8
Piers gaapte overdreven, keek door het raam en probeerde een brede grijns te onderdrukken. Hij zat even alleen in het kantoor van Alan Tinker, de producent van Summer Street. De telefoon was een paar minuten tevoren gegaan en Alan had een grimas naar Piers getrokken toen hij opnam.
‘Shit,’ had hij gezegd toen hij had opgehangen. ‘Die zak van een McKenna. Zeg, Piers, is het goed als ik even wegga?’ Hij had om zich heen gebaard. ‘Neem nog wat koffie als je wilt; ga je gang maar. Kijk even tv!’ Hij had samenzweerderig naar Piers geglimlacht en was de kamer uit gelopen. Piers was zo rustig mogelijk blijven zitten en probeerde nu zijn toenemende gevoel van blijdschap te negeren.
Het gesprek ging goed. Hoe je het ook bekeek, het ging goed. Alan Tinker had Piers persoonlijk in de receptie verwelkomd, hem achteloos meegenomen naar de kantine voor een kop koffie en hem aan een aantal mensen voorgesteld. Een aantal vrij belangrijke mensen. En hoewel hij niet letterlijk had gezegd: ‘Dit is Piers, die de rol overneemt van Ian,’ had hij toch gepraat alsof…
Piers dwong zichzelf aan iets anders te denken. Hij had dit vaker meegemaakt; hij had zichzelf te vaak toegestaan te denken dat alles in orde was. Hij had die vent alleen nog maar gesproken, godbetert. Hij had nog niet eens auditie gedaan. Hij had nog niets om zich over op te winden. En toch voelde hij zijn hart bonzen van de beginnende blijdschap terwijl hij welbewust ongeïnteresseerd om zich heen keek in de kamer met vier televisieschermen aan de muur, ingelijste onderscheidingen, rijen boeken en tijdschriften en stapels mappen, paperassen en scenario’s. Alan Tinker was niet zomaar iemand. Hij was de uitvoerend producent. Als hij iemand mocht, had hij de macht om zo iemand groot te maken. Als hij hem mocht.
‘We weten dat je kunt acteren,’ was zo ongeveer het eerste geweest wat hij had gezegd. Piers had naar de lichtblauwe vloerbedekking in het kantoor gekeken en stiekem een pijnlijke rilling van opwinding door zich heen voelen trekken. Alan Tinker wist dat hij kon acteren. Alan Tinker had tegen hem gezégd dat hij wist dat hij kon acteren.
‘Maar het gaat er niet alleen om of je kunt acteren of niet,’ had hij er gewichtig aan toegevoegd. Piers had intelligent geknikt.
‘Natuurlijk niet,’ had hij gepreveld, en toen had hij zich afgevraagd of hij niet beter zijn mond had kunnen houden.
‘Wat we eigenlijk zoeken, is betrokkenheid,’ had Alan vervolgd. Piers had hem recht aangekeken en zijn best gedaan om zijn meest betrokken gezicht op te zetten. ‘We hebben geen zin in iemand die na een halfjaar al weggaat omdat hij, weet ik het…’ – Alan had luchtig met zijn armen gezwaaid – ‘… een lekkere toneelrol kan krijgen.’
‘Natuurlijk niet,’ had Piers weer gezegd. Geen schijn van kans, had hij wrang gedacht.
‘Je hebt de laatste tijd veel toneelwerk gedaan, hè, Piers?’ Alan had hem indringend aangekeken.
‘Ja,’ had Piers gezegd. Hij dacht als een razende na en vervolgde: ‘Maar ik wil op de lange termijn graag tv-werk gaan doen.’
‘O ja?’ Alan had met opgetrokken wenkbrauwen naar Piers gekeken, die zich te laat herinnerde dat in de laatste Stage had gestaan dat Alan Tinker zijn eigen toneelgezelschap wilde oprichten. Shit. Hij kon het gewoon niet goed doen. Alan had het hem echter niet te zwaar aangerekend. ‘Mooi, mooi,’ had hij bemoedigend gezegd en hij had naar voren geleund. ‘Goed, Piers, wij van Summer Street zien iedereen, de acteurs en de ploeg, graag als teamleden. Een familie. Als je zo hard werkt als wij, is er geen tijd om niet overweg te kunnen met de een of te denken dat je beter bent dan de ander. Je bent gewoon een onderdeel van de machine. Een radertje. Kun je me volgen?’
‘Ja, ja,’ had Piers zo overtuigend mogelijk gezegd. ‘Iedereen heeft hetzelfde doel voor ogen.’ Wat zei hij nou? Alan zou denken dat hij een loopje met hem nam.
‘Veel acteurs,’ had Alan vervolgd, ‘vinden zichzelf te belangrijk om op te gaan in een groep. Je moet tenslotte behoorlijk egocentrisch zijn om acteur te willen worden.’ Piers had zich afgevraagd of hij het tegen moest spreken. Was het een geraffineerde test om te zien of hij sterk genoeg was, of hij voor zichzelf op kon komen? Hij had naar Alans gezicht gekeken, maar zo te zien meende Alan het echt. En hij had altijd gehoord dat die knakker er vreemde ideeën op na hield.
‘Wat we dus willen doen,’ had Alan gezegd, ‘afgezien van een screentest natuurlijk, is alle gegadigden voor een rol een paar uur naar de studio laten komen, zodat ze een paar scènes kunnen repeteren met de andere acteurs. Dan weten we het meteen als iemand duidelijk niet goed kan opschieten met de anderen en zich niet makkelijk zal aanpassen.’
‘Goed idee,’ had Piers enthousiast gezegd. ‘Dat lijkt me heel verstandig.’
Nu, alleen in Alans kamer, stond hij op, te opgefokt om te blijven zitten. Hij liep naar het raam, liet zijn ogen over de papieren op Alans bureau glijden op zoek naar iets boeiends en nam toen een ontspannen, maar elegante pose bij het raam aan. Rupert, het personage in Summer Street dat hij zou gaan spelen, was misschien niet echt een dandy, maar ook zeker geen stoere bink, en het kon geen kwaad om te proberen Alan te laten zien dat hij die rol kon spelen.
De deur ging open en Piers keek ongehaast om. In de deuropening stond een vrouw in een legging van kreukvelours en laarzen tot aan haar dijen.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, ‘maar ik moet van Alan tegen u zeggen dat hij is opgehouden. Hij neemt later deze week nog contact met u op.’
Piers gaapte haar even wezenloos aan voordat het tot hem doordrong wat ze zei. ‘O, juist,’ zei hij. ‘Zal ik dan maar gaan?’
‘Als dat zou kunnen,’ zei de vrouw op een toon die grensde aan sarcasme. ‘Alan biedt zijn excuses aan, maar hij heeft het razend druk momenteel.’
‘O, dat geeft niet!’ zei Piers snel. ‘We waren toch al uitgepraat.’
De vrouw leek niet overtuigd te zijn. ‘Ik zal u uitlaten,’ zei ze.
Piers volgde haar door de gangen. Ze knikte in het voorbijgaan naar mensen, maar keek niet naar Piers om en zei geen woord tegen hem. Tegen de tijd dat ze bij de hoofdingang aankwamen, was zijn optimisme verdwenen.
‘Nou, tot ziens dan maar,’ zei hij met het laatste restje vrolijkheid dat hij kon opbrengen. ‘Bedankt voor het uitlaten.’
De vrouw glimlachte niet, maar zei: ‘Mag ik uw bezoekerspasje terug, alstublieft?’
Piers overhandigde haar het witte kaartje met het gevoel dat hij het gebouw onder valse voorwendselen binnen had willen dringen en betrapt was. Hij duwde de klapdeur open, kreeg een vlaag kille wind in zijn gezicht en legde zijn hoofd in zijn nek. Wat kan het me ook verdommen, dacht hij. Ze mogen hun lullige rolletje houden.
Tegen de tijd dat hij in de trein terug naar Silchester zat, was zijn aanvankelijke enthousiasme echter weer teruggekeerd. Dan had de een of andere secretaresse hem maar het gevoel gegeven dat hij stom was. Het ging om Alan Tinker. En Alan Tinker had gezegd dat hij wist dat Piers kon acteren. Terwijl Piers door het raam keek, nam hij in gedachten de bezetting van Summer Street door. De acteurs waren bijna allemaal jong en relaxed, zijn soort mensen. Hij zou prima met ze kunnen opschieten. Hij zou wel moeten.
Het was donker toen hij aankwam en het was nog kouder geworden. Terwijl hij gehaast naar huis liep, vroeg Piers zich afwezig af of het zou gaan sneeuwen. Hij was niet zo dol op sneeuw; hij vond Ginny’s onvermijdelijke extase bij het zien van een enkele sneeuwvlok meestal grappig en soms irritant. Toch moest zelfs hij toegeven dat Silchester in de sneeuw best mooi zou kunnen zijn en het was beslist koud genoeg voor een laag sneeuw. Het was ijskoud. Piers zette de pas erin en zag het troostende beeld voor zich van een brullend, knapperend haardvuur. Een paar glazen bisschopswijn. Misschien zelfs een paar pasteitjes. Het was nog geen december, maar de kerstdagen werden al een tijdje aangekondigd in de etalages van Silchester. Ze zouden al pasteitjes moeten hebben. Hij keek op zijn horloge. Halfvijf. Hij zou Duncan meenemen naar de supermarkt. Duncan zou wel weten hoe je bisschopswijn maakte.
Toen hij vlak bij huis was, zag hij echter tot zijn teleurstelling dat er geen licht brandde. Hij was in de stemming voor mensen, rumoer en een feestje; het huis zou kil, donker en leeg zijn. Hij kwam bijna in de verleiding rechtsomkeert te maken en de drukte van het centrum op te zoeken.
Toen zag hij een paar voeten uit de portiek steken. Het eerste wat in hem opkwam, was dat Ginny of Duncan zichzelf had buitengesloten, en hij rende naar het huis. Vooral Ginny kon niet goed tegen de kou; als ze daar al lang zat, zou ze blauwe vingers hebben en kattig zijn van ellende. Hij vroeg zich af of de boiler aanstond, of hij meteen een bad voor haar zou kunnen laten vollopen en beneden vuur zou kunnen maken. Toen hij dichter bij het hek kwam, zag hij echter dat de benen dun waren en verpakt in een maillot, en dat de voeten in vreemd grote laarzen waren gestoken. Natuurlijk. Het was dat kind. Alice.
Toen hij het hek openmaakte, keek ze met een bleek, geschrokken gezicht naar hem op. Ze zat tegen de voordeur aangekropen, met haar schouders opgetrokken in haar jas en een koptelefoon op haar hoofd.
‘Hallo, daar,’ zei Piers vrolijk. ‘Niemand thuis?’
‘Nee,’ zei ze aarzelend. Ze stak een hand in de zak van haar jas en zette haar walkman uit. ‘Ik wilde niet lang wachten. Ik hoopte gewoon dat er snel iemand zou komen.’
‘Gelukkig maar,’ zei Piers hartelijk. Eigenlijk vond hij dat het kind iets te vaak kwam. Ze leek vrijwel elke dag verlegen haar hoofd om de achterdeur te steken of in de voortuin op te duiken en door het raam van de woonkamer naar hen te wuiven. Ze belde nooit aan; soms vroeg hij zich af of het ook wel eens voorkwam dat ze de aandacht niet wist te trekken en zich stilletjes uit de voeten maakte. ‘Je kunt iets voor me doen,’ vervolgde hij. ‘Ik zoek iemand die met me mee inkopen gaat doen; ik wil bisschopswijn maken. Jij weet toch wel wat daar allemaal in moet?’
Alice dacht diep na. Iets met specerijen. Ze wist het niet precies, maar ze kon geen nee zeggen. ‘Ja,’ zei ze dus ademloos.
‘Mooi zo,’ zei Piers. Hij stak zijn sleutel in het slot. ‘Kom je even mee naar binnen? Ik wil dit jack uitdoen, iets warmers aantrekken.’ Hij nam haar kritisch op. ‘Je ziet er ijskoud uit. Wil je een dikke trui van Ginny lenen?’
‘Nee, nee,’ zei Alice. ‘Dat hoeft niet!’ Ze bloosde, maar Piers duwde net de deur open en zag het niet.
‘Zo,’ zei hij terwijl hij de trap op stommelde. ‘Ik ben zo terug.’
Alice bleef in de gang achter. Ze sloeg haar armen om zichzelf heen, half tegen de kou en half vanuit een vage nervositeit. Ze ging vaak op bezoek bij Ginny, Piers en Duncan, maar ze was nog nooit met Piers alleen geweest. Hij bracht haar een beetje van haar stuk; hij praatte erg hard en soms wist ze niet of hij een grapje maakte of niet.
Ginny en Duncan waren veel makkelijker in de omgang. Ze leken altijd blij haar te zien, gaven haar thee en vroegen wat ze op school had beleefd. Wat in zekere zin hetzelfde was als wat haar ouders deden, moest Alice zichzelf bekennen, maar met hen was het heel anders. Als ze Ginny en Duncan iets vertelde, leek het opeens veel interessanter. Duncan luisterde altijd heel aandachtig, slaakte luide uitroepen en vroeg om ‘het vervolgverhaal over St. Catherine’. En Ginny wist altijd precies wat ze bedoelde en begreep waarom iets belangrijk was, in tegenstelling tot haar moeder, die altijd dingen zei als: Maar als je een uur vrij hebt, kun je toch net zo goed je huiswerk maken?
Soms vroeg Ginny haar mee naar boven en dan liet ze haar de kleren zien die ze had gekocht, of een flesje parfum, of make-upspulletjes. Ze had Alice een keer opgemaakt als een filmster en ze had haar ook een keer een bruin topje gegeven dat haar niet paste, zei ze, en dat Alice fantastisch zou staan. Ze nam ook wel eens werk mee naar huis en dan vroeg ze Alice haar te helpen met het opvouwen en in enveloppen stoppen van persberichten, of met het etiketteren van foto’s van enorme landhuizen. Ze had Alice beloofd dat wanneer ze haar maatschappelijke stage voor school moest doen, ze bij Ginny op kantoor mocht komen werken, en dat ze dan mee mocht op een persuitstapje met echte journalisten.
Duncan leek nooit werk te hebben, maar hij had altijd grappige verhalen over zijn dag en wat hij ‘de brave burgers van Silchester’ noemde. Alice had eerst gedacht dat hij op Burger King en McDonald’s doelde, maar toen had ze begrepen dat hij het over de mensen had die hij in het centrum tegenkwam. Hij leek bijna elke dag de stad in te gaan en hij zag altijd iets opwindends, bizars of weerzinwekkends, en anders had hij wel een lang gesprek gevoerd met een volslagen onbekende. Hij leek nooit iets normaals te doen.
Alice vroeg zich wel eens af of ze niet te vaak langsging. Ginny had een paar keer bij haar aankomst vriendelijk tegen haar gezegd dat het even niet schikte, en dan wilde Alice het liefst hard wegrennen en nooit meer terugkomen, maar meteen daarna zei Ginny altijd iets als: ‘Maar heb je zin om zaterdag thee te komen drinken?’ of: ‘Je komt morgen toch wel terug?’ en dan deed ze dat maar.
En eerlijk gezegd kon ze ook niet wegblijven. Wanneer ze bij Ginny, Duncan en Piers was, leek alles spannend, chic en leuk. Haar eigen huis leek er nog kleurlozer en saaier door. Ginny had een keer voorgesteld Alice’ ouders op de borrel te vragen om fatsoenlijk kennis te maken.
‘Ze zijn wel heel goed van vertrouwen,’ had ze gezegd, ‘om jou zoveel tijd te laten doorbrengen met een stel mensen die ze amper kennen. Waarom breng je ze niet eens mee?’
Alice had ongemakkelijk heen en weer geschoven op haar stoel en gezegd dat haar ouders het heel druk hadden, dat ze nooit ergens naartoe gingen en dat het ze niets uitmaakte waar ze was, echt niet. Dat was eigenlijk niet helemaal waar. Toen ze Liz en Jonathan uiteindelijk vertelde waar ze al die tijd na school doorbracht, had Liz meteen voorgesteld Ginny en Piers te eten te vragen. Alice had naar adem gesnakt van afgrijzen.
‘Ze hebben het heel druk,’ had ze gezegd, ‘en ze weten nooit wanneer ze vrij hebben. Maar ik zal het vragen,’ had ze er snel aan toegevoegd toen ze zag dat haar moeder haar mond opendeed om ertegenin te gaan. ‘Ik zal het ze vragen.’
Ze te eten vragen! Alice huiverde bij de gedachte dat ze Ginny, Piers en Duncan door de lege gangen langs de lokalen van de school moest leiden, dat ze mee naar boven zouden lopen naar het appartementje, dat ze moesten gaan zitten, een ovenschotel moesten eten en met haar vreselijke ouders moesten praten. Haar moeder zou net doen alsof ze ontzettend hip was en alles van acteren wist, en haar vader zou dingen zeggen als: ‘Welke is dat, Summer Street? Is dat die serie die in Australië speelt?’
Alice wist alles van Summer Street. Ze wist dat Ian Everitt uit de serie wegging, dat ze definitief hadden besloten zijn rol aan een ander te geven en dat ze Piers hadden gevraagd auditie te doen. En ze wist dat hij de rol gewoon móést krijgen.
Een paar weken tevoren had ze de avond alleen met Ginny doorgebracht, want Piers en Duncan waren naar een toneelstuk in Londen, en na een paar glazen wijn had Ginny haar er alles over verteld. Dat Piers bijna geen werk meer kreeg, hoe fantastisch het zou zijn als hij de rol in Summer Street kreeg, en dat ze dan geld genoeg zouden hebben om een groot huis in Berkshire te kopen en een sliert kinderen te krijgen. Alice zou elke zomer mogen komen logeren. Ginny was heel enthousiast geraakt en Alice ook, en ze hadden nog een fles wijn opengemaakt, een pizza besteld en alle video’s van Coppers met Piers erin bekeken.
Alice had Piers nog nooit op tv gezien en ze stond versteld. Ze stond er versteld van hoe goed hij was, net een echte beroemde acteur, en hoe griezelig het was om hem op het scherm te zien. En hoe raar ze zich voelde toen hij een van de politievrouwen kuste. Ze wilde Ginny vragen hoe zij zich voelde als ze dat zag, maar ze durfde niet goed. Ze zaten dus allebei met hun armen om hun opgetrokken knieën zwijgend te kijken hoe Piers de vrouw langzaam uitkleedde, dingen in haar hals fluisterde en haar overal kuste, en toen was het opeens ochtend en lag Piers met haar in bed.
Daarna had Ginny Alice heel vreemd aangekeken en haar naar haar ouders gevraagd. Dingen als hoe lang ze al getrouwd waren, en of het niet zwaar voor ze was om een school draaiende te houden, en of haar moeder nog wel tijd had voor een sociaal leven. Alice had zich nooit eerder afgevraagd of haar ouders wel een sociaal leven hadden, maar ze had Ginny’s vragen zo goed mogelijk beantwoord. Toen had Ginny zich plotseling naar haar toe gebogen, haar geknuffeld en gezegd: ‘O, arme kleine Alice!’
Alice had het een beetje raar gevonden, maar toen ze Duncan verlegen vertelde wat er was gebeurd, had hij gezegd dat het echt iets voor Ginny was, die ouwe zuipschuit. Toen had hij moeten uitleggen wat een zuipschuit was en op de een of andere manier had hij de rest van de avond gedaan alsof hij een dronken heer van stand was.
‘Zo!’ Alice sprong geschrokken op toen Piers naast haar opdook, nu met een dikke, crèmekleurige kabeltrui onder een waxjas. ‘De stad in!’
Ze liepen de straat in. Piers nam grote stappen en Alice probeerde hem bij te benen; als hij twee passen deed, moest zij er drie doen. De eerste minuten zwegen ze. Alice probeerde verwoed iets te verzinnen om te zeggen en op een gegeven moment deed ze haar mond open, maar bedacht zich weer. Pas toen ze bij het sluipweggetje kwamen, zei ze iets.
‘Dit is een stuk sneller.’ Piers bleef staan en ze bloosde.
‘Echt waar? Hierlangs?’
‘Zo snijden we een stuk af. Ik bedoel,’ hakkelde ze toen ze zijn blik op zich voelde, ‘we hoeven niet zo te lopen. We kunnen ook rechtdoor. Alleen…’
‘Natuurlijk nemen we de kortste weg.’ Piers glimlachte innemend naar Alice en ze liepen door. ‘Ik bof maar dat ik jou bij me heb. Ik was nooit op het idee gekomen een kortere weg te zoeken.’ Alice gloeide zwijgend van genoegen.
‘Ik heb de producent van Summer Street vandaag gesproken,’ zei Piers toen plotseling.
‘Echt waar?’ Alice keek vol ontzag naar hem op. Piers had nooit iets over Summer Street tegen haar gezegd, alleen Ginny.
‘Het ziet er allemaal goed uit,’ vervolgde Piers. ‘Hij regelt een auditie voor me in het nieuwe jaar.’
‘Wauw. Cool, zeg. Krijg je alle mensen dan te zien?’
‘Ja.’ Hij keek haar aan. ‘Dat is zelfs een onderdeel van de auditie. Ik moet goed met de anderen om kunnen gaan. Een teamspeler zijn.’
Ze waren inmiddels bij de supermarkt, en Piers hield de deur open voor Alice. Hij pakte een mandje en keek verwachtingsvol om zich heen.
‘Vooruit,’ zei hij. ‘Wat moeten we hebben? Kaneelstokjes? Kruidnagel?’
‘Ik geloof het wel,’ zei Alice vaag. Ze had net gezien dat Antonia Callender met haar moeder door de winkel liep. Wat zou het cool zijn om met Piers langs te lopen en afwezig naar Antonia te knikken. Ze zwiepte nonchalant haar haar over haar schouders en glimlachte innemend naar Piers. Antonia zou zelfs kunnen denken dat hij haar vriendje was.
‘Ik geloof dat de kruiden daarginds staan,’ zei ze, en ze wees naar de andere kant van de winkel.
‘Kom mee, dan.’
Hoe dichter ze bij Antonia kwamen, hoe roder Alice werd, voelde ze. Ze stopte haar hand dieper in haar zak en kneep nog harder in de voering. Nu kon Antonia hen elk moment zien en dan…
‘Ha, Alice!’ klonk Antonia’s stem door het gangpad. Alice wachtte even en keek toen nonchalant in Antonia’s gretige gezicht. Antonia keek even naar Piers en toen weer naar Alice. Haar ogen straalden. Alice keek haar uitdrukkingsloos aan, bijna alsof ze haar niet herkende. Toen glimlachte ze even.
‘Ha, Antonia,’ zei ze kortaf. Antonia keek weer naar Piers en bloosde.
‘O, hallo, Alice,’ zei Antonia’s moeder, die vanaf de diepvriesvis aan kwam lopen en afkeurend naar Piers keek. ‘Doe je boodschappen voor je moeder?’
‘Nee, eigenlijk willen we bisschopswijn maken,’ schalde Piers’ stem door de winkel, zelfverzekerd en de aandacht trekkend. ‘Moeten we kaneel hebben? En kruidnagels?’
‘Tja, dat hangt ervan af.’ Antonia’s moeder keek weer naar Alice. ‘Ik steek meestal kruidnagels in een sinaasappel. En ik doe er bruine suiker en water bij.’
‘Precies!’ riep Piers uit. ‘Nu weet ik het weer. En een flinke scheut cognac.’
‘Nou,’ zei Antonia’s moeder, ‘het hangt ervan af hoe sterk je hem wilt hebben, en voor wie het bedoeld is.’ Ze keek veelbeteke nend naar Alice. Antonia wipte verlegen van de ene voet op de andere.
‘O, ik denk dat we het zo sterk mogelijk willen hebben,’ zei Piers opgewekt. ‘Ja toch, Alice?’
‘O, zeker,’ zei Alice vrolijk. Ze grinnikte naar hem en dwong zichzelf niet naar Antonia te kijken. ‘Moeten we niet eens gaan?’ voegde ze er dapper aan toe.
‘Ja, laten we dat maar doen.’ Piers glimlachte charmant naar Antonia en haar moeder. ‘Het was me een genoegen,’ zei hij, ‘en nog bedankt voor de kooktips.’ Er viel een zweempje spot in zijn stem te bespeuren, en terwijl ze wegliepen, hoorde Alice Antonia klaaglijk tegen haar moeder zeggen: ‘Mam, waarom zéí je dat nou?’
‘Een vriendin van je?’ vroeg Piers toen ze de hoek om sloegen.
‘Een vijand,’ zei Alice bondig.
‘Dacht ik al,’ zei Piers. Ze grinnikten naar elkaar, op een samenzweerderige manier, en Alice voelde opeens een warm verlangen in haar buik. Ze keek naar Piers en voelde dat ze rood werd. Ergens, schemerig en ver weg in het diepst van haar gedachten, had zich een beeld genesteld van een paar in silhouet dat elkaar hartstochtelijk kuste. Het meisje was Alice, de man had nooit een gezicht gehad. Maar nu kon ze zijn gezicht zien, of ze wilde of niet, en het was Piers.
Toen ze terugkwamen, zaten Ginny en Duncan op de vloer te scrabbelen. Ginny’s hoofd schoot omhoog toen ze hen hoorde.
‘Hoe ging het?’
‘Wat, in de supermarkt?’
‘Je gesprek! Summer Street!’
‘God, nu je ’t zegt. Ik was het alweer bijna vergeten.’ Piers grinnikte en liet zijn waxjas van zijn schouders glijden.
Ginny wachtte zijn antwoord af zonder zich te bewegen. Ze mocht niets zeggen, ze mocht hem niet koeioneren, maar een bonzend gevoel, iets tussen opwinding en angst in, maakte haar bijna gek. Hij kon toch zeker geen slecht nieuws hebben? Daar keek hij te vrolijk voor. Nu ging hij zijn jas over de trapleuning hangen, en ze kon het wel uitschreeuwen van frustratie. Waarom smeet hij hem niet over een stoel, zoals anders?
‘Het ging heel goed.’
‘Wat zeg je?’ Ze keek met een ruk van haar hoofd op.
‘Ik geloof dat hij me wel mocht. Hij zei, moet je horen, hij zei: “We weten dat je kunt acteren.”’
‘Heeft hij dat tegen je gezegd?’ Ginny’s ogen begonnen te stralen. ‘Alan Tinker?’
‘Het was zo ongeveer het eerste wat hij zei.’
‘En wat zei jij toen?’
‘Ik weet het niet meer. Ik knikte maar wat, geloof ik.’
Ginny trok haar knieën op en sloeg haar armen er strak omheen in een poging haar dreunende opwinding te beteugelen. We weten dat je kunt acteren. Ze liet de uitspraak even liefdevol door haar hoofd spelen en stopte hem toen gedecideerd weg om er in de toekomst van te kunnen genieten.
‘En toen?’
‘Toen zei hij dat hij na de feestdagen een auditie zou regelen, en dat het er vooral om gaat of ik goed met de rest van de bezetting kan opschieten.’
‘Hè?’ Duncan keek op. ‘Wat bedoelt hij daarmee?’
‘O, je weet wel. Het gewone gezeur. Teamwerk en zo. Ze zullen wel geen showbink willen.’
‘Nou, dan kun je het wel vergeten,’ zei Duncan. ‘Iedereen weet hoe vreselijk het is om met jou te moeten werken.’
Ginny keek Piers gespannen aan. ‘Hoe beoordelen ze dat?’
‘Ik moet een middag met de andere acteurs samenwerken, zoiets.’
‘En hoe zijn die? Kun je wel met ze opschieten, denk je?’ Ginny besefte te laat hoe zorgelijk ze klonk.
‘Ik mag het hopen,’ zei Piers een tikje gespannen. ‘Tenzij ik mijn gewone onhebbelijke zelf ben.’
‘Natuurlijk gaat het wel goed! Ik bedoelde niet…’
‘Natuurlijk,’ zei Duncan ontspannen. ‘Een makkie. En nou hier komen, jullie twee, en meedoen met scrabbelen.’ Hij wuifde met zijn bordje met letters naar Piers en Alice en alle blokjes vielen op de vloer.
‘We gaan bisschopswijn maken,’ zei Piers. ‘En ik ga de haard aansteken.’ Hij drukte een kus op Ginny’s glanzende blonde haar. ‘Weet jij hoe je bisschopswijn maakt? We hebben kruidnagels en zo gekocht.’ Ginny keek naar Piers op en lachte berouwvol naar hem.
‘Dat klinkt heerlijk. Ik heb wel zin in een glas bisschopswijn. En sorry, Alice, ik heb nog niet eens dag tegen je gezegd. Hoe is het met je?’
‘Alice heeft me geholpen de kruidnagels te kopen,’ zei Piers.
‘En nu mag ze mij helpen de bisschopswijn te maken,’ zei Duncan snel. ‘Ik ben ’s werelds meest vooraanstaande expert op het gebied van bisschoppen, zoals jullie misschien weten.’
‘En de slechtste haardaansteker van de wereld,’ voegde Piers eraan toe. ‘Ja, dat weten we.’
Een halfuur later scrabbelden ze verder bij het begin van een haardvuur, gewapend met glazen dampende, geurige bisschopswijn.
Piers nam een slokje. ‘Christene ziele!’ riep hij uit. ‘Wat zit hierin?’
‘Ongeveer drie flessen cognac,’ zei Alice giechelend. Duncan en zij hadden al een paar glazen gedronken en ze voelde zich tipsy.
‘Mijn beurt,’ zei Duncan. Hij tuurde naar het bord. ‘O, shit. Ik kan niets leggen.’ Hij krabde aan zijn hoofd en nipte van zijn glas.
‘Is x-y-n-e geen woord?’ vroeg hij uiteindelijk. ‘Xyne. Ik weet zeker dat ik het bij Shakespeare ben tegengekomen.’
‘Ik dacht het niet,’ zei Ginny. Ze zat lui met haar rug tegen een stoel en had haar gezicht naar de gloed van de vlammen gedraaid. Piers’ vingers waren verstrengeld met de hare en ze voelde zich bij elk slokje bisschopswijn rustiger worden. ‘Volgens mij zuig je het uit je duim.’
‘Xyne,’ zei Duncan peinzend. ‘Xyne. Is het geen vorm van meditatie? Xyne karma.’
‘Nooit van gehoord,’ zei Piers.
‘Cultuurbarbaar,’ kaatste Duncan terug. Hij slaakte een diepe zucht. ‘O, nou ja, dan sla ik een beurt over.’
‘Natuurlijk kun je wel iets leggen,’ zei Ginny. ‘Wat dacht je van yen?’
‘O, ja. Ja, dat kan wel,’ zei Duncan opgewekt. Hij keek naar zijn letters en legde het woord. ‘Maar ik wilde mijn x kwijt. Ik weet zeker dat xyne een woord is. Het is hoogst oneerlijk.’ Hij keek streng naar Alice. ‘Wat zit jij te gniffelen?’
‘Mijn beurt,’ zei Ginny. Ze keek naar haar letters en nam een paar slokken bisschopswijn. Toen giechelde ze. ‘Ik heb een woord.’
‘C-l-i-t,’ las Duncan mee terwijl ze haar letters neerlegde. ‘Clit. Dat kan niet. Dat moet met een k.’
‘Niet waar!’ antwoordde Ginny. ‘Met een c is het ook iets.’ Ze proestte van het lachen.
‘O, ja?’ Duncan keek met opgetrokken wenkbrauwen van de een naar de ander. ‘Denk je? Zou je me kunnen vertellen wat dan, alsjeblieft? Ik heb er nog nooit van gehoord, en Alice ook niet. Nee toch, Alice?’ Hij knipoogde naar Alice, die schudde van het lachen.
Ginny nam geen notitie van hem. ‘Piers, jij bent.’
‘Nee, laat Alice eerst maar.’
Alice was in de wolken. Ze zat hier helemaal warm en knus en dronken, en omringd door de mooiste, coolste, geestigste mensen die ze ooit had gezien. Ze hield haar lachen in en keek naar haar letters. Kon ze ook maar iets grappigs bedenken, maar terwijl ze keek, werd haar hoofd leeg. Ze zag geen enkel woord.
‘Laat mij maar eens kijken,’ zei Duncan behulpzaam. Hij leunde opzij en floot. ‘O, jee. O, jee, o, jee. Rotletteralarm.’
‘Is er echt niets van te maken?’ vroeg Ginny.
‘Totaal, absoluut nie… Wacht!’ Duncans stem werd schril. ‘Ik zie iets.’ Hij legde Alice’ letters langzaam en plechtig een voor een op het bord. Ginny las ze op.
‘J, e, c, c, s… Duncan, wordt dit echt een woord? Q, b. Duncan!’
‘Jeccsqb,’ zei Duncan vol overtuiging. ‘Kom op, je wilt toch niet zeggen dat je dat woord niet kent?’ Hij keek stralend naar Alice, die nu onbedaarlijk lachte. Ze had pijn in haar buik; ze kon geen woord uitbrengen. ‘Goed gedaan! Jij krijgt vijftig bonuspunten omdat je al je letters kwijt bent. En nog een glas bisschopswijn.’
Alice’ opgetogen stemming bleef de hele weg naar huis hangen. Ze sprong de traptreden naar het appartement op, nog steeds euforisch en met het gevoel dat ze heel gevat was. Ze had nog nooit van haar leven zo gelachen; zelfs nu kreeg ze de giechels bij de herinnering aan een paar dingen die Duncan had gezegd. Ze zwaaide de deur naar de woonkamer open, met een brede grijns op haar gezicht, en zag haar ouders, die tv zaten te kijken.
‘Ik heb je eten voor je in de oven gezet,’ zei Liz. ‘Groentelasagne.’
‘Dank je,’ zei Alice. Ze rammelde opeens van de honger. Piers, Duncan en Ginny leken vaak alleen maar te drinken, zonder er iets bij te eten, en tegen de tijd dat Alice thuiskwam was ze altijd uitgehongerd.
Ze pakte haar eten uit de oven, liep terug naar de woonkamer en ging met haar bord op haar knieën zitten. Er was een documentaire op tv die bijna was afgelopen, en na de aftiteling zette Alice’ vader de tv uit. Hij keek op en glimlachte naar Alice.
‘Heb je een leuke avond gehad?’
‘Fantastisch,’ zei Alice met haar mond vol lasagne. ‘We hebben gescrabbeld.’
‘Gescrabbeld? Wat leuk. Dat hebben we al een eeuwigheid niet meer gedaan.’ Jonathan keek naar Liz. ‘Heb je zin om te scrabbelen?’
‘O, ik weet niet,’ zei Liz ongeïnteresseerd. Toen glimlachte ze. ‘Of ja, dat lijkt me wel wat. Pak het bord maar.’
Toen Jonathan terugkwam, had hij een vel papier bij zich.
‘Hier is mijn intekenlijst voor de ECO-kerstoptocht,’ zei hij. ‘Wil je me sponsoren?’
‘Voor hoeveel?’ zei Alice, die zich volwassen en royaal voelde.
‘Je zou zelf aan de optocht mee moeten doen, Alice, in plaats van iemand te sponsoren,’ zei Liz afkeurend. ‘Je bent toch lid?’
‘Ja, nou, ik heb toch gefolderd?’ zei Alice. ‘Ik ga me niet weer als boom verkleden, verdomme.’
‘We gaan dit jaar als vogels,’ zei Jonathan, ‘en vloek niet zo. We hebben veel boeiend onderzoek gedaan in de plaatselijke bossen. Het is ongelooflijk hoeveel soorten alleen al rond Silchester weten te overleven, maar sommige zijn ernstig bedreigd.’ Hij tastte naar zijn bril. ‘Maar goed, je kunt het formulier later nog invullen. Eerst scrabbelen.’
Bij de aanblik van de vierkante blokjes op haar rekje dacht Alice terug aan Duncan en schoot bijna weer in de lach. Ze schoof wat met haar letters en keek toen verwachtingsvol op.
‘Wie begint?’ zei ze met een stem die te hard klonk in de kleine kamer. ‘Ik ga wel.’
‘Weet je niet meer hoe het gaat?’ zei haar vader met een toegeeflijke glimlach. ‘We pakken allemaal een letter uit de zak om te zien wie mag beginnen. Toe maar.’ Alice keek gefrustreerd toe hoe haar vader zorgvuldig een letter uit de zak pakte en hem doorgaf.
‘Ik ben eerst,’ zei Liz. Ze keek naar haar letters. ‘Hm. Wat zal ik leggen?’
Alice zag haar moeder naar haar letters turen, er eentje pakken en hem weer terugzetten. Liz fronste en liet haar kin in haar hand steunen. Toen keek Alice naar haar vader, die druk bezig was een puntenlijst te maken. Hij gebruikte er nota bene een liniaal bij. Een liniaal!
‘Daar gaan we,’ zei Liz uiteindelijk. ‘Slaap. Niet zo spannend, jammer genoeg.’
‘Goed zo,’ zei Jonathan. ‘Hoeveel punten is dat?’ Hij rekende het zwijgend uit. Alice kon het wel uitschreeuwen. Alle geluiden in de kamer leken harder te klinken: het rammelen van de blokjes, het ritselen van de letterzak, de ademhaling van haar moeder en de balpen van haar vader op het papier.
‘Alice,’ zei Jonathan. ‘Jij bent.’
Alice keek naar haar letters en hoopte uit alle macht dat er iets spannends zou gebeuren.
‘Mag ik Paul leggen?’ vroeg ze ten slotte.
‘P-a-u-w?’ zei haar vader.
‘Nee, P-a-u-l,’ zei Alice. Ze keek haar vader uitdagend aan.
‘Dat is een eigennaam,’ zei hij. ‘Dat mag niet. Denk nog eens na!’
‘Pula dan? Dat is vast wel een woord!’ Ze hoorde zelf dat ze lichtelijk hysterisch klonk en ze keek vragend naar haar moeder. Die zou tenminste kunnen lachen, maar ze keek knorrig in het niets en leek haar niet eens te hebben gehoord.
‘Nou ja, Alice!’ Haar vader keek haar verbaasd aan. ‘Je moet beter kunnen. Laat mij maar eens kijken.’
Alice schoof haar rekje zwijgend naar hem door en voelde een loodzware somberte over zich neerdalen. Ze wilde niet in dit hokkerige, stille kamertje zitten. Ze wilde niet scrabbelen met haar hopeloze, saaie ouders. Ze wilde weer in Russell Street zijn, met Ginny en Duncan spelen, lachen en drinken en zo af en toe stiekem kijken of Piers naar haar keek. Hoe klein de kans ook was, het zou verrukkelijk zijn.