4
‘“Een aantrekkelijke gezinswoning in een gewilde straat in het westen van Silchester.”’ Ginny Prentice keek op van het vel papier in haar hand en giechelde. ‘Sorry, hoor,’ zei ze, ‘maar ik geloof niet dat het westen van Silchester ook maar bij iemand gewild is.’
‘Vast wel,’ zei Piers. ‘In de lagere kringen. Jij gaat al te lang met die broodschrijvers van Landelijk wonen om, dat is jouw probleem.’ Hij leunde genietend achterover in zijn stoel, trok zijn ochtendjas om zich heen en nam een slokje koffie uit de handbeschilderde Italiaanse beker in zijn hand. ‘Ga door, wat staat er verder nog?’
‘“Een ruim opgezet, half vrijstaand victoriaans huis met als pluspunten een grote woonkamer en veel authentieke stijlelementen. De woning heeft een grote ontbijtkeuken, drie slaapkamers en een charmante badkamer in victoriaanse stijl.” Nou, dat klinkt niet al te beroerd.’
‘Het klinkt geweldig,’ zei Piers. ‘We nemen het.’
‘“De woning heeft een achtertuin met een gazon en volgroeide struiken en opzij een stenen garage die plaats biedt aan een auto.”’
‘Super. Volgroeide struiken. Net wat we zochten. Bel maar op en zeg dat we het doen.’
‘Ik zal zeggen dat we willen kíjken,’ verbeterde Ginny hem quasistreng. ‘Ik heb dinsdag toch een vergadering in Silchester. Als jij ook komt, kunnen we er samen doorheen lopen.’
‘Ik hoef er niet doorheen te lopen,’ zei Piers nonchalant. ‘Ik weet al hoe het eruitziet. Drie slaapkamers en een victoriaanse badkamer. Er staat vast zo’n immens bad op klauwpoten in waar vijf mensen in passen.’
‘Nee,’ zei Ginny, ‘hij is piepklein en crèmekleurig, met gouden kranen en houten lambriseringen.’
‘Ook goed,’ zei Piers. ‘Ik ben dol op gouden kranen.’
Hij grinnikte ergerlijk naar Ginny, maar Ginny was niet in de stemming om zich te ergeren. Het was een heldere, frisse dag in oktober en ze voelde zich slank en energiek. En het zag ernaar uit dat ze echt naar Silchester gingen verhuizen. Ze lachte stralend naar Piers, die loom in het erkerraam van hun snoeperige keukentje in Londen zat in een pose die ze herkende uit een opvoering van Les Liaisons Dangereuses van twee jaar tevoren, en schonk zichzelf nog wat koffie in. Ze had kantoorkleren aan: nette schoenen, een panty en een nieuw, amberkleurig pakje dat goed stond bij haar golvende blonde haar, vond ze zelf. Piers was meer gekleed op lummelen. Hij zou zich op een gegeven moment wel aankleden, wist Ginny, en met enige zorg, maar aangezien hij een hele vrije dag voor zich had, was het niet echt redelijk om van hem te verlangen dat hij zich even snel in vijf minuten in de kleren hees.
Ginny daarentegen had een drukke dag voor zich, met een belangrijk persuitstapje naar een nieuw bouwproject ergens buiten Londen. Ze klikte haar koffertje open om te controleren of ze alles bij zich had: de agenda voor de dag, de lijst van journalisten die hadden toegezegd te zullen komen en de glanzende brochures voor de pers. Ze controleerde de stapel foto’s, die ze snel uitwaaierde om te zien of alle aantrekkelijke aspecten van het project erop stonden. De onder architectuur aangelegde tuinen. De grote ramen. De ingebouwde zitjes bij de open haard.
Clarissa, haar compagnon, had uitgesproken neerbuigend gedaan over die zitjes. Ze hield zich verre van nieuwbouw en begreep niet hoe Ginny het kon opbrengen er een hele dag enthousiast over te doen tegen de pers.
‘Woondoosjes voor zakenmannetjes,’ had ze spottend gezegd met dat afgemeten kinderstemmetje van haar. ‘Vol strijkvrije pakken.’ Maar Ginny had erom geglimlacht en naar de foto’s gekeken, en meteen voor zich gezien hoe zij als gelukkige echtgenote van zo’n zakenman de vloerbedekking tijdig stofzuigde, vlaaien bakte en zelfs een gebloemd schort droeg. Een fijn, knus, saai soort leven.
‘Zo erg is het niet,’ had ze tegen Clarissa gezegd. ‘En het is een goede klant.’
‘Nou, ik snap niet hoe je het kunt,’ had Clarissa gezegd.
‘Ik ook niet,’ had Ginny gezegd.
Maar ze snapte het wel. Ze wist dat ze op de een of andere manier het vreemde vermogen had in bijna elk huis iets aantrekkelijks te zien, of het nu een piepklein flatje was of een landgoed. Bij het zien van het armzaligste huis kon ze zich nog voorstellen hoe ze er een aangenaam leven zou kunnen leiden, waarbij ze het een plaatsvervangende, vaak totaal onverdiende aantrekkingskracht toedichtte. Tientallen journalisten luisterden gefascineerd wanneer zij bij de ingang van een saaie nieuwbouwwijk op het platteland stond en een gloedvol betoog hield over het landelijke gezinsleven, of wanneer ze met een helm op bij een vervallen pakhuis enthousiast vertelde over loftachtige appartementen en een bestaan in Londen dat zo hectisch was dat het eigenlijk niet eens nodig was een keuken te installeren. Eigenlijk was het een gave, vermoedde ze, dat vermogen van haar. En het maakte haar de ideale kandidaat voor een pr-baan op het gebied van onroerend goed.
De muziek van Mozart hield op en de piepjes van het nieuws begonnen. Ginny schrok op uit haar gemijmer.
‘Goed,’ zei ze. ‘Ik ga.’
‘Fijne dag,’ zei Piers.
‘Ik doe mijn best,’ zei Ginny opgewekt. Ze vroeg Piers niet meer wat hij van plan was te gaan doen. Hij begon te denken dat ze op hem vitte; ze hadden er zelfs ruzie over gehad. Ze gaf hem snel een zoen, rechtte haar rug, streek haar jasje glad en keek of ze geen ladders in haar panty had.
‘Ginny,’ zei Piers zo onverwacht dat ze ervan schrok. Hij had een uitzonderlijk diepe, sonore stem, die hij met veel succes in winkels en restaurants gebruikte, zodat oude dametjes achteruit deinsden en serveersters bloosden, en iets sneller zijn bestelling noteerden.
‘Ja?’ zei ze aarzelend. Zijn stem kon haar nog altijd laten duizelen, bespottelijk genoeg, zelfs na vier jaar huwelijk.
‘Zeg maar dat we dat huis in Silchester samen gaan bekijken.’ Hij grinnikte naar haar en streek zijn donkere, springerige haar uit zijn voorhoofd. ‘Ik ben heel benieuwd.’
‘O, wat goed!’ Ginny’s aangeboren enthousiasme borrelde over. ‘We maken er een dagje uit van. Zullen we ergens lekker gaan lunchen? Ik moet naar Witherstone’s voor mijn bespreking, natuurlijk, maar jij kunt je toch wel vermaken in Silchester?’
‘Dat mag ik hopen,’ zei Piers, ‘als we er gaan wonen.’
Prentice Fox Public Relations zat in een klein kantoor in Chelsea, nog net op loopafstand van het appartement dat Ginny en Piers hadden gehuurd. Terwijl Ginny over de drassige herfstbladeren op de stoep heen stapte, vroeg ze zich af hoe ze Clarissa kon vertellen dat ze die dinsdag naar een huis in Silchester ging kijken. Ze had haar er al op voorbereid door te zeggen dat ze overwoog uit Londen weg te gaan, dat ze genoeg had van de stad en dat ze verliefd was geworden op Silchester, maar Clarissa had haar uitgelachen.
‘Jij verhuist nooit,’ had ze Ginny verzekerd. ‘Je zou Londen te erg missen.’
‘Maar ik ben toch al de helft van de tijd buiten Londen,’ had Ginny ertegen ingebracht. ‘Vrijwel al mijn cliënten lijken in Silchester te zitten. Witherstone’s is een belangrijke account, en dan zijn er nog die twee bemiddelingsbureaus voor expats in de buurt.’
‘En Brinkburn’s dan? Dat zit in Londen. En alle journalisten? Die zitten ook allemaal in Londen.’
‘Weet ik wel,’ had Ginny gezegd, ‘maar ik kan toch een paar keer per week overkomen? Er zitten wel meer forenzen in Silchester, hoor. En ik kan dit toch net zo goed vanuit huis doen?’ Ze had in het kantoortje om zich heen gebaard naar de computers, de archiefkasten en de stapels brochures en persverklaringen die op verzending lagen te wachten.
‘Maar je kunt me niet zomaar in de steek laten!’ had Clarissa gejammerd. ‘We zijn een team!’
‘Weet ik wel,’ had Ginny sussend gezegd, ‘en dat blijven we ook. Ik zou er alleen niet meer elke dag zijn. Maar goed, maak je geen zorgen. Misschien gaat het wel niet door.’
Nu zocht ze in gedachten naar tactvolle bewoordingen. Ze hoefde niet te proberen voor Clarissa verborgen te houden dat ze een huis ging bekijken. Zelfs als Witherstone’s geen cliënt van hun bureau was geweest, zou Clarissa het binnen de kortste keren in de gaten krijgen. Ze was niet voor niets een van de grootste pr-mensen op het gebied van onroerend goed in Londen. Haar familieconnectie met een van de grootste landelijke makelaarskantoren ging generaties terug, ze kwam innemend over en had het vermogen mensen die amper beseften dat ze iets boeiends te melden hadden, roddels te ontfutselen. Ze was ook een van Ginny’s beste vriendinnen en Ginny was zich ervan bewust dat het haar moeite zou kosten afstand te doen van hun knusse kantoorvriendschap en alle lachbuien.
Maar ze kon niet de rest van haar leven in een kantoor zitten lachen. Voor Clarissa was het geen probleem – die had een rijke vader die haar in de watten legde en een rijke man die haar in de watten legde, en ze had haar toekomst al helemaal uitgestippeld. Ze wilde een kind op haar tweeëndertigste, een tweede kind op haar vierendertigste en een buitenechtelijke verhouding op haar zesendertigste. ‘Om mezelf te bewijzen dat ik het nog kan,’ had ze Ginny met haar broze stemmetje uitgelegd. ‘En om mezelf in conditie te houden.’
Ze hadden het voorgaande jaar samen een feest gegeven voor hun dertigste verjaardag, en op dat feest had Clarissa Ginny in vertrouwen verteld dat ze serieus overwoog het eerste kind uit te stellen tot haar drieëndertigste. Of zelfs tot haar vierendertigste. ‘Dan moet ik tot mijn achtendertigste wachten met vreemdgaan,’ had ze gezegd terwijl ze aangeschoten op Ginny’s schouder hing, ‘maar dat kan toch nog wel?’
Voor Ginny was het enige zekere aan haar toekomst dat die zich binnen de vier muren van haar carrière bevond. Haar jaren als vrouw van een acteur hadden haar geleerd dat een vaste baan uiteindelijk niet domweg een veroordeling tot levenslange verveling was, een zich eindeloos voortslepende tredmolen waarin alle suffe mensen van de wereld vrijwillig hun rondjes draaiden, maar een toekomst, een inkomen; het was zelfs een bevrijding.
In de twee jaar voor hun trouwen had Piers vrijwel continu werk gehad. Na een reeks slecht betaalde, maar in de recensies bejubelde toneelstukken had hij verbijsterend veel succes geoogst met zijn rol van Sebastian, het groentje in de politieserie Coppers dat altijd pech had. Het was een populaire serie geweest, en tegen de tijd dat ze gingen trouwen was hij bijna een beroemdheid geweest, maar net niet helemaal.
Toen was Sebastian, een rijkeluiskind, de politieopleiding te zwaar gaan vinden en uiteindelijk had hij zelfmoord gepleegd. Toegegeven, het was voor niemand als een verrassing gekomen, want het had van meet af aan in de planning gezeten, al vond Ginny het nog steeds jammer dat Sebastian geen blijvende rol had gekregen. Na Coppers had Piers niet goed geweten hoe het verder moest. Hij was nu, zoals zijn agent Malcolm Ginny en Piers had uitgelegd, net iets te bekend voor figurantenrollen, maar waarschijnlijk nog net niet bekend genoeg om voor films gevraagd te worden. Misschien was het het verstandigst als hij een tijdje alleen maar toneelwerk deed.
Dat was allemaal goed en wel, dacht Ginny terwijl ze de hoek omsloeg naar de straat waar haar kantoor zat, maar het kleine toneelgezelschap waar hij altijd mee had gewerkt, was over de kop gegaan terwijl Piers Sebastian speelde. Er leek geen werk te zijn. De rollen die hij nog kreeg, waren altijd slecht betaald of, nog erger, op basis van winstdeling. En het afgelopen halfjaar had hij helemaal geen rol aangeboden gekregen.
Ginny vond zelf dat de eisen die ze aan het leven stelde volkomen redelijk waren. Ze hoefde niet per se rijk te zijn. Ze hunkerde niet naar een immens appartement in Knightsbridge, zoals dat van Clarissa, of naar een patserige auto, of naar een lui leventje met veel geld. Maar ze wilde wel graag een huis met een tuin. En een paar jaar vrijaf om kinderen te krijgen en op te voeden zonder het gevoel te hebben dat ze geen geld meer hadden voor leuke kleren, lekker eten en soms een extraatje. Terwijl ze het stoepje van het kantoor op liep, wees ze zichzelf erop dat andere mensen dat ook voor elkaar wisten te krijgen. Andere mensen hadden een huis met veel kamers en een sliert kinderen en konden toch elk jaar met vakantie.
Maar die andere mensen, fluisterde een stemmetje in haar hoofd, waren niet met een acteur getrouwd.
Om elf uur had Piers een bad genomen, een spijkerbroek en een T-shirt aangetrokken en een uur ontbijt-tv gekeken. Net toen hij opging in een studiodiscussie over gevaarlijke honden hoorde hij de post op de gangvloer vallen. Het was een geluid dat zijn hart altijd liet opspringen, gek genoeg, ook al ging alles tegenwoordig per telefoon of via de fax.
Hij liep de gang in, nam de post door, stelde al snel vast dat er niets belangrijks bij zat en richtte zijn aandacht toen op het nieuwe nummer van zijn weekblad The Stage. Het was bespottelijk om te denken dat er iets voor hem in kon staan, dacht hij terwijl hij het opensloeg. De beste rollen waren altijd al vergeven in het circuit van de agentenmaffia waar Malcolm, zijn eigen agent, geen lid van leek te zijn. De steeds terugkerende gedachte dat hij echt zou moeten proberen een nieuwe agent te vinden flitste even door zijn hoofd en liet alleen een vage, slepende loyaliteit aan Malcolm achter. Malcolm had hem tenslotte zijn rol in Coppers bezorgd, al was dat inmiddels te lang geleden. Veel te lang. En iemand zoals hij zou eigenlijk niet gedwongen moeten zijn de advertenties voor audities achter in The Stage uit te pluizen.
Om zichzelf te bewijzen dat hij het blad niet voor die advertenties las, sloeg Piers de eerste bladzij op en begon aan een eindeloos verslag van een ruzie binnen de acteursvakbond. Toen de telefoon ging, keek hij geërgerd op, alsof hij niet gestoord wilde worden, wierp nog een blik op het artikel en stond toen pas op. Met het tijdschrift nog in zijn hand liep hij naar de telefoon en nam op.
‘Schat! Heb jij gezien wat ik heb gezien?’ Het was onmiskenbaar de stem van Duncan McNeil, de enige vriend van de toneelschool met wie Piers nog omging. Duncan was klein, nichterig en licht ontvlambaar, en hij woonde bij Ginny en Piers om de hoek, net als toen ze in Islington woonden en ook al toen ze in Wandsworth woonden.
‘Het is de tijdgeest,’ had hij klaaglijk gezegd toen ze erachter kwamen dat hij hen voor de derde keer wilde volgen. ‘Iets in mij zei gewoon: tijd om naar Fulham te verhuizen. Daar wonen de beste mensen, hoor.’
Zijn stem klonk nu nog hoger en geagiteerder dan anders.
‘Waar heb je het over?’ zei Piers geduldig.
‘In The Stage. Ik neem aan dat je je obligate exemplaar hebt ontvangen?’
‘Ja, en?’ In weerwil van zichzelf voelde Piers dat zijn hart sneller begon te slaan. ‘Staat er iets boeiends in?’ voegde hij er achteloos aan toe.
‘Nou, als je zó stekeblind bent, kan ik het beter zelf komen aanwijzen. Ik kom eraan.’ De verbinding werd verbroken en Piers bladerde koortsachtig naar het laatste deel van het tijdschrift. Hij liet zijn blik snel over de bladzijden met advertenties glijden, bladerde terug en nam ze nog eens door. Er stond niets bij wat ook maar een beetje geschikt voor hem was. Net iets voor Duncan. Het moest weer zo’n stomme grap van hem zijn.
De bel ging en hij liet Duncan binnen. Opeens voelde hij zich lusteloos.
‘Waar heb je het in godsnaam over?’ zei hij streng zodra Duncans kogelvormige hoofd opdook.
‘Kijk dan, dombo.’ Duncan nam het blad van hem over en wees naar een groot kader midden op de pagina. ‘Allemaal rollen in een nieuwe musical in het West End. Komende maandag en dinsdag open audities!’
‘Ja, en heb je gezien wat er nog meer staat? Je moet goed kunnen dansen en schoenen en muziek meebrengen.’
Duncan haalde zijn schouders op. ‘Nou ja, als je alles gelooft wat ze zeggen… Ik wilde toch maar gaan. Ik heb nog nooit auditie gedaan voor een musical. Misschien heb ik er wel talent voor.’
Piers keek veelbetekenend naar Duncans gezette lichaam. ‘Ik dacht dat je het meende,’ zei hij verwijtend.
‘Ik meende het ook,’ verweerde Duncan zich. ‘Ik meen het echt. Nou ja, min of meer. Er zijn zoveel musicalsterren die niet kunnen dansen. We kunnen altijd nog samen wat achterin heen en weer schuifelen…’ Hij zag Piers kijken en brak zijn zin af. ‘Goed dan. Ik meen het niet echt. Zal ik koffiezetten?’
‘De melk is op.’
‘Oké, zal ik dan op koffie trakteren?’
Het Italiaanse koffietentje waar ze altijd naartoe gingen begon vol te lopen met jonge moeders en winkelende stellen op leeftijd.
‘Snel,’ siste Duncan duidelijk hoorbaar. ‘Pik die tafel bij het raam in, voordat die ouwe tang je inhaalt.’ Even later kwam hij met twee koppen schuimende koffie aanzetten. Hij drapeerde zijn leren jack en sjaal kunstig over de twee lege stoelen aan hun tafel, ging zitten, nipte van zijn cappuccino en keek op. Hij had een melksnor.
‘Nog iets gebeurd?’ zei hij.
‘We gaan naar Silchester verhuizen.’ Door zijn ergernis zei Piers het botter dan hij had bedoeld. Ginny en hij hadden welbewust niets over hun verhuisplannen tegen Duncan gezegd omdat hij van streek zou kunnen raken, omdat hij zou kunnen proberen hen op andere gedachten te brengen en omdat het misschien toch niet doorging. Waarschijnlijk niet. Vooral Piers had gemengde gevoelens. Soms leek het hem waanzin om uit Londen en het middelpunt van het culturele leven weg te gaan; soms stelde hij zich een zorgeloos leventje in de provincie voor en wees zichzelf erop dat ze toch zelden naar de schouwburg gingen in Londen.
‘Wat zeg je daar?’ Duncans stem sloeg over en hij keek Piers ontzet aan. Piers hield zichzelf met kracht voor dat Duncan altijd goed was geweest in het uitbeelden van de wit weggetrokken vermoorde onschuld.
‘Het is nog niet rond,’ zei hij, ‘maar volgende week gaan we een huis bekijken.’
‘Op die manier.’ Duncan keek mismoedig in zijn koffiekop.
Piers roerde nerveus in zijn koffie. Toen keek Duncan op en zijn gezicht stond weer levendig.
‘Silchester, zei je?’ zei hij. ‘Hoe bestaat het. Ik dacht pas nog dat als ik ooit uit Londen wegga, ik alleen naar Silchester zou willen. Vind je dat niet gek?’
‘Duncan…’
‘Echt, ik heb nooit in toeval geloofd, maar dit is echt verbijsterend, vind je ook niet?’
‘Ja, hoor,’ zei Piers gelaten. Als het zover was, had hij nog tijd genoeg om de strijd met Duncan aan te gaan. Als het er ooit van kwam. Hij stond op om nog een rondje koffie en twee amandelcroissants te halen. Toen hij terugkwam, had Duncan zich kennelijk een roddel herinnerd.
‘Ken je Ian Everitt?’ zei hij nog voordat Piers goed en wel was gaan zitten.
‘Wat is daarmee?’ De intense jaloezie die Piers ooit automatisch had bekropen zodra de naam van hun vroegere studiegenoot viel, was in de loop der jaren gezakt tot een doffe steek. Hij kon zelfs naar hem kijken in Summer Street, dat drie keer per week werd uitgezonden, zonder dat zijn binnenste verknoopt raakte in een warboel van afgunst en spijt om gemiste kansen.
Ian Everitt was lang, donker en redelijk aantrekkelijk, net als Piers. Rond de tijd dat Piers in Coppers was begonnen, had hij een gastrolletje aangenomen in een vrij nieuwe soapserie, Summer Street. Maar terwijl Piers’ rol eerst groter was geworden en toen verdween, was Ians personage gestaag belangrijker geworden en uiteindelijk tot de vaste kern van de serie gaan behoren. Summer Street was uitgegroeid tot de populairste soap van het land, en Ian Everitt was een ster geworden van het kaliber dat Piers net niet had gehaald. Het ergste was nog wel dat Piers zelf het rolletje van Ian aangeboden had gekregen, maar had bedankt omdat hij liever in Coppers wilde spelen.
‘Zijn naam wordt genoemd in Hollywood,’ vertelde Duncan.
‘Wat, filmrollen?’
‘Het schijnt. Het gerucht gaat dat ze denken dat hij de nieuwe Hugh Grant wordt.’
Piers snoof. ‘Ja, vast. Maar natuurlijk.’
‘Hij houdt in het voorjaar op met Summer Street,’ zei Duncan schouderophalend.
‘Wat gaan ze doen? Wordt hij vermoord?’
Duncan kauwde even zwijgend op een hap croissant en roerde bedachtzaam in zijn cappuccino.
‘Naar het schijnt,’ zei hij uiteindelijk zonder Piers aan te kijken, ‘overwegen ze een ander zijn rol te laten overnemen.’
‘Shit.’ Piers keek Duncan ongelovig aan. ‘Meen je dat?’
‘Dat zeggen ze in de wandelgangen. Of eigenlijk in het café.’
‘O, shit. Hoe kan ik erachter komen?’ Er viel een korte stilte waarin Piers afwezig om zich heen keek. Toen hij zijn blik weer op Duncan richtte, zag hij dat de mondhoeken van zijn vriend langzaam opkrulden.
‘Wat valt er te lachen?’
‘Er schiet me net iets te binnen,’ zei Duncan terloops. ‘Ik heb altijd al gedacht dat er een goede reden was om Landhuis en tuinschuurtje te lezen, of hoe dat blad ook maar heten mag. Weet jij waar Ian Everitts charmant ingerichte barokke landhuisje staat?’
‘God mag het weten.’ Piers keek Duncan even geërgerd aan. Toen ging hem een lichtje op. ‘Wat? Toch niet…’
Duncan wierp hem een triomfantelijke blik toe. ‘Maar natuur lijk,’ zei hij. ‘Het is de tijdgeest. De beste mensen wonen allemaal in Silchester.’