9

Op de ochtend van de ECO-optocht reed Anthea vroeg naar Silchester en kwam terug met twee grote dozen.

‘Jongens!’ riep ze toen ze naar binnen liep. ‘Kom eens kijken wat ik hier heb?’

De jongens kwamen nog in pyjama en ochtendjas de gang in, kauwend op hun cornflakes. Hannah liep erachteraan met een mok van de sterke, zoete thee die ze ’s ochtends nodig had om aan de dag te kunnen beginnen.

‘Kijk!’ zei Anthea trots, en ze hield Daniel een doos voor. Hij keek ernaar.

‘Uil, tien tot twaalf,’ las hij.

‘Die andere is een uil acht tot tien,’ meldde Andrew. ‘Wat zou dat zijn?’ voegde hij er nieuwsgierig aan toe.

‘Maak maar open,’ zei Anthea. Daniel keek naar haar op. Hij had een akelig voorgevoel aangaande de inhoud van de dozen, maar hij trok gehoorzaam aan het touw dat het deksel op zijn plaats hield. Andrew was hem voor.

‘Het zijn veren!’ zei hij.

‘Het is een kostuum!’ zei Anthea. Daniel had eindelijk zijn doos opengemaakt en keek erin. Een uilenkop keek terug. Hij pakte hem met licht bevende vingers. Het was een complete holle kop van bruine veren en iets zachts. De kop had twee grote, gele ogen waar gaatjes in waren geprikt en een oranje plastic snavel. En opgevouwen in de doos lag een zacht uilenlijf met veren.

‘Hij heeft vleugels waar je onder het lopen mee kunt fladderen,’ zei Anthea blij. Andrew en Daniel keken elkaar aan.

‘Moeten we die pakken echt aan?’ vroeg Daniel. ‘Kunnen we niet alleen ons gezicht beschilderen, net als vorig jaar?’

Anthea keek verbaasd. ‘Nee,’ zei ze toen bits. ‘Doe niet zo gek. Goed, als jullie klaar zijn met ontbijten, gaan jullie je verkleden. We moeten om elf uur weg.’ Ze keek van Daniels mistroostige gezicht naar Andrew, die peinzend naar zijn kostuum staarde. ‘Kom op, allebei,’ riep ze uit. ‘Niet zo somber! De optocht wordt leuk! En jullie zullen er allebei schitterend uitzien.’ Ze richtte zich tot Hannah. ‘Ja toch, Hannah?’

‘Schitterend,’ herhaalde Hannah toonloos. Anthea wierp een wantrouwige blik op haar en liep toen kordaat de trap op.

‘En eet een beetje door,’ zei ze over haar schouder. ‘We willen niet te laat komen voor het begin van de optocht.’

Toen ze weg was, keek Daniel angstig naar Hannah.

‘Dat kunnen we niet aan!’ zei hij. ‘Dan lopen we er compleet belachelijk bij!’

‘Zo erg is het niet,’ zei Hannah. ‘Geen mens weet dat jullie het zijn.’

‘Toch wel,’ zei Andrew. ‘Ze weten dat wij het zijn, want dat zegt mam wel.’

Hannah schoot in de lach. ‘Daar heb je gelijk in,’ zei ze. Ze keek weer naar Daniel, die somber aan zijn kostuum voelde. ‘Hoor eens, Daniel,’ zei ze vriendelijk, ‘trek dat pak na het ontbijt maar aan, en als het er heel verschrikkelijk uitziet, hoef je het misschien niet aan van je moeder.’

‘Oké,’ zei Daniel. Hij liet de doos vallen en schopte ertegen. ‘Maar het moet vast toch,’ voegde hij er pessimistisch aan toe. Marcus zat aan de ontbijttafel koffie te drinken, zich totaal niet bewust van de komst van de kostuums. Het leek of hij de krant zat te lezen die voor hem lag uitgespreid, maar hij had zijn gedachten er niet bij. De vorige avond was Leo Francis op kantoor langsgekomen. Het was zogenaamd een gewoon bezoek van een plaatselijke notaris aan een plaatselijke makelaar om de banden aan te halen, maar toen de deur zich achter Suzy had gesloten, leunde hij naar Marcus over.

‘Je zult wel blij zijn te horen dat het testament is erkend en dat Panning Hall onderhands is verkocht voor de door jou voorgestelde vraagprijs.’

‘O, mooi,’ zei Marcus zacht. Hij probeerde niet op zijn bonzende hart te letten. ‘En je cliënten waren er tevreden over?’

‘Meer dan tevreden,’ zei Leo met een grijns naar Marcus. ‘Ze wonen in Amerika, dus ze weten weinig van de huidige toestand van de Britse vastgoedmarkt. Ik had ze van tevoren gewaarschuwd dat het landgoed misschien niet zo gek veel zou opbrengen, en ik geloof dat ze in hun sas waren met het bedrag dat ze hebben gekregen.’

Marcus keek zwijgend naar zijn vloeiblad. Hij wist niet goed hoe hij het gesprek moest aanpakken. Mocht hij rechtstreekse vragen stellen, of moest hij zich gedragen alsof alles werd opgenomen en als bewijs tegen hem gebruikt kon worden?

‘En de koper?’ vroeg hij uiteindelijk.

‘Het object is gekocht als investering,’ zei Leo gladjes, ‘door een kleine bv.’ Hij glimlachte naar Marcus.

‘Aha,’ zei Marcus en knikte wijs. ‘Een kleine bv.’ Met Leo als eigenaar, uiteraard. Hij vroeg zich even af waar Leo het geld vandaan haalde voor zo’n enorme aanschaf. Misschien had hij een compagnon. Of misschien had hij een fortuin vergaard met vergelijkbare zwendeltjes. Hij zou tenslotte aan deze deal alleen al ruim een miljoen overhouden als hij het landgoed doorverkocht. Minus de twintig procent die hij aan Marcus had beloofd.

Marcus glimlachte nog eens naar Leo. ‘En is die bv wellicht van plan het landgoed in de nabije toekomst weer te verkopen?’ vroeg hij. Hij vroeg zich af of hij misschien te direct was geweest, maar Leo grinnikte nog luider.

‘Binnenkort,’ zei hij. Hij keek even zwijgend naar buiten. ‘Ik heb begrepen dat de markt weer aantrekt,’ zei hij afwezig.

‘Het gaat beter,’ beaamde Marcus. ‘Stukken beter.’

Nu viel zijn oog op een kop op de voorpagina. HUIZENPRIJZEN WEER GEZAKT. Niet in Panning, dacht hij gniffelend. Het was alle maal bespottelijk makkelijk gegaan. Tweehonderdduizend pond voor zes dagen werk. Hoeveel was dat per uur?

Terwijl hij het probeerde uit te rekenen, ging de telefoon.

‘Marcus? Met Miles.’

‘Ha, Miles.’ Om de een of andere reden bezorgde Miles’ stem hem een schuldgevoel. Hij zocht snel iets onbenulligs om te zeggen.

‘Mooie dag, hè?’ riep hij uiteindelijk vrolijk uit. ‘De jongens lopen straks mee in die grote optocht. Het zal ongetwijfeld een mooi evenement worden.’ O, verdomme, hij bazelde.

‘Marcus, ik wilde alleen maar vragen of jij Leo Francis gisteren hebt gesproken.’

‘O, eh, ja, toevallig wel.’ Marcus, die zijn hart voelde bonzen, weerhield zich ervan de stilte die viel te vullen met ongevraagde, belastende verklaringen. Hij mocht Leo toch zeker wel spreken?

‘Doe je zaken met hem?’ vroeg Miles.

Marcus werd rood. ‘Ach, je weet wel,’ zei hij. ‘Soms. Waarom vraag je dat?’ Opeens ergerde hij zich aan Miles. Waar haalde hij het recht vandaan om hem op te bellen en uit te horen?

‘Ik vraag het maar…’ – Miles zweeg even op die weloverwogen manier van hem – ‘… omdat ik dacht dat je misschien niet op de hoogte was van Leo Francis’ reputatie.’

‘Reputatie?’ Marcus hoorde dat zijn stem iets omhoogging. ‘Hoe bedoel je? Is hij inefficiënt?’

‘Nee, Marcus, dat is het niet. Wat hij doet, doet hij vast heel efficiënt.’

‘Nou, wat dan?’

‘Ik kan alleen maar op de geruchten afgaan,’ klonk de stem van Miles zacht en kalm over de lijn, ‘maar algemeen wordt aangenomen dat Leo Francis niet helemaal zuiver op de graat is. George Easton weigert nog langer zaken met hem te doen. Naar het schijnt is een van zijn juniormakelaars ooit door Francis overgehaald mee te werken aan een fraudezaakje. Er is nooit iets bewezen, maar sindsdien…’

‘Wat is er met die juniormakelaar gebeurd?’ vroeg Marcus voordat hij er erg in had. O, shit. Wat had hij nou gezegd? Er viel een verbaasde stilte.

‘Ik ben bang dat ik dat niet weet,’ zei Miles uiteindelijk. ‘Marcus…’ Zijn stem ging verloren in het rumoer waarmee Daniel en Andrew de keuken binnenkwamen.

‘Hou op, Andrew!’ riep Daniel. ‘Het is niet leuk.’

‘Jongens!’ Marcus hield zijn hand over de hoorn. ‘Stil! Ik zit te telefoneren!’ Hij haalde zijn hand weg. ‘Sorry, Miles, wat zei je? Het is hier nogal een drukke boel.’

‘Dan zal ik je niet langer ophouden, maar alsjeblieft…’

‘Ja?’ Marcus hoorde zelf hoe kinderachtig en strijdlustig hij klonk.

‘Niets. Je zult wel weten wat je doet.’

Toen Marcus had opgehangen, voelde hij zich plotseling angstig en nerveus. Wist Miles iets? Probeerde hij hem te waarschuwen? In dat geval was hij te laat. Het was allemaal al gebeurd. Een kort, maar beangstigend moment lang dacht hij dat Miles er op de een of andere manier achter was gekomen; dat hij hun gesprek had afgeluisterd. Toen duwde hij de gedachte resoluut weg. Dat kon niet. Dat was ondenkbaar. Hij glimlachte gekunsteld en keek op.

‘Hé, wat is er?’ zei hij. Hij keek van Daniels mismoedige gezicht naar Hannah. Die haalde veelbetekenend haar schouders naar hem op en pakte de waterkoker. ‘Jongens? Daniel?’

‘Mam wil dat we die vreselijke kostuums aantrekken,’ barstte Daniel plotseling uit. ‘We lopen mee in de ECO-optocht en mam heeft uilenpakken voor ons gehaald.’

‘Uilenpakken?’ Marcus lachte onzeker. ‘Waarom uilen?’

‘Je moet als vogel gaan,’ zei Daniel, die verslagen ging zitten. ‘Het is een optocht voor vogels.’ Hij keek somber naar zijn half opgegeten cornflakes en roerde er met zijn lepel in.

‘Nou,’ zei Marcus opgewekt, ‘ik vind het wel leuk klinken, een uilenpak.’

‘Nietes,’ sprak Daniel hem met een plotselinge minachting tegen. ‘Jij zou toch nooit in zo’n pak willen lopen?’

‘Misschien wel,’ zei Marcus. ‘Al weet ik niet of ik een uil zou willen zijn. Ik denk dat ik een mooie waterhoen zou zijn. En jij, Hannah?’ Hij glimlachte naar haar met het welwillende vernislaagje van een tv-presentator in de hoop dat ze de hint zou oppikken. Hannah was berucht om haar onvoorspelbare uitspraken tegen de kinderen; Anthea had haar een keer bijna ontslagen omdat ze zich iets had laten ontvallen over de vreugde van het blowen.

Nu beantwoordde ze Marcus’ glimlach echter opgewekt en zei: ‘Ik denk dat ik een prima pinguïn zou zijn.’ Ze keek naar Daniel. ‘En ik denk dat jij een geweldige uil bent.’

‘Echt niet,’ zei Daniel fel. ‘Ze zullen me een rukker vinden.’

‘Daniel!’ klonk Anthea’s verontwaardigde stem vanuit de deuropening.

‘Wat is een rukker?’ vroeg Andrew prompt. Marcus keek hulpeloos naar Hannah, die een lachbui kreeg boven haar kop thee.

‘Daniel, hoe durf je zulke taal uit te slaan!’ Anthea liep naar de tafel en keek achterdochtig naar Hannah.

‘Wat is een rukker?’ vroeg Andrew nog eens.

Daniel bloosde. ‘Ik heb verdomme geen zin om een uilenpak aan te trekken,’ zei hij. Hij werd nog roder en durfde zijn moeder niet aan te kijken. ‘Ik wil niet eens meelopen in de optocht.’

Marcus waagde een blik op Anthea. Haar mond stond onheilspellend strak, maar haar ogen dwaalden onzeker van het ene gezicht naar het andere. Marcus vermoedde dat ze zich niet goed raad wist met de situatie.

‘Misschien…’ begon hij sussend. Anthea draaide als door een wesp gestoken haar hoofd zijn kant op en hij had meteen spijt.

‘Wat?’

‘Misschien hoeft Daniel niet mee te lopen,’ opperde Marcus. ‘Misschien kan hij thuisblijven.’

‘Hij moet mee!’ Anthea’s ogen vonkten boos naar Marcus en richtten zich toen op Daniel. ‘Je moet mee!’ zei ze met klem. Marcus zuchtte inwendig en wendde zijn blik af. Zijn bemoeienis had haar alleen maar een excuus gegeven voor een uitbarsting, besefte hij. Hij had zijn mond moeten houden. ‘Het staat op je beursaanvraag!’ riep Anthea naar Daniel. ‘Er staat dat je enthousiast jeugdlid bent van een plaatselijke milieuvereniging.’

‘Nou en? Het maakt toch niet uit als ik één stomme optocht laat schieten!’

‘Wel waar! Je moet er tijdens je toelatingsgesprek over kunnen praten. Als je niet hebt meegelopen in de jaarlijkse optocht, zullen ze niet onder de indruk zijn.’

‘Dat kan ze echt niets schelen,’ begon Daniel.

‘En gisteren,’ zei Anthea terwijl ze naar Marcus keek alsof ze zichzelf wilde rechtvaardigen, ‘gisteren heb ik van iemand gehoord dat de directeur van Bourne College sinds kort ook lid is van de vereniging. Ik weet zeker dat hij naar de optocht komt. Misschien kun je hem zelfs ontmoeten.’ Ze gooide de informatie als een troefkaart op tafel en keek triomfantelijk om zich heen. Hannah haalde haar schouders op en draaide zich om naar het aanrecht alsof ze haar verlies toegaf.

Die ellendige beurs voor Bourne College was een soort evangelie geworden, dacht Marcus. Niets en niemand mocht ertegenin gaan. En Anthea had zichzelf uitgeroepen tot de enige persoon die kon voorspellen wat er wel of geen invloed op kon hebben. Hij wierp steels een meelevende blik op Daniel. Ondanks zijn eerdere beweringen kon hij zich niets ergers voorstellen dan verkleed als een stomme vogel door het centrum van Silchester te moeten paraderen. Alsof dat de doorslag kon geven voor een beurs. Anthea gebruikte het alleen maar als middel om Daniel de wet voor te schrijven. Hij zou met haar moeten praten; haar tot rede brengen; er een eind aan maken.

Maar dat kon wachten. Hij kon nu geen ruzie gebruiken; niet nu hij net zo tevreden over zichzelf was. Daniel zou gewoon verkleed naar de optocht moeten, dan hadden ze allemaal rust. Hij deed alsof hij Hannahs opgetrokken wenkbrauwen niet zag, wendde zijn blik af van Daniels rode gezicht, vouwde zijn krant met zorg op en liep de keuken uit en de gang in op weg naar zijn werkkamer.

Hij sloot de deur achter zich, leunde achterover in zijn stoel en belde Huiswerkinstituut Silchester. Als Liz de telefoon boven hoorde overgaan, zou ze naar beneden rennen en opnemen, als ze daartoe in staat was. Het was veiliger dan het nummer van het appartement bellen, had ze tegen hem gezegd. Niet dat Jonathan ook maar iets vermoedde, had ze erbij gezegd, en Marcus had zich plotseling schuldig gevoeld ten opzichte van die goedgelovige man die ze zo moeiteloos bedrogen. Het gevoel was echter snel verdwenen en vergeten. Hij zette zijn elleboog op het bureau, liet zijn kin in zijn hand steunen en wachtte een beetje gespannen op het genoegen Liz te horen opnemen.

‘Hallo?’ Ze was een beetje buiten adem en Marcus zag haar voor zich, slordig aangekleed en met rode wangen.

‘Lukt het nog steeds vandaag?’

‘Ja. Hoezo? Heb je…’

‘Ik kan ook. Ik vraag het alleen maar, voor de zekerheid.’

‘O. Goed.’ Haar ademhaling was iets kalmer geworden en Marcus stelde zich voor hoe ze tegen de muur leunde, een hand door haar haar haalde en glimlachend naar de hoorn keek. ‘Dus je hebt me helemaal voor niets dat hele eind naar beneden laten rennen?’

‘Eigenlijk wel.’ Hij kreeg een inval. ‘Nee, toch niet voor niets. Ik moet je iets vragen.’

‘Wat?’

‘Het is een beetje persoonlijk.’

‘Brand maar los.’

‘Goed dan. Vertel eens, verkleedt jouw man zich als vogel voor die stomme optocht?’

Alice stak gejaagd de laatste hap cornflakes in haar mond. Zodra ze dat had gedaan, stond ze op van de radiator waar ze op zat, nog steeds kauwend. Ze zette haar kom in de spoelbak, pakte haar half opgedronken kop koffie en ging voordat haar vader iets tegen haar kon zeggen naar haar slaapkamer.

Ze deed de deur dicht en keek mismoedig in de spiegel. Ze was te bleek, stelde ze vast, en te dun, en ze had afgrijselijke tanden, puntig en scheef. Ze dacht met afgunst aan Ginny’s witte, regelmatige gebit, haar aanstekelijke glimlach, die kuiltjes in haar wangen toverde, en haar klaterende lach. Als Alice lachte, werd het óf een afgrijselijk hoog gegiechel of een luide proestbui.

Ze keek kwaad naar haar spiegelbeeld, reikte naar haar zwarte oogpotlood en trok een dikke lijn langs haar oogleden. Ze trok er ook een onder elk oog. Toen borstelde ze een klodder plakkerige zwarte mascara op de wimpers van beide ogen. Ze knipoogde verleidelijk naar zichzelf. Niet slecht, als je niet naar de rest van haar gezicht keek. Ze zwiepte haar haar met een filmsterrengebaar over haar schouder en kneep haar lippen op elkaar om ze rood te maken. ‘Hallo, Piers,’ zei ze achteloos. Ze glimlachte en keek snel naar haar wangen om te zien of ze bloosde, maar ze waren nog bleek en gaaf. ‘Wat heb je toch een mooie huid!’ had Ginny een keer uitgeroepen. ‘Geen rimpeltje te bekennen.’

Alice dacht aan Ginny’s huid. Die zag er ouder uit dan de hare, natuurlijk, maar dat paste op de een of andere manier bij Ginny’s gezicht. Het paste bij haar glanzende blonde haar en haar brede glimlach, en bij de ronde borsten met grote tepels die Alice wel eens had gezien wanneer ze samen kleren pasten. Alice zag geen enkele overeenkomst tussen haar eigen bleke, dunne, nog kinderlijke lichaam en Ginny’s romige welvingen. En ze wist dat het niet alleen kwam doordat ze jonger was. Ze zou in geen miljoen jaar ook maar enigszins op Ginny lijken.

En Piers hield van Ginny, of dat nam Alice tenminste aan. De gedachte dat Piers van iemand anders hield dan haar, ook al was het Ginny, maakte Alice een beetje van streek. En de dagdroom waaraan ze zich vaak overgaf, die waarin hij haar opeens opmerkte, naar zich toe trok en een lange, vurige kus gaf – het liefst jaloers gadegeslagen door Antonia Callender – bezorgde haar een heerlijk gevoel waar ze vaak een heel lesuur op kon teren.

Ze zwiepte nog een laatste keer met haar haar, bekeek haar achterkant in de spiegel, trok haar jas aan en klopte werktuiglijk op de zak om te voelen of ze haar aansteker bij zich had. Ze rookte wel eens een sigaret als ze bij Ginny en Piers op bezoek was, en die vonden het niet erg, maar het was haar opgevallen dat ze steeds minder rookte in hun gezelschap. Zij rookten niet, behalve dan misschien wiet, en dat deden ze nooit waar zij bij was. En op de een of andere manier was het niet hetzelfde, er in haar eentje op los paffen en een asbak vullen met haar eigen eenzame peuken.

Die dag had ze zich echter voorgenomen er een paar te roken. Je zag er altijd verleidelijker uit als je rookte. Ze zou op de vloer gaan zitten, met haar rug tegen de bank leunen, diep inhaleren en nonchalant een hand door haar haar halen. En ze zou Piers geen blik waardig keuren.

Ze pakte haar rugzak en liep de gang in terwijl ze lippenbalsem met kersensmaak op haar lippen smeerde. Haar vader zat nog in de keuken, in beslag genomen door een brief. Bij de aanblik van zijn gebogen schouders voelde Alice zich opeens schuldig omdat ze niet met hem meeliep in die stomme optocht.

‘Dag, pap,’ zei ze schutterig. ‘Ik hoop dat het goed gaat.’

‘Hè?’ Haar vader keek verstrooid op. ‘O, ja, dank je.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Ik moest zo maar eens gaan.’ Hij keek weer naar de brief in zijn hand, en toen hij opkeek, had hij een vrolijke glimlach op zijn gezicht die er niet gemeend uitzag. Zijn blik viel op haar jas, haar rugzak en de katoenen sjaal met het drukke motief die ze om haar nek wond. Ginny had die sjaal voor Alice gekocht; ze had hem op de markt gezien, zei ze, en er geen weerstand aan kunnen bieden. Alice vond hem prachtig.

‘Ga je weg?’ vroeg haar vader.

‘Ja,’ antwoordde ze. Op de een of andere manier had ze liever gezegd: Nee, ik heb besloten toch met je mee te lopen, maar ze kon het niet. Ze kon het gewoon niet. Ze stopte de uiteinden van de sjaal in de kraag van haar jas en tilde haar rugzak van de vloer. ‘Misschien zie ik je in Silchester,’ voegde ze eraan toe. ‘We gaan waarschijnlijk kerstinkopen doen.’

‘Ja, dat lijkt me een goed idee,’ zei haar vader afwezig. Hij leek niet echt naar Alice te luisteren. Ze snoof ongeduldig en beende de keuken uit. Ze kon daar geen minuut langer blijven staan, schuldbewust en geërgerd tegelijk.

Ze sloeg de voordeur van de school achter zich dicht en liep de straat uit. Ze zag haar adem in rookpluimpjes veranderen in de vrieslucht, vroeg zich af of Piers zou opendoen wanneer ze aanbelde en piekerde voor de zoveelste keer over wat ze hem – en Ginny en Duncan – in vredesnaam voor kerstcadeautje moest geven.

Nadat Alice was weggegaan, bleef Jonathan bewegingloos zitten, starend naar een hoek van de keuken, met de witte brief in zijn bevende hand. Zo zat hij nog toen Liz terugkwam.

‘Hoorde ik Alice daar weg stampen?’ vroeg ze. Ze glimlachte breed naar Jonathan en toen ze langs hem heen liep om de waterkoker te pakken, woelde ze door zijn haar. Toen vroeg ze zich af of ze zich niet verdacht gedroeg. Woelde ze wel vaker door Jonathans haar? Of deed ze dat alleen bij Marcus? Marcus’ dikke, glanzende lokken vroegen gewoon om een woelende hand, maar Jonathan was kalend, met droog haar. Ze probeerde zich te herinneren of ze vroeger wel eens door zijn haar woelde, maar het enige beeld dat haar te binnen wilde schieten, was hoe ze haar vingers in Marcus’ donkere haar zette wanneer ze de liefde bedreven; hoe ze zijn haar streelde wanneer ze daarna knus naast elkaar lagen; hoe ze in zijn nek kietelde op de terugweg naar Silchester, net zo lang tot hij opzij keek en naar haar glimlachte.

De affaire met Marcus beroofde haar van haar natuurlijke dagelijkse gedrag ten opzichte van Jonathan, besefte ze. Elk gebaar dat ze tegenwoordig maakte, was beredeneerd en elke opmerking bedoeld om argwaan de kop in te drukken; elk teder moment werd overschaduwd door de herinnering aan een vergelijkbaar moment met Marcus. Ze wist niet meer hoe ze zich had gedragen voordat het was begonnen; ze kon niet meer beoordelen wat natuurlijk was en wat gekunsteld. Ze voelde zich net een actrice met aanvallen van geheugenverlies: soms kwam alles tegelijk terug en kon ze makkelijk op haar routine drijven, soms strandde ze en had ze maar een klein repertoire aan opmerkingen en gebaren om zich erdoorheen te slaan.

Ze wierp een snelle blik op Jonathan, die nog steeds roerloos op de keukenkruk in het niets zat te staren. Waarschijnlijk ontging het hem allemaal, dacht ze korzelig. Hij was altijd hopeloos ongevoelig voor variaties in de toon van haar stem, veelbetekenende gebaren of opgetrokken wenkbrauwen die hem tot actie moesten aansporen. Hij zou zich niet afvragen waarom ze opeens door zijn haar woelde; waarschijnlijk had hij het niet eens gemerkt.

‘Wil je nog koffie?’ vroeg ze langs haar neus weg. Ze keek naar hem. ‘Jonathan?’ Hij draaide zich naar haar om en ze zag zijn vermoeide, ernstige gezicht. O, mijn god, dacht ze. O, mijn god. Hij weet het.

‘Moet je zien,’ zei hij, en hij stak haar de brief toe. Liz keek van de brief naar hem.

‘Wat is dat?’ vroeg ze, haar stem vervloekend omdat hij haperde.

‘Een brief,’ zei Jonathan.

‘Ja, dat zie ik ook wel! Van wie?’ Ze pakte een mok uit het droogrek en begon hem afwezig en overbodig af te drogen.

‘Van de bank,’ zei Jonathan. Hij ademde lang en hoorbaar in en wreef met een hand over zijn gezicht. ‘Over onze hypotheek.’

Liz keek hem aan, niet in staat te reageren op de manier die van haar werd verwacht. Ze probeerde een bezorgd gezicht te zetten, een gedeeld gevoel van paniek op te roepen, maar een stemmetje in haar binnenste slaakte een zucht van verlichting. Het was de hypotheek maar. Marcus en zij waren nog veilig.

‘Wat is er dan?’ zei ze, en ze fronste haar voorhoofd in de hoop zorgelijk over te komen. Jonathan haalde zijn schouders op.

‘Ik weet het niet,’ zei hij. ‘Misschien is het niets. Hij komt van de nieuwe vestigingsmanager. Ze evalueert alle leningen aan kleine bedrijven. Ze wil ons spreken. Ze schrijft dat ze niet begrijpt waarom we twee hypotheken mogen hebben.’

‘Ze?’

Jonathan keek naar de brief en knikte. ‘Barbara Dean.’

‘Weet je zeker dat het niet een man is die Dean Barbara heet? Mensen hebben rare namen, hoor.’ Liz grinnikte naar Jonathan in een poging hem uit zijn neerslachtigheid te trekken, maar hij keek weer naar de brief.

‘Barbara Dean, haakjes openen, mevrouw.’ Hij keek op naar Liz. ‘Haakjes sluiten.’

‘Oké dan. Het is een vrouw.’ Liz begon het soort ongeduld te voelen dat ook over haar kwam wanneer leerlingen hun hand opstaken om haar erop te wijzen dat de datum op het bord niet klopte. ‘En wat zegt ze?’

‘Ze wil ons spreken. Over onze positie, zegt ze.’ Hij las voor: ‘“Ik wil met name met u doornemen welke omstandigheden ertoe hebben geleid dat u zo’n hoge hypotheek hebt op uw woning in Russell Street, terwijl u ook een aanzienlijke lening op uw bedrijf hebt.”’

‘Nou, dat kan. Ik bedoel, de bank heeft zelf besloten dat we ze allebei mochten houden.’ Liz bloosde licht bij de gedachte aan de rol die Marcus had gespeeld in de totstandkoming van dat besluit. Hij had een oude connectie ingezet, had hij haar verteld. Een vriend van de familie. Maar daar is in wezen niets mis mee, stelde ze zichzelf gerust. Hij had tenslotte al vóór die dag in Russell Street gezegd dat hij haar hypotheekprobleem zou oplossen, al voordat ze… Ze schudde wrevelig haar hoofd toen haar gedachten vertrouwde, verrukkelijke paden wilden inslaan en sleepte haar aandacht terug naar Jonathan.

‘Ik weet dat de bank dat zelf heeft besloten,’ zei Jonathan, ‘maar misschien hebben ze daar nu spijt van.’

‘Tja, we hebben de hypotheken nu. En we lossen ze toch op tijd af?’

‘Bijna,’ zei Jonathan. Hij haalde vermoeid een hand door zijn haar. ‘Toevallig lopen we deze maand achter.’

Liz keek hem met grote ogen aan. ‘O, ja? Waarom?’

‘Omdat we op het moment niet genoeg geld hebben om al onze rekeningen te betalen. Er moest iets wachten.’ Jonathan keek naar Liz alsof hij haar wilde dwingen te reageren, een beetje belangstelling te tonen, iets van haar plezier in het oplossen van problemen hierop los te laten, op het grootste probleem dat ze ooit hadden gehad, maar ze keek hem onaangedaan aan.

‘Tja, dan wachten ze maar even,’ zei ze. ‘Ze kunnen ons niet bepaald dwingen.’

‘Nee?’

‘Of wel soms?’ vroeg Liz dreigend.

Jonathan schokschouderde. ‘Ik weet het niet. Ik weet het werkelijk niet.’ Hij staarde moedeloos naar de brief, en Liz werd overspoeld door een ongeduldige woede. Ze had zin om de brief uit Jonathans hand te grissen en tegen hem te zeggen dat hij zich moest vermannen, actie moest ondernemen en niet zo’n doetje moest zijn. Onmiddellijk en onvermijdelijk drong zich een volslagen oneerlijke vergelijking met Marcus aan haar op. Als Marcus zo’n brief kreeg, zou hij dynamisch en krachtig optreden; hij zou zich er niet bij neerleggen; hij zou meteen de telefoon pakken, relaties bellen en het oplossen.

Natuurlijk. Marcus. Het besef gaf haar een aangename schok. Marcus zou het allemaal voor haar in orde maken. Hij hoefde alleen maar een van zijn vriendjes bij de bank te bellen en een goed woordje voor haar te doen. Een verrukkelijk gevoel trok door haar heen bij de gedachte aan de macht die Marcus in Silchester had; een macht die zij indirect nu ook bezat. Ze stond op een hoger plan dan Jonathan; die arme, trieste, zorgelijke Jonathan met zijn financiële onderdanigheid, lage verwachtingen en eeuwige buigen voor het gezag. Hij had er geen idee van hoe de wereld echt in elkaar stak; hij had geen idee van de invloed die zij, zijn eigen vrouw, kon uitoefenen.

‘Ik zou me er maar niet druk om maken,’ zei ze. Ze hoopte dat het niet al te luchthartig klonk. Het water kookte en ze schepte instantkoffie in haar mok. ‘Ga jij je maar klaarmaken voor de optocht,’ stelde ze voor, ‘dan gaan we volgende week naar die Barbara Dean toe. Je kunt nu toch niets doen.’

‘Je zult wel gelijk hebben,’ zei Jonathan. Hij vouwde de brief zorgvuldig in vieren en schoof hem weer in de envelop. ‘Tot maandag kunnen we er geen van beiden iets aan doen.’ Liz schonk heet water over haar koffie, nam een slokje en deed er het zwijgen toe.

Toen ze was vertrokken om boodschappen te doen, ging Jonathan naar zijn lokaal beneden om wat correctiewerk te halen. Op de overloop van de school zag hij een verzameling pakketten en dozen staan. Ze stonden er al bijna een week. Het was allemaal materiaal voor het nieuwe talenpracticum. Computers, programma’s, cassettes en oefenboeken. Toen het werd gebracht, had hij er welbewust van afgezien iets uit te pakken. Het was allemaal van Liz; het was haar project. En toen ze die middag thuiskwam, had hij tegen haar gezegd dat ze op de overloop moest gaan kijken. Hij had het spannend en opwindend gevonden.

Liz had echter alleen maar gezegd: ‘O, mooi, het is aangekomen.’ Ze had niet eens de moeite genomen de spullen uit te pakken. En nu stonden al die mooie, dure spullen nog steeds op de overloop. Jonathan vroeg zich af of Liz wel besefte hoe duur het allemaal was geweest. Of ze wel besefte dat hij een dure lening had afgesloten om het te kunnen betalen. Toen viel het hem in dat hij haar niets over de lening had verteld. Alleen hij wist ervan. En de bank. O, god. Jonathan zakte op een houten stoel in het lokaal en begroef zijn gezicht in zijn handen. Hij voelde zich plotseling zielsalleen.

Zodra Daniel probeerde zijn uilenkostuum aan te trekken, voelde hij dat het te klein was. Hij wist zich er met veel moeite half in te wurmen en keek toen in de spiegel op de deur van zijn kast. Zijn benen waren nu in geel vilt verpakt en op allebei zijn schoenen hing een slappe oranje klauw van vilt. Zijn romp zat in de bruine veren en bontachtige stof geperst. Hij moest er niet aan denken hoe hij eruit zou zien als hij de kop opzette.

‘Het is te klein!’ hoorde hij Andrew achter zich, op de overloop. Daniel draaide zich om en zag zijn broertje komisch door de gang strompelen, half in en half uit zijn uilenpak. Hij wierp nog een blik op zijn spiegelbeeld en liep naar de deur.

‘Het mijne is ook te klein!’ riep hij, en liep zijn kamer uit. ‘Kijk maar!’ Andrew draaide zich om, zag hem en kreeg een lachbui.

‘Veel te klein!’ riep hij uit. ‘Maatje nul. Jouw pak is maatje nul!’

‘Het jouwe min honderd!’ kaatste Daniel terug. Hij fladderde koddig met een vleugel en Andrew deed hem na.

‘Min duizend!’

‘Min een miljoen!’ Ze klapwiekten met hun vleugels naar elkaar en lachten hysterisch.

‘Jongens! Rustig!’ Anthea kwam de trap op. ‘Laat mij maar eens kijken,’ riep ze. Ze bereikte de bovenste tree en keek boos hun kant op. ‘Trek die pakken eens fatsoenlijk aan!’ zei ze.

‘Ze passen niet,’ zei Andrew. ‘Ze zijn te klein.’ Anthea keek wantrouwig van hem naar Daniel, die knikte.

‘Het mijne is veel te klein,’ zei hij.

‘Maatje min vijfduizend miljoen miljard,’ zei Andrew. Daniel lachte.

‘Stil!’ zei Anthea.

Het bleef even stil. Daniel keek naar Andrew, die nog steeds zachtjes ‘miljard miljard miljard miljard’ bromde. Daniel prevelde ‘ziljoen ziljoen ziljoen’ naar hem. Ze schoten allebei in de lach. Daniel proestte.

‘Nu is het genoeg!’ snauwde Anthea. ‘Naar je kamer, allebei, en trek die kostuums aan.’ Ze trok ruw aan dat van Daniel. ‘Kijk. Het past echt wel. Je doet gewoon je best niet. Doe je trui uit en trek het goed aan.’

Daniel ging naar zijn kamer en deed de deur achter zich dicht. Hij trok gehoorzaam zijn trui uit en sjorde aan de schouders van het kostuum. Hij trok een grimas van inspanning en slaagde erin een schouder op zijn plaats te hijsen. De andere volgde. Hij zette voorzichtig een paar passen. Zijn benen kwamen niet ver vooruit en de schouders leken hem naar beneden te drukken. Hij voelde zich ingesnoerd en onbehaaglijk, maar hij had het pak tenminste aan. Hij zette behoedzaam de kop op. Het was donker en kriebelig en de gaten voor de ogen boden weinig zicht. Zo voelt het als je dood bent, dacht hij. Hij ademde een paar seconden hoorbaar en gekweld in en uit, zette de kop weer af en legde hem op zijn bed. Misschien hoefde hij de kop niet te dragen. Maar misschien zou dat nog erger zijn. Hij maakte zijn deur open en waggelde de gang in.

‘Nou, dat valt toch best mee?’ zei Anthea opgelucht. ‘Waar blijft Andrew? Andrew!’ riep ze. ‘Kom je kostuum eens laten zien!’

Andrew verscheen met zijn uilenkostuum in zijn hand in de deuropening. Daniel schrok. Er was iets met Andrews kostuum aan de hand. Een van de vleugels hing slap naar beneden en er staken rafelige stukjes stof uit.

‘Het is gescheurd,’ zei Andrew zonder een spoortje berouw. ‘Per ongeluk. Ik probeerde het aan te trekken, zoals je zei.’ Hij reikte zijn moeder de wollige bundel aan. ‘Het is helemaal stuk,’ voegde hij eraan toe, alsof hij bang was dat ze hem niet had begrepen. ‘Ik kan er echt niet mee in de optocht lopen.’

‘Andrew! Stoute jongen!’

Daniel kromp in elkaar bij het horen van de boze stem van zijn moeder, die het gescheurde kostuum in de lucht hield, maar hij voelde toch vooral opluchting. Als Andrews kostuum kapot was, hoefden ze zich geen van beiden te verkleden. Hij ving Andrews blik en Andrew grinnikte naar hem. Hij moest er echt hard aan hebben getrokken om er een scheur in te krijgen, dacht Daniel. Het waren sterke naden. Misschien had hij zelfs een schaar gebruikt. Maar niemand kon bewijzen dat het geen ongelukje was. Het was echt slim van hem. Hij grinnikte terug naar Andrew en begon de schouders van zijn kostuum naar beneden te trekken.

‘Waar ben jij mee bezig?’ hoorde hij Anthea’s stem opeens. ‘Trek je kostuum weer aan!’

‘Hè?’

‘Trek aan! Je gaat ermee in de optocht lopen.’

‘Maar…’ Daniel keek van het rood aangelopen gezicht van zijn moeder naar dat van zijn broer, dat niets verried. Hij kon zijn oren niet geloven. ‘Maar dat is niet eerlijk!’ riep hij. ‘Waarom moet ik me wel verkleden en Andrew niet?’

‘Andrew is heel stout geweest,’ zei zijn moeder bits, ‘en hij krijgt straf, maar dat staat helemaal los van hoe jij naar de optocht gaat.’

‘Nee!’ Daniel kon niet geloven dat niemand wilde toegeven hoe onrechtvaardig het was. ‘Als Andrew dat stomme pak niet aan hoeft, wil ik ook niet!’

‘Hou je mond!’ zei Anthea met een staalharde stem.

‘Ik beschilder mijn gezicht wel weer,’ bood Andrew poeslief aan. ‘Net als vorig jaar. Dan zijn we allebei verkleed.’

‘Dat is niet hetzelfde!’ zei Daniel woest. Hij rukte verwoed aan de naden van zijn kostuum. ‘Dat is totaal niet hetzelfde en dat weet je best.’ Hij sidderde van afgrijzen, liet de naden los en keek wanhopig van Andrew naar zijn moeder.

‘Het is gemeen,’ zei hij. ‘Het is gemeen, verdomme. Kak, stront, schijt, poep.’ En voordat Anthea iets terug kon zeggen, dook hij zijn kamer in en sloeg de deur dicht.