deden er een uur over om het bed, de kelims, de enorme smeedijzeren kandelaars en de dozen vol kleding, cd’s, foto’s en boeken uit te laden. Ze stapelden alles op in de woonkamer, sloten het huis af en vertrokken voor een week naar Wales, waar Piers een rolletje had in een kleinschalige fantasyfilm voor kinderen.

De zaterdag daarop had Alice nog steeds niets bijzonders gezien. Ze had de kortste route van huis tot aan de garagedeur genomen, liet haar walkman hard in haar oren dreunen en keek niet op of om. Ze had haar best moeten doen om de stapels dozen op de vloer en de opgerolde karpetten bij de open haard door het raam van de woonkamer te kunnen zien. En hoewel haar ouders haar het goede nieuws hadden verteld, was het niet echt tot haar doorgedrongen dat ze het huis hadden verhuurd. De gesprekken thuis over de huurders waren net zo moeiteloos het ene oor in en het andere uit gegaan als het ochtendnieuws op de radio, dat haar ouders elke dag bij het ontbijt aanzetten om ervoor te zorgen dat ze op de hoogte was van de actualiteit.

Het was knus geworden in de garage. Ze had een paar kussens bij een kringloopwinkel gekocht, die ze in de hoek had gelegd, en ze had de reservezaklamp van thuis meegenomen en aan een plank vastgebonden, zodat het net een lamp leek. Er was geen verwarming in de garage en het werd er met de week kouder, maar ze voelde zich vreemd blij als ze er gewoon naar muziek zat te luisteren, wat rookte en snoepte en soms probeerde een tijdschrift te lezen; het gaf haar vaag het gevoel dat ze iets had bereikt.

Zodra ze de deur achter zich dicht had getrokken, pakte ze een sigaret uit het pakje in haar bovenste zak, haalde met haar andere hand haar aansteker tevoorschijn en knipte het vlammetje aan in een vertrouwd, reflexmatig gebaar. Ze had de gewoonte gekregen altijd een sigaret op te steken voordat ze ging zitten. Het was bijna een principekwestie, een bijgelovig ritueel.

De bezoekjes aan de garage waren ook een gewoonte geworden. Ze kwam er nu vrijwel elke dag, meestal na school, voor het avondeten. Haar ouders vroegen wel eens wat ze had gedaan, maar niet op een toon alsof ze het echt wilden weten. Die ene keer dat ze een geloofwaardig verhaal had verzonnen, had haar moeder haar onderbroken om iets saais over de school te zeggen.

De school. Alice’ gedachten kwamen knarsend tot stilstand; ze was er nog somberder over dan toen ze gingen verhuizen. En het was niet langer alleen maar dat ze in een akelig appartementje moesten wonen. Vorige week had ze bij thuiskomst een meisje dat ze van school kende door de voordeur naar buiten zien komen. Ze hadden betrapt naar elkaar geglimlacht en hoi gezegd, en toen was Alice knalrood geworden en de trap op gerend.

‘Wat moest Camilla Worthing hier?’ had ze verontwaardigd aan haar moeder gevraagd, die op de bank in de woonkamer naar de tv zat te kijken zonder iets in zich op te nemen.

‘Camilla Worthing? O, ja, bijles wiskunde voor haar eindexamen. Ze zal wel wat langer zijn gebleven.’

‘Bijles?’ Een bonzende paniek vulde Alice’ borst. ‘Hoe bedoel je, na schooltijd?’

‘Ja, natuurlijk na schooltijd,’ had Liz kortaf gezegd. ‘We gaan nog niet zo ver dat we leerlingen bij hun school weg ronselen.’

Alice luisterde al niet meer. ‘Komen er veel mensen hier voor bijles?’ had ze gevraagd.

‘Nog niet,’ had haar moeder geantwoord. ‘Het is nog een beetje vroeg in het jaar. Maar dat komt nog wel. Dat hopen we althans. We hebben al een paar aanmeldingen voor na de kerstvakantie.’

‘Ook van mijn school?’

‘Een paar, ja.’

‘En volgend jaar?’

‘Wat is er met volgend jaar?’

‘Gaan jullie dan ook eindexamenbegeleiding doen?’

‘Natuurlijk.’ Liz zapte en de herkenningsmelodie van Summer Street schetterde uit de tv.

‘Maar ik doe volgend jaar eindexamen!’ had Alice gejammerd. ‘Dan komen er mensen uit mijn jaar. Het is om je rot te schamen.’

‘Stel je niet aan,’ had Liz bits gezegd.

‘Maar dan zie ik ze hier komen! Dat wordt verschrikkelijk!’

‘O, in godsnaam, Alice, word eens volwassen!’

Word eens volwassen, zeiden ze. Doe niet zo kinderachtig. Alice tuurde wrokkig het duister van de garage in. Dat zeiden ze allemaal, maar vervolgens behandelden ze haar als een kind. Die middag nog had ze uren en uren met haar vader door Silchester gesjouwd om folders te bezorgen. Alsof ze niets beters te doen had.

Haar vader was actief lid van ECO, een plaatselijke milieuvereniging, en Alice was jeugdlid. Dat stelde weinig voor, aangezien ze weigerde naar de wekelijkse bijeenkomsten te gaan, maar op de een of andere manier leek het vanzelf te spreken dat ze haar vader altijd hielp folderen. Meestal vond ze het niet erg; ze vond het geen probleem om gemoedelijk zwijgend door de buitenwijken van Silchester te lopen. Ze probeerde altijd haar kant van de straat af te hebben voordat hij klaar was met de zijne zonder te laten merken dat het haar moeite kostte. En haar moeder kocht altijd iets lekkers voor bij de thee als beloning.

Die dag had ze zich echter kregelig en uitgebuit gevoeld. Ze mochten er niet van uitgaan dat ze tijd had voor zulke dingen; ze hoorden het haar eerst te vragen; ze zouden dankbaar moeten zijn. Ze behandelden haar niet als een echt mens. Ze had nors door de straten gesjokt, tegen bladeren schoppend met de neuzen van haar Doc Martens, en chagrijnig de folders door de brievenbussen geduwd. En ze had niet naar de folders gekeken, want ze vertikte het om belangstelling voor de inhoud te tonen, al was het maar per ongeluk. Het ging over die afgrijselijke kerstoptocht die elk jaar werd gehouden. Als ze probeerden haar weer mee te laten lopen, waren ze echt niet goed snik.

Ze waren klaar in het uiterste westen van Silchester en hadden nu allebei twee lege tassen, een lijst afgevinkte straten en een verzameling elastiekjes waarmee de folders gebundeld waren geweest.

‘Goed gedaan, meid,’ zei haar vader zoals altijd. ‘En nu terug naar het hoofdkwartier voor warme chocolademelk en ons rantsoen.’

Alice had geërgerd met haar mond getrokken. ‘Toevallig moet ik eerst nog wat doen,’ had ze eruit geflapt. ‘Tot later.’

‘O.’ Hij klonk teleurgesteld en Alice werd overmand door schuldgevoel en irritatie om haar eigen gedrag. Wat gaf het dat ze na het folderen altijd thuis uitgebreid thee gingen drinken? Zo’n ramp was het niet. Ze voelde een blos naar haar wangen stijgen; een opkomende verlegenheid, net zoals wanneer ze op school op het punt stond haar hand op te steken.

‘Tot straks,’ prevelde ze, en ze liep weg.

‘Ja, natuurlijk,’ zei Jonathan. ‘Nou, dank je wel, lieverd. Je hebt me goed geholpen.’

Alice deed alsof ze het niet hoorde en beende weg voordat haar vader kon vragen wat ze ging doen, of kon voorstellen met haar mee te gaan. Lof voor iets krijgen was bijna nog erger dan iets echt moeten doen.

Ze was binnen een paar minuten in Russell Street geweest en regelrecht naar de garage gegaan. Nu keek ze om zich heen, blies een wolk rook uit en wachtte op het gebruikelijke gevoel van voldoening, maar de garage leek die dag nog kouder dan anders. Ze ging moedeloos op de kussens zitten, staarde door de kier in de deur naar de donker wordende lucht en voelde een vreemd neerslachtig gevoel over zich komen. Ze had ernaar gesnakt om hierheen te gaan. Ze had per se niet met haar vader mee naar huis gewild, maar nu… was het niet zo geweldig meer. Ze keek op haar horloge. Tien voor zes. Ze trok haar jas om zich heen, rechtte haar rug en keek strak voor zich uit. Ze zou nog twintig minuten blijven, nam ze zich voor, en nog twee sigaretten roken. En dan zou ze gaan.

Ginny, Piers en Duncan kwamen om zes uur thuis in Russell Street. Na een ochtend uitpakken en inrichten waren ze Silchester in gegaan om wat boodschappen te doen en rond te kijken. Duncan had erop gestaan dat ze allerlei exotische ingrediënten voor het avondeten insloegen, wat onvermijdelijk had ingehouden dat ze het hele dorp door moesten op zoek naar een delicatessenwinkel, die op het punt van sluiten stond toen ze hem eindelijk vonden. Duncan had al zijn overredingskracht moeten inzetten om nog tien minuten te mogen blijven, en in die tijd had hij naar merken gevraagd waar de verkoopster nog nooit van had gehoord en met een lichte teleurstelling aan pakjes en flessen gevoeld.

‘Tja, als dit de provincie is…’ zei hij dramatisch terwijl ze het tuinpad op liepen. ‘Ik bedoel, dat assortiment olijfolie was echt zielig.’

‘Duncan…’ zei Ginny dreigend. ‘Piers, heb je de sleutel?’

‘Ja, sorry, ik weet het,’ zei Duncan. ‘Het is allemaal enig. Ik ga het hier fantastisch vinden.’

Piers was degene die had voorgesteld dat Duncan een tijdje een kamer bij hen in Silchester kon huren. Zijn huurcontract in Fulham was tenslotte bijna afgelopen, hij had geen werk en Ginny en Piers konden het geld goed gebruiken. Duncan had in de keuken gestaan, nog net niet verstopt, toen Piers Ginny met die argumenten bestookte. Ze was moe, kwam net uit haar werk en had natte voeten van de regen, en ze had ja gezegd zonder dat Piers’ woorden goed tot haar waren doorgedrongen.

Nu nam ze Duncan taxerend op.

‘Je gaat toch geen moeilijkheden maken, hè?’ zei ze.

‘Moeilijkheden? Wat voor moeilijkheden?’

‘Ik weet het niet.’ Ze keek hem zijdelings aan met een genegen heid die haar toenemende wantrouwen net niet maskeerde. ‘Denk erom, je zit in je proeftijd.’

‘Ja, dat weet ik. Ik zal zoet zijn, ik beloof het.’ Hij zweeg even en vervolgde toen achteloos: ‘Trouwens, ik heb Ian Everitt voor vanavond uitgenodigd. Om er een soort housewarming van te maken.’

‘Duncan! Dat meen je niet!’

‘O, godver, Duncan!’

Alice hoorde harde stemmen buiten en sloop naar de garagedeur. Ze duwde hem net ver genoeg open om haar hoofd erdoor te kunnen steken en keek behoedzaam om de hoek. Ze hoorde niets meer en dacht dat het gewoon voorbijgangers op straat waren geweest, maar net toen ze haar hoofd terugtrok, hoorde ze met een steek van herkenning het vertrouwde, kreunende geluid van de voordeur.

Het eerste wat in haar opkwam was dat er werd ingebroken, en opeens zag ze voor zich hoe ze in de garage werd gevonden, in elkaar geslagen en dood achtergelaten. Ze zou op tv komen. Silchester rouwt om tragische dood Alice. Ze bleef even roerloos staan, in de ban van het idee dat haar droevige gezicht vanaf het scherm de woonkamers van al haar vriendinnen in zou kijken.

Toen ging het licht in de keuken aan. Het konden geen inbrekers zijn. Dan waren het… Het waren… Ze bleef bewegingloos staan, met een denkrimpel in haar voorhoofd en haar hand op de deurknop. Toen schoot het haar te binnen. De huurders. Ze stond versteld van haar eigen logica. De huurders. Het woord ‘huurders’ gonsde thuis al een paar weken rond, en ze had het heel vaag tot zich laten doordringen, zonder de moeite te nemen zich af te vragen wat het inhield. Maar nu kwamen er alsnog flarden van gesprekken tussen haar ouders bovendrijven. En nu besefte ze pas waar ze het over hadden gehad.

Haar hart bonkte in haar keel. Als er nu andere mensen in hun huis woonden, mocht ze hier misschien niet zijn. Ze keek snel om de hoek van de deur naar de verlichte keuken. Ze zag een hand achter het raam de kraan openzetten. Er werd een waterkoker onder gehouden. De hand verdween weer. Alice telde tot tien en zette een voet over de drempel. Toen haar andere voet. Ze drukte haar rug tegen de buitenmuur van de garage en schoof voetje voor voetje naar de voorkant van het huis.

Toen ze bij de voortuin was, bleef ze even staan. Er brandde ook licht in de woonkamer, en opeens was ze nieuwsgierig hoe het er binnen uitzag, nu er spullen van andere mensen stonden, maar net toen ze voorzichtig naar het raam sloop, kwam er een man de kamer in. Ze hield haar adem in en deinsde achteruit terwijl ze koortsachtig probeerde een smoes te verzinnen. De man riep echter iets over zijn schouder en lette helemaal niet op het raam. Ze moest nu maken dat ze wegkwam, voordat iedereen de woonkamer in kwam en zij geen kant meer op kon. Zonder om te kijken rende ze snel en licht over het gras naar het pad. Ze kreeg het tuinhek niet meteen open, maar toen stond ze veilig op de stoep, als een onschuldige voorbijganger. Ze liep snel een paar passen, voor de zekerheid, en durfde toen pas achterom te kijken. Ze zag niemand. Ze hadden haar niet gezien. Ze hoefde niet bang te zijn.

Ginny wist niet of ze boos was of opgewonden, opgewonden of zenuwachtig.

‘Godallemachtig, Piers,’ zei ze terwijl ze een paar lege verhuisdozen de gang in sleepte en er afwezig naar keek. ‘Moet je zien hoe het huis eruitziet.’

‘Hoezo?’ zei Piers. ‘Het is een schitterend huis.’

‘Met overal lege verhuisdozen? En stapels boeken op de vloer?’

‘Het ziet er onconventioneel uit,’ zei Piers. ‘Artistiek.’ Hij ving Ginny’s blik. ‘Je gaat hier toch geen drama van maken, hoop ik?’

‘Natuurlijk niet,’ zei Ginny kortaf. ‘Ik wil gewoon dat het er netjes uitziet, meer niet.’

Hij pakte haar beet, trok haar naar zich toe en tilde haar kin op, zodat ze hem wel moest aankijken.

‘Hoor eens,’ zei hij zacht. ‘Ik weet nog niet eens of ik die rol wel wil hebben. Ik bedoel, ik heb geen jaren op de toneelschool gezeten om in een soap terecht te komen.’ Ginny deed haar mond open om iets te zeggen, maar bedacht zich. ‘Ik kijk gewoon de kat uit de boom,’ vervolgde Piers. ‘Dus kalmeer een beetje en relax. Alsof een paar verhuisdozen iets uit zouden maken.’

‘Oké,’ zei Ginny, en Piers liet haar polsen los. ‘Ik ben al gekalmeerd. Ik ben zo kalm dat ik bijna in slaap val.’

‘Zo mag ik het horen,’ zei Piers. ‘Wil je iets drinken?’

‘Nadat je die dozen in de garage hebt gezet,’ zei Ginny. Piers wilde tegenstribbelen, maar ze stak haar hand op. ‘Ik heb ze al hier gezet, dus breng ze nu maar helemaal weg. En Duncans fiets. Die mag hij níét in de gang stallen!’

‘Oké,’ zei Piers inschikkelijk. ‘Dat lijkt me redelijk. En dan gaan we iets drinken.’

‘Dan gaan we iets drinken,’ beaamde Ginny.

Piers begon het pakket dozen te verslepen. Ginny keek even toe en rende toen de trap op. Ze liep de badkamer in, trok de deur achter zich dicht en keek in de spiegel. Haar wangen waren rood en haar ogen glansden. ‘Rustig,’ hield ze zichzelf voor, tegen beter weten in, en ze probeerde haar gezicht te ontspannen, maar een sprankelende opwinding liet de adrenaline kloppend door haar aderen stromen en ze kon amper stil blijven staan.

Sinds Piers haar had verteld over de rol in Summer Street, had ze haar uiterste best gedaan om hem niet te laten merken hoe graag ze wilde dat hij hem kreeg. Ze had zogenaamd afwezig haar warme chocolademelk gedronken terwijl Duncan en hij haar vertelden hoeveel Ian wel niet scheen te verdienen, hoe talentloos hij altijd was geweest, dat ze wel een ander voor de rol móésten zoeken en dat Piers de ideale kandidaat was. Die avond waren ze allemaal opgetogen geweest; hun optimisme en hoop hadden geen grenzen gekend.

De ochtend erna was Piers’ stemming natuurlijk radicaal omgeslagen. Ze zouden de rol waarschijnlijk uit de serie schrijven, had hij mismoedig gezegd, en als ze dat niet deden, zou de concurrentie moordend zijn, en de huidige producent had de pest aan hem – hij had Piers al eens afgewezen voor een andere rol. Na een paar jaar huwelijk wist Ginny wel dat ze hem beter niet kon tegenspreken en dat hij niet op haar optimisme zat te wachten wanneer hij zo’n bui had, maar wat haar betrof was er geen houden meer aan. Haar gedachten werden helemaal in beslag genomen door de rol; ze kon aan niets anders meer denken.

De volgende dag had ze op weg naar haar werk uitgerekend hoe hoog de hypotheek was die ze met zo’n salaris zouden kunnen krijgen, en de rest van die ochtend had ze met stijgend enthousiasme de gegevens van grote landhuizen doorgenomen. Ze was toen ook begonnen de kranten uit te pluizen op berichten over Summer Street en de sterren die erin speelden; ze had met een schok gezien dat Ian Everitt een van de gasten was geweest op de laatste koninklijke bruiloft en verteerd door jaloezie en verlangen naar een kleurenreportage over een vrouwelijke Summer Street-ster en haar pasgeboren kindje in een tijdschrift gekeken.

‘Dat zouden wij kunnen zijn,’ zei ze nu zacht tegen haar spiegelbeeld. ‘Dat worden wij.’ Haar gezicht in de spiegel glimlachte fijntjes terug. Ze ging op de rand van het bad zitten, deed haar ogen dicht en gaf zich over aan haar favoriete fantasie. Ze zette de tv aan, ze hoorde die beroemde, pakkende, onontkoombare herkenningsmelodie, ze zag de bekende titels over het scherm lopen… en dan zag ze Piers in beeld komen. Een verrukkelijk, warm gevoel doorstroomde haar. Piers zou perfect zijn. Hij zou er fantastisch uitzien. Hij zou de show stelen. Duizenden mensen overal in het land zouden als een blok voor hem vallen.

Ze mocht er alleen niet te vaak aan denken. Ze moest verstandig zijn. Ze kende de regels. Als je iets te graag wilt, is de kans dat je het krijgt maar klein. Als je aan iemand vertelt dat je het graag wilt, is de kans verkeken. Ginny stond op, haalde diep adem en drukte een gloeiende wang tegen het koude spiegel glas. Ze moest afkoelen, tot bedaren komen, doen alsof er niets aan de hand was. Piers vond toch al dat ze het te vaak over Summer Street had. Ze moest oppassen, zorgen dat ze er niet over begon. En vanavond was het extra belangrijk dat ze onverschillig deed.

O, god, vanavond. Ze kon bijna niet geloven dat Duncan het lef had gehad om Ian Everitt uit te nodigen. Alleen hij kon zo… zo schaamteloos zijn. Maar misschien wist hij wel wat hij deed. Misschien zou achteraf blijken dat dit de avond was waarop alles anders was geworden. Ze zouden eraan terugdenken wanneer Piers zijn memoires schreef. O, god. O, god. Niet meer aan denken.

Ginny negeerde de stuiterende opwinding in haar maag en duwde gedecideerd de badkamerdeur open. Ze drentelde naar de trap, keek naar de lege gang en neuriede een stukje van een vrolijk nummer; ze controleerde eerst of het niet de herkenningsmelodie van Summer Street was. Toen liep ze ongehaast en achteloos de trap af, de ene nonchalante voet voor de andere, zorgeloos zwaaiend met haar haar, terwijl ze vast een neutraal gezicht voor de rest van de avond opzette.

Alice merkte pas na het avondeten dat ze haar aansteker niet meer had, toen ze in haar slaapkamer even snel een sigaret bij het open raam wilde roken. Ze klopte op de zakken van haar jas en voelde er vervolgens in, eerst systematisch, toen overstuur. Haar aansteker zat niet in een zak van haar spijkerbroek en ook niet in een van de boodschappentassen waarmee ze helemaal naar huis was gelopen. Ze moest hem in de garage hebben laten liggen.

Ze suste zichzelf met het idee dat ze hem de volgende dag kon gaan zoeken. Dan was het licht, dan waren die huurders waarschijnlijk weg, en ze zou hem vast meteen vinden. Ze herinnerde zich vaag dat ze hem op een kussen had zien liggen, maar ze wist niet of dat die dag was geweest of een andere keer. Hoe dan ook, hij moest er zijn, en niemand zou hem in de tussentijd jatten.

Toch bleef de gedachte aan de aansteker aan haar knagen. Het was heel leuk en aardig dat ze hem morgen makkelijker zou kunnen vinden, maar ze wilde hem nú terug. Ze wilde die gladde, troostende contouren in haar hand voelen. Het vertrouwde gewicht in haar zak. En ze wilde zich ontdoen van het zweempje angst in haar achterhoofd dat ze niet kon verjagen, hoe hard ze het ook probeerde: de zeurende, angstaanjagende gedachte dat ze haar aansteker misschien voorgoed kwijt was.

‘Ik ga nog even weg,’ zei ze vanuit de deuropening van de woonkamer. Ze ontweek de verbaasde blikken van haar ouders en probeerde te klinken alsof ze alleen iets bevestigde wat ze al hadden moeten weten.

‘Nu nog?’

‘Waar ga je heen?’

‘Ik heb afgesproken met een paar mensen van school. Bij de McDonald’s. Gewoon, voor een milkshake.’ Ze zweeg even. ‘Zoals vroeger met Genevieve,’ voegde ze er toen zielig aan toe. Ze zag haar moeder zogenaamd onopvallend een blik met haar vader wisselen voordat ze haar hoofd draaide en stralend naar Alice lachte.

‘Dat klinkt leuk,’ zei ze. ‘Ken ik die mensen?’

‘Nee,’ zei Alice weinig mededeelzaam. Ze bewoog haar vingers nerveus over de deurpost. ‘Tot vanavond dan maar,’ zei ze.

‘Ja. Kom je wel voor elven thuis?’

‘Heb je genoeg geld?’ zei haar vader, die al naar zijn portemonnee tastte.

‘Wil je een lift?’ Haar moeder schoot plotseling overeind. ‘Ik wil je wel naar de stad brengen, als je wilt.’

‘Nee. Nee!’ gilde Alice. ‘Nee, dank je,’ zei ze toen. Ze voelde dat ze rood werd. Waarom deden haar ouders opeens zo áárdig tegen haar?

Toen ze Russell Street in liep, zag ze licht branden bij nummer twaalf. De gordijnen waren dicht en toen ze behoedzaam over het gras naar de garage sloop, hoorde ze dat er muziek opstond in de woonkamer. Ze schoof langs de zijkant van het huis, duwde de garagedeur voorzichtig open en liep zonder aarzelen het duister in. Ze kende de garage zo langzamerhand zo door en door dat ze regelrecht naar de kussens zou kunnen lopen en gaan zitten zonder haar ogen open te doen.

Daarom slaakte ze ook een kreet toen ze even later onhandig struikelde over een verraderlijke, onbekende fiets in het donker; het was niet alleen een kreet van pijn, maar ook van verontwaardiging. Haar woede omdat ze zich zo te pakken had laten nemen werkte verlammend. Ze bleef hulpeloos zitten, gevangen onder het onbuigzame metaal, tot de fiets nog verder omviel en haar scheenbeen zo hard raakte dat ze het uitgilde. Opeens werd ze overweldigd door een panische claustrofobie. Ze worstelde verwoed om onder de fiets vandaan te komen, probeerde erachter te komen wat voor en achter was en gromde geërgerd toen ze naar het stuur dacht te reiken en alleen een zacht draaiend wiel onder haar hand voelde. Had ze maar een zaklamp; had ze maar gewacht tot het licht was; had ze maar…

‘Hallo daar,’ onderbrak een diepe stem haar gedachten. Alice schrok op, doodsbang, en snakte naar adem toen een van de remmen van de fiets gemeen tussen haar ribben porde. Ze overwoog heel even geen vin meer te verroeren; als ze zich dood hield, ging die onbekende misschien wel weg. Zo deed je dat ook met grizzlyberen. ‘Ik zou geen moeite doen als ik jou was,’ vervolgde de stem op ironische toon. ‘Zoveel is hij niet waard.’

‘Wat?’ Alice draaide zich om, woedend van verontwaardiging. ‘Dacht je dat ik hem wilde stelen?’

De garagedeur stond open en vlak erachter was een silhouet zichtbaar. Alice kon het gezicht van de man niet zien, maar ze had het onprettige gevoel dat hij het hare wel zag.

‘Ik ben geen dief,’ voegde ze er nadrukkelijk aan toe.

‘O, nee?’

Alice voelde dat ze rood werd; haar bravoure smolt als sneeuw voor de zon. Ze moest zichzelf bekennen dat ze er vreemd bij zat.

‘Ik kwam alleen even iets pakken,’ zei ze zonder de man aan te kijken. ‘Ik heb hier gewoond.’

‘Aha.’

‘Echt waar!’ riep ze uit. ‘Ik ben Alice Chambers. Ik heb hier gewoond. Vraag maar na.’

Opeens ging er een zaklamp aan en de lichtbundel streek over haar gezicht. Ze kneep haar ogen dicht en gaf de fiets nog een zet.

‘O, jee.’ De stem klonk geamuseerd. ‘Je zit klem, hè? Wacht maar.’ Het silhouet kwam haar kant op en ze voelde een sterke hand onder haar arm die haar bevrijdde van de fiets, die kletterend op de grond viel, en opeens stond ze rechtop, naast de stem.

‘Gaat het?’ zei de stem. Het licht van de zaklamp gleed weer over haar gezicht. ‘Nee, je ziet er niet echt uit als een fietsendief. Wat zoek je dan? Ik dacht niet dat hier iets bijzonders lag.’

‘Mijn aansteker,’ mompelde Alice.

‘Wat, voor sigaretten?’ De stem klonk nu verbaasd. ‘Hoe oud ben jij helemaal?’ Alice zei niets. ‘Ook goed, hoe ziet hij eruit?’

‘Zilver. Ik denk dat hij daar ligt.’ Ze wees en de bundel volgde haar vinger naar het doorgezakte brokaat van haar berg kussens, de oude tijdschriften en de snoepverpakkingen in de hoek.

‘Zo te zien voelde je je hier wel op je gemak,’ zei de man vriendelijk. Alice zei niets, maar volgde het pad van de lichtbundel gespannen met haar ogen. Ze kon hem niet kwijt zijn, het mocht niet…

‘Daar!’ riep ze met een opwinding die ze liever verborgen had gehouden. ‘Op die plank. Naast de zaklamp.’ En opeens, alsof ze het al die tijd had geweten, herinnerde ze zich dat ze hem daar had neergelegd terwijl ze aan de zaklamp prutste in een poging het licht naar beneden te laten schijnen.

De gestalte naast haar stapte verder de garage in, reikte moeiteloos over alle spullen die het pad naar Alice’ hoekje nu versperden en pakte de aansteker.

‘Dank je wel,’ zei ze toen haar hand de vertrouwde vorm voelde. ‘God, als ik hem kwijt was…’

‘Had je moeder je vermoord?’ opperde de man. Alice giechelde en keek op. Nu kon ze net zien dat hij donker haar had en donkere ogen, maar niet veel meer…

‘Nou, nogmaals bedankt,’ zei ze, en ze wilde naar de deur lopen.

‘Niet zo snel.’ Een hand omklemde haar schouder en Alice voelde de paniek opeens door haar lichaam gieren. Dit was wat verkrachters deden. Ze had het op tv gezien. Ze deden net of ze heel vriendelijk waren en dan werden ze opeens anders. ‘Zo makkelijk kom je hier niet weg,’ vervolgde de man. ‘Je moet eerst mee naar binnen, dag zeggen. Aangezien je hier hebt gewoond.’

‘Nee, ik moet echt naar huis,’ zei Alice, in beslag genomen door dwarrelende gedachten aan een ontsnapping.

‘Iedereen wil je vast graag zien,’ drong de man aan. ‘Ze hadden me naar buiten gestuurd om te zien waar die geluiden vandaan kwamen en als ik met lege handen terugkom, zijn ze niet onder de indruk.’

‘Tja, ik weet niet.’ Hij klonk eigenlijk best normaal, maar misschien was dat juist het geniepige.

‘En je lust vast wel een kop koffie. Of heb je liever een glas whisky?’

Alice keek zwijgend naar het beschaduwde gezicht. Er waren meer mensen in het huis. Ze had ze gehoord. En als hij haar probeerde te verkrachter, zou ze de brandende aansteker onder zijn neus houden en loeihard gillen.

‘Goed dan,’ zei ze langzaam.

‘Leuk!’ Ze liepen naar het huis, en bij de vertrouwde achterdeur zakte Alice’ angst.

‘Trouwens, ik ben Piers,’ zei de man. ‘En jij bent Anna, zei je?’

‘Alice.’

Ze liepen snel door de keuken en de gang naar de woonkamer. Daar bleven ze staan, en Alice knipperde met haar ogen en keek verwonderd om zich heen. Het was nog dezelfde kamer, met dezelfde muren, dezelfde open haard en zelfs dezelfde bank, maar hij zat nu vol onbekenden, en hij rook anders, en op de een of andere manier zag hij er vreemd uit. Er lag een kleed op de vloer, en overal stonden kandelaars, en in de hoek stond een installatie die er hightech uitzag.

‘Dit is Alice,’ zei Piers, die het nog steeds grappig leek te vinden. ‘Ze woonde hier vroeger, en tot mijn grote spijt probeerde ze niet je fiets te stelen, Duncan.’ Een man die op de vloer zat slaakte een hoge kreet, en Alice schrok.

‘Dat is Duncan,’ zei Piers. ‘Let maar niet op hem. En dit is mijn vrouw Ginny, en…’

Maar Alice luisterde al niet meer. Ze staarde naar de man op de bank. Zijn gezicht kwam haar heel bekend voor. Ze slaakte een zucht van verlichting en dacht niet meer aan verkrachters. Ze kende hem ergens van, maar waar? Van school? Hij was geen docent en hij was te jong om vader te zijn. Woonde hij in Russell Street? Was hij een van die buren die ze nooit goed had leren kennen? Opeens schoot zijn naam haar te binnen.

‘Ik ken jou,’ begon ze. ‘Jij bent Rupert…’

Ze brak haar zin af, snakte naar adem en werd rood. Toen ze zijn naam zei, wist ze opeens weer waar ze hem van kende. Ze begon onwillekeurig te beven, en een diep ontzag borrelde door haar lichaam. Het was hem. Rupert uit Summer Street. Hij zat recht voor haar, en hij grinnikte zelfvoldaan naar haar. O, god, hij moest haar wel oerstom vinden.

‘Neem me niet kwalijk,’ mompelde ze.

‘Lieve meid!’ Hij klonk iets anders dan op tv, dacht ze confuus, maar hij was het. ‘Je hoeft je niet te verontschuldigen. En zeg maar Ian.’

‘Je blijft even iets drinken,’ zei het meisje dat bij het haardvuur zat. Ze glimlachte hartelijk naar Alice, die stom van bewondering naar haar glanzende blonde haar, strakke witte T-shirt, brede leren riem en gescheurde spijkerbroek keek. ‘Wat leuk je te zien. Ik ken je moeder al, natuurlijk.’

‘Wat zal het zijn?’ onderbrak Piers haar. ‘We zitten allemaal aan de whisky, vrees ik, maar ik kan wel koffie voor je zetten.’

‘Neem toch whisky,’ zei de kleine, gezette man die op de vloer zat. ‘Dat is goed voor je.’

‘En kom maar bij mij zitten,’ zei Ian-Rupert. Hij glimlachte charmant naar Alice, die als in trance naar hem toe liep. Ze kon niet geloven dat dit haar overkwam. Ze geloofde er niets van.