9

EEN TIJDPERK GAAT VOORBIJ

Dat hele jaar door hadden er natuurlijk grote veranderingen plaats en Bruno haalde zijn eerste oogst binnen. Overal heerste bedrijvigheid. Uit de oude schuren klonk het geluid van dorsen. Sommige dieren moesten in november geslacht en ingezouten worden om voedsel voor de winter te verschaffen. Ik was mij van dit alles slechts vaag bewust want al mijn gedachten waren op mijn baby geconcentreerd. Als ze niesde, liet ik mijn moeder halen en die kwam dan met allerlei huismiddeltjes en drankjes. Ze stelde mij dan met haar lach gerust en vertelde me dat zij ook zo was geweest toen ik een baby was.

“Met het eerste kind maak je je om al die dingen bezorgd,” zei ze. “Wacht maar tot je je tweede krijgt. Je zult dan nog niet half zo bang meer zijn.” Mijn baby groeide goed. Ze was de vreugde van mijn leven. Ik stond verbaasd over haar kleine handjes en voetjes; haar ogen waren blauw en keken verwonderd. Toen ze voor het eerst tegen mij glimlachte, werd mijn hart van een overstelpende liefde vervuld. Ik trok mij niets aan van wat er in het verleden was gebeurd sinds mijn kind was gekomen.

De buitenwereld begon binnen te dringen in het kleine paradijs dat ik met mijn baby deelde.

Er kwam een brief van Kate.

‘Ik kom je opzoeken. Ik moet mijn … tja, wat is ze eigenlijk? Een nichtje of iets dergelijks… toch even zien.’

Ik glimlachte. Typisch Kate om speciaal aan haar verwantschap met het kind te denken!

‘Volgens jou is ze het wonderlijkste kind dat er ooit heeft bestaan, maar de verklaring van een moeder is zelden juist. Dus moet ik dat toonbeeld van volmaaktheid zelf eens komen bekijken. Remus gaat voor zaken van de koning naar Schotland. Waarom zou ik dus geen bezoek brengen aan de abdij van Sint-Bruno zolang hij weg is?’

Zoals altijd was ik verheugd bij het vooruitzicht Kate te zien, maar ook een beetje ongerust want ze had een scherp oog en een bijzondere belangstelling voor de verhouding tussen Bruno en mij, die sinds Catharina’s geboorte niet hechter was geworden. Bovendien was ik volmaakt tevreden met mijn kind.

Na enige tijd kwam Kate, vol levenslust en even mooi als altijd.

“Wat gemakkelijk dat we niet al te ver van elkaar wonen!” kondigde zij aan. “Als ik nu eens met een Schotse lord was getrouwd? Dan zouden wij elkaar niet zo gemakkelijk hebben kunnen bezoeken.” Ze keek mij onderzoekend aan. “Damascena! De moeder! Het past bij je, Damascena. Je bent dikker. Op en top een matrone. Nee, dat eigenlijk niet. Maar wel anders. En waar is dat toonbeeld van volmaaktheid dat naar mij is genoemd?”

“Ik noem haar mijn kleine Cat,” zei ik teder.

Zij bewonderde de baby. “Ja, een kleine schoonheid. En, Cat, wat denk jij van nicht Kate?”

Mijn baby glimlachte lief tegen Kate die zich voorover boog en haar kuste. “Daar, liefje,” zei ze, “wij moeten goede vrienden zijn.”

Ik zag dat ze niet zoveel belangstelling had voor het kind, maar wel intens benieuwd was naar de stand van zaken tussen Bruno en mij. Ze praatte openhartig over Remus, sprak op een minzame neerbuigende wijze over hem, maar was beslist dankbaar voor het leven van luxe dat ze aan hem te danken had.

Ze had Carey meegebracht, een aardig jongetje van bijna twee, nieuwsgierig, achterdochtig, dat op Kate leek.

Hij stelde belang in de kleine Cat en bleef bij haar bedje met grote ogen naar haar staan kijken. Zij mocht hem ook graag, naar het scheen. En dan hadden we natuurlijk Honey. Ik had er goed voor opgepast haar sinds de komst van mijn baby niet te verwaarlozen. Ik wilde dat ze als twee zusjes opgroeiden, maar het was vermoedelijk onvermijdelijk dat zij een beetje jaloers was, want al probeerde ik het nog zo goed, ik kon niet verbergen dat ik door mijn eigen kind totaal in beslag werd genomen.

Ik waste en voedde Catharina zelf, maar ik zorgde er wel altijd voor dat Honey erbij was om te helpen. “Ze is nog maar klein, Honey,” zei ik dan. “Geen groot meisje zoals jij. Ze moet nog veel leren.”

Dat vrolijkte haar een beetje op.

“Ze is jouw zusje,” zei ik en ik dacht toen, dat als Keziahs verhaal op waarheid berustte, Honey in feite de tante van mijn baby was.

Maar nu was Kate bij ons en het leven veranderde natuurlijk. Ze was benieuwd naar alles wat er in de abdij gebeurde. Zij bekeek alles met een soort afgunst en ik begreep dat zij zichzelf hier in mijn plaats verbeeldde. Toen Bruno bij ons kwam, was ik mij van haar gevoelens voor hem bewust. Zijn gevoelens voor haar waren bedekter, maar ik wist dat hij niet onverschillig voor haar was.

Zij was natuurlijk goed op de hoogte van hetgeen er aan het hof gebeurde en liet in dat opzicht graag haar superioriteit blijken.

De koning keek uit naar een nieuwe vrouw.

“Arme man, hij heeft het met zijn vrouwen zo slecht getroffen! En nu is er geen enkele vrouw erg begerig naar de grootste eer in het land. Meisjes beven wanneer de koning een wellustige blik in hun richting werpt. Ze zijn geneigd Anna Boleyns beroemde opmerking als het ware in omgekeerde volgorde te maken: ‘Nee, sire, uw vrouw kan ik niet worden. Ik zou liever uw maftresse willen zijn.’”

“Ik beklaag de arme vrouw die hij nu kiest,” zei ik.

“Het zal een vrouw zijn die al getrouwd geweest is, daar kun je van op aan. De nieuwe verordening schrikt de meeste jonge meisjes af. Je weet dat iedereen die geen maagd is en met de koning trouwt, nu van hoogverraad wordt beschuldigd. Ouders zijn bang hun jonge dochters naar het hof te sturen.”

“Misschien trouwt hij wel helemaal niet, want hij is niet langer jong.”

“Hij is bijna vijftig en te zwaar. Hij heeft een abces aan zijn been dat erg afstotelijk is. Maar toch is hij koning en zijn hovelingen wachten op zijn glimlachjes en maken zich uit de voeten als hij zijn wenkbrauwen fronst. Hij heeft dus nog een grote aantrekkingskracht.”

“Is macht belangrijker dan een knap uiterlijk en jeugd?” vroeg ik.

“Macht is bij uitstek het wezen van mannelijke charme, dat verzeker ik je. Ik zou nooit van de mooiste koehoeder ter wereld kunnen houden, maar voor een koning die al wat ouder wordt, zou ik gemakkelijk genegenheid kunnen voelen.”

“Wat ben jij cynisch geworden!”

“Dat ben ik niet. Kom nou, je weet dat ik altijd zo ben geweest.”

“Richt je ogen alsjeblieft niet op de koning, want het lijkt misschien vreemd, maar het zou mij toch verschrikkelijk pijn doen als jouw hoofd van je schouders werd gescheiden.”

“Daar heeft het altijd stevig op gestaan en ik ben van plan het daar te laten. O, beste nicht, wat doet het mij plezier bij je te zijn! Vergeet niet dat ik met Remus ben getrouwd en als hij in Schotland niet bloedig aan zijn eind komt, iets dat niet helemaal uitgesloten is omdat hij daar wapens voor de koning heen brengt en er hevige gevechten zijn geleverd, zal ik geen andere echtgenoot kunnen nemen.”

“O, Kate, praat toch niet zo!”

“Jij bent nog altijd dezelfde sentimentele Damascena. Nee, wees maar niet bang voor mij. Ik weet wel hoe ik voor mezelf moet zorgen als ik weduwe zou worden.”

“Ik had er geen idee van dat lord Remus in Schotland was om te vechten.”

“De jonge moeder kijkt niet verder dan haar nest. Weet jij dan niet dat onze koning die zijn vrouw onder de bijl van de beul heeft verloren, zijn aandacht tijdelijk op andere zaken heeft gericht? Hij wilde tot koning van Schotland uitgeroepen worden. Remus is dus in gezelschap van de hertog van Norfolk de grens over gemarcheerd. Ik heb gehoord dat de Schotten totaal verslagen zijn en ik geloof dat zijne majesteit de koning voorbereidingen treft om zich bij zijn strijdkrachten aan te sluiten. Je ziet dus wel dat mijn Remus tussen de hertog van Norfolk, oom van twee koninginnen, en de koning zelf, in het beste gezelschap is. Net als ik, want ik verzeker je, beste Damascena, dat weinig mij meer plezier doet dan mijn gesprekken met jou.”

En zo praatten wij over kwesties aan het hof, haalden herinneringen aan het verleden op en dachten terug aan voorvallen uit onze kinderjaren zoals men dat doet met degenen met wie men ze heeft gedeeld.

Ze vond het prettig Carey bij de kinderen te laten en ik zag tijdens Kates verblijf minder van mijn dochtertje dan dat sinds haar geboorte het geval was geweest. Maar hoezeer ik ook van Kates gezelschap genoot, toch verlangde ik er voortdurend naar mezelf ervan te overtuigen dat mijn kind niet in het een of andere gevaar verkeerde.

Kate mocht dan om mij lachen, zoals mijn moeder dat deed, maar ik kon er niets aan doen. Het kind was mij dierbaarder dan alles ter wereld.

Wij lunchten ‘s morgens om elf uur en gebruikten om zes uur het avondeten. Wij aten in de grote hal en allen kwamen aan tafel. Dat betekende heel weinig gelegenheid voor een vertrouwelijk gesprek. Ik zat aan een kant van Bruno, Kate aan de andere en dikwijls bemerkte ik dat haar ogen fonkelden met een boosaardigheid die ik niet helemaal kon begrijpen. Ik kon er niet achterkomen welke gevoelens zij voor elkaar koesterden. Die van Kate waren lichtzinnig en uitdagend. Hij was geneigd rustig te zijn, maar hij hield haar in het oog, dat wist ik.

Clementius overtrof zichzelf tijdens Kates bezoek. Er werden grote stukken sappig toebereid rund- en schapevlees opgediend; er kwamen enorme stukken gebak op tafel en hij maakte die ter ere van Kate dikwijls op met het familiewapen van Remus. Er was een overvloed aan varkensvlees, gevogelte, boter en kaas. En Bruno zag er verlangend naar uit dat wij de wortels en knollen probeerden die hij kortgeleden had ingevoerd en die snel heel populair begonnen te worden.

Dikwijls kwam het werk op de boerderij ter sprake en degenen die tot taak hadden de vissen te vangen en klaar te maken voor onze tafel of ze te verkopen, bespraken de vangst van de dag in de ruimte onder de zout- kelder.

Kate luisterde aandachtig en schertste zo nu en dan met Bruno of met mij. De kinderen zaten niet bij ons omdat ze nog te jong waren.

Soms, wanneer ik in de kinderkamer was, dwaalde Kate over het terrein van de abdij rond.

Op een keer kwam ze terug en vroeg: “Damascena, wat gebeurt er hier?

Dit begint meer en meer op een monnikenklooster te lijken en Bruno is als een koning op zijn grondgebied. Ik betwijfel het of er op het ogenblik nog zo’n communiteit in Engeland is. Wat weet jij van Bruno af?”

“Ik begrijp je niet, Kate.”

“Jij moet hem toch kennen. Hij is jouw man.”

“Natuurlijk ken ik hem.” Maar zelfs terwijl ik sprak, wist ik dat ik loog.

“Hoe is hij als … als echtgenoot?”

“Hij is iemand die het druk heeft. Er is veel te doen.”

“Is hij hartelijk, vriendelijk, Damascena? Hoe hartstochtelijk houdt hij van je?”

“Jij stelt te veel vragen.”

“Ik wil het weten, Damascena. Hij wilde immers een zoon. Hoe was hij toen hij merkte dat hij een dochter had?” Ze lachte bijna triomfantelijk en ik haatte haar op dat ogenblik want ik voelde dat zij zich verheugde omdat ik een dochtertje had gekregen en niet de zoon waar Bruno naar had verlangd.

“Hij wilde een zoon. Dat is waar, hij wilde een zoon. Welke man wil dat niet? Hij was een beetje teleurgesteld.” “Een beetje maar? Ouders zijn over het algemeen verheugd met wat ze krijgen. Maar koningen niet … en degenen die koning zijn ook niet. Arme Anna Boleyn! Het kostte haar het hoofd omdat zij de koning geen zoon kon schenken.”

“Het kostte haar het hoofd omdat de koning liever een andere vrouw had.”

“Als zij een zoon had gekregen, zou hij zich nooit van haar hebben ontdaan. Die slimme kleine Jane en haar eerzuchtige ooms hadden zich dan tevreden moeten stellen met het feit dat zij als maîtresse in plaats van echtgenote de scepter zwaaide. Toch is het een les, nietwaar? Het is gevaarlijk met prinsen te spelen.”

Later praatte zij over de dagen waarop wij Bruno hadden ontdekt en op het terrein van de abdij waren samengekomen.

“Alles wat er met ons gebeurt, heeft een doel,” zei Kate. “Wat wij vandaag zijn, danken wij aan wat er toen met ons is gebeurd. Wij drieën zijn begonnen een patroon te weven. Daar zullen wij de rest van ons leven mee doorgaan.”

“Bedoel je Bruno, jij en ik?”

“Je weet heel goed dat ik dat precies bedoel. Wij zullen altijd met elkaar verweven zijn. Wij zullen als vruchten aan een boom zijn … eerst de knoppen, dan de vruchten en als onze tijd komt, zullen wij een voor een afvallen. Maar wij zullen altijd aan dezelfde tak hangen, Damascena. Vergeet dat niet.”

Dat onthield ik nadat zij was vertrokken, en ik was benieuwd wat zij en Bruno tegen elkaar zeiden als ze elkaar ontmoetten en ik er niet bij was. Ik vroeg me af wat er tussen hen voorviel.

Maar dat scheen van geen enkel groot belang te zijn. Ik werd door mijn kind in beslag genomen.

In december van dat jaar rukte de koning op naar Schotland en versloeg de Schotten bij Solway Moss. Wij praatten niet erg veel over de oorlog. Schotland scheen ver weg. Maar voor zijn verdiensten jegens de kroon schonk de koning lord Remus een landgoed in het grensgebied, met als resultaat dat hij daar een paar maanden bleef zodat Kate ons opnieuw kwam bezoeken.

Ik wist dat zij met tegenzin bij ons was weggegaan. De abdij boeide haar nog altijd zoals in onze jeugdjaren. Zij dwaalde dan alleen rond en ik geloof dat ze dikwijls naar die plek ging waar wij vroeger met zijn drieën bijeenkwamen. Ze was niet sentimenteel, bleef ze nadrukkelijk beweren, het was alleen maar een aardig plekje en het was nogal amusant om terug te denken aan de dagen van vroeger.

Ik zag haar enkele keren met Bruno. Ik was benieuwd of hij met haar over zijn plannen sprak en of zij hem waarschuwde het landgoed niet te veel hetzelfde te maken als vroeger.

Zij zei dat ik te veel huisvrouw was geworden, de moeder die altijd druk in de weer was en dat mijn gedachten naar de kinderkamer afdwaalden wanneer zij iets ernstigs met mij wilde bespreken. Ik wees erop dat dat wat zij onder een ernstig gesprek verstond gewoonlijk kletspraatjes waren. Dat gaf ze toe, maar ze zei erbij dat alle grote gebeurtenissen met roddel gepaard gingen. Dat moest ik onderhand toch weten.

Het was weer juni, Catharina’s eerste verjaardag. Clementius bakte een koek voor haar en wij maakten in de kinderkamer een feestje. Carey en Honey genoten er vermoedelijk meer van dan Catharina, maar het was zo’n levendig kind en haar ogen stonden groot van verwondering terwijl ze naar de andere kinderen keek.

Kate weigerde op het feestje te komen en Bruno ook. Ik nam hen dit allebei kwalijk, maar Kate knipte met de vingers. Ikzelf en het kindermeisje waren dus op het feestje. Clementius en Eugenius die dol waren op de kinderen, kwamen ook en deden spelletjes tot vermaak van het jonge volkje. Clementius kon uitstekend als een hond over de vloer kruipen. Hij nam de kinderen op zijn rug terwijl hij als een echte hond blafte.

Ik schaterde het uit toen ik hen zo zag.

Kate vertelde zoals gewoonlijk volop kletspraatjes over het hof, want de koning had een nieuwe vrouw gevonden.

“Arme vrouw!” riep Kate uit, “ze zeggen dat ze een beetje onwillig is. Ze is tot over de oren op Thomas Seymour verliefd. Wat een man! Oom van de jonge prins Eduard en … onweerstaanbaar. Maar de koning heeft een blik in haar richting geworpen en al had master Thomas nog zulke vrijbuitersmanieren, hij moest zich noodgedwongen wel terugtrekken en zo heeft lady Catharina Latimer — weer een Kate! je ziet wel hoe zijne majesteit van Kates schijnt te houden, zij het dan kort — hoewel bedeesd en met tegenzin, geen keuze wanneer de koninklijke vinger naar haar wijst en zegt: Jij bent de volgende.’”

En zo was het, want binnen enkele weken trouwde de koning met Catharina Parr.

Omstreeks augustus merkte ik dat ik weer in verwachting was. Bruno was opgetogen. Ik was niet geslaagd in mijn eerste poging hem een jongen te geven, maar ik had bewezen vruchtbaar te zijn en zou het nu doen.

De gedachte weer een kind te krijgen vervulde mij met vreugde, en dat behaaglijke gevoel kwam weer over mij. Ik was mij amper ergens anders van bewust. Ik praatte opnieuw met mijn moeder over kinderen. Ik haalde de kleertjes voor de dag die Catharina als baby had gedragen. Ik dacht aan weinig anders dan aan mijn kind. Het was weer bijna Kerstmis. Ik had de kleine meisjes al verteld dat ze er na verloop van tijd in de kinderkamer een broertje of zusje bij zouden krijgen. Ik vond dat Honey er toen een beetje weerspanning uitzag.

Toen zei ze: “Ik wil het niet. Ik wil Cat niet hier hebben. Ik wil alleen Honey … zoals het eerst was.”

Jaloersheid was iets waar ik altijd bang voor was geweest en had getracht te vermijden. Ik probeerde veel notitie van haar te nemen om te laten zien dat het geen verschil maakte.

Ze vroeg van wie ik het meest hield: van haarzelf, van Catharina of van het nieuwe kindje dat op komst was.

Ik antwoordde dat ik van allen evenveel hield.

“Doe dat niet!” riep ze uit. “Doe dat niet.”

Ik maakte mij erg bezorgd over haar. Het was natuurlijk waar. Ik was dol op haar. Maar wat kon ik er aandoen dat ik mijn eigen kind tederder liefhad?

Daags na dat gesprek werd Honey vermist. Ik was vol wroeging en beschuldigde mezelf ervan op de een of andere manier te hebben verraden dat zij voor mij minder belangrijk was dan ze was geweest. Ik moest haar vlug vinden. Ik doorzocht het huis, toen riep ik Clementius. Zij was altijd zijn lievelingetje geweest en ik dacht dat hij misschien wel het een of andere geheime plekje zou kennen waar zij zich verstopt kon hebben.

Hij was ongerust. Zijn eerste gedachten waren de visvijvers. Hij deed zijn grote witte voorschoot af en met zijn handen nog vol meel holde hij zo vlug hij kon naar de vijvers.

Gelukkig zaten daar twee vissers. Ze vertelden daar de hele morgen al te hebben gezeten en dat ze het kind zeker zouden hebben gezien als het die kant was uitgekomen.

Wij waren erg opgelucht. Tegen die tijd had ook Eugenius zich bij ons gevoegd en ook de meisjes die de kinderen verzorgden. Clementius vond het beter als wij ons verspreidden en twee of drie groepjes vormden om te zoeken. Dat deden wij dus. Ik ging met een van de jonge kinderverzorgsters mee, een meisje van veertien dat Luce heette.

Ik dacht opeens aan de onderaardse gangen. Ik was daarin nooit eerder op verkenning geweest. Vele van die gangen waren geblokkeerd en Bruno had de wens te kennen gegeven dat niemand zou proberen erin door te dringen omdat hij vreesde dat ze gevaarlijk konden zijn. Toen hij een jongen was, had er in een van die gangen een instorting plaatsgehad en één monnik was daar levend begraven.

Ik dacht hieraan terwijl ik naar de gangen holde. Ik verbeeldde mij dat de kleine Honey zich gekrenkt voelde omdat ze meende door mijn eigen kleine meisje verdrongen te zijn en dat ze om die reden was weggelopen om naar de een of andere verboden plaats te gaan.

Ik had haar gezegd dat ze niet dicht bij de onderaardse gangen of de visvijvers mocht komen, maar wanneer kinderen de aandacht willen trekken of ongelukkig zijn omdat ze zich min of meer veronachtzaamd voelen, is het eerste wat ze doen ongehoorzaam zijn, daar was ik mij goed van bewust.

Om bij de onderaardse gang te komen moest je een stenen wenteltrap afdalen, en dat deed ik. Het jonge kindermeisje bleef boven aan de trap staan, te bang om naar beneden te komen, maar ik maakte mij te bezorgd over Honey om angstig te zijn.

Ik riep onder het lopen haar naam. Omdat ik van uit het heldere zonlicht naar binnen was gekomen, kon ik een poosje niets zien. En toen dook er van uit het duister beneden plotseling een donkere gestalte op. Ik voelde een koude rilling langs mijn rug lopen. Ik deed een stap naar voren … maar er was geen trede en ik viel twee of drie treden omlaag en belandde op de vochtige grond.

De donkere gestalte boog zich over mij heen. Ik gilde.

Een stem zei: “Damascena!”

Het was Bruno die over mij heengebogen stond en ik kon voelen dat hij boos was.

“Wat doe jij hier?”

“Ik… ik viel.”

“Dat weet ik. Je bent in het donker hier gekomen. Met welke bedoeling?”

“Honey is weg,” zei ik. Hij hielp mij overeind. Ik huiverde.

“Is alles in orde met je?” vroeg hij. Er lag bezorgdheid in zijn stem en gebelgd dacht ik: Het is niet om mij, maar om het kind dat ik draag.

Rillend antwoordde ik: “Ja, met mij is alles in orde. Heb jij Honey gezien? Ze is weg.”

Hij werd ongeduldig,” ʼk Heb je gevraagd deze gangen niet binnen te gaan.”

“Dat heb ik nog nooit eerder gedaan. Het kwam omdat het kind mogelijk daar beneden aan het dwalen was.”

“Ze is hier niet. Als ze er wel was geweest, zou ik haar hebben gezien.”

Hij nam mij bij de arm en samen beklommen we de trap. Toen wij boven waren, nam hij mij aandachtig op. Vervolgens zei hij: “Ga nooit meer naar beneden. Het is onveilig.”

Ik vroeg: “En jij dan, Bruno?”

“Ik ken die gangen. Die kende ik als jongen al. Ik weet wat ik moet ontwijken en hoe ik voorzichtig te werk moet gaan.”

Ik was te bezorgd over Honey om er op dat ogenblik aan te twijfelen, maar later zou het mij wel weer te binnen schieten.

Hij liet ons onverwachts alleen en het kindermeisje en ik liepen naar huis terug. Honey was nog altijd niet gevonden. Ik werd vreeslijk boos toen een jongetje uit een van de woningen van de herders met een boodschap kwam. Honey was in de hut van moeder Salter. Of ik haar wilde halen en zo gauw mogelijk mee naar huis nemen. Ik liet geen tijd verloren gaan, maar begaf mij onmiddellijk naar de hut in de bossen.

Het vuur brandde zoals ik dat al vele keren eerder had gezien en daarboven hing een zwart beroete pot. Aan één kant van het vuur zat moeder Salter. Ze scheen niet ouder te zijn geworden sinds ik haar voor het eerst had gezien en op de andere stoel zat Honey. Er zaten vegen op haar gezicht en haar jurkje was vuil. Ik gaf een kreet van vreugde en vloog op haar af. Ik wilde haar omhelzen, maar ze weerde mij af. Ik voelde moeder Salters waakzame ogen op me rusten.

“Honey!” riep ik uit. “Waar ben je geweest? Ik ben zo verschrikkelijk bang geweest.”

“Dacht u dat u mij kwijt was?”

“O, Honey. Ik was bang dat er iets afschuwelijks met je was gebeurd.”

“Daar zou u niets om geven. U hebt Catty en het nieuwe kindje dat komt.”

Ik zei: “O, Honey, denk toch niet dat dit betekent dat ik het kan verdragen van jou gescheiden te worden.”

Ze was nog altijd een beetje boos. “Dat kunt u wel,” zei ze. “U houdt het meest van Catty.”

“Honey, ik houd van jullie allebei.”

“Het kind vindt van niet.” Het was moeder Salter die met haar zachte, krakende stem sprak.

“Dat is niet waar. Ik ben waanzinnig van angst geweest.”

“Neem haar dan mee. U kunt maar beter wel van haar houden.”

“Kom, Honey,” zei ik, “je wilt toch wel naar huis komen? Je wilt toch niet hier blijven?”

Ze keek het vertrek rond en ik kon zien dat ze werd geboeid door hetgeen ze zag. “Wrekin houdt van mij.”

“Vlek en Pudding houden ook van je,” zei ik, dit waren de namen van twee van onze honden.

Ze knikte van plezier. Ik had haar bij de hand genomen en ze verzette zich niet. Ze bleef in het vertrek rondstaren en omdat ze niet had geleerd haar gevoelens te verbergen, kon ik zien dat ze het met de gerieflijke kinderkamer in de abdij vergeleek. Ze wilde wel naar huis komen, maar niet dat ik zo gemakkelijk een overwinning behaalde. Ik kende Honey. Het was een aanmatigend, jaloers wezentje. Een poosje had ze mij voor zichzelf gehad en ze voelde zich zwaar beledigd dat ze mij moest delen.

“Het is met alle oudere kinderen hetzelfde,” zei ik tegen moeder Salter.

“Zorg voor dit kind,” antwoordde ze. “Besteed er je uiterste zorg aan.”

“Dat heb ik altijd gedaan.”

“Dat kunt u ook maar beter doen.”

“Het is nergens voor nodig om te dreigen. Ik houd van Honey. Dat is een heel gewone jaloersheid. Hoe is ze hier gekomen?”

“Ik waak over dit kind. Ze liep weg en verdwaalde in het bos. Ik wist het en stuurde een jongen om haar te zoeken. Hij heeft haar bij mij gebracht.”

Haar ogen waren versluierd, haar mond glimlachte, maar haar ogen stonden koud.

“Als ze ook maar in enig opzicht iets tekort komt, weet ik het,” vervolgde ze.

“Dan weet u ook hoe goed er voor haar wordt gezorgd.”

“Breng het kind terug. Het meisje is moe. Als ze in nood verkeert, weet ze me wel te vinden.”

“Zolang ik er ben om haar te verzorgen, zal ze nooit in nood verkeren.” Terwijl wij de hut uitgingen, nam ik Honey stevig bij de hand. “Loop nooit, nooit meer weg,” zei ik.

“Dat zal ik niet doen als u het meest van mij houdt … meer dan van Cat … meer dan van het nieuwe kindje.”

“Ik kan niet meer van jou houden, Honey. Zoveel liefde is er in de hele wereld niet. Maar van jou houden kan ik wel.”

“Ik wil het nieuwe kindje niet. Ik heb tegen grootmoeder Salter gezegd dat ik het nieuwe kindje niet wil.”

“Maar jullie zullen met zijn drieën zijn. Drie is beter dan twee.”

“Nee,” zei ze onvermurwbaar. “Eén is het beste.”

Ik nam haar mee naar huis, waste de smeerboel van haar af en gaf haar melk met een grote snee maïsbrood, door Clementius versgebakken met een grote H er op. Dit bracht haar in verrukking en ze was weer gelukkig.

Maar toen ze in bed lag, werd ik door een snijdende pijn gekweld en die nacht had ik een miskraam.

Toen mijn moeder hoorde wat er was gebeurd, kwam ze onmiddellijk naar mij toe en bracht de vroedvrouw mee.

“Het zou een jongetje zijn geweest,” zei de vroedvrouw. Ik geloofde haar niet helemaal. Zij was een van die lugubere vrouwen die graag hadden dat een tragedie er een van de eerste orde was. Zij wist dat wij graag een jongen hadden.

Ze liet doorschemeren dat het eigenlijk een groot geluk was dat ik het had overleefd en dit feitelijk aan haar grote bekwaamheid te danken was. Ik moest een week het bed houden en in die tijd had ik tijd om na te denken. Ik kon Bruno’s gezicht niet vergeten toen hij wist wat er was gebeurd. Het kostbare kind verloren? De koning zelf zou beslist niet somberder hebben kunnen kijken toen hij zich over het bed van zijn verdrietige koningin gebogen had. Ik verbeeldde me zelfs dat ik toen haat op zijn gezicht zag.

Ik dacht heel wat aan Bruno. Het schoot mij weer te binnen dat ik hem ‘s nachts van uit mijn raam had gezien. Hij was toen uit de onderaardse gangen gekomen. En waarom zou hij in de gangen moeten zijn op die dag toen ik erop uit was om Honey te zoeken? Als er gevaar voor instorting bestond, kon dat ieder ogenblik gebeuren, en het was voor hem niet veiliger dan voor ieder ander.

Omstreeks april van het volgend jaar wist ik dat ik weer een kind verwachtte. De verandering in Bruno toen hij dit wist, was verbazingwekkend. Hartstochtelijk verlangde hij naar kinderen en toch, als ze kwamen, was hij er onverschillig voor … dat was hij ten minste voor Catharina. Tegen Honey had hij natuurlijk altijd een wrok gekoesterd. Als dit kind een jongen was, hoe zou hij dan zijn? Zou hij proberen hem mij af te nemen? Soms begon ik op een vreemde manier bezorgd te worden.

Wat wist ik van deze vreemde man die mijn echtgenoot was? Wat had ik ooit geweten? Gedurende de jaren die hij in de abdij had gewoond — het kind dat voor het een of andere doel van uit de hemel naar de monniken was gestuurd — was zijn karakter gevormd. Daarna had hij de waarheid op een pijnlijk ontnuchterende wijze te horen gekregen, en nu scheen hij zijn leven te willen besteden met te bewijzen dat hij inderdaad anders was dan andere mensen.

Ik voelde dat ik hem begreep en om die reden kon ik mij teder gestemd voelen tegenover hem, maar ik begon in te zien hoe gelukkig wij hadden kunnen zijn. Deze herbouw van ons wereldje was een boeiend project. Wij verschaften veel mensen werk en de buurt begon weer welvarend te worden. De mensen begonnen nu weer naar de abdij te kijken zoals in vroeger dagen. Wat een gelukkig nuttig leven hadden wij kunnen leiden als Bruno niet bezeten was geweest van een behoefte zichzelf te bewijzen dat hij bovenmenselijk was.

Ik zag hem minder gedurende de tijd dat ik het kind droeg. Hij werkte alsof hij in een toestand van waanzin verkeerde. Wij waren van uit de woning van de abt naar het refectorium van de monniken verhuisd terwijl de woning werd verbouwd. Bruno had het huis ontworpen in de trant van een kasteel.

Er was iets lugubers aan de verblijven van de monniken. Er was geen vertrek groot genoeg dat wij het konden delen en wij gebruikten afzonderlijke slaapkamers. Honey en Catharina hadden een van de cellen als hun slaapkamer. Ze hadden afzonderlijke cellen kunnen krijgen — de hemel wist dat er genoeg waren — maar ik vreesde dat ze bang zouden zijn. Ikzelf verbeeldde me dat ik ‘s nachts trage, sluipende voetstappen kon horen en als ik de wenteltrap opkwam, meende ik dikwijls een spookachtige gestalte te zien. Het was natuurlijk verbeelding, maar ik lag nog al eens wakker en dacht dan aan de monniken die meer dan tweehonderd jaar op deze plaats hadden gewoond en vroeg mij af wat zij hadden gedacht terwijl ze ‘s nachts in hun cel lagen. Ik begon me allerlei dingen te verbeelden zoals vrouwen doen wanneer zij een kind verwachten. Ik vroeg mij af of de mensen wanneer zij stierven soms iets achterlieten voor degenen die na hen kwamen. Ik dacht tijdens die periode vaker dan tevoren aan de verschrikkelijke dag waarop Rolf Weaver was gekomen, en ik kon mij de doodsangst van de monniken voor de geest halen toen zij wisten dat hij en zijn mannen in de abdij waren.

Soms stond ik ‘s nachts op en keek door het tralievenster in de deur naar de kinderen, alleen maar om mij ervan te overtuigen dat ze veilig waren. Ik zou blij zijn wanneer ons huis klaar zou zijn en wij terug konden gaan. Maar wanneer ik een kind verwachtte, was datgene wat er buiten mijn wereldje gebeurde van minder belang. Ik was een vrouw die op de eerste plaats moeder was, zelfs mijn gevoelens voor Bruno waren moederlijk. Als dat niet zo was geweest, zou ik mij wellicht meer bewust zijn geweest van hetgeen er om mij heen gebeurde.

Er vond een verandering plaats op Caseman Court.

Ik bezocht het huis niet dikwijls omdat ik Simon Caseman niet wilde zien. Maar zelfs de kleinste verandering was aan mijn moeder merkbaar en soms liet ze zich kleinigheden ontvallen. Ze vertelde mij dat sommige ornamenten die vroeger in de kapel hadden gestaan, verkocht waren. En op een keer liet zij zich ontvallen dat er op een geheimzinnige plaats in de kapel een exemplaar van Tindalls vertaling van de bijbel lag.

Als Simon Caseman de nieuwe leerstellingen van de hervormde kerk aanhing, verkeerde hij in even groot gevaar als Bruno zou verkeren, door monniken naar de abdij terug te halen. Ik pleegde met mijzelf overleg, zoals ik dat met mijn vader zou hebben gedaan. Wat kwam het erop aan op welke manier men God aanbad zolang men zich maar aan de leerstellingen van het christendom hield, die, naar ik geloofde, in het eenvoudige gebod zijn naasten lief te hebben, waren opgesomd.

Het was een vreemde zomer. Gedurende de lange dag kon je het geluid horen van werklieden die bezig waren. Ik zag Bruno hoe langer hoe minder, en terwijl de mannen de muren van ons grandioze kasteel optrokken, dacht ik dikwijls dat hij bezig was tussen ons snel een muur op te werpen zó hoog dat deze hem helemaal van mij dreigde af te sluiten.

Zo nu en dan hoorde ik nieuws van de buitenwereld. De koning was door het parlement tot koning van Engeland, Frankrijk en Ierland uitgeroepen, tot verdediger van het geloof en opperhoofd van de kerken van Engeland en Ierland. Dat hij oorlogszuchtig was geworden en Frankrijk in de oorlog betrok, betekende weinig voor mij. Er heerste vreugde toen wij op een dag in september vernamen dat hij Boulogne had ingenomen en ondanks het feit dat hij lichamelijk ziek was, werkelijk aan het hoofd van zijn troepen de stad was binnengemarcheerd. In het hele land werd er in de kerken gebeden en aartsbisschop Cranmer, die tot de hervormde godsdienst overhelde, wees de koning erop dat als de mensen in het Engels konden bidden, zij zouden begrijpen waarvoor ze baden en dat dan hun gebeden vuriger zouden zijn. Eenvoudige mensen die de koning alle goeds toewensten, konden niet begrijpen waarvoor zij baden als ze dat in het Latijn deden. De koning zag dit in en stond de aartsbisschop toe enkele gebeden in het Engels samen te stellen en deze werden in alle kerken gebeden.

Ik kon mij het gejubel op Caseman Court voorstellen. In onze huishouding was het omgekeerd. Zelfs Clementius was min of meer terneergeslagen.

Als ik niet zozeer door mijn kinderen in beslag was genomen, zou ik mij misschien meer bewust zijn geweest van het groeiende conflict in een land, wanneer het al zo duidelijk tussen twee huizen kon worden gevoeld.

Toen hoorden wij dat de dauphin van Frankrijk een leger tegen de koning had ingezet, en Boulogne had heroverd. De koning en zijn mannen werden gedwongen zich naar Calais, dat oude Engelse bezit, terug te trekken zodat het waagstuk weinig had uitgehaald.

“Het had heel anders kunnen lopen,” had ik Clementius horen zeggen, “als master Cranmer niet had geprobeerd zijn hervormde ideeën in te voeren. God was duidelijk ontstemd.”

In vroeger dagen zou mijn vader de veranderingen met mij hebben besproken. Wij zouden de verdiensten van de oude en de nieuwe kerk hebben overwogen. Wij zouden ongetwijfeld de wet hebben uitgedaagd en een exemplaar van Tindalls bijbel in huis hebben gehad. Ik wist dat er een exemplaar op Caseman Court was. Jk hoopte van harte dat deze niet ontdekt zou worden omdat ik wist wat dit voor mijn moeder en de tweeling kon betekenen. Voor Simon Caseman kon ik geen bezorgdheid voelen.

Naarmate het tijdstip naderde waarop mijn kind geboren moest worden, begon ik mij ernstig zorgen te maken.

November was een donkere, sombere maand en ik verlangde er niet naar de kerstdagen in de verblijven van de monniken door te brengen. Ik zag de transformatie van de abtswoning en het scheen mij toe dat die iedere dag meer op Remus Castle begon te lijken, maar dan in ieder opzicht grootser. En toen, op zekere dag, twee maanden voordat ik uitgerekend was, werd mijn kind geboren … een doodgeboren jongen.

Ik wist dit pas een week later. Ikzelf was dicht bij de dood.

Bruno schreef naar Kate en vroeg haar mij te verplegen. Lord Remus was nu in Calais bij de strijdkrachten aldaar die de stad voor de koning beschermden. Kate kwam onverwijld.

Ze was ontsteld toen ze mij zag. “Wat ben jij veranderd, Damascena! Je bent magerder geworden en de lijnen in je gezicht zijn scherper. Je bent volwassen geworden. Je ziet eruit alsof je dingen hebt doorgemaakt die de oude Damascena die ik vroeger heb gekend, hebben veranderd.”

“Ik heb twee kinderen verloren,” zei ik.

“Veel vrouwen verliezen kinderen,” merkte ze op.

“Misschien veranderen ze hierdoor allemaal.”

“Als ze zijn zoals jij. Jij bent de eeuwige moeder. Is het jou niet opgevallen, Damascena, hoe verschillend wij allemaal zijn, en hoe ieder van ons onderscheiden karaktereigenschappen heeft?”

“Alle mensen, bedoel je?”

“Ik bedoel ons … wij vieren … degenen van ons aan die tak, waarover ik je al eerder heb verteld. Wij waren met zijn vieren: jij, ikzelf, Rupert en Bruno … allemaal samen kinderen.”

“Bruno was niet een van ons.”

“O ja, dat was hij wel. Niet onder ons dak, maar hij was wel een deel van ons viertal. Jij bent de eeuwige moeder; ik de lichtzinnige en Rupert de goede, bezadigde invloed.”

Ze zweeg. “En Bruno?”

“Bruno is het mysterie. Wat weet jij van Bruno? Daar zou ik wel eens graag achter willen komen.”

“Ik schijn hem hoe langer hoe minder te kennen.”

“Zo gaat het met mysteries. Hoe dieper je in de doolhof doordringt, des te verder raak je verdwaald. Je had je met dit bijzondere mysterie niet moeten inlaten. Jij voelt te scherp aan. Je had met Rupert moeten trouwen. Dat heb ik je immers altijd gezegd.”

“Hoe zou jij kunnen weten wat ik moest doen?”

“Omdat ik van sommige dingen beter op de hoogte ben dan jij, Damascena. Ik mis jouw kennis van Grieks en Latijn, maar ik ken wel andere dingen die belangrijker zijn. Jij bent erg ziek geweest. Toen ik dat hoorde, was ik bedroefd en ongerust zoals nooit tevoren. Nu! Wat denk je daarvan?”

“Beste Kate.”

“Nee, ik ben je beste Kate niet. Ik ben een listige vrouw, zoals je heel goed weet. Niets verandert mij. Nu zal ik jou opvrolijken … niet met hete melk met wijn en kruidendrankjes. Dat laat ik aan jouw moeder over. Ik zal je opvrolijken met mijn eindeloos gepraat. Vertel mij eens, houdt Bruno van je?”

“Hij heeft niet lief zoals andere mensen liefhebben.”

“Bruno houdt hartstochtelijk van … zichzelf. Hij heeft een grote, geestelijke hoogmoed. Dus wil hij een groot kasteel bouwen. Hij wil een zoon hebben om hem op te volgen. Hij wil de heer van deze besloten wereld zijn. Hij wil de abdij herstellen.”

“Dat zou verraad zijn.”

“Koningen leven niet eeuwig. Maar ons gesprek wordt gevaarlijk, en nu wij het over koningen hebben, voordat Remus naar Calais vertrok, werd hij heel goedgunstig door de koningin ontvangen.”

“Vertel mij van haar.”

“Een vriendelijke, rustige dame, met een ander soort schoonheid dan de Engelse dames die eerder bij de koning in de smaak zijn gevallen. Ze is zo’n uitstekende verpleegster. Ik heb gehoord dat niemand zijn been kan verbinden zoals zij. Maar ze knoeit met de hervormde godsdienst.”

“Kate, hoeveel mensen knoeien daarmee, denk je?”

“Iedere dag hoe langer hoe meer. En ik kan je wel vertellen dat de zesde vrouw van de koning kortgeleden gevaar heeft gelopen haar hoofd hierdoor te verliezen.”

“Maar ik dacht dat zij zo’n goede verpleegster voor hem was.”

“Dat heeft haar ongetwijfeld gered. Bisschop Gardiner heeft haar tegengewerkt. Heb jij wel eens van Anna Askew gehoord?”

Ik had wel degelijk van Anna Askew gehoord die zich openlijk ten gunste van de hervormde ideeën had uitgesproken en hiervoor naar de Tower was gestuurd. Zij was op een wrede manier op de pijnbank gefolterd en ten slotte aan de vlammen prijsgegeven.

“Het is algemeen bekend,” vervolgde Kate, “dat de koningin, toen Anna Askew in de gevangenis lag, haar eten en warme kleren stuurde.”

“Een daad van barmhartigheid,” zei ik.

“Maar een daad die door degenen die het oude geloof steunen als een handeling van verraad wordt uitgelegd. Ze zeggen dat het maar een paar uur heeft gescheeld of het had de vrouw van de koning het hoofd gekost.” Ik huiverde. “Wat zijn koninginnen toch dicht bij de dood!” zei ik.

“Wat zijn wij allemaal dicht bij de dood!” antwoordde Kate.

Spoedig daarna verliet Kate ons, en ik was verwonderd toen een boodschapper mij een brief van haar bracht waarin ze mij vertelde een kind te verwachten.

,Remus is buiten zichzelf van vreugde,’ schreef ze. ‘Wat mij betreft, ik ben minder vrolijk gestemd. Ik betreur de lange, zware maanden bijna even erg als de pijnlijke en vernederende climax. Hoezeer zou ik willen dat je op een andere manier kinderen kon krijgen. Hoeveel waardiger zou het zijn als je ze zou kunnen kopen zoals je een kasteel of een landhuis koopt … en het kind kiezen dat je graag wil. Zou dat niet beschaafder zijn dan dit dierlijke proces?’

Ik moet bekennen dat ik mij een beetje jaloers voelde. Met schrijnende verbolgenheid dacht ik aan mijn jongen die had moeten sterven, hoe graag ik hem ook had willen hebben. En Kate zou weer een kind krijgen, hoewel het helemaal niet in haar bedoeling had gelegen moeder te worden.

Gedurende de volgende maanden wijdde ik me aan de kleine meisjes. Ik probeerde niet te treuren over mijn verloren kind. Ik keek hoe ons kasteel geleidelijk aan groter werd en ik was verbaasd dat Bruno over zoveel rijkdom beschikte om een dergelijk landgoed te kunnen scheppen.

Toen ik hem erover vroeg, toonde hij zich zeer ontstemd. Hij was ten opzichte van mij veranderd. De teleurstelling over het verlies van de jongen was heel groot en hij maakte er geen geheim van. Ik kon er niets aan doen dat ik aan de arme Anna Boleyn moest denken toen het haar niet was gelukt een jongen ter wereld te brengen. Toen schoot het mij te binnen dat Kate op Bruno had gezinspeeld als op een koning.

Waar was die jonge en hartstochtelijke jongen die mij het hof had gemaakt? Ik vroeg mij soms af of dat een rol was geweest die hij voor het een of andere doel had gespeeld. Doel! Dat was het. Er stak het een of andere doel achter alles wat er sinds zijn terugkomst was gebeurd.

Mijn moeder kwam dikwijls op bezoek, want omdat ik niet naar Caseman Court ging, moest zij naar mij komen.

“Je stiefvader staat verwonderd over de schoonheid van dit nieuwe landgoed dat jullie bouwen. Jouw echtgenoot moet wel onmetelijk rijk zijn, zegt hij.”

“Dat is niet waar,” zei ik vlug. “U weet dat de abdij hem werd geschonken. En wij beschikken over het materiaal dat wij nodig hebben. Wij gebruiken de stenen van de verblijven van de lekebroeders, dus kost het niet zo erg veel.”

“Je stiefvader zegt dat er in het land een streven merkbaar is om sommige kloosters weer hun oude bestemming te geven, en dat de monniken weer bijeenkomen en samenleven zoals ze dat tevoren deden. Je stiefvader vindt dit een uiterst gevaarlijke levenswijze.”

“Er is zoveel gevaarlijk, moeder. Het is ook gevaarlijk jezelf met de nieuwe ideeën in te laten.”

“Waarom kan het volk toch niet verstandig zijn en voor zijn gezin leven?” vroeg ze op geprikkelde toon.

Dat was ik met haar eens.

Ze bracht de tweeling mee en de kinderen speelden allemaal met elkaar terwijl wij ze trots in het oog hielden en om hun dolle streken lachten. Ik begreep wat Kate bedoelde. Mijn moeder en ik waren wat je noemt … de eeuwige moeders, zoals Kate zou zeggen.

Na verloop van tijd werd Kates zoon geboren. Ze schreef: ‘Het is een gezonde, levenslustige jongen. Remus is trots als een pauw.’

Toen ik het Bruno vertelde, zag ik een zwakke blos zijn kil gezicht kleuren.

“Een jongen!” zei hij. “Sommige vrouwen krijgen jongens.”

Het was een verwijt en ik riep uit: “Was het soms mijn schuld dat mijn kind dood werd geboren. Denk jij soms dat ik daar blij om was?”

“Jij bent hysterisch,” zei hij op koele toon.

Ik voelde mij jaloers op Kate en mijn hart was vervuld van een schrijnende wrok omdat mijn jongen was gestorven, terwijl Kate, die nooit de bedoeling had gehad moeder te worden, haar jongens had.

Ze wilde dat ik naar de doop kwam.

‘Breng de kinderen mee,’ schreef ze. ‘Carey blijft mij maar aan het hoofd zeuren dat Honey en Catharina moeten komen. Hij heeft allerlei nieuwe manieren verzonnen om ze te plagen.’

Bruno deed geen poging mij ervan te weerhouden naar Remus Castle te gaan en dus vertrok ik met de beide kleine meisjes.

Kates kind werd Nicholas genoemd.

“Naar de heilige,” zei ze.

Na een poosje kortte Kate zijn naam af tot ‘Colas’.

Voordat ik naar de abdij terugging, bereikte ons het nieuws dat de koning dood was. Vreemd genoeg was ik diep getroffen. Zolang ik het mij kon herinneren, had de koning op de troon gezeten. Mijn gedachten bleven terugkeren naar die dag waarop mijn vader op de muur had gezeten met zijn arm beschermend om mij heengeslagen terwijl ik toekeek hoe de koning en de kardinaal voorbijvoeren. Toen was de koning een jongeman in de bloei van zijn leven geweest, nog geen monster. En de kardinaal, nu al lang dood, was met hem tot aan Hampton de Theems afgevaren. Sindsdien had hij de dood gelast van twee vrouwen en minstens twee andere diep ongelukkig gemaakt. En nu was hij zelf dood.

Ik was op de terugweg naar de abdij toen ik de begrafenisstoet van Westminster naar Windsor zag voorbijtrekken. De lijkwagen met zijn tachtig toortsen, elk zestig centimeter lang, de vaandels van de heiligen, in goud op damast en het baldakijn van zilverlaken met zwarte franjes met goud- en zilverdraad, waren heel indrukwekkend. Een tijdperk gaat voorbij. Ik vroeg mij af wat de toekomst zou brengen. Ik dacht hoe mijn vader uit zijn geliefd huis naar een koude gevangenis in de Tower was gevoerd en ik kon de kreten horen van degenen die door deze koning tot de brandstapel waren veroordeeld of tot nog een erger lot om naar de galg te worden gesleept. Wij hardden lang onder een tiran geleefd. Wij moesten beslist op een gelukkiger toekomst hopen.

We kregen een nieuwe koning: Eduard, die nog maar tien jaar oud was; te jong om te regeren, maar hij had een paar machtige en eerzuchtige ooms. Ik kwam bij de abdij. Dreigend rees ze boven mij op en ik voelde weinig vertrouwen in de toekomst.